Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Bowring John. Een Bezoek aan de Philippijnsche Eilanden
HOOFDSTUK I. MANILLA EN OMSTREKEN
HOOFDSTUK II. BEZOEK AAN DE LAGUNA EN TAJABAS
HOOFDSTUK III. GESCHIEDENIS
HOOFDSTUK IV. AARDRIJKSKUNDE, KLIMAAT, ENZ
HOOFDSTUK V. BESTUUR, ADMINISTRATIE, ENZ
HOOFDSTUK VI. BEVOLKING
HOOFDSTUK VII. GEWOONTEN EN BIJGELOOF VAN HET VOLK
HOOFDSTUK VIII. BEVOLKING. – STAMMEN
HOOFDSTUK IX. REGTERLIJKE INRIGTING
HOOFDSTUK X. LEGER- EN ZEEMAGT
HOOFDSTUK XI. OPENBAAR ONDERWIJS
HOOFDSTUK XII. GEESTELIJKE MAGT
HOOFDSTUK XIII. TALEN
HOOFDSTUK XIV. VOORTBRENGSELEN
HOOFDSTUK XV. GEWASSEN
HOOFDSTUK XVI. DIERENRIJK
HOOFDSTUK XVII. MINERALE STOFFEN
HOOFDSTUK XVIII. MANUFACTUREN
HOOFDSTUK XIX. VOLKS-SPREEKWOORDEN
HOOFDSTUK XX. HANDEL
HOOFDSTUK XXI. FINANTIËN, BELASTINGEN, ENZ
HOOFDSTUK XXII. BELASTINGEN
HOOFDSTUK XXIII. OPENSTELLING VAN DE NIEUWE HAVENS VAN ILOILO, SUAL EN ZAMBOANGA
HOOFDSTUK XXIV. ZAMBOANGA
HOOFDSTUK XXV. ILOILO EN PANAY
HOOFDSTUK XXVI. SUAL
Отрывок из книги
Nadat wij ons gereed hadden gemaakt voor een bezoek bij de Laguna en omliggende bergen, welker prachtige ligging aan het eiland Luzon eene wereldberoemde vermaardheid gegeven heeft, begaven wij ons op weg, vergezeld door den alcalde-major de la Herran, kolonel Trasierra, een adjudant van den gouverneur, die tot mijn bijzonderen gids en bewaker benoemd was, mijn waarde vriend en getrouwe medgezel kapitein Vansittart, en eenige andere heeren. De inwoners der Laguna worden door de Indianen van Manilla Pagasilangan of Oosterlingen genoemd. Toen wij de verschillende dorpen bereikten, kwamen de Principalia of inlandsche gezagvoerders naar buiten, om ons te begroeten, en musicale troepen vergezelden ons naar en van al de pueblos. Wij vonden de Indiaansche dorpen versierd met gekleurde vlaggen en geborduurde doeken, en geweerschoten kondigden onze komst aan. De wegen waren fraai versierd met bamboes en bloemen, en alles riep ons een hartelijk, hoewel eenvoudig, welkom toe. De dikke en rijkgeschakeerde bladeren van den mangaboom, de kleine bamboes met hunne gevederde toppen in de lucht, de nog hoogere kokosnootboom, de areca en de nipa-palmen, de plataan-boomen, welker in elkander geslingerd groene bladeren zulk een rijkdom aan een tropisch landschap geven, de broodvrucht, de papaya en de sterk gekleurde wilde bloemen, die door elkander over oevers en takken groeijen; de rivier, die nu en dan zigtbaar wordt, met hare kano’s en hutten, en Indianen, mannen, vrouwen en kinderen, die den geheelen oever bevolken. Wij gingen over een uitmuntenden weg van Santa Ana naar Taguig, waar een brug van bamboes in haast was gelegd geworden, om ons den overtogt over den stroom gemakkelijk te maken; het eerste rijtuig kwam goed over, met het tweede brak de brug, en er werd eenigen tijd vereischt om het ongeval te herstellen en de andere rijtuigen in staat te stellen om voort te komen. Taguig is een fraai dorp, met warme baden en omstreeks 4,000 inwoners; men zegt, dat de visch daar bijzonder goed is. Nabij hetzelve ligt Pateros, welke naam ongetwijfeld ontstaat door de groote hoeveelheid kunstmatig uitgebroeide eenden (patos), die daar opgekweekt en in ongeloofelijke menigte op de oevers der rivier gevonden worden. Zij worden gevoed door kleine schelvisschen, die in menigte in het naburige meer zijn, en die in booten naar de paterias, op de oevers van de Pasig, gebragt worden. Die eenden-fokkerij wordt door de Indianen Itig genoemd. Elk pateria is van dat van den buurman gescheiden door een beschot van bamboes op de rivier, en met zonsondergang zwemmen de eenden van het water naar nabij gelegene gebouwen, waar zij hare eijeren gedurende den nacht leggen, en keeren ’s morgens met een groot gevolg naar de rivier terug. Als de eijeren verzameld zijn, worden zij in groote bewaarplaatsen