Een Huzaar wordt niet geboren

Een Huzaar wordt niet geboren
Автор книги: id книги: 2110460     Оценка: 0.0     Голосов: 0     Отзывы, комментарии: 0 1222,79 руб.     (11,92$) Читать книгу Купить и скачать книгу Электронная книга Жанр: Языкознание Правообладатель и/или издательство: Bookwire Дата добавления в каталог КнигаЛит: ISBN: 9783991076094 Скачать фрагмент в формате   fb2   fb2.zip Возрастное ограничение: 0+ Оглавление Отрывок из книги

Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.

Описание книги

In zijn boek 'Een huzaar wordt niet geboren, maar gemaakt!' schrijft de heer C. de Vries op hilarische wijze over zijn belevenissen gedurende zijn diensttijd in binnen- en buitenland. Veel anekdotes worden op humoristische wijze beschreven, en er wordt een goed beeld geschetst van hoe het er destijds in de kazernes aan toeging. Vechtpartijen, korte lontjes, kameraadschappen; lief en leed werden gedeeld, vriendschappen voor het leven gesloten. Het boek leest vlot weg en het is een aanrader voor eenieder die wil weten wat er zich allemaal afspeelde in de kazernes in de jaren zestig. Tijdens een reünie opperde de auteur het idee om een boek te schrijven over zijn belevenissen gedurende zijn diensttijd, en dat idee werd toegejuicht door zijn kameraden van destijds. En ziehier het resultaat.

Оглавление

Cees de Vries. Een Huzaar wordt niet geboren

Colofon

Hoofdstuk 1. Op mijn thuisreis als zeevarende, werd ik afgelost in de haven van Lissabon. Met het aflosvliegtuig vlogen wij naar Schiphol, na vier uur vliegen kwamen we op Schiphol aan. Van de eerste piloot kregen we te horen dat de KMAR als eerste aan boord zou komen om enkele jongens te spreken, die in dienst moesten als dienstplichtigen voor hun eerste oefening. Door de vernieuwing van de cao voor zeevarenden (meer vrije dagen), ben ik voordat ik op reis ging te lang met verlof thuis geweest, net als enkele andere jongens. Hierdoor was mijn koopvaardijvrijstellingsregeling van de militaire dienst komen te vervallen. Ik diende alsnog mijn dienstplicht te vervullen. Een wachtmeester van de KMAR stapte bij aankomst op Schiphol in het vliegtuig, meldde zich bij de gezagvoerder en vertelde dat enkele van zijn passagiers hun monsterboekje moesten inleveren voor het vliegtuig werd vrijgegeven. Tot die tijd mocht niemand het toestel verlaten. Eén van die passagiers die zijn monsterboekje moest inleveren was ik. De wachtmeester van de KMAR vertelde vriendelijk dat als ik mijn monsterboekje niet inleverde, ik direct naar de kazerne zou worden gebracht en onder de krijgstucht zou worden gesteld. Werkte ik mee om mijn monsterboekje af te geven, dan zou ik na drie maanden pas opgeroepen worden om mijn dienstplicht te vervullen. In deze nieuwe situatie was het voor mij onmogelijk geworden om opnieuw aan te monsteren, voor een nieuwe reis op een koopvaardijschip. Halverwege de tweede maand van mijn verlof, ontving ik een oproep van het ministerie van Defensie om me te melden op de Willem III- kazerne, cavalerieschool in Amersfoort, voor het vervullen van mijn dienstplicht. Op 14 mei moest ik met de eerste reisgelegenheid naar de kazerne en me daar voor 13.00 uur aanmelden. Gelukkig lag de cavaleriekazerne niet ver weg van de woonplaats van mijn verloofde, zij woonde in Soest. Dat was een prettige bijkomstigheid. Voor hetzelfde geld was ik in Winschoten geplaatst, ver weg van huis. Ik was ingedeeld in lichting 64-3, met legernummer 42.11.16. 403. De grote dag was aangebroken om naar Amersfoort te vertrekken, mijn tas met toiletspullen had ik in mijn ouderlijk huis al klaarstaan. Verder hoefde ik niets mee te nemen. Het onderdeel cavalerie zware tanks stond mij wel aan. Van Defensie had ik vrij vervoer gekregen, voor de bus en de trein naar Amersfoort. Ik ben met de bus naar het Amstelstation in Amsterdam gereden en daar ben ik op de trein gestapt, tot het Muiderpoort station. Daar moest ik overstappen in een militairentrein naar Amersfoort. Met veel jongens die ook opgeroepen waren, stapten we over in een oude militairentrein met houten banken die op perron 3 op ons stond te wachten. Na een uur reizen voor mijn gevoel, kwam ik in Amersfoort aan. Op het stationsplein zouden wij volgens de brief opgevangen worden. Nadat de trein in Amersfoort was gestopt, stapten wij met veel kabaal en luid geschreeuw uit de trein en begaven wij ons naar de uitgang van het station. Buiten, voor op het stationsplein, het was mooi warm weer, stonden diverse schoolborden opgesteld, met daarop de namen geschreven van verschillende kazernes. Amersfoort was een echte garnizoen stad. Ik meldde me bij het bord van de Willem III- kazerne. Daar stonden al enkele jongens te wachten, die met andere treinen waren meegekomen. Een grote, dikke militair, met een gigantische grote cavaleriesnor en een zwarte baret op zijn hoofd, stond ons op te wachten, de rang van de man was mij niet bekend. Hij maakte zich even later bekend als opperwachtmeester, wenste met opper aangesproken te worden. De opper stond bij het bord om de nieuwe rekruten op te vangen en schreeuwde: “Koppen dicht, het is hier geen oude wijvenclub”. Netjes in rijen van drie opstellen. Even later kwam een grote militaire vrachtwagen, een oude Amerikaanse auto uit de Tweede Wereldoorlog, voorrijden. Hier moesten wij achter instappen. We moesten plaatsnemen op de houten banken en door de bevelvoerende militair werden de koppen geteld. Daarna kreeg de chauffeur opdracht ons naar de kazerne te brengen. De chauffeur scheurde als een idioot door Amersfoort heen, alsof hij achterna werd gezeten of zijn leven ervan afhing. Wij rolden achterin de bak door elkaar heen, als de chauffeur weer een scherpe bocht maakte Volgens mij deed hij dat expres. Even later reden wij met grote snelheid de Willem III-kazerne binnen. Een oude kazerne uit 1883 midden in de stad. Het leek wel een gevangenis. Wij werden afgezet voor de grote manschappenkantine. Het was bloedheet, de chauffeur was voor uit de wagen gesprongen en liep naar de achterkant van zijn auto om de wagenklep open te maken zodat wij uit de wagen konden springen. Direct moesten we ons in een rij opstellen. De opperwachtmeester die ons opving, schreeuwde met luide stem: “ Koppen dicht,” terwijl niemand zijn mond opendeed. Iedereen was nog te verbouwereerd en te onder de indruk om wat te kunnen zeggen. In rijen van twee moesten wij de kantine in. In de kantine stonden tafeltjes, met daarachter plaatsgenomen in een strakke stijve witte jas een verpleegkundig militair. Iedere nieuwe rekruut moest zich bij een tafeltje melden. Hier werd je gezondheidsstatus doorgenomen. Voor mij stond een jongen die ook van de zeevaart afkomstig was, te vertellen dat hij voor een druiper nog onder behandeling was, gaf zijn behandelingsdossier van zijn scheepsarts aan de verpleegkundige. Hij was niet de enige, even later werden twaalf man naar de dokter afgemarcheerd. Nu stond ik zelf voor een tafeltje, ik had mijn internationale inentingsboekje van de zeevaart voor de zekerheid meegenomen, zo konden ze precies zien welke inentingen er nog geldig waren. Ik moest nog een inenting ontvangen, voor hersenvliesontsteking om nekkramp te voorkomen, de rest was allemaal nog geldig. De meeste nieuwe jongens werden direct getrakteerd op een cocktailprik, waar zij een paar dagen goed last van hadden. Na de eerste medische controle moesten wij ons melden bij de foerier, boven op zolder in de zijvleugel van het grote gebouw. Die verstrekte ons de PSU. Persoonlijke Standaard Uitrusting, en kleding in een grote plunjebaal. Nadat iedereen zijn plunjebaal met zijn PSU in ontvangst had genomen, werden wij afgemarcheerd naar de grote appelplaats. Op de appelplaats, het was inmiddels al goed warm geworden, moesten wij de plunjebaal helemaal leegschudden en alles netjes voor ons uitstallen, daarachter gaan staan, keurig op een rij. De korporaal die ons begeleidde, riep alle PSU-stukken om beurten op, die je in de hoogte moest houden. Op deze manier werd er gecontroleerd of je alles had ontvangen. Nadat iedereen had gecontroleerd of al zijn stukken aanwezig waren, werd er meegedeeld dat als je iets kwijtraakte van je PSU, dan werd het rekening man en moest je dat opnieuw aanschaffen voor eigen rekening. Dus goed opletten dat je niets kwijtraakte. Na de PSU-controle werden wij afgemarcheerd naar onze kamer, deze lag op de eerste verdieping van het grote gebouw, twee grote trappen op, in de zijvleugel naast het hoofdgebouw. Wij moesten ons omkleden in overall, met vechtpet op en gymschoenen aan. Zakmeskoord om je middel, het zakmes moest in je rechterzak steken, eenheid van tenue. Alles ging volgens militair voorschrift en handboek soldaat. Iedereen kreeg een bed met een strozak toegewezen, die door de vorige lichting opnieuw was opgevuld, ik lag éénhoog links op de kamer. Op het bed lag een stapeltje dekens klaar, die op een speciale manier opgevouwen moesten worden (wolletje). Een van de korporaals kwam onze kamer binnen en schreeuwde: “Binnen een minuut allemaal opstellen beneden voor de zijvleugel, in je overall met vechtpet op en gymschoenen aan.” Op ons dooie gemak liepen wij naar beneden, daar stond een andere korporaal te schreeuwen dat we een stel ouwe wijven waren, die te beroerd waren om een beetje door te lopen. Onmiddellijk werden wij weer naar boven gejaagd, en we moesten opnieuw naar beneden in dertig seconden. Voortaan moest alles in looppas gebeuren, ook als je naar het toilet moest. Een van de jongens zei: “Ja zeg, ik ben besodemieterd, daar heb ik geen zin in.” De korporaal riep nijdig; “Hè…neus heb jij commentaar!” Direct moest hij bij de korporaal komen. De korporaal schreeuwde: “Tien rondjes hardlopen om het fietsenhok…en snel. Ik zal je leren een grote bek te hebben, mooie neus!” Intussen moesten wij ons opstellen in rijen van vier, de grootsten links. Dat was nog een heel gedoe en de korporaal wisselde steeds wat rekruten, net zolang tot het naar zijn zin was. Eindelijk had de korporaal zijn peloton netjes op een rij staan van groot naar klein. Iedereen wist nu zijn plaats in het peloton. Wij kregen onze eerste exercitie les. Op commando moesten wij in de houding springen en luid meetellen, daarna op de plaats rust. Dat ging vijf minuten door tot het naar de zin was van de korporaal. Opeens riep hij: ” Geef… acht.”, Wij sprongen direct in de houding, wachtmeester Vermeulen meldde zich voor het peloton, de korporaal meldde zich met zijn nieuwe peloton af bij de wachtmeester. Kreeg direct op zijn kloten, waar hij dit stelletje ouwewijven vandaan had gehaald. Wmr1 Vermeulen pakte zijn appelboekje en riep: “Ik roep om beurten de namen op. Jullie staan nu in de eerste rust, als ik je naam roep, dan neem je de houding aan en roep je …”hier”… en geen present…begrepen! Present roepen ze alleen bij andere onderdelen van de krijgsmacht, maar niet bij de cavalerie, wij roepen…hier! Is dat duidelijk, geen vragen?” De namen werden afgeroepen, opeens wilde iemand leuk zijn en riep: “Present.” Wmr1 Vermeulen riep: “Hè…bokkenlul, heb je een banaan in je oren, ga direct op de grond liggen en druk je lichaam tien keer omhoog… Nu!” Bij de zesde opdruk viel hij op de grond, plat op zijn buik, en hij kon niet verder. Wmr1 Vermeulen liep riep rood aan: “Wat is dit voor slappe hap, ik zal jullie vanmiddag extra rondjes om het voetbalveld laten lopen om jullie conditie op peil te brengen.” Wij waren met zijn allen pisnijdig dat wij hier collectief voor gestraft werden. Na ons eerste appel moesten wij afmarcheren naar de grote eetzaal, hier werden wij met zijn allen door de kazernecommandant onder de krijgstucht gesteld. Tevens werd ons meegedeeld, dat wij de eerste drie weken de kazerne niet mochten verlaten. Nou, dat kon mij niet zoveel schelen, ik was tijdens mijn laatste zeereis ruim een jaar van huis geweest, sommige jongens nog langer. De opmerking maakte op de groep oud zeevarenden totaal geen indruk. Nadat wij onder de krijgstucht waren gesteld, moesten wij ons buiten opstellen. Wmr1 Vermeulen begon exercitie les te geven, gaf eerst een waarschuwingscommando en riep toen: “Geef acht, linksom, voorwaarts… mars.” Iedereen moest als een klein kind hardop luid meetellen, één-twee-drie-vier, en zo verder. Bij het einde van het gebouw riep de wmr, hoofd der colonne: “Links.” en liepen wij links de bocht om. Het viel niet mee om alles tegelijk te laten lopen tijdens onze eerste exercitie les, er liepen veel telgangers tussen. We waren echte oliebollen volgens wmr1 Vermeulen. Hij wilde van ons echte huzaren maken en het beste peloton. Maar hij had hier een zwaar hoofd in, en zei: “Ik geloof dat ik maar ontslag neem, met dit stelletje ongeregelde luizenbossen die geen gram verstand hebben van de militaire dienst is geen eer te behalen!” De meeste jongens die gevaren hadden, kregen om elf uur dorst, net als aan boord. Om deze tijd, na pikheet (koffie/theepauze), werd het eerste biertje op hun schip getapt en gedronken. Dan werd aan boord gebamzaaid wie het eerste getapte biertje moest betalen. Dat was er nu niet bij. Na een vol uur exerceren moesten wij terug naar onze kamer, in de looppas. Op de kamer moesten wij onze kasten inpakken volgens de regels van handboek soldaat. Precies zoals het op de afbeelding in het handboek soldaat stond aangegeven, daar mocht geen millimeter van afgeweken worden. Ook moesten wij een wolletje leren opmaken van onze dekens, die werden op een heel speciale manier gevouwen. Dat werd, om beurten op de lange tafel midden in de kamer gedaan. Wij hadden drie beroepskorporaals toegewezen gekregen, die kwamen uit Weert, van de kaderschool voor beroepsmilitairen. Zij waren stagelopers, moesten deze moeilijke klas van ex-zeevarenden opleiden. Dit was de laatste opdracht van hun wachtmeestercursus. Kpl Aartsen, kpl v.d. Berg en kpl Steenberghe waren aan onze klas toegewezen. Kpl Aartsen kwam met eikenhouten latjes de kamer binnen, precies op maat, om je wolletje goed op te kunnen maken. Zij hadden er zelf ook belang bij dat wij goede vorderingen maakten met onze klas, daar werden zij op beoordeeld. Verder waren wmr1 Vermeulen en ritmeester Berlemon, en een oude adjudant met een invasiekoord, aan ons peloton toegevoegd. Zij waren verantwoordelijk voor onze opleiding! Ritmeester Berlemon was een verhaal apart. Deze kwam net uit Roosendaal van een commando-opleiding. Berefanatiek, wij kregen onder zijn leiding een Spartaanse sporttraining. Ritmeester Berlemon had wmr1 Vermeulen en de kpl’s zwaar onder druk gezet om ons af te knijpen tot wij erbij neervielen. Hij wilde dat wij het beste peloton zouden worden van de opleiding, met minder nam ritmeester Berlemon geen genoegen, hij wilde commando’s van ons maken. De meeste jongens uit ons peloton hadden hier grote moeite mee, aan boord van schepen werd weinig aan sport gedaan. Eindelijk mochten wij naar de eetzaal voor de lunch, na al dat geloop hadden wij behoorlijk honger gekregen. De sneetjes brood kreeg je precies afgepast, net als het beleg en de margarine. Alles was afgewogen in de keuken, je kreeg precies je juiste portie. Het was nog een heel gedoe, met de voorgeschreven rantsoenen. Bij de ingang van de eetzaal moest je een drievlakplateau pakken en daarmee langs de uitgiftebalie lopen. Cafetariasysteem. Overal kreeg je wat, op het einde kreeg je nog een schep warme macaroni op je bord geschept. Daarna moest je plaatsnemen aan een lange tafel met daaraan vaste zitjes zonder rugleuning, het leek wel wat op een gevangenis. De officier van piket schreeuwde dat we moesten aansluiten, en onze koppen dicht moesten houden tijdens het eten. Je plaats werd aangewezen door een wmr van de week, je mocht zelf geen plaats uitzoeken. Als je klaar was met eten, liep je achter de eetzaal uit, overgebleven eten moest je netjes in de kiepelton gooien. Sommige jongens hadden uit protest helemaal niets gegeten en gooiden al hun eten weg. Probeerden hiermee te laten zien dat zij heimwee hadden, hoopten op deze manier alsnog afgekeurd te worden. Bij ons in het peloton zat een mafkees, als wij aan het exerceren waren en hij een officier voorbij zag lopen, verliet de rekruut snel het peloton om de passerende officier zijn keel dicht te knijpen. Onmiddellijk werd die jongen achter de wacht in een cel gezet, in afwachting van wat zij verder met hem gingen doen. Wmr1 Vermeulen dacht dat het aanstellerij was om zo uit dienst te komen. De volgende dag hoorden wij dat die jongen in zijn cel zijn polsen had doorgesneden; hij is toen afgevoerd naar het Springweg-hospitaal in Utrecht, afdeling psychiatrie. Achteraf bleek hij echt gek te zijn en hij is afgekeurd met S5. Wij hebben hem niet meer in ons peloton teruggezien. Na de lunch kwamen wij op onze kamer, de kasten waren overhoopgehaald, de PSU lag op de grond gegooid. Wmr1 Vermeulen kwam de kamer binnen en riep: “Ik heb tijdens jullie eten de kasten geïnspecteerd, het leek helemaal nergens op. Je kast moet precies zo ingepakt worden, zoals staat afgebeeld in handboek soldaat. Er werden door wmr1 Vermeulen wat tips gegeven waar wij op moesten letten. Alle hemdjes en broeken moesten opgevouwen worden op mes breedte van je mes uit de PSU. Zo waren er nog meer tips. Tevens werd een kamerwacht aangewezen, die verantwoordelijk werd gesteld voor de kamer. Als er een officier of een onderofficier de kamer binnenkwam, moest de kamerwacht orde roepen, en iedereen moest de houding aannemen. Even later hoorden wij het scherpe fluitje van wmr1 Vermeulen, wij moesten binnen dertig seconden buiten in het gelid staan. Het was die dag in mei bloedheet, de reuzel liep je kont uit. De wmr kwam ons inspecteren en zag dat een van ons zijn sjaal had omgedaan omdat hij verkouden was. Wmr1 Vermeulen schreeuwde: “Dit is geen eenheid van tenue, allemaal weer naar boven om een sjaal om te doen, binnen dertig seconden wil ik jullie hier weer beneden zien.” In looppas liepen wij met een rotgang weer naar boven om een sjaal om te doen en renden wij weer terug naar beneden. Ik was bekaf. Daar stonden wij, in het warme weer, te zweten met een wollen sjaal om. Wmr1 Vermeulen inspecteerde ons opnieuw op eenheid van tenue; hij was er een kei in om ons collectief te straffen. Wmr1 Vermeulen stond beneden voor het gebouw te schreeuwen, met een geluid van een op hol geslagen bulldozer, dat het niet snel genoeg ging. We waren een stel slampampers, waar nog heel hard aan gewerkt moest worden, voordat wij op een huzaar begonnen te lijken. “Deze worden niet geboren, maar gemaakt door mij persoonlijk, schreeuwde de wmr, en daar ben ik voor! Hebben jullie dat goed…begrepen! Ik zal er alles aan doen om van jullie een huzaar te maken tot jullie erbij neervallen. Wmr1 Vermeulen bleef maar schreeuwen, hij had nog nooit zo’n zooitje ongeregeld bij elkaar gehad! Wij stonden beneden allemaal in het gelid met onze sjaal om. Wmr1 Vermeulen kwam ons opnieuw inspecteren. Diverse jongens hadden enkele knopen vergeten vast te maken van hun overall. Wmr1 Vermeulen vroeg aan een rekruut: “Geef mij je zakmes even” en hij sneed alle knopen die los zaten van zijn overall af, die de jongen er zelf weer op moest naaien. Na de inspectie kregen wij opdracht om weer naar de kamer te gaan en ons om te kleden in sporttenue, binnen een minuut. Even later stonden wij weer voor het gebouw opgesteld. Nu moesten wij in looppas achter naar het voetbalveld. Wij moesten ons daar opstellen, er zou een sporttest afgenomen worden. Deze resultaten werden opgeschreven in je rimoboekje. De adjudant legde uit dat de beginresultaten van de sporttest werden