Sprookjes: Tweede verzameling
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Братья Гримм. Sprookjes: Tweede verzameling
XXXV. De kleermaker in den hemel
XXXVI. Tafeltje dek je, Goudezel, en Knuppel uit de zak
XXXVII. Duimpje
XXXVIII. De bruiloft van vrouw Vos
Eerste Sprookje
Tweede Sprookje
XXXIX. De Kaboutertjes
Eerste Sprookje
Tweede Sprookje
Derde Sprookje
XL. De Rooverbruigom
XLI. Mijnheer Korbes
XLII. De Peet
XLIII. Vrouw Trude
XLIV. Peet de Dood
XLV. Hoe Duimpje op reis ging
XLVI. Fitscher’s Vogel
XLVII. Van den Amandelboom
XLVIII. De oude Sultan
XLIX. De zes Zwanen
L. Doornenroosje
LI. Vogelbuit
LII. Koning Lijsterbaard
LIII. Sneeuwwitje
LIV. De Ransel, het Hoedje en het Hoorntje
LV. Rompelsteeltje
LVI. De liefste Roland
LVII. De gouden Vogel
LVIII. De Hond en de Musch
LIX. Frieder en Katerliesje
LX. De twee Broeders
LXI. Het Boerke
LXII. De Bijenkoningin
LXIII. De drie Veeren
LXIV. De gouden Gans
LXV. Albontje
LXVI. Hazebruidje
LXVII. De twaalf Jagers
LXVIII. De Gauwdief en zijn Meester
LXIX. Jorinde en Joringel
LXX. De drie Gelukskinderen
LXXI. Hoe er zes door de wereld kwamen
LXXII. De Wolf en de Mensch
LXXIII. De Wolf en de Vos
Отрывок из книги
Lange jaren geleden, was er een kleermaker, die drie zoons had, en maar één enkele geit. Maar die geit die hen allemaal met haar melk moest onderhouden, had goed voeder noodig en werd alle dag naar buiten gebracht om te grazen; dat deden de zoons om de beurt. Eens bracht de oudste haar op het kerkhof, waar gras en kruid zoo welig groeide, en liet haar daar grazen en rondspringen. ’s Avonds toen het tijd was om naar huis te gaan vroeg hij:
»Geitje ben je zat?« De geit antwoordde:
.....
De meubelmaker en zijn gezelschap waren vroolijk tot diep in den nacht, maar eindelijk legden zij zich toch te slapen; de jonge gezel ging ook naar bed, en zijn toovertafeltje zette hij tegen den muur. Doch de waard kon niet tot rust komen, hij dacht, dat hij op den rommelzolder een oud tafeltje staan had, dat er juist zoo uitzag; hij haalde het voor den dag en ruilde het voor het toovertafeltje. Den volgenden morgen betaalde de meubelmaker zijn nachtverblijf, nam zijn tafeltje en merkte niet, dat het een ander was; zoo ging hij op weg. ’s Middags kwam hij bij zijn vader aan, die hem met groote vreugde ontving! »Wel, lieve zoon, en wat heb je geleerd?« »Vader, ik ben meubelmaker geworden.« »Een goed handwerk,« zei de vader, »en wat heb je van je reis meêgebracht.« »Vader, het beste wat ik heb meêgebracht, is dit tafeltje.« De kleermaker bekeek het eerst en zei: »Dat is anders geen meesterstuk, het is een oud, slecht tafeltje.« »Maar het is een Tafeltje dek je,« zei de zoon, »als ik het neerzet en zeg dat het zich dekken moet, dan staan er in eens de heerlijkste gerechten op, en wijn er bij, dat het je hart verkwikt. Noodig alle familie en vrienden maar eens uit, dan kunnen zij zich heerlijk te goed doen, want het tafeltje verzadigt hen allemaal.« Toen nu het gezelschap bijeen was, zette hij het midden in de kamer, en zei »tafeltje dek je.« Maar er kwam geen beweging in het tafeltje, het bleef zoo leeg als iedere andere tafel, die geen menschentaal verstaat. Toen begreep de arme gezel dat het tafeltje verruild was, en hij schaamde zich, dat hij daar voor leugenaar stond; de gasten lachten hem uit en ongegeten en ongedronken moest men weêr naar huis. De vader haalde zijn lappen weêr voor den dag en snijderde verder, en de zoon moest een patroon zoeken.
De tweede zoon was bij een molenaar aangeland, en ging bij hem in de leer. Toen zijn jaren om waren, zei de baas: »Omdat je zoo goed je best gedaan hebt, krijg je een ezel van mij; maar een bijzondere ezel, hij trekt niet voor den wagen en draagt geen zakken.« »Maar waar is hij dan goed voor?« zei de jongen. »Hij spuwt goud,« antwoordde de molenaar; »als je een doek onder hem uitspreidt en je zegt: »Brikklebrit,« dan spuwt het brave dier goudstukken uit, van voren en van achteren. »Dat is een goed ding!« zei de jongen; hij bedankte zijn baas en trok de wereld in. Als hij geld noodig had, dan zei hij »brikklebrit,« tegen zijn ezel en het regende goudstukken; alles wat hij dan nog te doen had was ze op te rapen. Waar hij kwam was het beste hem pas goed genoeg, en hoe duurder hoe liever zelfs, want hij had altijd een vollen buidel.
.....