gebragt, warme paddi schillen bevattende, die altijd op denzelfden warmtegraad gehouden worden; het geheel is met een kleed bedekt, en zij worden weggenomen door de eigenaars zoodra ze uitgebroeid zijn. Wij zagen honderden jonge eenden loopen in lage bamboe-manden, wachtende tot dat ze op de oevers der rivier overgeplaatst zouden worden. De monnik te Pasig verliet zijn klooster om ons te ontvangen. Het is een volkrijke stad, meer dan 22,000 zielen bevattende. Er is een school voor Indische vrouwen. Het heeft steenen, vierkanten hoeken; de steen is bewerkt voor het verbruik te Manilla, maar zacht en broos. De omstreken zijn versierd door tuinen. Onze gastheer, de monnik, had voor ons in het klooster een maaltijd gereed gemaakt, die met groote netheid en ware gastvrijheid werd toegediend. Toen wij nu de grenzen zijner alcadia bereikt hadden, namen de magistraat en zijne medgezellen van ons afscheid, en betraden wij een falua (felucca), voor ons door den intendant van Marine bezet met een groot aantal roeijers; en voorzien van een karpet, kussens, gordijnen en andere gemakken. Hierin vertrokken wij naar de laguna, voorafgegaan door een troep muzikanten. De roeijers stonden overeind, en bij iederen slag van de roeispaan vielen zij op hunne zetels terug; zij gaven daardoor een groote vaart aan de boot; die oefening schijnt zeer moeijelijk, toch deden zij hun werk met een zeer goed humeur, en zelfs toen zij van den regen dropen, morden zij niet. In het meer (Bay genaamd) is een eiland, tusschen hetwelk en het open land een diep en gevaarlijk kanaal is, genaamd Quinabatasan, hetwelk wij door moesten. De stroom vloeit met eene groote snelheid, en dikwijls gaan er schepen in hun doortogt verloren. De oevers zijn bedekt met schoone vruchtboomen, en de bergen steken aan alle kanten hunne toppen omhoog. Onze bestemming was naar Santa Cruz, en lang vóór onze aankomst was een loodsboot afgezonden, om onze komst aan te kondigen. De zon was onder, maar wij bemerkten, dat bij onze komst de straten verlicht waren, en hoorden de gewone Indiaansche muziek in de verte. Toen wij de rivier bereikten, werden wij in een aangenaam verlicht en versierd vlot gebragt, hetwelk ons aan land bragt – en een gevolg van rijtuigen, in een van welke de Alcade zat, die zijn cabacera of hoofdkwartier verlaten had om voor ons te zorgen, geleidde de troep naar een fraai huis, een rijken Indiaan toebehoorende, alwaar wij geheel gereed een zeer goed middag- of avondmaal vonden, en al de notabelen van de plaats, den priester, als een onmisbaar voorwerp onder hen, verzameld om de vreemdelingen te verwelkomen. Wij gingen langs een schouwburg, die in der haast scheen opgebouwd te zijn, en sierlijk opgetooid was, waarin, zooals men ons berigtte, ter onzer eere en om ons genoegen te doen, een Indisch blijspel in de Tagalesche taal zou worden opgevoerd. Ik was te onwel om te luisteren, maar ik hoorde veel op het tooneel praten (dat natuurlijk voor ons gezelschap onverstaanbaar was), vele zwaarden zich kruisen, en zag vele gevechten voeren, geesten vrouwen najagen tot in bosschen, en koningen en koninginnen in hunne netste pakjes uitgedoscht. De schouwburg was voor de menigte op de straat open en duizenden kwamen de voorstelling bijwonen uit belangstelling en nieuwsgierigheid. Men zeide mij dat sommige acteurs uit Manilla waren gekomen. Onze gastheer was buitengewoon voorkomend; zijne tafel was niet alleen met inlandsche, maar ook met vele Europesche overtolligheden gevuld. Hij was als een Indiaan gekleed en scheen met zijne garderobe te pronken. Hij bediende ons zelf aan zijne eigene tafel, keerde en bewoog zich onophoudelijk alsof hij waarlijk vereerd was om te kunnen bedienen. Zijn naam, dien ik dankbaar herdenk, was Valentijn Valenzuela en zijn broeder bekleedde de waardigheid van priester.