vergeleken met de eindresultaten van de sporttest, na twee maanden opleiding in de eindtest. Dan kon men precies zien, hoe ver je vooruit was gegaan na twee maanden training. De kpl’s stonden klaar met hun stopwatch, er kon gestart worden. Wij moesten vijfmaal om het voetbalveld heen rennen, de tijd werd opgenomen. De adjudant gaf het startsein en daar liepen wij te sjouwen; wij waren dat helemaal niet gewend op zee, maar werden bij ieder rondje aangemoedigd door de kpl’s die ook belang hadden dat wij een goede tijd maakten. Twee jongens die niet van de zeevaart afkwamen lagen voorop, hadden ons al een ronde ingelopen. Kwamen als eersten over de finish, nadat hun tijd was opgenomen door de korporaals. Ze werden onmiddellijk teruggestuurd door onze adjudant, om de achterblijvers op te halen en te ondersteunen. Zodat wij praktisch allemaal tegelijk over de finish kwamen. De adjudant foeterde de jongens uit voor stelletje kwakbollen, omdat zij alleen als eerste over de finish waren gekomen. De adjudant noemde dat asociaal. In oorlogstijd hoor je achterblijvers, je maten, te helpen, en ga je er niet alleen vandoor. De adjudant wees alleen even naar zijn invasiekoord om zijn schouder, dat hij verdiend had bij de landing in Normandië. Iedereen begreep wat hij bedoelde. Na deze test waren wij bekaf en werden we weer teruggestuurd naar onze kamer. Wij moesten verder gaan met het opbergen van onze PSU in de kast. Het gevoel dat ik in een gevangenis zat, begon steeds grotere vormen aan te nemen. Je moest alles op commando doen en in looppas. Als je naar het toilet moest, moest je buiten het gebouw zijn en twee trappen naar beneden hollen; je holde je een ongeluk in het oude rotgebouw dat uit 1883 stamde. Beneden op de begane grond was het trompetterkorps gelegerd; die gasten werden in de watten gelegd, zij waren de hele dag bezig met alleen muziek maken en repeteren, hoefden verder geen velddienst te doen, alleen maar een beetje exerceren. Bij iedere wacht was een trompetspeler ingedeeld, die gaf met zijn trompet, in mijn beleving, om het uur een taptoesignaal aan. Blies om half zes in de morgen reveille om op te staan. Daarna gaf hij het signaal voor ontbijt. Om acht uur kregen wij een trompetsignaal, voor het grote appel, afgenomen door de kazernecommandant. Al die trompetsignalen waren verschillend. Eindelijk kregen wij het signaal dat wij ons klaar moesten maken voor het avondeten. In de eetzaal kregen wij warm eten opgeschept, je mocht niet zelf opscheppen, als je een te grote bek had kreeg je haast niets opgeschept. En als je zei: “Ik hoef niet zoveel,” dan kreeg je een grote kledder op je bord gemept waar je niet overheen kon kijken, precies het tegenovergestelde. Het beste was je rustig te houden, dat had ik al snel bekeken. Na het avondeten kregen wij weer kastinspectie van kpl Aartsen. Ik dacht nog: “Houdt het nou nooit op?” Hij gooide veel kasten weer leeg, we konden toen opnieuw beginnen. Om tien uur werd het avondappel geblazen, dan moest je voor je bed gaan staan of onder de dekens liggen op je bed. De kreet was: gekleed voor je bed of naakt eronder. De trompetter had nauwelijks de avondtaptoe geblazen, of de wmr van de week kwam de kamer al binnen. De kamerwacht riep: “Orde”. Degenen die nog niet op bed lagen, stonden in de houding voor het appel en inspectie. Even later vertrok de wmr van de week, deed het licht uit en zei: “Er kan geslapen worden.” Voor de meeste jongens was het afzien, geen biertje kunnen drinken in de kantine want daar mochten wij als nieuwe rekruten (oliebollen) niet komen. Het was echt afzien. Sommige jongens die van de zeevaart afkwamen, en gewend waren iedere dag veel te drinken, kregen al lichte ontwenningsverschijnselen. Zweten, koude rillingen, sommigen waren er slecht aan toe. Terwijl wij op bed lagen, maakten wij kennis met elkaar, daar hadden wij de hele dag nog geen tijd voor gehad. Na een rondje kennismaken, kwam ik erachter dat de meeste jongens van de koopvaardij afkwamen, en hun koopvaardijregeling was verlopen door de veranderde cao van zeevarenden. Wij waren te lang met verlof thuis geweest. Er waren jongens bij van de rederij Amsterdam, Hollandse Loyd, VNS, en de Stoomvaart Maatschappij Nederland, Rotterdamse Loyd. Er zat geen bekende bij van onze rederij. Eén ding hadden wij gemeen, dat wij niet verrukt waren van de dienstplicht. We waren niet van plan om ons best te doen voor die ene gulden soldij per dag. De volgende morgen om half zes werd reveille geblazen, wmr van de week kwam fluitend met zijn fluitje binnen, controleren of we allemaal opgestaan waren. Wij moesten ons gaan wassen in het waslokaal. IJskoud water; in de zomer is dat niet erg, maar in de winter lijkt het mij behoorlijk koud. Daarna snel mijn strozak op bed in orde brengen, wolletje maken, het moest precies zo breed zijn tot je geopende kastdeur. De wmr van de week kwam controleren; als het niet goed was, haalde hij het wolletje uit elkaar en kon je opnieuw beginnen. Je moest wel tempo maken om op tijd klaar te kunnen zijn voor het ontbijt. Om haf zeven werd het signaal geblazen dat wij in de looppas naar de eetzaal moesten voor het ontbijt. Ik at mijn hele rantsoen op, je wist immers niet wat je die dag te wachten stond. Na het battaljonsappel kregen wij eerst een rondje hardlopen, om het voetbalveld in ons sporttenue. Daarna kregen wij op onze kamer les over de krijgstucht van een ritmeester. Die dag werden ook de wapens uitgedeeld en kregen we aanvullend wapenleer, over het in en uit elkaar halen van de Uzi en hoe het wapen schoongemaakt moest worden. De kamerwacht moest de hele dag op de kamer blijven. Hij had tevens de wacht over de wapens die in het midden van de kamer in rekken stonden opgesteld. Als je door de gang liep en je kwam een officier tegen, dat moest je halt-in-front maken en de officier de groet brengen. O… wee, als dat niet correct werd gedaan, dan stond er wat voor je te wachten. De opleiding bij de cavalerie is vrij stevig. Wij hadden bij ons een knaap in het peloton, die de ritmeester constant bleef aanspreken met opper, tot groot ongenoegen van de ritmeester. De knaap verontschuldigde zich dat hij nog geen les had gehad in de rangen en standen van de krijgsmacht. Hij had die les in rangonderscheidingstekens gemist en moest dat in zijn schaarse vrije tijd inhalen bij de wmr van de week op de weekkamer. Op de eerste verdieping in de gang naast de deur voor het stafbureau stond het regimentsvaandel in een glazen vitrine, netjes uitgestald, dat alleen uit de vitrine mocht worden gehaald bij hele speciale gelegenheden, zoals bij de beëdiging van de officieren en het opstellen van de erewacht. Hier stond een wacht bij, die oplette of je bij het passeren van het vaandel een groet bracht aan het vaandel. Hier was men zeer streng op. Om beurten kregen wij, de nieuwe rekruten, opdracht om verschillende diensten in te vullen, van brandpiket, vaandelwacht tot wachtlopen aan de poort. Op een dag werd ik door de opper als vaandelwacht aangewezen; ik had helemaal geen zin om de hele dag bij die vitrine met het vaandel te gaan staan! Ik zei zachtjes tegen mijn maatje: “Godverdee ik moet vanavond bij die kleredweil gaan staan, wat een kut klus. De opper hoorde mijn opmerking en raakte helemaal buiten zinnen en overstuur van mijn opmerking. Dit was heiligschennis. Ik moest direct op rapport komen bij de ritmeester. Deze gaf mij, voor straf, extra vaandelwacht voor aanstaande weekeind. Terwijl de andere jongens voor het eerst in de kantine mochten komen om een potje bier te drinken, stond ik bij het vaandel de wacht te houden. Ik was mooi de lul en baalde als een stier. Inmiddels zaten we twaalf dagen in dienst, het was betaaldag, ons eerste soldij zou uitbetaald worden, f 1,00 per dag. De adjudantbetaalmeester en de opper van ons eskadron hadden zich achter een tafel opgesteld achter in de gang. De wmr van de week stelde ons op in een lange rij in de gang, op alfabetische volgorde. Om beurten moesten we voor de tafel verschijnen, als je naam werd voorgelezen om je soldij in ontvangst te nemen. Voor de tafel moest je in de houding gaan staan en je legernummer met je naam opzeggen. Eindelijk was ik aan de beurt, ik sprong in de houding, noemde mijn naam en legernummer, de opper keek op zijn lijst en ze: “Er gaat f 1,00 af voor een gebroken pisbak, f 0,50 voor een gebroken ruit en f 1,00 bijdrage voor de hondenschool, voor het opleiden van een blindengeleidehond.” Ik hield maar f 7,50 over voor de twaalf dagen dat ik me uit de naad had gewerkt. Dat was niet veel, vergeleken met mijn gage op de zeevaart. Ik zei tegen de opper: “Ik heb geen pisbak of ruit gesloopt, en bent u soms blind, dat u een blindengeleidehond nodig heeft, waarom moet ik hiervoor betalen? De opper liep rood aan, riep woedend naar mij: Je moet je brutale kop dichthouden, alles wat op deze kazerne gesloopt wordt, wordt hoofdelijk omgeslagen op jullie rekruten. Op deze manier leer je netjes om te gaan met rijks eigendommen…begrepen! De Huzaren van Boreel ondersteunen een goed doel, zoals de blindengeleidehondenschool, daar is die ene gulden voor! En nu opsodemieteren, weg van mijn tafel. Ik nam mijn overgebleven soldij in ontvangst, groette de adjudant en de opper en maakte rechtsomkeert. Mijn eerste soldijuitbetaling was geen succes, hier kon ik niet van rondkomen. En op steun van mijn ouders hoefde ik niet te rekenen, ik moest zelf mijn broek ophouden! Na de tweede week kregen wij ons uitgangsuniform aangemeten; wij waren de eerste lichting na de oorlog met een nieuw uniform, de grove Engelse uniformen werden niet meer verstrekt. Na drie weken mochten wij voor het eerst naar huis. Wij hadden alle rangen en standen moeten leren van de officieren en onderofficieren van alle krijgsmachtonderdelen, die we moesten groeten als wij die tegenkwamen. Het was goed uitkijken in Amersfoort, het wemelde van de hoge militairen in deze garnizoensstad. Eindelijk was de derde week aangebroken en mochten wij voor het eerst naar huis. Om vier uur in de middag kregen wij inspectie om daarna de kazerne te kunnen verlaten. Wmr1 Vermeulen hield appel, leerde ons peloton te openen, om ritmeester Berlemon de gelegenheid te geven ons uitgangstenue te inspecteren. Voor de komst van ritmeester Berlemon werden zeven rekruten teruggestuurd, omdat hun tenues niet in orde waren. Nadat het peloton weer compleet was, kwam ritmeester Berlemon inspectie houden. Wmr1 Vermeulen had ervoor gezorgd, dat er geen op- of aanmerkingen waren. Hier en daar werd door de ritmeester een baret recht gezet op een hoofd van een rekruut. We kregen een hele preek mee, hoe wij ons als huzaar buiten de poort dienden te gedragen. Na de inspectie van de ritmeester werden we afgemarcheerd naar de centrale appelplaats, de kazernecommandant nam het eindappel af. De trompetter van de wacht blies de laatste taptoe, zodat we naar huis konden vertrekken. We mochten niet allemaal tegelijk de kazerne verlaten, de eerste ploeg die mocht vertrekken waren rekruten uit Zeeuws-Vlaanderen, die woonden het verste weg. Ik was half zes pas aan de beurt, dan pas vertrok de militairentrein naar Amsterdam. Ik had nog een uurtje de tijd. In afwachting van ons vertrek ben ik met verschillende maten naar de manschappenkantine gegaan om eindelijk een potje bier te kunnen drinken. Terwijl we in de kantine zaten, kwamen onze drie kpl’s bij ons zitten om met ons een biertje te drinken. Tijdens het drinken leerden zij ons het huzarenlied. Ik heb alleen de eerste regels nog onthouden. ‘Wij zijn huzaar, wij zijn huzaren van Boreel, voor ons is niets te veel, wij zijn huzaar…!’ Er werd stevig doorgedronken in de kantine, er heerste een ontspannen sfeer. Opeens werd er omgeroepen dat huzaren, die met de trein naar Amsterdam moesten reizen, zich klaar moesten maken voor vertrek. We moesten ons bij de uitgangspoort opstellen. Wij werden afgemarcheerd naar het station in Amersfoort, moesten ons opstellen op het perron, wachten totdat de militaire trein kwam om in te stappen. Het was een trein met hele oude wagons met houten banken die binnenkwam, er werd niet geschreeuwd of gelald. De marechaussee en de MP van de mariniers uit Doorn hielden streng toezicht, daar moest je geen bonje mee krijgen. Zij stuurden je zo weer terug naar de kazerne, uitkijken dus. Wij stonden op het perron aangetreden met onze rug naar de trein toe. Op commando ‘ingerukt’ door de MP mochten we de trein instappen. Het was me een gedrang om de trein in te komen, iedereen wilde snel weg uit Amersfoort. Na een uur reizen, kwam ik in mijn woonplaats aan. Snel mijn wasgoed afgegeven aan mijn moeder. Daarna direct mijn auto gepakt, en naar mijn verloofde gereden. Ik was blij dat ik bij mijn verloofde was, de opleiding was behoorlijk pittig. Ik was doodmoe. Het hele weekeinde heb ik zowat geslapen, het verlof zat er zowat op. Zondagavond voor twaalf uur, moesten wij ons weer melden op de kazerne. Toen ik om elf uur ’s avonds op de kazerne kwam, waren er al verschillende jongens aanwezig. Sommigen kwamen rechtstreeks uit de kroeg en hadden zich behoorlijk vol laten lopen. Zij waren duidelijk hun schade aan het inhalen geweest. Maandagmorgen om half zes was er reveille, snel opstaan, wassen, scheren, je wolletje in orde maken. Lakens hadden wij niet, wij sliepen zo op de strozakken. Sommige jongens hadden niet lekker geslapen, die hadden wat hards in hun strozak gevoeld. Bij nader onderzoek haalden zij daar bakstenen uit, die had de vorige lichting er ingedaan bij het opnieuw vullen van de strozakken om de nieuwe rekruten te verrassen. Gelukkig waren het geen stukken prikkeldraad. Die werden ook wel eens in de strozakken gevonden. Om half acht hadden wij beneden voorappel, kpl Aartsen stond al te schreeuwen dat alles veel te lang duurde. Iedereen zocht zijn plaats op in het peloton, het viel niet mee. Wmr1 Vermeulen nam het commando over, gaf het commando: “Naar rechts richten.” Bij dikke Benny ging het niet zo snel, wmr1 Vermeulen kafferde hem uit voor langzame slak. Benny moest tien rondjes om het fietsenhok rennen. Wmr1 Vermeulen hield appel, de namen werden afgeroepen, weer was er één die ‘present ‘riep i.p.v. ‘hier!’ Wmr1 Vermeulen vloog uit zijn dak en riep: “Jij grote koeienkut, direct op de grond en tienmaal opdrukken. Ik sta toch niet voor de kat zijn kut mijn best te doen om van deze stel idioten goede huzaren te maken?” Daarna moesten wij afmarcheren naar de grote appelplaats, hier werd het appel afgenomen door de kazernecommandant en werd de vlag gehesen. Bij het hijsen van de vlag stond iedereen in de houding en bracht de militaire groet, de trompettist blies de ochtendtaptoe tijdens het vlag hijsen. Nadat wij teruggemarcheerd waren, moesten wij ons direct omkleden in sporttenue. Daarna in looppas naar het voetbalveld. “Twee rondjes hardlopen om het voetbalveld om het bier eruit te lopen,” schreeuwde wmr1 Vermeulen. En zo ging het de hele dag door, ’s avonds waren wij bekaf. Het was de vierde week, wij moesten ons omkleden in gevechtstenue met complete oorlogsbepakking, we kregen velddienst. Vanuit de kazerne moesten wij naar de Leusderheide marcheren, dat was best een pittige afstand met onze volle bepakking. Op de Leusderheide aangekomen werd er eerst appel gehouden en verteld wat er allemaal ging gebeuren. Wij moesten eerst schuttersputjes graven. De adjudant kwam met zijn kpl’s regelmatig inspecteren; zij hadden iedere keer wat aan te merken en trapten je schuttersputje weer halfdicht en dan kon je opnieuw beginnen met je kleine pioniersschopje. Het was nog steeds erg warm, we transpireerden ontzettend door al die inspanningen. Je mocht geen water drinken uit je veldfles, dat mocht alleen als het kader hier opdracht voor gaf. Een van de jongens dronk toch stiekem een paar slokken water uit zijn veldfles en werd gesnapt door tweede luitenant Jansen-Van Raay. Hij moest voor straf direct zijn veldfles leeggooien en deze vullen met zand. Wmr1 Vermeulen begon de tijgeroefening uit te leggen, op een brede zandbaan, tegen de helling op. Deze helling had de bijnaam ‘De Helleweg’, gelegen aan het Hazenwater. Wij moesten tijgeren tot wij helemaal bovenop de top van de helling waren. De korporaals bleven maar schreeuwen en aanmoedigen, ik wil de afdruk van je pik in het zand zien, uilenballen. Wmr1 Vermeulen jaagde met zijn kpl’s de jongens op tot het uiterste. Eindelijk waren we boven, toen pas mochten wij een paar slokken water drinken. Uitgeput lagen wij plat in het zand, het was een lijdensweg. Van de kpl’s kregen wij even rust. In die rusttijd hadden zij een caddie-car geregeld, die op de oefenterreinen en schietbanen in Leusden gevulde koeken, marsen, chocolademelk en Coca-Cola verkoopt. Wij stoven met zijn allen tegelijk op caddie-car af om wat te kopen. Wij waren hieraan toe, het was behoorlijk afzien. Na een halfuurtje gingen wij weer verder met de oefeningen. We werden in twee groepen verdeeld, de ene groep was de vijand en de andere groep moest ongezien bij de schuttersputjes van de vijand zien te komen. Dat ging er stevig aan toe, niemand wilde verliezen. Tussen de middag stopte de oefening voor de lunchpauze. Een oude legerwagen kwam het oefenterrein oprijden en stopte bij ons om het eten uit de auto te laden. Wij moesten meehelpen de klaptafels uit te zetten. Het brood en beleg voor de lunch werden uitgestald, plus een gamel met warme spaghetti, goed voor de koolhydraten die je nodig had voor deze zware oefening. De luitenant wees enkele huzaren aan die het brood en beleg moesten uitdelen, ik stond achter de gamel met de spaghetti. Op een rij moesten de huzaren langskomen met hun mestings om hun eten op te halen. Het eten was zo op, met deze oefeningen had je nogal wat extra calorieën nodig. Na het eten moest alles weer opgeruimd worden en in de auto worden gezet. Hierna kregen wij in het terrein middagappel. De adjudant vertelde over de middagoefening, wat er allemaal gedaan moest worden. Daarna konden wij inrukken om onze spullen te pakken om aan de middagoefening te beginnen. Na de zware middagoefening moesten wij ons opstellen en terug marcheren naar de kazerne in Amersfoort. Tijdens het marcheren werd het huzarenlied ingestudeerd, een kpl zong het huzarenlied voor, dat wij hardop mee moesten zingen als wij de kazerne binnen kwamen lopen. Het moest zo lijken dat wij niets om deze zware oefening gaven, je was immers huzaar. Er werd enorm op je huzarengevoel ingewerkt, huzaren waren en zijn een apart soort volk, je werd niet geboren als huzaar, maar gemaakt door je meerdere, aldus wmr1 Vermeulen. Je had ook een afwijkende, zwarte baret i.p.v. een beige baret. Vlak voor de kazerne zette wmr1 Vermeulen het huzarenlied in: Wij zijn huzaar… wij zijn huzaren van Boreel… voor ons is niets teveel, en zo verder!” Stram in het gelid, marcheerden wij zingend het kazerneterrein binnen, nagekeken door andere rekruten. Na het inrukken mochten wij naar onze kamer, om even later te gaan douchen. Bekaf waren wij, dit waren wij totaal niet gewend. De adjudant wilde met zijn staf dat wij het beste peloton zouden worden, aan het einde van deze tweemaandse opleiding. De kpl’s hadden hier belang bij. Af en toe kwam onze ritmeester ons controleren hoever wij gevorderd waren met de looptijden om het voetbalveld. Het was hem en onze adjudant nog niet helemaal naar de zin, hoe wij om het voetbalveld heen holden. Er moest een betere tijd gelopen worden, maar daar kwam onze adjudant later nog op terug. Na het douchen moesten wij onze PSU en ons wapen schoonmaken, alles zat onder het zand. Af en toe kwamen de kpl’s de kamer binnen om te kijken hoever wij stonden met het schoonmaken van onze PSU. Opeens ging het fluitje van wmr1 Vermeulen, wij moesten ons direct verzamelen beneden voor het gebouw in gevechtstenue. Wmr1 Vermeulen hield inspectie of hij zandkorreltjes kon vinden in de loop van je wapen. Volgens wmr1 Vermeulen zag hij in de lopen van diverse wapens een woestijn vol met kamelen lopen, en hij foeterde ons peloton uit dat wij hem voor schut zetten. Wmr1 Vermeulen stond ons uit te kafferen, dat we een stel slampampers en oelewappers waren, dat hij gedegradeerd zou worden als wij zo door bleven gaan. Ook moest er nog een betere tijd gelopen worden, maar daar kwam onze adjudant nog op terug. De ene huzaar was wat sneller dan de andere, je was op elkaar aangewezen. Als iets niet goed verliep, werd je collectief gestraft, daar zaten wij niet op te wachten. Iedereen hielp elkaar, je had er belang bij dat alles goed verliep. Op deze manier zorgde de adjudant met zijn staf dat het peloton een eenheid werd. In de loop van de weken waren er toch wel vorderingen gemaakt, dat voelden wij zelf ook wel. Exercitie ging steeds beter en strakker, wij kregen er zelfs plezier in. Wmr1 Vermeulen had een luide stem en voelde de groep goed aan tijdens de exercitie. De kpl’s hadden hier meer moeite mee. Eindelijk lagen wij na het avondeten doodmoe op onze strozakken. De meeste jongens vielen direct in slaap. Het was een uur of één in de nacht toen onze adjudant de kamer opkwam. Wij moesten ons onmiddellijk omkleden in sporttenue, direct aantreden beneden voor ons gebouw. Ook de adjudant had zich omgekleed in trainingspak. Met de adjudant voorop liepen wij in looppas, midden in de nacht, naar het voetbalveld. De adjudant hield halt en vertelde dat wij extra oefenden om een goede tijd neer te zetten voor de eindtest. Dit hoeven de andere pelotons niet te weten. Tien rondes hebben wij om het voetbalveld heen gehold in een hoog tempo, wij hadden geen zin om weer eens uit ons bed gehaald te worden om te oefenen. Er werd een prima eindtijd neergezet. Ik nam mijn petje af voor de adjudant; deze bleef constant vooroplopen en gaf het tempo aan. Zelf gaf hij geen krimp, hij was ons allemaal te snel af. Wij wilden voor de adjudant niet onderdoen. Eindelijk lagen wij weer op onze strozak. Ik had het gevoel dat ik net op bed lag of er werd alweer reveille geblazen en er werd keihard geschreeuwd: “Opstaan luizenbossen, de baas zijn centen zijn niet van blik.” Wij strompelden naar de wasbakken om ons te wassen en te scheren, we waren nog kapot van de afgelopen nacht en vorige dag. Sommige jongens hadden blaren op hun voeten en meldden zich bij de wachtmeester van de week voor het ziekenrapport. De 2de luitenant hield appel en las de dagorde voor. Vandaag stonden er theorielessen op het programma, met op het einde van de dag een veldloop van vijf kilometer door de stad. Gelukkig konden wij nu wat uitrusten. Wij moesten met onze Uzi (wapen) droog oefenen, volgende week moesten wij voor het eerst gaan schieten op de schietbaan in Leusden. Iedereen liep nog stijfjes rond van het sporten om het voetbalveld, de legerschoenen waren nu een beetje ingelopen en deden niet zoveel pijn meer tijdens exercitie. Na het avondeten kwam kpl Aartsen op de kamer die vertelde dat wij naar de manschappenkantine mochten, en de filmzaal mochten bezoeken. De meeste jongens gingen naar de kantine om een biertje te drinken, daar waren wij hard aan toe. Twaalf uur wordt er pas avondappel gehouden. Eindelijk wat ontspanning. Kpl van Aartsen vertelde, als wij zo ons best bleven doen, mochten wij de volgende woensdagavond voor het eerst met A.P. (avondpermissie) uitgaan met elkaar in Amersfoort, tot twaalf uur. Het was donderdagavond, groot corvee, dan werd door de officier van de piket de kamer grondig geïnspecteerd. Die moest brandschoon zijn, er mocht nergens een stofje blijven liggen. De banken en de stoelen moesten geboend worden met vim, de vloer moest in de was gezet worden. De oude potkachel met een pijp van twee meter, die midden in de kamer stond, moest grondig gepoetst worden. Van alle PSU’ die boven op de kasten lagen, moest het koper glimmend gepoetst zijn. Je kreeg amper de middelen hiervoor uit de weekkamer. Het Rijk was hier zeer zuinig mee. Om tien uur kregen we inspectie van de officier van piket, een eerste luitenant stapte de kamer binnen en controleerde de richels in de kamer op stof. Wij waren er heilig van overtuigd dat de luitenant geen stof kon vinden. Opeens pakte de luitenant een stoel, ging daarop staan en veegde met zijn hand boven over de twee meter hoge kachelpijp heen. Daar lag nog stof op, tot onze grote teleurstelling. Over een uur kwam hij terug voor her inspectie, we konden niet naar bed totdat er opnieuw was geïnspecteerd. De week zat er zowat op, het was vrijdag, vanavond mochten wij naar huis op weekeindverlof. Om 15.00 uur zou er algemeen inspectie worden gehouden op de kamer. Aan het einde van de middag moesten wij nog even een stormbaantje lopen als afsluiting van de week. Volgens de sportinstructeur kon dat veel sneller, de limiet was gesteld op tweeënhalve minuut. Zover waren wij nog lang niet. Dus moest er volgende week extra geoefend worden in eigen tijd. Om 15.00 uur was er inspectie, eerst op de kamer kastinspectie, later kregen we inspectie beneden voor het gebouw, ritmeester Berlemon was hier persoonlijk bij aanwezig. Wmr1 Vermeulen liet ons naar rechts richten, zette ons in de houding en meldde zich af bij de ritmeester. Die keek de wmr1 aan en liet hem het peloton openen zodat hij het kon inspecteren. De ritmeester liep de eerste rij langs, twee jongens moesten naar de kapper voor zij met verlof konden. Op de tweede rij waren er aanmerkingen op de vouwen in de broek, zij moesten naar de strijkkamer om hun broek opnieuw te persen. Een van de jongens had een knoop los aan zijn uniform, die werd er afgetrokken en moest hij weer opnieuw aan zijn uniform zetten voor hij kon vertrekken. Drie man moesten terug naar de kamer om opnieuw hun schoenen te poetsen. Eindelijk was de inspectie voorbij, ik was er gelukkig goed doorheen gekomen. Na de laatste inspectie marcheerden wij af naar de grote appelplaats. Hier werd de vlag gestreken, en werd de laatste taptoe geblazen. Daarna werden de tijden en de personen omgeroepen die de kazerne als eerste mochten verlaten. Degenen die het verste weg woonden waren het eerste aan de beurt. Degene die met eigenvervoer waren, mochten als laatste, om 19.00 uur, de kazerne verlaten. Ikzelf was met eigen vervoer en moest naar Soest. Tot die tijd ging ik naar de kantine om een biertje te drinken. Ook onze kpl’s kwamen even de manschappenkantine in, om onder het genot van een biertje de week te evalueren. Volgens de kpl’s zaten wij mooi op schema. Zij beloofden ons twee kratten bier als wij het beste peloton werden. Daar hadden wij wel oren naar. Eindelijk mocht ik vertrekken van de kazerne, was snel bij mijn verloofde thuis, ik was bekaf. Volgens mij was ik aardig wat kilootjes afgevallen tijdens de opleiding, er zat geen grammetje vet meer op mijn lijf. De nieuwe week was begonnen, wij moesten de eerste vier dagen op bivak op de Leusderheide, om allerlei oefeningen te gaan doen. Wij moesten slapen in een pubtentje. Zelf had ik een halve pubtent, die geknoopt moest worden aan de halve pubtent van mijn slapie. Het was ’s nachts erg koud, ondanks het mooie voorjaarsweer. Op de tweede dag in het bivak werd tussen de middag de lunch uitgedeeld; iedereen liep naar de tafels waar het eten klaarstond. Opeens was er gasalarm, de meeste jongens hadden hun gasmasker in hun pubtent laten liggen tijdens het eten. Luitenant Jansen –Van Raay, die idioot, vond het leuk om een traangasgranaat vlak voor de etenstafel te gooien, om te kijken hoe de groep zou reageren. Iedereen liep proestend en kuchend en vloekend naar zijn pubtent om zijn gasmasker te halen. Weinig rekruten hadden nog zin in eten. “Je gasmasker hoor je altijd bij je te hebben, schreeuwde wmr1 Vermeulen, “laat dit een les voor jullie zijn.” In de avond hadden wij een avondoefening van geluiden bij nacht We kregen daar allerlei voorbeelden van, waar wij vooruit moesten kijken. Ook kon je op mijlen afstand zien in het donker, dat iemand een sigaret stond te roken op wacht

Foto C. de Vries. Midden in de nacht kregen wij een oefening. Als je krijgsgevangen werd gemaakt, mocht je alleen je legernummer zeggen als je verhoord werd, verder moest je over de oefening en wie je bent je mond dichthouden (zwijgplicht). Wij moesten tijdens de oefening ons bivak verdedigen, er waren wachtposten uitgezet die alarm moesten slaan als ons bivak werd overvallen. Wat wij niet wisten, was dat de SROC, School voor Reserve Officieren van de cavalerie, ook op oefening was. Zij moesten ons bivak overvallen en ons krijgsgevangenen maken. En meenemen voor een derdegraadsverhoor. Midden in de nacht sloeg de wacht alarm. Er werd met traangasgranaten gegooid en met losse flodders geschoten naar ons bivak, ook werden rookgranaten naar ons bivak gegooid. Algehele verwarring in ons bivak, we wisten totaal niet wat er aan de hand was. Wij werden overvallen en meegenomen als krijgsgevangenen. Ik werd ook meegenomen, werd tegen een boom aangezet. Met de veters uit mijn schoenen, werd ik aan mijn vingers aan een boom vastgebonden. Dat deed behoorlijk pijn. Met een scherp schijnende lamp schenen zij mij recht in mijn gezicht, ze bleven mij maar ondervragen, vroegen wie mijn commandant was en de naam van mijn legeronderdeel. Ik gaf alleen mijn legernummer, kreeg iedere keer een harde schop tegen mijn kont en ze vroegen mij opnieuw wie mijn commandant was. Dat werd steeds herhaald. Maar ik gaf geen kik. Na dit stevige verhoor werd ik losgemaakt en werd in een groep gezet met een goede beoordeling. Ik had alleen mijn legernummer genoemd en verder niets en heb dit vol kunnen houden. Ondanks de schoppen tegen mijn kont en het prikken met een bajonet. Van onze adjudant, die ook aanwezig was, kreeg ik een warme beker chocolademelk als beloning. Een van onze jongens sloeg helemaal door, vertelde alles, wie zijn commandant was en wat wij deden in het bivak. Hij werd uitgefoeterd dat hij een slappe zak was, een huzaaronwaardig. Er werd heel veel op zijn eergevoel gewerkt. Een luitenant deelde de doorgeslagen huzaar mee dat hij voor de krijgsraad te velde zou moeten verschijnen, vanwege de hoge paraatheid in deze Koude Oorlog. Ons hele peloton was getuige, toen de krijgsraad te velde werd samengesteld. Een uitgeklapte tafel met een groen tafelkleed moest de balie voorstellen. Drie officieren namen plaats achter de groene tafel en begonnen de voorgeleide huzaar te ondervragen waarom hij alles bekend had. De jongen stond te stotteren, en stamelde dat hij bang was geworden voor zijn ondervragers. Zij hadden hem veel pijn gedaan. “Hij heeft de ondervraging door het toegepaste geweld niet kunnen weerstaan,” vertelde zijn verdediger die hem was toegewezen. De huzaar werd daarna weggeleid. De krijgsraad te velde zou zich tien minuten terugtrekken, om zich te beraden over het vonnis. De officieren van de krijgsraad kwamen na tien minuten terug, namen plechtig plaats achter de groene tafel, iedereen moest opstaan en de huzaar werd voorgeleid. Hij moest de houding aannemen om de uitspraak van het vonnis aan te horen. De krijgsraad sprak unaniem de doodstraf uit, die direct ter plaatse uitgevoerd zou worden. De jongens in ons peloton, die allemaal getuigen waren van deze rechtspraak midden in de nacht, schrokken zich wezenloos. Dachten bij zichzelf: “Wat gaat hier in godsnaam gebeuren?” Zij konden door hun oververmoeidheid niet meer helder nadenken, haalden werkelijkheid en fantasie door elkaar! Wat wij niet wisten, was dat alles van tevoren in scene was gezet, de huzaar hadden zij verwisseld met iemand van het SROC, die het spel realistisch meespeelde. Door een luitenant werd een vuurpeloton samengesteld, het vuurpeloton bestond uit zes O.O’s in opleiding voor officier. Zij kregen allemaal één patroon toegewezen en moesten daarmee hun geweer laden. Wat wij niet wisten dat het losse flodders waren. Het vuurpeloton van SROC werd opgesteld. De huzaar die doorgeslagen was, werd voor het vuurpeloton gebracht en aan een boom vastgebonden. Hij schreeuwde en huilde en riep om zijn moeder., Door de luitenant werd de huzaar geblinddoekt. Een aanwezige tamboer van het trompetterkorps begon luid te roffelen op zijn trommel. De huzaar werd gevraagd of hij nog wat te zeggen had. De veroordeelde huzaar schreeuwde alleen maar: “Laat me los … laat me los … ik heb niets gedaan!” De luitenant, die het commando voerde over het vuurpeloton, riep met luide stem: “Richten … vuur!” Na de schoten van het vuurpeloton, viel de huzaar dood neer en bleef voorover op de grond liggen. De huzaren in ons peloton, die getuigen waren van de executie, schrokken zich wezenloos. Dachten dat de executie echt was, een van de huzaren had van schrik in zijn broek gepoept. Gelukkig stapte de dode huzaar even later weer op, en werd aan ons voorgesteld om te laten zien dat de krijgsraad en het vuurpeloton realistisch in scene waren gezet. Wisten wij veel, we zaten net in dienst, waren naïef, ze konden ons in deze periode van alles wijsmaken. Maar na deze velddienst niet meer. Wmr1 Vermeulen zei: “Nu zie je wat in tijd van oorlog met je kan gebeuren, laat dit een goede les voor jullie zijn.” Na deze nepterechtstelling, mochten wij terug naar onze tenten. Het was inmiddels 02.00 uur geworden, we mochten eindelijk gaan slapen. Niemand van ons heeft die nacht goed geslapen, diverse jongens waren de weg kwijt na deze schijnexecutie. Er werd weinig gezegd onder elkaar, men was nog helemaal onder de indruk van wat afgelopen nacht was gebeurd. De veldoefeningen werden afgemaakt, daarna zijn we teruggemarcheerd met volle bepakking naar de kazerne, het was mijn weekje wel. Er werd vrij realistisch geoefend bij de cavalerie, dat zal ik niet snel vergeten. Je persoonlijkheidsvorming kreeg tijdens de oefening ontzettend veel aandacht. Op een ochtend, tijdens het ochtendappel, werd ons meegedeeld dat wij vandaag antieke uniformen moesten gaan passen bij de foerier. De antieke uniformen waren afkomstig uit het legermuseum. Het waren uniformen van dragonders uit 1815. De volgende dag was het groot feest op de kazerne, ter ere van de keifeesten in Amersfoort. Alle kazernes in Amersfoort deden hieraan mee. Vier pelotons moesten oude uniformen passen, het was een drukte bij de foerier tijdens het passen van die antieke uniformen. Een sergeant van het museum kleedde ons peloton aan, in het juiste tenue. Wij moesten in dit tenue exerceren, wat helemaal niet lukte met die vreemde bepakking en de grote sabel aan je koppel. De volgende dag, tijdens de keifeesten, zou onder grote publieke belangstelling, een commando-overdracht plaatsvinden op de Willem III-kazerne. Door de oude en de nieuwe kazernecommandant. Beiden op hun paard, zoals het in vroegere tijden plaatsvond. De dag van de commando-overdracht was aangebroken, wij moesten ons al vroeg opstellen voor het hoofdgebouw in het uniform van de dragonders, het was een prachtig, kleurrijk gezicht. Wij hadden voor ons peloton een opper staan met een gigantische grote snor en een grote kolenbak op zijn kop. Zijn sabel hing aan zijn koppel, kon net om zijn dikke buik vastgemaakt worden. Langs de hekken van de kazerne, zag het zwart van de mensen die niets van de commando-overdracht wilden missen. Veel publiek was op de commandowisseling afgekomen. Wij stonden al twintig minuten in de eerste rust. Eindelijk klonk een trompetsignaal, beide commandanten reden met hun paard naar het midden van de grote appelplaats, zij stelden zich op naast elkaar voor de vlaggenmast. Er werd appèl afgenomen. Door beide commandanten werd er een toespraak gehouden, waarna het commando zou worden overgedragen. De oude en de nieuwe commandant trokken hun sabel en brachten een groet aan de aangetreden troepen. Intussen speelde het trompetterkorps de cavaleriemars. Na de groet wilde de oude commandant zijn sabel weer in zijn schede steken, maar stak per ongeluk onwennig met zijn sabel in het achterwerk van het paard van de nieuwe commandant. Dat beest begon te steigeren, er was geen houden meer aan. De commandant verloor zijn evenwicht en duvelde van zijn paard af. Onder luid applaus van de omstanders aan de hekken. Ons peloton moest hier ontzettend om lachen. Wat niet in goede aarde viel bij de opper die voor ons peloton stond. De opper maakte rechtsomkeert, keek ons strak aan. Met zijn kolenbak half scheef op zijn kop, riep hij ons met luide stem toe, met een stalen gezicht, zonder een spier te vertrekken en zijn grote snor te bewegen. “Koppen dicht, haal die lacherige grijns van jullie smoelen, al komt Jezus Christus naar beneden, dan hebben jullie je nog in te houden, hebben jullie dat begrepen!” Dat riep de opper om het gezicht van zijn peloton te redden. Hij kreeg luid applaus van het publiek. Wij hebben hier later nog veel om gelachen. Onze rekrutentijd zat er zowat op, iedere rekruut snakte naar het einde van zijn opleiding, deze was behoorlijk zwaar geweest, en was mij behoorlijk tegengevallen. Ik had een conditie, die ik later nooit meer heb gehad. Wij zaten nu in afwachting wat onze nieuwe bestemming zou zijn voor de vervolgopleiding. Niemand wist nog waar hij naartoe ging. Gelukkig was het vandaag betaaldag Wij kregen als dienstplichtige huzaar nog steeds maar f 1,00 per dag vergoeding, dat was niet veel. Ik was al aardig aan het interen op mijn spaarrekening. Gelukkig had ik nog wat achter de hand, overgehouden van het varen. Na het uitbetalen dacht ik bij mezelf: “Ik moet toch zien dat ik wat meer kan verdienen in het leger.” Er werd veel reclame gemaakt in het leger om als kvv’er, in dienst te treden. De wedde zag er goed uit en je kreeg na zes jaar een vette premie mee, drie jaarsalarissen. Dat stond mij wel aan. Na die zes jaar zou ik wel zien wat ik dan ging doen. Maar eerst maar mijn opleiding afmaken. De eerste opleiding zat erop, de laatste woensdag van de opleiding kregen wij a.p. om in de binnenstad van Amersfoort ons oliebollenfeest te vieren, samen met het kader wat ons had opgeleid. In café ‘Zwarte Riek’ zou ons feestje plaatsvinden. Daar kostten een borrel en een biertje maar f 0,35 cent. Dit was een speciaal tarief voor de huzaren die hun opleiding erop hadden zitten. De kpl’s hadden dit café voor ons uitgezocht. Wij trokken veel bekijks in onze nieuwe uniformen in de binnenstad. Vooral van de huzaren, die een lichting voor ons in dienst waren gegaan en nu in hun oude Engelse uniformen op de Bernhard-kazerne zaten voor hun tankopleiding. De ouwe stomp had ook a.p. en schreeuwde ons na: “Oliebollen… Cut fillers!” Wij waren in onze nieuwe uniformen duidelijk herkenbaar als oliebol in de stad. De eerste drie rondjes kregen wij van de kpl’s, als beloning dat wij het beste peloton waren geworden van de opleiding. De kpl’s waren geslaagd voor hun rang van wachtmeester. Zij vertelden dat wij in begin een moeilijke klas waren geweest, stronteigenwijs. De meeste hadden jaren gevaren en raakten niet snel onder de indruk van het geschreeuw van het kader, als zij riepen. “Je komt voorlopig niet thuis.” Dat zou ons een rotzorg zijn, de meesten hadden reizen gemaakt van een jaar of langer, waren maanden van huis geweest. Maar uiteindelijk is het ze toch gelukt. De kpl’s dachten ons onder tafel te kunnen zuipen, maar dat viel ze vies