Santa Cruz telt eene bevolking van ongeveer 10,000 zielen. Men zegt dat de meeste zijner inwoners vermogend zijn. De kerk is fraai en de buitenwegen breed en in goeden staat. In de naburige bosschen vindt men veel wild, doch er bestaat weinig lust voor de jagt. In de omstreken groeit eene groote verscheidenheid van tropische producten. De inlanders zamelen wilde honig op, terwijl katoenen en abacá-stoffen voor huisselijk gebruik worden geweven. Het huis, waarin men ons uitgenoodigd had, was fraai gemeubileerd, maar wij vonden er de gewone sieraden van heiligen in beelden en vaatwerk voor wijwater. Des avonds werden de Tagalesche meisjes uit de stad en omstreken op een bal uitgenoodigd en de dag werd met de gewone vrolijkheid en levendigheid besloten; de bolero en jota schenen daar de geliefkoosde vermaken te zijn. Dans en muziek maken de genoegens der Indianen uit; de meeste avonden, die wij in de Philippijnen doorbragten, waren dan ook aan die vermakelijkheden gewijd. Den volgenden morgen bragten de rijtuigen van den Alcalde, die door de kleine ponies van Luzon werden getrokken, ons naar de casa real te Pagsanjan, den zetel van het Gouvernement, of cabacera der provincie, waar wij hetzelfde goede onthaal als van onzen geleider, vonden bij Senor Tafalla, den Alcalde. Pagsanjan telt ongeveer 5,000 inwoners; deze plaats is minder bevolkt dan Binan en andere vlekken in de provincie. Gastvrijheid was hier, even als overal elders, aan de orde van den dag en zelfs van den nacht, en de gulle ontvangst mogt hier te meer op prijs gesteld worden, omdat er buiten de hoofdstad geene herbergen of pleisterplaatsen voor reizigers waren. Hij die intusschen door de autoriteiten wordt aanbevolen en door de monniken in bescherming genomen, zal nooit iets ontberen wat tot zijn gemak kan bijdragen en veeleer over de overtollige bewijzen van gulheid verbaasd staan, dan iets van het noodige missen. Ik werd soms overstelpt wanneer de kelders van de kloosters zich ontsloten voor wijnen, die daarin 20 à 25 jaren bewaard waren, en wanneer ik zeg dat de overvloed van sigaren en chocolade zelfs den meest kritiserenden der critici zou bevredigd hebben, laat ik slechts regt wedervaren aan de giften en de gevers.
.....
Een der geschiedschrijvers van de monnikenorde geeft het volgende verhaal van de wijze waarop de weêrspannige Indianen werden behandeld: «Arza begaf zich met den invloedrijken bijstand van de Augustijner monniken en van de (talrijke) getrouwen naar Vigan en herhaalde daar wat hij te Cagallan had verrigt; hij had meer dan honderd personen laten ophangen en daaronder Dona Gabriela, de vrouw van Silang, eene mestiza, die malas manas (slechte streken) had en niet minder dapper dan haar man, die notaris was, – benevens een groot aantal cabecillas (oudsten van familiegroepen), die naar de bergen van Alva vlugtten; wat het overige gepeupel van deze weêrspannige menigte betreft, vergenoegde hij zich ieder hunner 200 geeselslagen te geven en hen te pronk te stellen. Hij zond 3,000 Ilocos zegevierend en met een rijken buit naar Pangasinan. Dit gebeurde in 17635.»
Na de verovering van Manilla door de Britten, vermoedde men natuurlijk dat zij de verschillende oproeren, die op deze gebeurtenis volgden, aanmoedigden. Het onstuimige en despotische karakter van Anda, die het bestuur over de eilanden aanvaardde, haalde hem vele vijanden op den hals en hij schijnt al die oppositie tegen zijne willekeurige handelingen als de bewijzen van verraderlijke verhoudingen met de Engelschen te hebben beschouwd. Ongetwijfeld werd hunne tegenwoordigheid met vreugde begroet, vooral door de Muselmansche bevolking van de zuidelijke eilanden, die daarin eenige hoop zagen van het Spaansche juk bevrijd te worden, doch zelfs de Philippijnsche geschiedschrijvers doen de Britsche autoriteiten regt wedervaren en merken op dat zij de zeerooverijen van hunne bondgenooten straften, zonder aanzien des persoons. De Spanjaarden echter moedigden Tenteng, een Mohammedaanschen dato (hoofdman), aan om de Britten aan te vallen, wier bezetting in Balambangan door ziekte van 400 tot 75 man infanterie en 28 man cavalerie was verminderd. Dit was echter – zegt de Mas – «bloot in de verwachting van buit te verkrijgen.» Zij slopen ’s nachts uit de wouden naar de Engelschen terwijl deze sliepen, staken hunne huizen in den brand en vermoordden allen op zes na, die met den Engelschen kommandant in eene boot ontkwamen. Daarop heschen zij de witte vlag en spaarden het leven van geen’ enkelen Engelschman, die aan land gebleven was. De Mohammedanen maakten zich van eene menigte wapenen en geld meester. De Sultan van Jolo en de dato’s, die de wraak van de Engelschen duchtten, ontkenden elk aandeel in de zaak, doch toen Tenteng Jolo bereikte en zijne buit aan de autoriteiten overleverde, «meenden zij dat er thans wapenen en geld genoeg waren om èn Spanjaarden èn Engelschen af te weren»; zij verklaarden Tenteng als een held, die wel gehandeld had met zijn vaderland. Weinige maanden later verscheen een Britsch oorlogschip en verkreeg zooveel schadeloosstelling als in dit geval mogelijk was.
.....