tegen. De eersten die goed dronken waren, en onder tafel lagen, waren de kpl’s. Aan het einde van het feest hebben we de kpl’s onder de tafels vandaan gehaald en mee moeten slepen naar de kazerne. Samen uit, samen thuis. Het was ook hun eindfeestje geweest, zij waren nu wachtmeester geworden en waren nu kpl af. Onze adjudant en wmr1 Vermeulen hielden tijdens het afscheidsfeest hun verstand erbij. Tijdens de borrel vertelde de adjudant over de invasie in Normandië. Hij heeft tijdens de invasie in Normandië veel meegemaakt in de Tweede Wereldoorlog, en lustte de Russen rauw, vertelde de adjudant. De adjudant was trots op zijn invasiekoord, dat hij mocht dragen op zijn uniform. De allerlaatste dag van de basisopleiding waren de ouders, familie en verloofdes uitgenodigd op de kazerne. Op de ouderdag was iedereen welkom om te zien hoe hun zonen en verloofden in deze twee maanden omgeschoold waren tot echte huzaren! Diverse militairenvoertuigen stonden opgesteld op het parkeerterrein. Onder andere een Centurion bergingstank, AMX tank, Half-tracks rupsvoertuig, diverse soorten Daf-voertuigen, Jeeps. Al deze voertuigen mocht men ook van binnen bezichtigen. Het was feest op de kazerne, het trompetterkorps gaf een uitgebreide taptoe met exercitie. Het demonstratiepeloton uit de Bernhard- kazerne liet zien hoe er geëxerceerd moest worden. Ons peloton moest een demonstratie geven op de stormbaan. Voor het eerst werd de limiet gehaald, vermoedelijk kwam dat door de aanmoediging van de familieleden. Onze kamers mochten bezichtigd worden, mijn vader en moeder vonden het maar een oude bende, deze slaaplokalen, het leek meer op een gevangenis. Het was mooi weer, het werd een leuke dag. Tussen de middag kregen wij een blauwe hap te eten, nasi goreng met allerlei toebehoren. Mijn verloofde wist niet dat ik zo hard kon hollen en zo lenig was tijdens het nemen van de stormbaan. Ik was conditioneel een heel stuk vooruitgegaan. Na de lunch waren er nog demonstraties van een verkenningseenheid met verschillende wapens. Halverwege de middag was het einde van de open dag. Wij moesten nog eenmaal op appel, voordat wij naar huis mochten. Op de laatste dag kregen wij onze nieuwe bestemming te horen, waar wij heen moesten voor een vervolgopleiding. De meeste jongens gingen naar de Bernhard-kazerne, om opgeleid te worden voor tankchauffeur of voor seinerlader. Een grote groep jongens was ingedeeld voor de rijopleiding. Mijn naam zat hier ook bij. Ik werd opgeleid voor kok/ chauffeur, mijn koksopleiding hoefde ik niet meer te volgen omdat ik als kok gevaren had. Er waren ook jongens bij die hun vrachtwagenrijbewijs hadden, die gingen naar de Kromhout-kazerne in Utrecht voor de opleiding vrachtwagenmonteur. De rijopleiding vond plaats op de Willem III –kazerne, ik hoefde gelukkig alleen te verhuizen naar de bovenste verdieping, nog meer trappenlopen maar dat had ik er wel voor over. Mijn verloofde was erg blij met dit bericht, dat ik op de Willem III- kazerne bleef gelegerd, lekker dicht bij huis. De uitslag van de overplaatsing kwam voor mij en mijn verloofde goed uit. Na het weekeinde moest ik mij melden bij de rijopleiding. Wachtmeester 1e klas Ringelberg en wachtmeester 1e klas Takkenberg zwaaiden hier de scepter. Opperwachtmeester Molenaar was onze grote baas, althans dat vertelde hij. Hij zei altijd: “Ritmeester Bikker is de hoogste in rang, maar jullie doen wat ik zeg.” Wij moesten beneden aantreden voor ons eerste appel. Alles ging een stuk gemoedelijker op de rijopleiding, maar men moest nog steeds in looppas lopen. Om geen schele ogen te maken tegenover de nieuwe rekruten die net binnen kwamen lopen. Ook op de rijopleiding, moesten wij iedere week een stormbaantje lopen en kregen we een veldloop van vijf kilometer, dwars door Amersfoort heen. Tevens moesten wij iedereen week gekleed zwemmen, in overall met gymschoenen in het sportfondsenbad, om te oefenen voor het MLV –speldje. Hier ontkwamen wij niet aan. Op het appel werden de namen afgeroepen door de wmr van de week en er werd gevraagd of er nog huzaren waren die op ziekenrapport moesten. Daarna werd de dagorde voorgelezen, tevens werd ons uitgelegd wat de bedoeling was van de rijopleiding op een dikke Daf YA 328. De opleiding zou twee maanden duren. De ene week kreeg je in de ochtend theorie en andere diensten, in de middag werd rijles gegeven, de andere week was het precies andersom. Wij begonnen de eerste dag in de ochtend met de rijlessen, ik moest mij melden bij kpl Brouwer. Voor mij was kpl Brouwer geen onbekende, het was wel opmerkelijk dat ik bij hem werd ingedeeld. Ik kende Henk vrij goed, een vriendelijke kerel maar streng in zijn rijopleiding en voortrekken was er niet bij. Na het appel zijn we afgemarcheerd naar de parkeerplaats van de lesauto’s. Eerst kregen wij uitleg over de dikke Daf YA 328, je had een hoge en lage versnellingsbak. De versnellingsbak was niet gesynchroniseerd, er moest met tussengas geschakeld worden. Kpl Brouwer nam zelf plaats achter het stuur, met als bijrijder zijn eerste leerling, hij zou ons naar het industrieterrein van Amersfoort rijden om daar het een en ander voor te doen. Met drie man zaten wij achter in de bak van de dikke Daf. Het was mooi weer om te lessen. Kpl Brouwer kwam met zijn lesauto voor bij de uitgang van de kazerne. Hier werden wij tegengehouden en tot stoppen gedwongen door de wachtcommandant. De uitgang was tijdelijk gestremd, niemand mocht erdoor. Vandaag kwamen nieuwe rekruten binnen, voor hun eerste opleiding. Een Groningse dienstplichtige boer had diverse malen uitstel of afstel van zijn dienstplicht gevraagd, helaas was dit steeds afgewezen. Tot grote frustratie van de boer, die door de beslissing van Defensie ten einde raad was. Op de dag van zijn oproep om op de kazerne te verschijnen, is de dienstplichtige boer met zijn hele veestapel naar de kazerne toegekomen. Grote paniek voor aan de poort, de officier van piket liep heen en weer te beren en gelaste de dienstplichtige boer om zijn vee weer in de veeauto’s te laden. Dat hij vastgebonden had aan het hek van de kazerne. Hij was net begonnen zijn koeien te melken. Er werd druk getelefoneerd met het ministerie van Defensie in Den Haag om deze situatie op te heffen. Korporaal Brouwere kon zo lang niet wachten, dit ging allemaal van onze lestijd af. In overleg met de wachtcommandant hebben wij de kazerne aan de achterkant verlaten. Wij zijn eerst naar het industrieterrein gereden. Om beurten moesten wij plaatsnemen achter het stuur. De instructeur had alleen een grote hendel voor zich waarmee hij het voertuig tot stilstand kon brengen. Alle vier waren we aan de beurt geweest, wij reden nu richting de binnenstad. Wij reden in de Langestraat van de binnenstad, mijn maatje was weer voor de zoveelste keer zijn richtingwijzer vergeten terug te zetten. Opeens liet kpl Brouwer, midden in de winkelstraat, de auto stilzetten. Hij moest uitstappen en naar de richtingaanwijzer lopen op de auto, die nog knipperde. Kpl Brouwer gaf het bevel dat hij de richtingaanwijzer moest uitblazen. Hij stond een paar minuten, midden op straat naast de lesauto, hard te blazen op de richtingaanwijzer. Het winkelend publiek stond verbaasd naar de blazende huzaar te kijken, hij stond echt voor lul. Vanuit de auto riep kpl Brouwer: “ Hier binnen zit een knopje waarmee je de richtingaanwijzer uit en aan kan zetten, dan hoef je niet meer zo hard te blazen. We zijn nooit meer vergeten om onze richtingaanwijzer terug te zetten. Een van de jongens had moeite om te onthouden wat links of rechts was. Hij reed steeds de verkeerde kant op. Kpl Brouwer zei: “Morgen, als we weer gaan rijden, moet jij je als eerste bij mij melden, dan heb ik wat voor je, om snel te leren wat links of rechts is. De volgende dag meldden wij ons weer bij kpl Brouwer, voor onze rijinstructie. De knaap die gisteren steeds de verkeerde kant op reed, meldde zich bij kpl Brouwer. Hij kreeg om zijn linkerarm een bos strooi gebonden en om zijn rechterarm een bos hooi. Hij stond voor paal met die bossen om zijn armen. Mijn maatje moest als eerste rijden, kpl Brouwer riep geen links- of rechtsaf, maar …hooi en dan weer strooi. Hij zat voor lul in de lesauto. Het was snel afgeleerd om je te vergissen. Zij hebben bij de cavalerie wel aparte leermethodes. Je leerde snel. Iedere dag, na het einde van de rijles, moest er afgetankt worden op de Bernhard-kazerne. De dikke Daf s, waren niet zuinig in benzinegebruik, 1: 3 als je geluk had. In het oefenterrein liepen ze op 2:1. In de middag kregen we theorieles van een oude kpl 1e klas, voertuigkennis, motortechniek en verkeersles. De wegenverkeerswet werd helemaal uitgeplozen en ontleed, niets werd er overgeslagen. Het eerste artikel in handboekchauffeur art.1 luidde;, “Een militaire chauffeur mag bij een aanrijding of ongeval ‘nooit’ schuld bekennen.” De schuldvraag moest je overlaten aan de Koninklijk Marechaussee. De overheid was namelijk niet verzekerd. Bekende je toch schuld, dan kon je direct door naar Nieuwersluis (militaire gevangenis) om daar aardappelen te gaan schillen. Op donderdagavond mocht niemand weg, dan hadden wij groot corvee, alles moest tot in de puntjes schoongemaakt worden. Het was steenkoud op de kamer waar wij sliepen, het was inmiddels hartje winter geworden. Klaas van de Weide uit Limburg had nog wat extra kolen in de potkachel gegooid, wat niet slim was vlak voor het avondappel. Want over een half uur kregen wij inspectie en moest die kachel helemaal schoon en leeg zijn. Groot protest van de andere jongens: “Hoe kan je dat nu doen, lul?” Klaas zei: “Dat is geen probleem, ik schep even voor tien uur die hete kolen in de kolenkit en breng die naar buiten.” Tegen tien uur schepte Klaas de overgebleven, brandende kolen uit de potkachel in een kolenkit en sjouwde hij de kolenkit de kamer uit. Halverwege de trap hoorden wij Klaas schreeuwen. De bodem was onder uit de kolenkit gevallen en de brandende kolen lagen nu verspreid op de stenen trap. Gelukkig kon dat geen kwaad. Door de hete kolen had het soldeer onder aan de bodem van de kolenkit losgelaten, die was door de hitte van de hete kolen gaan smelten. Met een emmer water hebben wij de kolen geblust en de rommel opgeruimd. Gelukkig was de bodem er niet in onze kamer onderuitgegaan, anders had de kunststof vloerbedekking op de vloer van onze kamer vlamgevat. Gelukkig waren wij de laatste kamer waar de wmr van de week zijn inspectie hield. Wij waren net op tijd klaar met het schoonmaken van de trap, voor het appel en voor de inspectie. Tijdens het groot corvee waren wij in een melige bui, een bijdehante Hagenees op onze kamer had weer eens het hoogste woord. Een van de jongens zei tegen hem: “Henkie… wil jij een geeltje verdienen?” Ja… dat wilde Henkie wel. “Dan moet je je lul laten zien, en hem nu op de rand van de tafel leggen.” Direct gooide Wiebe, een Fries, een geeltje op tafel (25 gulden). Henkie, de Hagenees vond dat te weinig. Nog zes jongens deden mee en gooiden geld op tafel. Henkie haalde bij het zien van al dat geld onmiddellijk zijn lul uit zijn broek, en legde die op de rand van de tafel. Direct pakten de jongens die om Henkie heen stonden hun geld weer van tafel! “Wat krijgen we nou?” riep Henkie, die nog druk bezig was met zijn gulp. Wiebe, de Fries, zei tegen Henkie: “Je krijgt helemaal niets, jouw lul heeft geen oogjes en kan niet zien!” Henkie sprong uit zijn vel van kwaadheid, wilde Wiebe aanvliegen. Met de jongens om Henkie heen hebben wij dat gelukkig kunnen voorkomen. De Hagenees was even een kopje kleiner gemaakt en had geen grote bek meer. Henkie was even op zijn nummer gezet door deze huzarengrap. Op vrijdag werd er niet gelest met de auto en werd er ook geen theorieles gegeven. Dat was de laatste dag van de week, dan werd onderhoud gepleegd aan de lesvoertuigen. Hier waren wij de hele ochtend en een stukje van de middag mee bezig. Op het einde van de middag, als afsluiting van de week, moesten wij nog een stormbaantje lopen Hier probeerden wij ons van te drukken, wat niet altijd lukte. Het onderhoud geschiedde geheel volgens schema, zoals vermeld in handboek chauffeur. Onder toezicht van een kpl beheerder BOS (benzine, olie, smeermiddelen) moesten wij onderhoud plegen. Het voorframe van de dikke Daf moest voor de auto worden opgesteld, net als de motorkap voor de Hercules lijnmotor. Beide stoelen uit de auto moesten ernaast gezet worden. Precies volgens schema uit het handboek chauffeur, alles moest in één rechte lijn staan met de andere motorvoertuigen waar onderhoud aan werd gepleegd. De wormkasten bij de wielen moesten bijgevuld worden met olie, het oliepeil moest nagekeken worden net als de bandendruk, en alle nippels op de leswagen moesten doorgesmeerd worden. En de korte tussenas moest aangedraaid worden, hier mocht geen speling op staan. Het onderhoud was geen onaangenaam werk. Tenminste, als het niet regende, je stond in de openlucht je werk te doen, het was behoorlijk koud. Er werd behoorlijk diep ingegaan op praktische motorkennis, privé stak je daar veel van op. Na een maand rijopleiding, hadden wij al diverse proeven gedaan, zoals van twee laag naar driehoog schakelen met de korte tussenpook en de hellingproef. Kpl Brouwer vroeg aan ons wie de hellingproef al goed onder de knie had. Direct meldde zich een bijdehand dat hij de beste was. Wij stonden stil op de steile helling voor het ziekenhuis Lichtenberg in Amersfoort. Kpl Brouwer zei tegen de jongen: “Geef mij je polshorloge maar even.” Kpl Brouwer stapte uit en legde het horloge achter een groot achterwiel en zei tegen de jongen: “Rijden maar.” De jongen zweette peentjes, het water liep langs zijn gezicht. Hij was bang voor zijn horloge, dat hij had gekregen van zijn ouders toen hij achttien jaar was geworden. Heel langzaam gaf hij gas terwijl hij de handrem stevig in zijn hand hield. Bij het juiste toerental liet hij het voertuig langzaam optrekken, gelukkig ging hij geen millimeter naar achter, zijn horloge was gered. “Netjes gedaan,” was het korte commentaar van kpl Brouwer. Hij kon daarna zijn horloge van de weg afpakken. Het waren wel harde leermethodes, je leerde snel goed rijden en je mond erover dicht te houden, opscheppen was er niet bij! In de laatste weken van de rijopleiding moesten wij terreinrijden op de Leusderheide, dwars door de diepe tanksporen heen. Je moest goed uitkijken met sturen. De dikke Daf had geen stuurbekrachtiging en je kreeg zware klappen op het stuur in het mulle zand. Je moest je duimen aan de buitenkant van het stuur houden. Een van de jongens had zijn duim verstuikt omdat hij zijn stuur verkeerd vast had gehouden en moest daarmee naar de dokter. Vrij kort daarna moesten wij rijexamen doen. Gelukkig slaagden we allemaal. In de laatste week van de rijopleiding kregen wij les in colonne rijden. Wij gingen drie dagen in het heuvelachtige gebied van provincie Limburg rijden om het colonne rijden onder de knie te krijgen. Op deze manier werden wij geoefend in colonne rijden naar Duitsland. Het oefengebied in Duitsland is nogal heuvelachtig ’s Nachts sliepen de leerling chauffeurs met elkaar in de achterbak van de dikke Daf. De kpl’s, instructeurs en de wmr’s waren ingekwartierd in een café, waar slaapplaatsen waren geregeld. Het was voor de kpl’s en de wmr’s een uitje, om de bloemetjes eens goed buiten te kunnen zetten, zonder toezicht van hun vrouwen. Veel anekdotes deden hierover de ronde. Wachtmeester Molenaar met zijn immense grote snor en buitenmodel grote zwarte baret, reed staande als colonnecommandant voorop in zijn open jeep. Hij leek wel op de Engelse generaal Mont Gomerie zoals hij voorbij kwam rijden. Wij hadden voor drie dagen noodrantsoenen bij ons, die moesten wij zelf warm maken. Wij hadden twee waterverhitters meegekregen om de afwas in te doen en de noodrantsoenen in op te warmen. Deze werden op benzine gestookt, wat niet ongevaarlijk was bij ondeskundig gebruik. Midden in het dorpje Eijsden hielden wij stil om ons bivak voor de nacht op te zetten. Van hieruit zouden wij iedere dag onze ritjes maken, om rijervaring op te doen in heuvelachtige gebied. Wij stonden midden op het marktplein, met militaire precisie waren de voertuigen netjes op een rijtje gezet. We kregen veel belangstelling van de plaatselijke schooljeugd, die vond het prachtig, al die militairen met hun voertuigen. Ook de meiden uit het dorp waren bij ons niet weg te slaan, en bedelden om de chocoladerepen en sigaretten die in de noodrantsoenen zaten. Ik werd de volgende morgen aangewezen om het ontbijt te verzorgen en eieren te bakken voor de kpl’s en de wmr’s, die opper Molenaar had geregeld op de Willem III- kazerne. Kpl Brouwer zei:” Jij bent kok geweest op de grote vaart, ga je gang.” De avond ervoor hadden veel jongens stevig gedronken in de plaatselijke kroegen, het was met het drankgebruik behoorlijk uit de hand gelopen. Het was compleet carnaval geweest, iedereen liep nog met een punthoofd rond. De omgang met het kader in de rijopleiding was heel wat gezelliger en gemoedelijker dan in onze basisopleiding. Achter de geparkeerde auto’s, op het open stuk marktterrein, hebben wij een groot gat gegraven om afval in te doen. Hier hebben de huzaren de lege dozen van hun noodrantsoen ingegooid. Op verzoek van opperwachtmeester Molenaar moesten de dozen verbrand worden. Een van de jongens van de onderhoudsgroep (BOG) die onze colonne begeleidde, gooide een halve jerrycan benzine over de kartonnen dozen om ze snel te kunnen verbranden. De BOG’er kon zo gauw geen lucifers vinden. Na een tijdje zoeken had de huzaar eindelijk lucifers gevonden en stak hij de lege dozen alsnog aan. Plotseling hoorden we een harde knal, er ontstond een ware explosie met een enorme steekvlam uit de afvalkuil. De huzaar die het vuur had aangestoken schoot naar achteren. De benzine was tussen de dozen gaan gassen en veroorzaakte bij het aansteken een enorme vuurexplosie. Diverse omwonenden uit de buurt kwamen kijken wat er aan de hand was. Gelukkig vielen de verwondingen mee, de huzaar was alleen zijn wenkbrauwen kwijtgeraakt door de plotselinge, grote hitte. De huzaar die het vuur had aangestoken hoefde gelukkig niet naar een dokter, hij was alleen erg geschrokken. Verder was niemand gewond geraakt door die enorme steekvlam. Na de derde dag zat de rijoefening erop en zijn wij, nadat we de bivakplaats schoon hebben achtergelaten, weer teruggereden naar Amersfoort. De volgende dag was het vrijdag, onderhoudsdag van de voertuigen. Alles moest netjes in orde gemaakt worden, voordat wij naar huis konden met verlof. Tijdens het onderhoud kwam de wmr van de week naar de onderhoudsplaats, en riep dat ik bij hem moest komen. Ik moest op rapport komen bij ritmeester Bikker. Samen met de wmr van de week zijn wij naar het stafbureau gelopen. Ik moest voor de deur van de ritmeester wachten. Precies op de minuut af die afgesproken was, werd ik naar binnen geroepen. Stram in de houding meldde ik mij voor het bureau van de ritmeester, ik wist nog steeds niet waarvoor ik op rapport moest komen. Opeens werd het mij duidelijk, ik had enkele weken geleden een rekest ingediend met een verzoek om overgeplaatst te worden naar de kaderschool als kvv’er. Ik wilde wachtmeester/menagemeester worden. Ritmeester Bikker keek mij strak aan. Ik moest mijn arbeidsverleden aan hem vertellen, tevens wilde hij mijn motivatie weten waarom ik kvv’er wilde worden, terwijl ik eerst had geprobeerd om onder de dienstplicht uit te komen via de vrijstellingsregeling van de koopvaardij. Een en ander uitgelegd aan de ritmeester, die hier aantekeningen van maakte. De ritmeester vertelde mij kort en krachtig dat mijn rekest was goedgekeurd in Den Haag. Dat ik na mijn rijopleiding overgeplaatst zou worden naar de kaderschool (koksschool) in Leiden. Voor opleiding tot onderofficier, in de functie van wachtmeester/menagemeester. Na de mededeling van de ritmeester maakte ik rechtsomkeert, na eerst een groet gebracht te hebben, en ben ik teruggegaan naar de onderhoudsplaats. Eind van de middag lag mijn contract klaar op het stafbureau om in dienst te treden als kvv’er. Om 16.00 uur werd ik op het stafbureau verwacht om mijn contract te ondertekenen. Na het ondertekenen van mijn contract zag mijn wedde er een stuk beter uit dan die f 1,00 per dag die ik nu kreeg. Kpl Brouwer feliciteerde mij met mijn toekomstige promotie en zei: “Welkom bij de club.” Half november zat de rijopleiding erop, gezamenlijk hebben wij met onze groep een afscheidsfeestje gevierd in het café van ‘Zwarte Riet’. Wmr Ringelberg, onze examinator, was ook aanwezig, samen met de kpl’s rijinstructeurs. Wij hebben een leuke tijd met elkaar gehad tijdens de rijopleiding. Half november werd ik overgeplaatst naar de kaderschool in Leiden. Er waren twee intendancekazernes in Leiden. In de Morspoort-kazerne werden de messbediendes opgeleid en op de Doelen-kazerne de koks, de korporaalkoks en de sergeant- c.q. wachtmeesters/menagemeesters. Veel jongens van de rijopleiding werden naar hun nieuwe onderdelen overgeplaatst, de meeste jongens kwamen bij de parate troepen terecht, waarvan een groot deel in Duitsland i.v.m. de Koude Oorlog. De volgende maandagmorgen moest ik mij in volledige oorlogsbepakking en met mijn plunjebaal melden in de Doelen-kazerne. Het was nogal een gehannes om met volle bepakking in de trein naar Leiden af te reizen. Bij aankomst in de Doelen-kazerne werden wij opgevangen door een sgt-instructeur van de infanterie. Na kennismaking werd ons een houten barak toegewezen, verblijfplaats voor toekomstige O.O’s. Om één uur in de middag hadden wij onze eerste appel. De sgt van de week riep de namen af, iedereen riep: “ Present,” behalve ik. Ik antwoordde met: ”Hier.” De sgt keek mij aan en riep: “Waarom antwoord jij niet met present?” Waarop ik antwoordde: “,Bij de cavalerie zeggen wij ‘hier’.” Ik was de enige cavalerist in de groep. Bij de opleiding kpl ’koks, aan de andere kant van de kazerne, waren meer cavaleristen ondergebracht. Die zaten in een ander gebouw. Tijdens het appel, werden de uitmonsteringtekens (driehoekjes) van de kaderschool uitgereikt, die moesten op het padje van je kraagspiegel bevestigd worden. Iedereen kon nu zien dat je op een kaderschool was ingedeeld. Na de introductie van de kaderopleiding kregen wij de volgende dag onze eerste les, in keuken- en voedingsleer. Wij moesten precies uitrekenen hoeveel calorieën een soldaat of huzaar nodig had tijdens een zware veldoefening. Wij kregen les van een vrouwelijke luitenant van de milva, daar hoefde je geen geintjes mee uit te halen, het was een pittige tante met mooie, strakke borsten. Na de les konden wij onze PSU in orde maken, tot het avondappel. Verder werden wij de hele avond met rust gelaten en konden we naar de kantine. De volgende dag hadden wij exercitie, nu moesten wij om beurten zelf exercitie les geven, als toekomstige onderofficier. Wij moesten bij de kpl’s in opleiding inspectie houden, dat viel voor de eerste keer niet mee! We kregen op onze donder dat wij veel te slap inspecteerden, dat moest scherper en strenger. De derde nacht, het was een uur of één, we lagen al lang en breed te slapen, kregen wij NATO-alarm. Dat gebeurde regelmatig op de kazernes tijdens de Koude Oorlog, iedereen moest in volle bepakking aantreden, ook het kader van de kazerne werd van huis gehaald. Na inspectie van de overste kregen wij het sein ‘einde alarm’. Wij konden de boel weer opruimen en weer naar bed. Wij sliepen nu als toekomstige onderofficier op echte bedden met lakens, heel wat anders dan op die strozakken zonder lakens in de oude koude Willem III--kazerne. De soldaten en huzaren op de Doelen-kazerne sliepen nog wel op strozakken. De volgende ochtend, bij het ochtendappel, werd mij meegedeeld dat ik de dienstdoende wmr van de week was (titulair). Ik moest iedere dag een dagrapport bijhouden van wat er die dag allemaal plaats had gevonden. Wij hadden een mentor (sgt) die ons begeleidde. Alleen overdag was de mentor op de kazerne aanwezig, in de avond en nacht was je op jezelf aangewezen. En overal verantwoordelijk voor. Ook moesten wij dienstdoen als wachtcommandant, om beurten aan de poort wachtdiensten verrichten. Door de week 12-uursdiensten en in het weekeinde 24-uursdiensten. Ook moesten wij bij toerbeurt op de Morspoort-kazerne wachtdiensten lopen. Op een dag was ik wachtcommandant op de Morspoort-kazerne. Tijdens het ochtendappel marcheerde ik met twee man van de wacht naar de vlaggenmast. Via een grammofoonplaat werd het geluid van een ochtendappel ten gehore gebracht. Door de wacht, aankomende messbediendes, werd de vlag gehesen en wij brachten de groet aan de vlag. De kazernecommandant begon ineens hard tegen mij uit te varen, schreeuwde: “Wachtcommandant, in welk land leven wij?” en wees naar de vlag. De twee jongens van de wacht hadden de Nederlandse vlag op zijn kop naar boven gehesen. Ik kreeg als d.d. wachtcommandant behoorlijk op mijn sodemieter en had op mijn volgende vrije weekeind extra wacht, als wachtcommandant, voor straf. Daar kon ik het even mee doen. Hier was ik niet blij mee. Door dit soort taferelen begonnen wij ons als toekomstig kader steeds harder op te stellen naar de manschappen toe. Een wachtmeester wordt net als een huzaar niet geboren, maar gemaakt door zijn ondergeschikte. Na de ochtendexercitie, die wij gaven aan de kpl’s in opleiding, kregen wij kookles in de leskeuken, van een sergeant kok. In de leskeuken stonden achttien huishoudelijke kookfornuizen opgesteld, met ieder vier kookpitten en een bakoven. In een groen gestoken kokstenue kregen wij les in menuleer. Hier werd het menu besproken, veel van mijn collega’s in opleiding kwamen van de hogere hotelschool af. Onder elkaar was er veel rivaliteit, de ene groep had zijn opleiding gehad op de hogere hotelschool in Den Haag, en de andere groep kwam van de hogere hotelschool uit Maastricht. Nadat het menu was vastgesteld, moesten wij voor één persoon koken, dit was tevens je warme lunch voor deze dag. Op het menu stond een kalfskroketje vooraf, een groentesoepje, gekookte aardappelen, witlof met een balletje gehakt, en een griesmeelpuddinkje toe. Dit was een verrekt moeilijke opdracht, ga maar eens voor één persoon koken als je gewend ben om voor tachtig t/m tweeduizend man te koken. De sergeant had al snel de pik op mij, vooral toen ik hem een paar keer in de rede was gevallen, tijdens zijn les menuleer. De sgt was met het kazernemenu bezig voor driehonderd man, ik had daar opmerkingen over gemaakt. Hij vroeg aan mij wat daaraan markeerde, ik zei: “Er zitten twee dezelfde kleuren in gerechten van het menu, dat hoort niet.” Ik werd bijgevallen door enkele collega’s van de hogere hotelschool. Gelukkig had de sgt wel gezorgd voor receptuur voor één persoon. Wij hadden de hele morgen de tijd om het eten klaar te maken voor de lunch, na de bereiding van onze persoonlijke lunch werden we beoordeeld op smaak en presentatie. Hier zouden wij een cijfer voor krijgen. Daarna zou er gezamenlijk gegeten worden aan de grote, lange tafel in de leskeuken. De sgt verliet de keuken en liet ons alleen achter en wenste ons veel succes. Wij konden beginnen met het bereiden van onze warme lunch. De meeste collega’s hadden moeite om kleine porties te maken. Ik sprak af, dat ik voor de hele klas de salpicon voor de ragout van de kroketten zou maken, zodat eenieder hiervan een kroketje kon draaien. De rest was wel te doen. Tegen twaalf uur was iedereen klaar met het maken van zijn lunch. Ik had de pan waarin ik de krokettenragout had gemaakt onder mijn bank gezet, ik was wel benieuwd naar de becijfering van de sgt. Sommige jongens konden bij hem geen kwaad doen en kregen een voorkeursbehandeling, zoals Arthur. Zijn vader was eigenaar van het Parkhotel in Rotterdam. De sgt kwam de keuken binnen en begon bij het eerste fornuis van mijn maatje een stukje van zijn kroket te proeven. Hij kreeg een zeven voor de smaak en een zes voor zijn presentatie (model kroket). Daarna kwam hij bij mij, ik kreeg een vier voor de smaak van mijn kroket, Arthur kreeg een negen en zo werden er nog meer verschillende cijfers gegeven. Het kroketje was de moeilijkheid van dit menu, om dat goed te maken. Tijdens het eten vroeg de sgt hoe het was gegaan en of iemand hier nog opmerkingen over had. Ik stak mijn hand op en vertelde dat ik het met de becijfering van de smaak van de kroketten totaal niet eens was. Geïrriteerd vroeg de sgt aan mij wat daaraan mankeerde. Ik pakte de pan waarin ik de ragout had gemaakt, liet die aan de sgt zien en zei: “ Ik heb de ragout voor alle kroketten gemaakt. De cijfers voor de smaak van de kroket hadden gelijk moeten zijn. ”Witheet stapte de sgt de keuken uit en zei verder niets. Na het middagappel moest ik bij de sgt (infanterie) op zijn kamer komen. Hij zei tegen mij:” Ik wil je even waarschuwen. Als jij de kaderschool af wil maken, moet je toch een andere houding aan gaan nemen. Er gaan nu al stemmen op onder het kader om jou van de kaderschool af te trappen en dat zou zonde zijn. Vooral nu je voor zes jaar hebt getekend als kvv’er.” In overleg met de sgt ben ik naar zijn collega gegaan om mijn excuus aan te bieden, omdat ik hem te kakken had gezet waar de hele klas bij was. De sgt kon het waarderen dat ik naar hem toe was gekomen om mijn excuus aan te bieden. Achteraf vond hij het toch wel een mooie grap, alleen kon hij het niet waarderen dat de hele klas hier getuige van was geweest. Hij begreep dat ik een jongen van de praktijk was, niet op een hogere hotelschool had gezeten en door ervaring op de grote vaart (cruiseschepen) op de kaderschool terecht was gekomen. Gelukkig aanvaardde de sgt mijn excuus. Tevens heb ik de sgt beloofd hem niet meer in de weg te lopen. Tijdens de opleiding zijn wij zelfs goede vrienden geworden, ik moest vaak speciale klussen voor hem opknappen, o.a. helpen koken voor hoge stafofficieren die uitgenodigd waren. Er werd uit de burgerij van Leiden nog weleens een beroep gedaan op de cursisten van de koksschool. Kolonel Wessels was onze commandant van de koksschool, hij zat in diverse besturen van allerlei verenigingen in de stad Leiden. Op een dag was er groot feest in de studentensociëteit Minerva. Wij moesten in opdracht van de sgt een hele grote taart maken van karton op twee balken, waarmee wij met vier man de taart naar binnen konden dragen. In deze taart zou een stripteasedanseres plaatsnemen die tijdens het feest naakt uit de taart zou springen om een show te geven voor de studenten. De kartonnen taart werd met eiwitschuim netjes opgespoten, met kersjes en aardbeien gegarneerd, het leek net op een echte taart van vier meter hoog. Met de sgt hebben wij de taart afgeleverd bij Minerva en in een apart kantoortje hebben wij de stripteasedanseres in de taart gestopt. Kolonel Wessels zat op het podium met de andere bestuursleden en hoge hotemetoten van Minerva. Terwijl het orkest speelde, moesten wij op het ritme van de muziek in wit kokstenue de taart naar binnendragen. Onder luid applaus liepen wij de feestzaal binnen. Halverwege de zaal schoot de bodem onder de taart vandaan. De naakte danseres viel in haar blootje, met geknakte struisvogelveren, op haar hoofd op de grond. Precies met haar blote kont in een paar spijkers van de onderplaat. Dat mens begon keihard te vloeken en te schelden, schold ons uit voor een stel klootzakken, onder luid gejuich en handgeklap van de studenten, die het prachtig vonden wat er gebeurde. Kolonel Wessels ging op het podium staan en schreeuwde: “Stelletje amateurs, wat flikken jullie mij nou, mij hier voor schut te zetten.” Inwendig barstten wij van het lachen. Gelukkig voor de studenten maakte de naaktdanseres toch haar show af. Ondanks haar pijnlijke rode billen. Het was eind november, wij zouden een veldoefening krijgen op een militair oefenterrein in Katwijk. Er stonden twee mooie stadsbussen klaar op de appelplaats om ons weg te brengen naar Katwijk. Bij de cavalerie was ik gewend om achter in een dikke Daf op een houten bank plaats te nemen. Of helemaal in volle bepakking naar de schietbaan te lopen. Nu werden wij luxe vervoerd in een stadsbus. In Katwijk moest onze klas als eerste schieten op de marine schietbaan. Ik was de klos en kreeg met twee andere jongens schietschijvencorvee. Het was ontzettend rotweer, het had ’s nachts voor het eerst gevroren, er stond een felle, koude wind vanuit zee. De schietbaan stond in de onbeschutte duinen. Wij moesten in de schietkuil plaatsnemen, een bunker, om de schietresultaten door te geven wat mijn collega’s hadden geschoten. De collega cursisten moesten vanaf 200 meter met hun Fal op de schijven schieten. De Fal is een vrij zwaar wapen, dat ondersteund wordt door twee inklapbare steunen. In de eerste ronde bakten ze er niets van, niemand had de schijven geraakt. Volgens mij moesten de wapens bijgesteld worden. In de tweede en derde ronde ging het gelukkig ietsje beter, hier en daar had de sgt instructeur van de infanterie hun vizier bijgesteld. Daarna moesten zij vanaf honderd meter proberen te schieten. Met een periscoop konden wij vanuit de kuil de schutters zien, met de veldtelefoon gaven wij de schietresultaten door. Het was erg koud en winderig, echt weer om bij de kachel te zitten. Het was steenkoud in de bunker en wij wilden daar snel uit. Opeens werd er weer geschoten, wij haalden de schijven naar beneden, niemand had de schijven geraakt. Wij prikten met ons potlood zelf een groep van vijf gaten in de schietschijf en gaven die door. Wij wilden zo snel mogelijk uit die kuil vandaan, we stonden te verkleumen van de kou. Via de periscoop zagen wij het rode sein omhooggaan, teken dat er niet meer geschoten mocht worden. Een infanterie-adjudant, die de leiding over de schietbaan had, kwam op onze kuil aflopen. Hij riep tegen ons in de kuil: ”Hoe kan er nu een groep met vijf gaten op de schijf staan, terwijl wij niet eens geschoten hebben?” Wat bleek? Op de schietbaan vlak naast ons was er geschoten, maar niet op onze baan. Dat hadden wij niet gezien. Wij vielen door de mand omdat wijzelf de gaten er ingeprikt hadden om snel klaar te zijn. Voor straf werden wij niet afgelost en moesten we de hele middag voor de schijven zorgen. Na het schieten kregen wij nog allerlei andere veldoefeningen, zoals handgranaten gooien met oefengranaten. Wij werden getraind voor de MLV-proef, die bestond uit allerlei onderdelen zoals tien kilometer hardlopen in veldtenue, gekleed zwemmen, honderd meter hardlopen en dat alles binnen een bepaalde tijd. Bij het slagen van deze proeven kreeg je een MLV-speldje op je uniform. Het speldje heb ik nooit gehaald. Ik haalde de afstand met overhands granaatgooien niet, ik gooide wel hoog maar niet ver genoeg, kwam steeds vier meter te kort. Een week later hadden wij weer een oefening in Katwijk. Nu moesten we koken en een modelveldkeuken opzetten met vetput, en latrines graven. Precies volgens het handboek onderofficier. Wij moesten onze lunch klaarmaken op een benzinebrander (M3) en dat was nog een heel gedoe in dit weer met die harde wind. Alles moest vers gekookt worden. Tevens moest je de calorieën uitrekenen die een soldaat nodig had tijdens een velddienst. Als je niet zeker van je zaak was dat je genoeg calorieën in de maaltijd had verwerkt, gaf je er een reep chocola bij als toetje. Na het koken moest je de maaltijd zelf opeten. Tegen vijf uur was het einde oefening en werden wij weer met luxe bussen teruggebracht naar de kazerne en gingen wij weer over tot de orde van de dag. Het landelijke stafbureau van de welzijnszorg hield kantoor bij ons op de kazerne. Wij kregen veel artiesten die bij ons op de kazerne auditie moesten doen, om goedgekeurd te worden om te mogen optreden bij militairen elders in het land. Op een van deze auditie-avonden, waren de Blue Diamonds uitgenodigd. De hele kazerne werd uitgenodigd in de O.O.-mess om getuige te zijn. Kolonel Wessels zat op de voorste rij met zijn vrouw om bij het eerste optreden van de Blue Diamonds aanwezig te zijn. Het was een leuke avond, ik heb op deze kazerne heel veel artiesten de revue zien passeren die hun try-out maakten voor de WWZ. Dat was een leuke onderbreking tijdens mijn opleiding voor onderofficier. Iedere week trad een nieuwe artiest of een groep op. Op een ochtend had ik hoge koorts, ik wilde op ziekenrapport, ik voelde mij totaal niet lekker. Ik meldde mij bij de dokter, die begreep niet hoe ik aan zo’n hoge koorts kwam. Aan de dokter vertelde ik dat ik gevaren had en tijdens een reis lichte malaria had opgelopen in India, die regelmatig terugkwam. Ik vroeg hiervoor aan de dokter kinine om de koorts te laten zakken. “Maar dat ging niet zomaar, “ zei de dokter. Hij vertrouwde het niet en stuurde mij naar het militair hospitaal in Leiden. Ik werd daar direct opgenomen voor onderzoek. Het was precies op de dag dat Koningin Juliana de verloving bekendmaakte van prinses Margriet en Pieter van Vollenhoven. Het onderzoek wees uit dat ik een lichte malaria-aanval had. Ik kreeg direct kinine te slikken, en binnen een week kon ik weer terug naar de kazerne. Terug op de kazerne moesten wij om beurten in de manschappenkeuken koken (tevens praktijkles) voor de militairen die op de kazerne waren gelegerd. Ook werd vanaf onze kazerne voor foerage gezorgd voor de marine kazerne in Leiden. Niet ver van onze kazerne, je kon er lopend naar toe! Op een dag moest ik op de marine kazerne de keukenbriefjes ophalen; dat waren de bestellingen voor de porties vlees en andere foerage die vanuit onze kazerne werden bevoorraad. Ik was de marine kazerne opgelopen om een bezoek te brengen aan de bottelier om de bestelling op te nemen voor onze slagerij. Nadat ik klaar was bij de bottelier, wilde ik de marine kazerne verlaten. Bij de poort werd ik teruggeroepen. Ik mocht zomaar de poort niet uit, ik moest wachten tot een sloep naar de wal ging. Ik dacht: “Wat krijgen we nu? Wat een onzin. Er is hier geen water en geen sloep te bekennen.” Ik moest mij opstellen bij de bel en toen er een man of vijf bij de bel stond te wachten, luidde de bootsman de bel en mocht de sloep naar de wal. Wij mochten toen, lopend in brede rij, de kazerne verlaten. “Wat een achterlijk gedoe,” dacht ik bij mijzelf, “Gelukkig was het vroeger bij de koopvaardij toch anders.” De eerste maand van de kaderopleiding zat erop, vandaag zou duidelijk worden wie er bevorderd zouden worden tot korporaal. Sergeant Vival kwam de kamer binnen om de namen op te noemen van diegenen die verder gingen met hun kaderopleiding. De sgt deed nogal geheimzinnig wie er door mochten gaan, hij had een stapeltje kpl-strepen bij zich om uit te delen. Ik zag mijn streep ertussen zitten;, de cavalerie heeft een afwijkende kleur net als de Koninklijke Marechaussee, beide zijn bereden wapens. Ik zag aan de afwijkende kpl- streep dat ik geslaagd was voor kpl. Om beurten moesten wij bij de sgt aan zijn tafel komen staan, de houding aannemen, we kregen onze streep uitgedeeld en die moest tijdens het weekeindverlof, thuis, netjes op je uitgaansuniform genaaid worden. Sgt Vival feliciteerde ons met onze eerste bevordering. ’s Avonds hebben wij een feestje gevierd in de korporaalsmess. Als kersverse kpl’s mochten wij voor het eerst in de kpl-mess komen. Drie collega’s hadden het niet gehaald en zij werden teruggeplaatst naar hun oude onderdeel. Jammer dat zij het niet gehaald hadden. Op een dag was ik wachtcommandant in de Doelen-kazerne. Ik had twee arrestanten in de cel zitten die door de Koninklijke Marechaussee bij ons in voorarrest waren geplaatst, de brigadepost had zelf geen geschikte cellen met constante bewaking. Een van de arrestanten werd ervan verdacht dat hij in de binnenstad van Leiden een prostituee had vermoord. Een van hen was vrij vervelend, om de tien minuten belde hij vanuit zijn cel dat hij moest plassen. Ik bleef met die arrestant heen en weer lopen naar het toilet, hij bleef de hele avond doorgaan met zeuren. In de nacht viel hij eindelijk in slaap. Wij moesten als wcdt de hele nacht opblijven, mochten niet slapen tijdens onze 12-uurswacht. Opeens kreeg ik het idee om de rollen om te draaien. Ik liep naar de cel van de verdachte toe en maakte hem wakker, waarop de arrestant vroeg: “Wat is er aan de hand?” Ik zei: “Je moet plassen anders wordt je bed nat.” Iedere keer als de arrestant weer in slaap was gevallen, maakte ik hem wakker om hem naar het toilet te brengen. Dat heb ik de hele nacht volgehouden, tot in de morgenuren. Ik heb de volgende dag totaal geen last meer gehad van de arrestant. Op vrijdag, de laatste dag van de week voor wij met verlof gingen, moesten wij exercitie (les) geven, aan de kpl’s in opleiding. Wij zouden door twee beroepssergeanten beoordeeld worden. Gelukkig zaten er huzaren in het peloton die hun uiterste best deden om mij te laten slagen. In de middag moesten wij PSU-inspectie houden op de kamers van de dienstplichtige koks in opleiding. Ruim zestig man moest geïnspecteerd worden, van twaalf man werd de PSU niet in orde bevonden en zij moesten opnieuw hun PSU in orde maken voor zij op weekeindverlof mochten. Na de PSU-inspectie moesten de koks buiten aantreden met hun wapen (oude karabijn) buiten op de appelplaats. Onze klas moest kleding- en wapeninspectie houden. Wat wij niet wisten, was dat deze jongens door enkele sergeanten waren opgejut de opdrachten precies uit te voeren, die de inspecterende kpl’s hun opdroegen. Ook al waren de opdrachten nog zo gek, ze dienden letterlijk uitgevoerd te worden. Onze begeleidende sergeant zette ons onder druk om meer krachttermen te gebruiken en harder op te treden, als de kleding en het wapen niet in orde waren. De koks stonden buiten in het gelid, wij konden met de inspectie beginnen. Diverse knopen werden van hun uniformen afgesneden omdat zij die niet vast hadden gemaakt. Een van mijn collega’s schreeuwde tegen een kok dat zijn wapen niet in orde was, het leek nergens op. Hij zei: “Gooi dat maar in de gracht, het ziet er niet uit, hier heb je geen moer aan!” En ging daarna verder met zijn inspectie. Opeens kwam de soldaat kok, die hij net had geïnspecteerd op zijn wapen, voor hem staan en riep met luide stem: “Opdracht uitgevoerd korporaal, het wapen ligt in de gracht hier naast de kazerne.” Groot was de verbazing van mijn collega met dit bericht en hij dacht bij zichzelf: “Shit! Nu hebben wij echt een probleem.” Onze kaderklas had echt een groot probleem: hoe krijgen wij het wapen weer uit die gracht? Wij hebben eerst de inspectie afgemaakt en zijn daarna met zijn allen in de gracht gaan dreggen om het wapen te zoeken. De klas met de leerling-koks had inmiddels de kazerne verlaten, zij waren al met verlof naar huis. Wij waren nog steeds aan het zoeken naar het wapen in de gracht. Gelukkig stond er maar een dun laagje water in de gracht, de rest was modder. Laat in de avond vonden wij gelukkig het wapen op een plek in de modder. Wij hebben de karabijn uit de modder gevist, met zijn allen hebben we hem snel en goed schoongemaakt en veiliggesteld. Na dit wapenincident zijn wij met verlof gegaan, het was al laat in de avond geworden. De meeste jongens konden met het openbaar vervoer niet meer thuiskomen. Gelukkig was ik met eigen vervoer. De soldaat had ons mooi bij de pik gehad om het commando letterlijk uit te voeren. Wij hadden ons lesje inspecteren geleerd, we wisten nu hoe we met de leerling-koks om moesten gaan, en dat je niet alles zomaar kon zeggen. De week erop stond een bivak op het programma, klein oorlog op de Bussumse hei, vlak naast de Palm-kazerne van de intendance. Dat werd afzien, het was hartje winter en steenkoud, het vroor –15 graden. Hard klonk het tirailleursfluitje van de sgt van de week in opleiding op onze kamer, het was nog donker. Ik keek op mijn horloge, het was pas kwart over vijf in de morgen en wij moesten ons klaarmaken voor het bivak. De militaire vrachtauto stond al voor ons klaar op de appelplaats. Wij moesten onze hele PSU-uitrusting meenemen. Voor het bivak werden slaapzakken uitgedeeld vanwege de strenge kou, normaal werden die alleen uitgegeven bij de parate eenheden. Na de oefening moesten de slaapzakken direct weer ingeleverd worden bij de foerier. In de Oostbloklanden rommelde het weer met het Warschaupact. Om de haverklap werd er NATO-alarm gegeven. Ons werd verteld dat op alle kazernes de schildwachten met scherpe patronen waren uitgerust en daarmee op wacht stonden. Ook op de Palm-kazerne in Bussum stonden ze met scherpe patronen op wacht. Wij moesten daar rekening mee houden tijdens onze oefening. De schildwachten op de kazernes hadden speciale wachtconsignes gekregen; hier diende je terdege rekening mee te houden, je was gewaarschuwd om geen geintjes uit te halen. Er gingen geruchten rond op de Palm-kazerne dat een rekruut die pas drie dagen in dienst was en op wacht stond, aan de poort met scherpe patronen had geschoten. Hij had om drie uur in de nacht een scherpe kogel afgevuurd op een luxe dienstauto van een bezoekende, een hoge officier. Hij schoot de kogel dwars door de kofferbak van zijn dienstauto heen. De passerende officier had het stopteken van de schildwacht genegeerd. Niemand in de dienstauto was gewond geraakt. Het sterke verhaal ging rond, dat ook prins Bernhard in de auto had gezeten. Volgens de schildwacht wilde de auto doorrijden ondanks zijn stopteken. Conform de wachtconsignes heeft de rekruut een schot gelost, als reactie op het negeren van zijn stopteken om de dienstauto te laten stoppen. Het verhaal ging rond dat de rekruut zijn wachtconsignes goed had uitgevoerd en van de kazernecommandant een week prestatieverlof had gekregen. Ik had wel eens willen zien of hij ook verlof had gekregen, als hij iemand in de dienstauto geraakt had en iemand gewond was geraakt. Volgens mij was dan de wereld te klein geweest, vooral als prins Bernhard echt in de auto had gezeten. Omstreeks zeven uur, vertrokken wij in een kleine colonne naar de Bussumse heide. Op de hei in Bussum aangekomen, moesten wij het bivak inrichten. Keukentent opzetten, verdeelplaats voor het eten in orde maken, latrines en sleuven graven voor de benzinebranders waar op gekookt moest worden. En dat in bevroren grond, dat viel niet mee. We hadden veel te doen voordat het bivak helemaal in orde was. Sergeant Vial wees de plaatsen aan waar de pubtenten opgesteld moesten worden en de plaatsen voor de staftenten van de instructeurs. Het vroor ontzettend hard, je kreeg haast geen spade in de grond. Je moest eerst met een pikhouweel de grond voorbewerken, voor je kon graven. Na uren hard zwoegen, heb ik mijn broek van mijn kont gewerkt. Het is ons gelukt om een modelbivak op te zetten en in te richten volgens het handboek onderofficier. Je werd beoordeeld op je inzet en je organisatievermogen. Er werden vrijwilligers gevraagd om de leiding te nemen over de veldkeuken tijdens de duur van het bivak. Hier waren extra punten mee te verdienen in je beoordeling. Tijdens het koken op zee heb ik vaak heel zwaar weer meegemaakt. Ik heb op zee heel vaak moeten improviseren tijdens het koken, voor mij moest deze klus niet moeilijk zijn. Ik was aan boord gewend om voor duizend man te koken. De jongens die de hoge hotelschool hadden doorlopen dorsten het niet aan, zij waren meer theoretisch opgeleid voor het koks vak en hadden weinig praktijkervaring. Het koken op benzinebranders zagen zij totaal niet zitten. Ik meldde mij bij sgt Vial, en vertelde dat ik de leiding van de keuken wel op mij wilde nemen. Ik kreeg twee leerling-kpl’s (in opleiding) toegewezen, die mee waren gegaan als assistent kok, ook zij kregen hier een aparte beoordeling voor. Al heel snel had ik gezien dat ik niet in een pubtent hoefde te slapen, maar mijn bedje op kon maken in de grote foeragetent waar plaats genoeg was. In de foeragetent stond een kacheltje (Aladin) tegen het bevriezen van de opgeslagen etenswaren. Hier kon ik mij ’s nachts lekker warmhouden, tijdens de strenge vorst. Ik hoefde nu niet in een koud pubtentje te slapen, dat stond mij goed aan. Met beide leerling-kpl’s heb ik lange kookgleuven gegraven twee op een rij. Daarna de ijzeren kookplaten ingezet, om de gamellen met eten daar op te kunnen zetten. Aan het begin van de gleuf werd een grote benzinebrander gezet, die eerst op druk gepompt moest worden met een autovoetpomp. Hetzelfde systeem als een primusbrander vroeger op de camping, maar dan een stuk groter. Je moest goed uitkijken met koken, het eten kon zo aanbranden met die grote vuurstraal van twaalf meter onder uit de brander. Je zette de aardappelen vooraan, dan het vlees wat gebraden moest worden, dan de groenten en op het einde van de gleuf de melk om griesmeelpap te koken. Hier was het vuur niet meer zo heftig en kon je de melk beter onder controle houden. Je kon het vuur niet even lager zetten, je moest steeds schuiven met je gamellen op het vuur, dat moet je goed aanvoelen. Beide leerling-kpl’s, hadden met dit soort branders al gewerkt bij hun koksopleiding. Wij moesten voor honderdtwintig man koken. Om vijf uur was het eten klaar en kon er uitgedeeld worden. Ik had kans gezien om de witlof lekker aan te maken met een lekkere bechamelsaus met versgeraspte nootmuskaat. Het eten hebben wij op de uitdeeltafels neergezet, gehaktballen, gekookte aardappelen, witlof en griesmeelpap met bessensap toe. Sgt Vial liet de groep opstellen, het uitdelen kon beginnen. Het smaakte uitstekend, veel jongens kwamen voor de tweede keer langs en er was weinig voedsel overgebleven. De corveeploeg moest afwassen. Daar had ik als chef-kok geen omkijken naar. De volgende dag hadden wij velddienst, er werden trieëreursgroepen samengesteld. Je loopt dan met negen man op linie. Ik kreeg een Brenmitrailleur in mijn handen gedrukt, een zwaar, oud Engels wapen. Ik sjouwde mij ongelukkig met het ding. Magazijnen vol losse flodders heb ik meegekregen om hiermee te schieten, dat was wel spannend. Op een gegeven moment kwamen wij tegenover de denkbeeldige vijand te liggen, die aan de overkant van de openbare Larenseweg lag. Zij gooiden met lawinestrijkers en rookgranaten, wij schoten met losse flodders terug. De mensen op de openbare weg schrokken zich ongelukkig en stapten van hun fiets af. Ook het autoverkeer werd ontregeld. Beide groepen waren zo fanatiek aan de gang, dat zij helemaal opgingen in hun gevecht en niet op de omstanders op de weg letten. Tijdens het gevecht kwam een luitenant van de Palm-kazerne op hoge poten bij ons langs en moesten wij op zijn bevel onmiddellijk de oefening staken. Er waren op de Palm-kazerne klachten binnengekomen van mensen die totaal overstuur waren, dat op de openbare weg geschoten werd door militairen. Inmiddels was sgt Vial bij ons gearriveerd, die onmiddellijk in overleg trad met de luitenant. De oefening klein oorlog werd voor een korte tijd direct gestaakt. Wij moesten ons terugtrekken in ons bivak. In de middag moest ik met mijn twee assistenten koken voor de hele groep, de voeding in natura was al gebracht vanuit de Palm-kazerne. Mijn andere collega’s gingen gewoon door met de veldoefening. Voor de avondoefeningen en de dropping was ik vrijgesteld, ik moest zorgen voor koffie en warme soep die uitgedeeld zou worden als de jongens midden in de nacht terugkwamen van de dropping. Zij waren met een geblindeerde vrachtauto in Eemnes afgezet en moesten lopend het bivak in Bussum terug zien te vinden. Het was gelukkig volle maan zodat je in het bos nog wat konden zien. Voor de meeste jongens was de omgeving niet bekend en wisten ze niet waar ze zaten. Ze moesten via verkeersborden uitzoeken hoe ze de richting naar Bussum konden vinden. De volgende morgen wilde ik water halen uit de waterwagen om thee en koffie te zetten maar er kwam geen druppel water uit die kraan van de waterwagen- Alles was bevroren. Ik liep luid vloekend rond, maar dat hielp geen zak en ik dacht: “Wat nu, wat is wijsheid, hoe krijg ik water uit die aanhanger?” Ik heb een grote benzinebrander gepakt waarmee wij ons eten kookten. Deze aangestoken en daarmee de waterkraan ontdooid; gelukkig was niet de hele waterwagen bevroren. Nu kon ik koffie en thee zetten en konden de manschappen zich wassen en scheren. Het was even improviseren voor ik water had. De jongens hadden het in hun pubtent tijdens het slapen behoorlijk koud gehad van de vorst in de nacht. Terwijl ik lekker in mijn fouragetent lag te slapen met een warm Aladin kacheltje. Veel jongens waren jaloers op mij. Zij vonden het jammer dat zij een verkeerde keus hadden gemaakt om niet de leiding te nemen in de veldkeuken. De volgende dag moesten we in het veld ons eigen potje koken op een M3-brander met vers voedsel. We hadden een runderlapje gekregen met verse winterwortels en aardappelen. Eigenlijk was dat een rotstreek van het kader. Een runderlapje moet je minstens twee uur laten sudderen voor het gaar wordt en daar hadden we geen tijd voor. Tijdens het koken ging de oefening gewoon door, zoals het beveiligen van het tijdelijke bivak waar werd gekookt. Wij waren druk bezig met het braden van ons runderlapje toen er ineens op ons geschoten werd met losse flodders en lawinestrijkers. De tegenstanders waren officieren in opleiding van de Palm-kazerne. De tegenstanders overrompelden ons bivak en schopten mijn M3- brander om waar ik mijn maaltijd op kookte. Ik werd pislink, van mijn eten moeten ze afblijven. Zij schopten mijn eten het veld in. Ik pakte mijn runderlapje snel uit mijn mesting en stak het in de broekzak van mijn gevechtstenue. Ik wilde toch wat te eten hebben onderweg, anders had ik niets. Ik kon ook nog wat wortelen redden. Even later hebben wij ons weer gehergroepeerd voor een tegenaanval, er werd keihard gevochten. Sommige jongens van ons sloegen met de kolf van hun geweer op de aanvallers in, er vielen rake klappen. Ze riepen onder het slaan: “Dan moet je maar met je poten van mijn vreten afblijven, klootzak.” Na een tijdje werd de oefening gestaakt en moesten wij weer terug naar ons hoofdbivak. Mijn runderlapje heb ik nog halfrauw op kunnen eten met een paar halfgare wortels. De meeste jongens hadden niets meer te eten. Terug in de fouragetent heb ik aan de meeste jongens kaki’s uitgedeeld, die ik nog in de fouragetent had liggen uit de overgebleven noodrantsoenen. Het was mijn oefeningetje wel! Dat had ik niet verwacht bij de intendance, die bekend staat als een slap onderdeel van koks en messbediendes. Eind van de maand moest ik als kvv’er mijn eerste wedde ophalen, bij de betaalmeester op de Doelen-kazerne. De betaalmeester was een burgerambtenaar, werkzaam op de kazerne-administratie. In die tijd hadden wij geen bankrekening waar de wedde op overgemaakt kon worden. Deze werd contant uitbetaald, net als in de burgerbedrijven. Met diverse beroepsonderofficieren stond ik te wachten tot ik aan de beurt was. Eindelijk stond ik voor de tafel en ik kwam met de betaalmeester aan de praat. Tot mijn grote verrassing vertelde de betaalmeester dat hij een neef was van mijn verloofde. Dat was wel leuk, maar ik kreeg geen cent extra. Wij hebben daarna nog een tijdje nagepraat, ik kreeg van hem goede adviezen over belastingaangifte als ik mijn eindpremie zou ontvangen. Tevens vertelde hij naar welk onderdeel ik overgeplaatst zou worden, als ik geslaagd was voor wachtmeester. Hij had mijn naam gezien op een indelingslijst bij de administratie. In de laatste week van de opleiding werden de puntjes extra op de i gezet. Mijn PSU moest ingepakt worden voor de overplaatsing, alarmbepakking en plunjebaal, precies volgens handboek onderofficier. Op de laatste dag werden onze strepen uitgedeeld, die moesten we op onze mouwen naaien, voordat wij de poort uit mochten. Ik was nu wachtmeester/menagemeester titulair, voor de eerste twee maanden. Daarna, als alles goed ging, werd ik wachtmeester/menagemeester der cavalerie effectief. Ik was trots op mijn streep. Had hier hard voor gewerkt. Dat had ik vroeger nooit kunnen bedenken. Vanaf de bevrijding tot het einde van mijn lagereschooltijd had ik een oorlogstrauma, ik was ontzettend bang voor oorlog en bombardementen. Op het einde van de oorlog heb ik in mijn jeugd veel bombardementen meegemaakt. Wij woonden vlak bij Schiphol, dat regelmatig werd gebombardeerd. Ik was zo bang voor oorlog, wilde met al die verschrikkelijkheden niets te maken hebben. Ik voerde om onder mijn diensttijd vandaan te komen, koopvaardijregeling. Mijn oorlogstrauma was veroorzaakt door allerlei gruwelverhalen, die steeds maar weer werden verteld en constant werden herhaald door mijn ouders en familieleden. Ook heb ik er grote moeite gehad, dat mijn vader niet in het verzet had gezeten, maar moest werken voor de Duitsers in Duitsland, toen hij daar een oproep voor had gehad na een oproep van het arbeidsbureau. Dat heb ik hem altijd kwalijk genomen, nu nog. Ik kon hier niet met mijn vader over praten. In 1944, het laatste jaar van de oorlog, is hij na een bombardement uit Duitsland gevlucht. Hij heeft nog een halfjaar in Holland onderdoken gezeten tot de bevrijding. Nu, met de spanningen van het Warschaupact, wist je niet wat voor ellende ons te wachten stond. De parate troepen oefenden regelmatig in Duitsland om klaar te zijn voor tegenactie. Mijn gevoel zei, dat ik daar een steentje aan bij moest dragen. Ik wilde het anders doen dan mijn vader met zijn familie; als er nu een beroep op mij werd gedaan door defensie, dan was ik daar klaar voor. Na de middaglunch op onze laatste dag van de kaderschool, hebben wij afscheid genomen van onze instructeurs die onze nieuwe bestemming bekendmaakten. Ik werd overgeplaatst naar de parate troepen van 101 Tankbataljon, gelegerd in De Boskamp, het vroegere oude concentratiekamp in Amersfoort. Over dit concentratiekamp heb ik veel gelezen, de rillingen liepen mij over mijn lijf toen ik terugdacht aan de gruwelijke verhalen van mijn ouders en familie. Tijdens mijn opleiding op de Willem III- kazerne heb ik veel gelezen over het ontstaan en de oprichting van 101 Tankbataljon. Het 101 Tankbat werd op 15 oktober 1957 opgericht in het kader van legerplan 1958. De tankeskadrons waren uitgerust met Centuriontanks. Ik werd overgeplaatst naar het staf-staf-verzorgings-eskadron van 101 Tankbataljon. De eerste commandant van 101 Tankbat was ritmeester Wladislav Kohutnicki. Deze legendarische Poolse officier heeft deel uitgemaakt van de Poolse brigade, die na de intocht van Normandië Brabant heeft bevrijd. 75 jaar vrede! (2020 krantenbericht Telegraaf) Nu, 75 jaar na de bevrijding, werd de bevrijding van Breda door het Poolse leger gevierd. De Poolse regering van nu lag nogal dwars met de EU in Brussel. De PVV (pro Europa) is nu een grote tegenstander geworden van de Polen in ons land!

Ritmeester Kohutnicki in zijn vierde tank, de andere drie waren onder hem vandaan geschoten tijdens de invasie in Normandië (Foto C. de Vries) Zo ongeveer iedereen in binnen- en buitenland roerde zich tegen de PVV, die het meldpunt Oost-Europeanen organiseerde. Maar een groep bleef stil: de laats levenden van de naar schatting 240.000 Polen die West-Europa en Nederland bevrijd hadden. Parachutisten, tankbemanningen, vliegers. Velen bleven achter, omdat het communistisch geworden moederland ze niet terug wilde hebben. Over het aan de schandpaal nagelen van de nieuwe generatie Polen was grote onrust ontstaan. “Leefde prins Bernhard nog maar… Hij had het voor ons opgenomen,” mopperde Wladislav Kohutnicki, de eerste overste van 101 Tankbataljon op 18 februari 2012 in De Telegraaf

Hoofdstuk 2. Eind april werd ik overgeplaatst vanuit Leiden naar De Boskamp-kazerne in Leusden. Bepakt en bezakt kwam ik na een lange treinreis moe aan, in het oude, voormalige concentratiekamp De Boskamp aan de Dodenweg in Leusden. Het was mooi weer, voor bij de slagboom stond een oude wachttoren grimmig afgestoken tegen de mooie blauwe lucht. Die werd door de Duitsers gebruikt om het concentratiekamp te bewaken. Bij het zien van deze wachttoren kreeg ik kippenvel van angst op mijn armen. Ik heb ontzettend veel boeken gelezen, over de verschrikkelijkheden die hier plaats hebben gevonden, in dit concentratiekamp. Nu stond ik daar zelf voor de poort van het oude, voormalige Polizeiliches Durchgangslager. Gelukkig kon ik het kamp binnenlopen als militair en niet als gevangene. Maar wat voor gevoel moeten de gevangenen hebben gehad, toen zij hier binnen werden gebracht, tijdens de Duitse bezetting? Ik denk dat wij ons dat niet voor kunnen stellen. Op een paar nieuwe gebouwen na, was het oude, voormalige concentratiekamp nog helemaal intact. Na de eerste aanblik van dit kamp, en na een beetje van de schrik bekomen te zijn, heb ik mij aangemeld bij de wachtcommandant. Tot mijn grote verbazing was dat een sgt van wachtcompagnie van Heutz, en niet een wmr van de cavalerie. Ik meldde mij keurig aan bij de wcdt en vertelde dat ik mij hier moest melden, ik was overgeplaatst vanuit de kaderschool in Leiden naar De Boskamp. De sgt vertelde mij dat het hele bataljon in Duitsland zat op schietoefening en niemand van 101 Tankbataljon aanwezig was. Alleen een adjudant van de kazernering was nog aanwezig op de kazerne. “Als je een ogenblik geduld hebt,” zei de sgt, “zal ik die adjudant even in kennis stellen, misschien weet hij hier meer van.” Even later meldde de adjudant zich bij de wacht, stelde zich netjes voor, hij was van mijn komst op de hoogte. De adjudant vertelde dat er nog een nieuwe wachtmeester was gearriveerd. Samen met de andere wmr worden wij morgen op de trein naar Duitsland gezet, om ons bij 101 Tankbataljon te voegen. Het bataljon kwam over zes weken pas weer terug uit Duitsland. De adjudant nam mij mee naar het O.O.-slaapverblijf, een van de weinige nieuwe gebouwen. Daar aangekomen werd mij een kamer toegewezen, het was een tweepersoonskamer. Bij binnenkomst was mijn collega daar al, ik heb direct kennis met hem gemaakt. De wmr stelde zich voor als Piet Lukkien, hij woonde in Friesland, kwam van de kaderschool net als ik, alleen kwam hij van de Kromhout-kazerne. Piet was wmr wapenhersteller, pas getrouwd, had een kind, was ook kvv’er. Wij hebben onze PSU niet uitgepakt, dat had geen nut, want de volgende dag zouden wij op de trein worden gezet naar het bivak in Duitsland. Samen met Piet zijn we naar de O.O-mess gegaan om te gaan eten. Er waren maar weinig O.O’s in de messroom. De kazerneringadjudant kwam bij ons aan tafel zitten en vroeg: “Zijn jullie al een beetje bijgekomen bij het zien van dit oude zooitje?” Het oude concentratiekamp was niet veel veranderd sinds de oorlog, volgens de adjudant. “De werk- en leefomstandigheden zijn hier verschrikkelijk primitief, maar wel gezellig,” zei de adjudant. Hij wilde ons ’s middags rondleiden over het kamp, als wij dat op prijs stelden tenminste. Nu er niemand aanwezig was, kwam dat mooi uit. Na het eten nam de adjudant ons eerst mee naar het kantoor van de kazernecommandant van overste F. van de Schraaf. In dit kantoor stond nog het schrijfbureau wat door een gevangene was gemaakt, van schert haft Lagerführer K.P. Berg, baas en kampbeul van het toenmalige concentratiekamp. Behalve de wachttoren, stond daar ook de grote appelbel, duidelijk zichtbaar voor de ingang van de O.O.- mess, die tijdens de bezetting werd gebruikt voor appels voor de gevangenen. Bovendien waren in vele bureaus van de commandanten nog kenmerkende zaken te zien uit die tijd. Het bureau van de commandant van het B-eskadron had nog een wandbekleding van matten, gemaakt door gevangenen. Boven de openhaard was nog de omtrek van een hakenkruis te zien. Daarna liepen wij verder naar de kelder, onder het kantoor van de ritmeesteradjudant, (S1) waar nog inscripties en andere teksten te zien waren. Die waren aangebracht in de muren door toenmalige gevangenen voordat zij werden doodgeschoten. Deze kelder werd vroeger de bunker genoemd, hier kwamen de gevangenen vrijwel zeker niet meer levend uit, dat was sporadisch. Bij het zien hiervan werd het ijzig stil, de koude rillingen liepen mij over mijn rug. De adjudant nam ons verder mee over het kamp. Wij kwamen bij een barak aan, waarin het kantoortje stond van de vroegere kampbeul Joseph Kotälla. Volgens de adjudant was dit kantoortje nog helemaal intact. Niemand had in dit kantoortje wat veranderd, alles lag er nog precies zo bij, nadat Kotälla zijn kantoor had verlaten. Volgens de adjudant moest in het kantoor een schemerlamp staan van mensenhuid, waarop de tepels van een man zichtbaar te zien waren, huiveringwekkend. Van dit kantoor had de adjudant geen sleutel om het van binnen te bekijken. Deze was in het bezit van Museum Concentratiekamp Leusden. Op 4 mei, tijdens de dodenherdenking, kwamen veel oud kampgevangenen hier op bezoek. Kampbeul Joseph Kotälla zit in de koepel van Breda zijn levenslange gevangenisstraf uit te zitten. Daarna zijn we naar de manschappenkeuken gelopen, dit zou mijn toekomstige werkplek worden. Op de muren aan de binnenkant van de keuken en in het keukenkantoor, zag je allerlei krijttekeningen die aangebracht waren door gevangenen, voor een beetje extra eten. Piet en ik waren onder de indruk geraakt van wat de adjudant ons allemaal liet zien. Het was zeer indrukwekkend. Na afloop van de rondleiding zijn we in de O.O.-mess een biertje gaan drinken om even bij te komen. Bij binnenkomst zagen wij aan de wand een grote tekening hangen, die de rozentuin vlak bij de appelbel voorstelde. Gevangenen werden de rozentuin ingejaagd door kampbeul Kotälla als iets hem niet zinde, of als nieuwe gevangenen werden binnengebracht die wat gedaan hadden wat hem niet beviel. Vaak stuurde hij zijn hond naar binnen, die de gevangene aanvloog en doodbeet, of hij schopte de gevangenen zelf dood. Het moet een afschuwelijke tijd zijn geweest. Na een nacht onrustig geslapen te hebben in De Boskamp, zijn we ons klaar gaan maken voor de treinreis naar Duitsland. Ik heb eerst mijn verloofde gebeld dat ik de eerste zes weken niet naar huis kon komen; het hele bataljon was op oefening. Piet en ik zouden met een jeep naar het station worden gebracht. Om vier uur in de middag zou de trein vanaf perron 4 vertrekken naar Rotenburg in Duitsland. Daar werden wij opgehaald door collega’s die ons naar het bivak zouden brengen. Het bivak lag in de bossen op de Lünerburgerheide in de omgeving van Falingbostel op baan 9. Om twee uur moesten wij ons met volledige bepakking verzamelen voor de O.O.-mess in opdracht van de adjudant; van hem kregen wij een vrij vervoersbewijs mee voor de trein. Tevens kregen wij een verzegelde enveloppe mee, de laatste post voor overste Van de Schraaf, onze nieuwe bataljonscommandant. Door een soldaat van de wachtcompagnie werden wij met een jeep naar het station van Amersfoort gebracht. Voor de ingang van het station hebben wij onze spullen uit de jeep geladen en op een bagagekar gezet en zijn we naar perron 4 gereden. Op perron 4 stonden nog meer militairen te wachten die naar diverse onderdelen moesten in Duitsland. Veel van die militairen waren met verlof geweest en moesten nu weer terugkeren naar hun onderdeel in Duitsland. Deze militairen maakten deel uit van de parate troepen van het 41ste tankbataljon. Zij waren ingedeeld bij de 121e Lichte Brigade in Duitsland en gelegerd in Bergen-Höhne op de Lünerburgerheide. De internationale spanningen ten gevolge van de Berlijn- en Cubacrisis liepen naar een hoogtepunt. De in Bergen-Höhne gelegerde Nederlandse eenheden moesten binnen een uur na alarmering gereed zijn voor verplaatsing naar de oorlogsopstellingen. Door de zeer strikte paraatsheidsregeling waren er veel appels en stond hun uitrusting gepakt en gezakt, direct onder hun handbereik

Centuriontank, tijdens een winterse oefening op de Lünerburgerheide (Foto C. van Dijk) Op perron 4 kwam de trein voorrijden en snel hebben wij onze spullen in de trein geladen. Piet en ik namen plaats in een coupé die verder leeg was. Na een kwartier begon de oude legertrein richting Duitsland te rijden. Morgen zou het Koninginnedag zijn, wij waren benieuwd hoe de verjaardag van onze koningin gevierd zou worden bij 101 Tankbat. De treinreis verliep voorspoedig, tegen zes uur werden wij door een steward gewaarschuwd dat wij konden gaan eten in de restauratiewagon. Het begon al donker te worden. Piet en ik liepen naar de restauratiewagon en de steward wees ons twee gereserveerde plaatsen aan. Direct nadat wij plaats hadden genomen werd het eten opgediend, alles was keurig geregeld door Defensie. Alleen ons pilsje moesten wij zelf betalen. Na het eten liepen wij terug naar onze coupé, af en toe stak ik mijn hoofd even buiten het geopende raam van de trein voor wat frisse lucht. Wij passeerden allerlei bosschages in het donker. Ik moest ineens denken aan al die Joden, die in de oorlog per trein afgevoerd werden naar diverse concentratiekampen. Vooral toen bij aankomst van de Duitse grens de Electro loc werd verwisseld voor een grote stoomlocomotief, die enorm veel zwarte rook uitbraakte en hevige sissende geluiden maakte, kreeg ik dat rare gevoel naar het onbekende

Boskamp-kazerne (oud concentratiekamp met de manschappenkeuken en appelplaats). (Foto C. de Vries) Om een uur of twaalf midden in de nacht kwamen wij op station Rotenburg aan. Hier zouden wij door ons onderdeel worden afgehaald. Bepakt en bezakt liepen wij met onze spullen naar de uitgang van het kleine, oude stationnetje. Buiten was het koud en winderig, niemand stond ons op te wachten. Wij hadden toen geen mobieltje om even te kunnen bellen, die waren er nog niet. Piet en ik keken elkaar aan; we konden ook niet naar ons nieuwe onderdeel bellen vanuit een telefooncel want zij lagen in het bivak. Goede raad was duur. Om half één werd het station gesloten, wij moesten naar buiten, er zat niets anders op dan buiten te blijven wachten tot wij door ons onderdeel opgehaald zouden worden. Wij hebben uiteindelijk onze slaapzakken gepakt en zijn voor het station in de slaapzakken op straat gaan liggen. Iedere keer als er een vrachtwagen voor het station stopte, schoten wij overeind. Tot onze grote teleurstelling waren het geen militairen die ons op kwamen halen. Het was kwart voor drie, midden in de nacht, toen een grote dikke Daf, een YA328, stopte voor het station. Een wmr stapte op ons af en vroeg of wij naar het bivak van 101 Tankbat moesten worden gebracht. “Ja, dat moeten wij,” antwoordde ik een beetje nijdig. “Nou jongens, stap maar gauw achterin, het is al laat.” De wmr verontschuldigde zich dat het zo laat was geworden. Hij was met enkele jongens van zijn peloton eerst nog even wezen stappen in Hamburg. Dat was uit de hand gelopen, een van hen waren ze kwijtgeraakt op de Repen Bahn. Dat was wel te zien, diverse huzaren lagen als een bezopen dragonder in de achterbak van de auto en een van hun moest nog snel even overgeven. Nadat wij alles hadden ingeladen, zijn we op weg gegaan naar ons bivak. Na een paar uurtjes rijden kwamen wij bij de wacht van ons bivak aan. Het was aardedonker, je zag geen hand voor ogen in het donkere bos. Wmr Van Uden, die ons begeleidde, liet de chauffeur tot voor onze tent rijden. We moesten stil zijn om niemand wakker te maken. Hij zei: ” Dit is even voor nood, morgen worden jullie verder geholpen.” Piet en ik hebben gauw onze spullen gepakt, in de tent gegooid en geprobeerd om nog een paar uurtjes te slapen. Piet kwam van het opleidingsonderdeel ‘REGT HUZAREN v SYTZAMA’, de witte huzaren, ik kwam van het opleidingsonderdeel ‘HUZAREN-VAN-BOREEL’, de blauwe huzaren. 101 Tankbat bestond uit het regiment ‘PRINS ALEXANDER’, dat waren de rode huzaren. Wij lagen in diepe rust in onze tent, toen we opeens werden wakkergemaakt door een trompetsignaal, dat het einde aangaf van de buitengewone vlaggenparade. Het was immers Koninginnedag. Ik zat in de tent nog bij te komen, stak een sigaretje op. Piet was ook wakker geworden, hij vroeg: ”Hoe laat is het?” Het was al acht uur geweest. Wij gooiden het tentzeil wat opzij, keken naar buiten recht in de felle zon en opeens zag ik dat wij in een munutietent zaten te roken. Overal om ons heen lagen scherpe tankgranaten en andere munitie opgeslagen. Snel hebben wij onze sigaretten uitgemaakt. Wmr Van Uden had ons vannacht even voor nood in deze tent neergelegd. Om geen mensen in het bivak wakker te maken, toen wij midden in de nacht aankwamen, wat begrijpelijk was. Piet en ik hebben ons snel aangekleed in ons gevechtstenue; wij stonden net voor de tent toen de officieren en de onderofficieren van de buitengewone vlaggenparade terug kwamen lopen. Wij liepen overste Van de Schraaf, de bataljonscommandant van 101 Tankbat, recht tegen het lijf. Wij kregen onmiddellijk op onze donder, omdat wij niet op het appel waren geweest. Ik vertelde aan de overste dat wij vannacht om vijf uur binnen waren gekomen, en niet wisten waar wij nu precies zaten. Overste Van de Schraaf wilde verder niet met ons praten, omdat wij geen uitmonstering van het regiment van Prins Alexander op onze baret hadden, maar wel de emblemen van Sytzama en Boreel. Hij riep: “ meld je onmiddellijk bij opper Punt, die zorgt ervoor dat je bij de foerier de juiste uitmonstering krijgt, eerder wil ik jullie niet zien!” Piet en ik zochten de CP-tent op van opper Punt. Ik meldde mij bij opper Punt en vertelde dat ik de nieuwe wachtmeester/menagemeester was en rechtstreeks van de kaderschool uit Leiden kwam, en overhandigde hem de enveloppe voor overste Van de Schraaf. Opeens werd opperpunt ontzettend kwaad op mij, ik wist niet wat ik verkeerd had gedaan. Hij zei: “Wachtmeester: je moet even goed naar mijn luisteren. “Punt 1, ik heet geen Opper. Punt 2 waar komen jullie in godsnaam vandaan? Punt 3 je had je vannacht direct bij mij moeten melden. Punt 4 mijn naam is opper Van de Heuvel en geen opper Punt. Opper Punt was de bijnaam van opper.” Dat wisten wij niet. Die bijnaam had de opper gekregen, omdat hij bij het geven van zijn opdrachten altijd begon met punt 1 en zo verder. Onmiddellijk bracht de opper ons naar de administratietent, hier werden wij ingeschreven en daarna werden wij naar de foerier wmr Joop Scholten gebracht. Deze verstrekte ons de parate-insignes van de 7 december Divisie van het eerste legerkorps voor op de mouw van het uniform en het baretembleem van het regiment huzaren van Prins Alexander. Piet en ik maakten nu deel uit van de rode huzaren. Wmr Joop Scholten, de foerier, was zo vriendelijk om ons rond te leiden over het uitgestrekte bivakterrein. Het bivak bestond uit een eenrichtingscircuit, met een ingang en een uitgang. Joop tekende het bivak even uit met een stokje in het zand, daarna maakten wij samen een rondje door het bivak. Vlak bij de ingang van het bivak stonden de staftenten van de officieren en een aparte officiersmesstent. In deze tent was een openhaard opgesteld, met een grote schoorsteen, gemaakt van pantserplaat. “Die ging iedere schietoefening mee,” vertelde Joop. De schoorsteen stak voor een deel boven de tent uit. Voor de tent was een pad aangelegd met spierwitte kiezelsteentjes, uit een riviertje gevist door huzaren. De tent was van binnen versierd met schilderijen uit de officiersmess van De Boskamp, die mee waren genomen, net als het tafelzilver met vitrine voor de diners. De vloer was bedekt met tapijten. In de hoek van de mess stond een zelfgemaakte bar met een biertapinstallatie. Die werd op alle oefeningen meegenomen. “De officieren en onderofficieren van 101 Tankbat zijn echte Bourgondiërs,” zei Joop. Ze hielden van lekker eten en drinken, vooral tijdens een oefening. “Overste Van de Schraaf wilde niet in gebouwen, maar in tenten leven tijdens de schietseries,” zei Joop. Of het nu midden in de zomer was of tijdens een strenge winter. Het bivak was afgezet in vakken met tape. Na de officiersmess en staftenten kwamen wij bij het vak van de tenten van de onderofficieren en de O.O-mess. “Dit wordt jouw werkterrein,” zei Joop. Vlak naast de O.O.-mess stond de grote, centrale keukentent met een menagetent waarin ook de koks sliepen. Hier werd ik voorgesteld aan dienstplichtig kpl-kok Kraay. Deze was niet blij met mijn komst; hij was gewend eigen baas te zijn en nu werd hij de tweede man. Liet dat ook duidelijk merken, hij zei: ” Van mij had je niet hoeven komen, wij kunnen het werk wel aan zonder een wachtmeester/menagemeester.” Verder heb ik daar kennis gemaakt met de koks en messbediendes. Daarna heeft Joop mij het gedeelte van het bivak laten zien waar de manschappen lagen in hun puptenten van het A- en B-eskadron en van het staf-staf-verzorgings eskadron. De grote recreatietent voor de manschappen lag vlak bij de uitgang van het bivak, dat was de laatste tent. Nadat ik wegwijs was gemaakt, ben ik naar de grote keukentent gegaan om te kijken wat er gedaan moest worden. In Höhne moest gefoerageerd worden op baan 3, bij de intendance. Kpl Kraay zei: ”Dat is een mooi klusje voor jou, kan je kennismaken met het verdeelcentrum, en ben ik je voorlopig een paar uur kwijt, want ik hou niet zo erg van pottenkijkers.” Bij S4 moest ik mijn voedingslijst gaan halen, anders kreeg ik geen proviand mee van de verdeelplaats. Wmr 1e klas Korbijn gaf mij de voedingslijsten mee, nadat ik mij aan hem had voorgesteld. Ook moest ik naar collega-cavaleristen van het 41ste Tankbat die waren gelegerd in vaste gebouwen in lager 1. Hier moest ik de aardappelen laten schillen voor onze jongens. Twaalf zakken aardappelen moesten geschild worden, een flink klusje voor de jongens die ik bij me had. Zij hadden daar een aardappelschilmachine staan die wij mochten gebruiken. Anders hadden de aardappelen met de hand geschild moeten worden, zoals bij de infanterieonderdelen. Toon Turk, onze kok-chauffeur, stond al klaar met zijn auto met daaraan een lege waterwagen gekoppeld. Toen iedereen in de auto zat, zijn we direct naar baan 3 gereden om te gaan foerageren. Onderweg kwamen wij onze tankeskadrons tegen, die op de schietbaan bezig waren met hun voorbereidingen om te gaan schieten met hun tanks. Na drie uur rijden kwamen wij op baan 3 aan. Wij moesten tijdens het schieten helemaal om de schietbaan heen rijden, we konden tijdens het schieten niet binnendoor. De schietbaan is zo groot als provincie Utrecht. Bij aankomst op baan 3 op de goederen verdeelplaats, meldde ik mij bij de administratietent, stelde mij voor als de nieuwe wachtmeester/menagemeester van 101 Tankbat. Ik was benieuwd wat we meekregen en wat er op het menu stond. Nadat de koks alle proviand hadden ingeladen, reden wij naar het 41ste Tankbat om aardappelen te schillen. Tevens moest er water geladen worden in de waterwagen die achter de Dikke Daf was gekoppeld. Tijdens het water laden kwam ik huzaren van het 41ste tegen, waarmee ik in mijn rekrutentijd en tijdens de rijopleiding op de Willem III-kazerne had gelegen. Zij moesten nog twee maanden dienen, dan zat hun dienstplicht erop. We hebben nog leuke herinneringen opgehaald. Tegen lunchtijd waren wij klaar en konden we weer terugrijden naar het bivak. Kpl Kraay had mijn veldbed in orde gemaakt in de grote foeragetent, die gedeeltelijk afgescheiden was door een groot zeil. Hier waren slaapplaatsen gemaakt voor de koks, kpl en de nieuwe wachtmeester. Kpl Kraay vroeg nog aan mij of ik apart wilde gaan slapen bij de O.O’s. Ik zei: “ Nee hoor, laat mij maar bij jullie liggen.” Kpl Kraay was bezig de keukenbranders in orde te maken voor het koken van het avondeten, er stond nasi goreng op het menu vanwege Koninginnedag. Lekker een blauwe hap. De koks in de officiersmess kookten zelf voor de officieren, daar hadden wij geen omkijken naar. Kpl Kraay liet ik zoveel mogelijk zijn gang gaan, ik wilde hem niet direct voor de voeten lopen. Ik deed de keukenadministratie, zodat hij daar geen omkijken naar had. Tijdens mijn rondgang door de keukentent, zag ik dat de koks moeite hadden met rijst koken voor de nasi. Na overleg met kpl Kraay heb ik besloten zelf de rijst te koken om het voor te doen. Het koken van rijst luistert heel nauw, want de rijstkorrel moet helemaal gaar zijn, maar mag niet tot pap worden gekookt. De rijst moet lekker droog zijn om te kunnen bakken. Ik had van Joop Scholten al gehoord dat zij paar keer nasi hadden gegeten, waarvan de rijst niet gaar was. Het is moeilijk om rijst op die benzinebranders goed gaar te krijgen. Met mijn ervaring op het passagierschip ‘De Oranje’, heb ik voor duizend man rijst moeten koken. De trucjes om goed rijst te koken, heb ik van Javanen geleerd aan boord. Rijst moet je stomen. Heel belangrijk is het, dat de rijst eerst goed wordt gespoeld, al het zetmeel moet eruit, anders gaat de rijst plakken. Dan opzetten met twee vingerkootjes water. Als de rijst kookt van het vuur afnemen, en de gamellen met rijst in de aanwezigen hooikisten zetten om de rijst droog te stomen. De eerste twee uur mogen de hooikisten absoluut niet opengemaakt worden om stoomverlies te voorkomen. Na twee uurtjes heb je een prachtige, droge rijst. Ik zag kpl Kraay wantrouwend naar mij kijken, die dacht: “ Dat wordt niks.” Na het stomen van de rijst heb ik pindasaus gemaakt op de Javaanse manier, zoals ik dat geleerd had aan boord op de ‘Ms Oranje’. In de fouragetent lagen nog wat witte kolen, winterwortelen en uien. Net genoeg om voor de koks en de onderofficieren een lekkere sajoer en atjar van te maken. Overigens viel het mij op dat er veel verse, Indische kruiden waren in de veldkeukentent. Kpl Kraay vertelde dat deze uit zijn ritselkist kwamen. De ritselkist nam hij altijd mee op oefening. In Duitsland is nog geen pot sambal te koop. De Indische kruiden had hij geregeld uit de keuken van De Boskamp. Dat kwam goed uit om iets feestelijks te maken op deze Koninginnedag. Tegen zes uur kon er gegeten worden, half zes meldde zich bij mij de officier van piket, een ritmeester, om voor te proeven. Allereerst stelde hij zich voor, hij had mij nog nooit gezien. Ik vertelde dat ik afgelopen nacht om vijf uur binnen was gekomen, rechtstreeks van de kaderschool uit Leiden. Tevens vertelde ik dat ik kvv’er was, en van de grote vaart afkomstig was. Ik moest de dienst in omdat mijn koopvaardijregeling was verlopen. Ik voer vroeger om onder mijn dienstplicht uit te komen maar was nu kvv’er. Het kan raar lopen in het leven. De ritmeester heette mij van harte welkom bij 101 Tankbataljon, en hoopte dat ik het naar mijn zin zou hebben. Ik zette een stoel voor hem klaar aan de keukentafel in de centrale keukentent, legde een schone theedoek neer voor hem op de keukentafel en haalde schoon bestek op uit de O.O. –Mess, zodat hij het eten kon voorproeven. Ik schepte daarna een uitgebreide nasi goreng op zijn bord met daarbij apart de bijgerechten, de kroepoek en de pindasaus. De ritmeester, die bij de officieren messpresident was, zei tegen mij: “ Die bijgerechten staan toch niet op het menu!“ “Dat klopt,” zei ik “we hadden nog wat groetensoorten over in de veldkeukentent, net genoeg om er iets lekkers van te maken voor de O.O’s en de koks. Zonde om de overgebleven groenten aan de varkens te voeren.” De ritmeester liet het zich prima smaken en snapte niet dat zo’n blanda, Indisch scheldwoord voor een blanke, zo lekker Indisch kon koken. Ik vertelde de ritmeester dat ik een aantal jaren met Javanen had gevaren en daar heel veel van had geleerd. Nadat de ritmeester had gegeten, kreeg ik een groot compliment van hem. Het eten mocht uitgedeeld worden. Kpl Kraay was begonnen uitdelen voor de manschappen, ik ben voor het eten naar de O.O. –Mess gegaan om eerst een oranjebitter te drinken op de verjaardag van onze koningin. De oudere adjudanten en de oppers stonden aan de bar, ik heb mij voorgesteld, samen met Piet Lukkien, en verteld dat wij afgelopen nacht binnen waren gekomen. Uiteraard moesten wij een rondje geven en werden wij ingedronken. Iedereen dronk een borreltje voor het eten, voor zij aan tafel gingen. In de eettent werd de nasi goreng opgediend, met de extra bijgerechten. De messbediendes deden hun best met het uitserveren van de maaltijd. Diverse adjudanten, die nog bij het KNIL hadden gediend, lieten zich de blauwe hap goed smaken en vroegen zich af wie die gemaakt had. Het deed ze terugdenken aan het eten bij de KNIL. Joop Scholten vertelde vol trots: “Dat heeft onze nieuwe managemeester gedaan.” Ik kon als nieuwe wachtmeester/menagemeester niet meer stuk bij mijn nieuwe collega’s. De messpresident kwam naar mij toe en vroeg: “Als er gevechtsrantsoenen op het menu staan, wil jij daarvoor in de plaats dan nasi goreng voor ons maken?” Zij zouden zelf voor de ingrediënten zorgen, die werden betaald van het tafelgeld. Dat was voor mij geen probleem. Na het eten zijn we naar de bar gegaan en hebben we de verjaardag van de koningin verder gevierd, en zijn Piet en ik ingedronken. De volgende dag had ik een behoorlijk punthoofd van het drinkgelag aan de bar. Aan boord van schepen was ik wel gewend om veel te drinken, maar hier bij 101 Tankbat konden ze er ook wat van. Kpl Kraay vertelde dat hij een probleem had. Een koppel wilde zwijnen had vannacht de helft van de voorraad aardappelen opgevreten. Wij kwamen nu zes zakken aardappelen tekort. Ik ben naar wmr 1e klas Korbijn (S4) gegaan om extra aardappelen aan te vragen. “Dat ging niet,” zei hij. Je zult het met je voorraad moeten doen, ze werken op de verdeelplaats met rantsoenen, je zult moeten improviseren, we krijgen er echt niets bij op de verdeelplaats van de intendance.” Terwijl ik terugliep naar de keukentent, dacht ik bij mezelf: “Hier zijn we mooi klaar mee.” Ik stelde kpl Kraay op de hoogte, dat we er geen aardappelen bij kregen. Een van de koks luisterde toevallig mee en zei tegen mij: “Wmr, dat is geen probleem, dat versieren wij wel, als we op baan 3 aankomen bij de verdeelplaats.” Samen met mijn kok-chauffeur Toon Turk en enkele koks, ben ik naar de verdeelplaats gereden om te foerageren. Een van de oudere koks zei tegen mij: “Als jij in de administratietent de sgt een beetje aan de praat houdt, laden wij vast de auto in.” Zo gezegd, zo gedaan, en even later reden wij naar het 41ste Tankbat om de aardappelen te schillen en water te laden. In de tijd dat de jongens aan het aardappelen schillen waren, heb ik mij even uitgebreid gemandied, Indische naam voor douchen, in het O.O.-legeringsgebouw van het 41ste Tankbat. Daar knapte ik lekker van op, na een week niet gedoucht te hebben. De huzaren gingen één keer per week naar het NATO-badhuis. Volgens de jongens leek dat net op een autowasserette. Je liep achter elkaar op rij onder de ontelbare douchekoppen door, smeerde elkaars rug in met zeep, en onder het lopen werd je weer schoongespoeld. Na het afdrogen liep je aan de achterkant het badhuis weer uit. Volgens de huzaren waren de Duitse badmeesters die toezicht hielden allemaal flikkers. De koks hadden zelf een andere regeling georganiseerd, zij gingen om de dag bij het 41ste in bad. Kees Vullings (kok-slager) kwam naar mij toe en zei: “,Wmr dat hebben wij mooi versierd!” “Wat hebben jullie versierd?,” vroeg ik. “We hebben zes zakken piepers en twee balen suiker van vijftig kilogram meegenomen van de verdeelplaats.” “Gejat, bedoel je,” zei ik. “Godverdee jongens, als we daar morgen maar geen gezeik over krijgen.” “Ben je gek,” zei Kees, “wij hebben nu weer genoeg aardappelen en genoeg suiker voor de ritselkisten van de jongens.” Laat in de middag waren wij weer terug in het bivak, kpl Kraay had de lunch al uitgegeven. Veel huzaren van de tankeskadrons waren niet komen eten, die waren op de schietbaan gebleven. Kpl Kraay zei: “Die jongens komen niets tekort, ik heb ze vanochtend tijdens het ontbijt beleg en brood voor de middaglunch meegegeven. Zij hebben allemaal een ritselkist bij zich, op iedere tank hebben zij een kooktoestel (benzinebrandertje) om zelf koffie te zetten.” Bij binnenkomst in het bivak ben ik eerst een biertje gaan drinken aan de bar, om mijn punthoofd weer in orde te brengen. Enkele wachtmeesters hadden gehoord dat er wilde zwijnen in het bivak waren geweest, die een gedeelte van de voorraad aardappelen hadden opgevreten. Tijdens de borrel kwamen enkele wachtmeesters op het idee om vannacht op wilde zwijnen te gaan jagen. Over twee dagen stonden er noodrantsoenen op het menu, zij hadden liever een stukje gebraden wild zwijn in rode-wijnsaus. Terug in de keukentent vertelde ik aan de keukenjongens dat ik met enkele onderofficieren een wild zwijn wilde gaan vangen. Kees Vullings en Henkie Bultman boden direct aan om mee te helpen, zij waren varkensslachter van beroep. Beide jongens hadden voor hun diensttijd gewerkt in de grote varkensslachterij van Homburg in Brabant. Ze hadden ervaring in het doden en slachten van varkens. “Beide koks zijn vakkundig om een varken te slachten, hier draai ik mijn hand niet voor om,” pochte Kees Vullings. Vlak achter de keukentent begonnen Kees Vullings en Henkie Bultman een valkuil te graven, in de hoop dat daar vannacht een wildzwijn in zou lopen. Het stikte hier in het bos van roedels wilde zwijnen. Het gat hadden zij vier meter diep uitgegraven. Heel voorzichtig hadden ze de valkuil afgedekt met takken en bladeren, je kon niet zien dat daar een diep gat onder zat. Op de takken hadden ze groenten afval gestrooid en wat aardappelen neergelegd als lokvoer. In de bar heb ik de O.O’s gewaarschuwd voor de valkuil achter de keukentent. Dat zij niet te dicht achter de keukentent langs moesten lopen, anders liepen ze het risico in het grote gat te verdwijnen. Het avonddiner was uitgedeeld, de keukentent was opgeruimd, het brandpiket had afgewassen. Iedereen ging naar de kantinetent om een biertje te drinken. Opeens, tegen een uur of tien, hoorden wij een afgrijselijk gegil en gekrijs dat afkomstig was vanachter de keukentent. Wij holden naar die valkuil en ja hoor, bingo! Er zat een wild zwijn in dat gat. Heremetijd, wat ging dat beest tekeer, je kon het op mijlen afstand horen krijsen. Ik hoopte maar dat er geen boswachter in de buurt was, want dan waren de poppen aan het dansen. Het was streng verboden om wild te stropen op de Lünerburgerheide, daar stonden zware sancties op. Kees Vullings en Henkie Bultman kwamen aangehold om snel dit varken naar de andere wereld te helpen. Henk pakte een van zijn eigen slagersmessen, die vlijmscherp waren. Niemand van zijn collega’s mocht deze messen gebruiken. Henk zei: “ Als jullie nu die kuil halfvol scheppen met zand zodat het beest zich minder kan bewegen, dan duik ik voorzichtig die kuil in om dat beest naar een andere wereld te helpen.” Het was geen klein zwijntje, maar een grote beer (mannetjesvarken) met een zak aan zijn kont van wel dertig centimeter en gigantische slachttanden, meldde Henkie. Dat beest was de leider van een roedel wilde zwijnen. Wij begonnen zand in de kuil te scheppen, terwijl Henkie afdaalde in die diepe kuil. Beneden in de kuil vond een gigantisch gevecht plaats tussen Henkie en het ronddraaiende wilde zwijn; het bloed spoot omhoog. Wij dachten eerst dat Henkie gewond was geraakt door de slachttanden van dat beest. Het luide gekrijs van het zwijn verstomde plotseling, en langzaam kwam Henkie overeind uit die kuil, helemaal onder het bloed. Iedereen die om de kuil heen stond, was bang dat Henkie toch geraakt was. Gelukkig was dat niet zo. Samen met Kees Vullings hebben zij dat zwijn naar boven gehesen met een stuk touw. “Wat een joekel van een beest is dat,” zuchtte Kees, “godsamme dat beest is behoorlijk zwaar.” Zij hebben dat beest, nadat ze het uit de valkuil hadden getrokken, aan een ladder opgehangen en hebben het verder netjes gevild en geslacht. De huid, ingewanden en ander slachtafval van het zwijn hebben ze in de kuil gegooid om geen getuigen achter te laten van de stroperij. Daarna hebben ze het gat goed dichtgemaakt en aangetrapt, zodat een oplettende boswachter hier niets van terug zou kunnen vinden. Snel heb ik wat biertjes gehaald voor de jongens, ook andere collega’s kwamen kijken bij onze vangst. Ineens stond de officier van piket naast ons, de ritmeester riep mij bij zich en zei tegen mij: “Weet jij dat het verboden is om in dit bos wild te stropen?” Ik deed net of ik hier niets vanaf wist, ik was nog nieuw. De ritmeester confisqueerde ter plaatse direct het geslachte zwijn. Henkie Bultman, die nog helemaal onder het varkensbloed stond, moest het zwijn naar de officierskeuken brengen. Weg was ons wilde zwijn, we waren hevig teleurgesteld na zoveel werk. Even later kwam Henkie Bultman terug uit de officierskeuken. Ik zei tegen Henk: “Nu zijn wij ons zwijn kwijt, morgen zitten de officieren lekker van ons wild zwijn te eten en wij zitten aan de noodrantsoenen met zijn allen.” Henkie zei: “ Laat dat maar aan mij over. De officieren hebben dat beest nu in de rode wijn gelegd om het vlees te marineren en te laten besterven. Morgen zitten wij lekker van dat beest te eten, let maar op hoe ik dat versier.“ Het wilde zwijn lag in een grote bak met de inhoud van acht flessen heerlijke rode Bordeauxwijn en toegevoegde kruiden te besterven, toen Henk langskwam in de officierskeuken om het wilde zwijn te keuren. De ritmeester (messpresident) kwam naast Henk staan en vroeg heel opgewekt aan Henk of het zwijn gebraden kon worden. Henk zei: ”Ritmeester, dat zou ik niet doen, ik heb net goed naar dat zwijn gekeken, dit varken is niet goed. Het is een binnenbeer, ik kan dat weten want ik ben een ervaren varkensslachter en ik slacht ook zwijnen voor de plaatselijke poelier bij ons in Brabant. Het is een mannetjesvarken, een binnenbeer, hier moet je heel voorzichtig mee zijn, bij een binnenbeer krijg je een zware urinesmaak aan het vlees en het is niet ongevaarlijk om dat vlees te eten. Een binnenbeer wordt op het abattoir direct afgekeurd, is ongeschikt voor consumptie.” De ritmeester (messpresident) durfde het niet aan om het wilde zwijn op het menu te zetten. Morgen kregen ze de brigadegeneraal op bezoek om te komen dineren. Gelukkig had de messpresident nog niet bekend gemaakt wat er op het menu stond voor de generaal. Stel je voor dat enkele officieren niet goed zouden worden van het eten van dit vlees. En het risico van een zware urinesmaak, dat zag de ritmeester niet zitten. Hij durfde het risico niet te nemen. Henk kreeg de opdracht om het beest uit de keuken van de officieren te laten verwijderen en te vernietigen. Samen met Kees Vullings brachten zij het gemarineerde wilde zwijn terug naar de manschappenveldkeuken “Zo,” zei Henk, “het beestje is weer terug bij ons, gemarineerd en wel.” De wijn van de marinade had ons geen stuiver gekost. De volgende dag hebben Kees en Henk dat wilde zwijn helemaal uitgebeend, in mooie stukken verdeeld en zijn begonnen met het braden van het wilde zwijn. Toevallig hadden wij nog wat rodekool en wat appels overgehouden van de vorige dag. De rodekool met appeltjes hebben we klaargemaakt, met daarbij aardappelpuree. Een heerlijke combinatie, samen met gebraden wild zwijn en heerlijke wildsaus. De O.O.-messbediende stond klaar om het gebraden wild naar de eettent van de onderofficieren te brengen en intussen meldde zich de officier van piket in de keukentent. De officier van piket was waarschijnlijk op de heerlijke braadlucht afgekomen. Ik vroeg aan de officier van piket of hij ook een stukje gebraden wild wilde proeven. Daar had hij wel zin in. Wel vroeg hij of dit geen kwaad kon, de luitenant had zulke vreemde verhalen gehoord in de officiersmess over dit beest. Henk zei: “Dat vlees is goed, bij mijn tweede keuring zag ik dat het toch geen binnenbeer was.” “Wat een grap,” zei de luitenant, “hier zal onze messpresident niet blij mee zijn, om zo voor de gek te zijn gehouden.” Onder luid applaus werd het gebraden wild bij de onderofficieren binnengebracht. Hier werd later nog lang over gesproken! Er was bij de messpresident een klacht binnengekomen van huzaren, over het gedrag van de onderofficieren. Tijdens het drinken aan de bar kregen de O.O’s, regelmatig hoge nood. Ze liepen dan naar buiten, en piesten dan tegen een boom die voor de messtent stond. Precies tegenover de keukentent waar de huzaren hun eten kwamen halen. Dat vonden de huzaren geen prettig gezicht. De messpresident van de O.O.-mess heeft direct maatregelen genomen. Hij heeft strobalen laten halen en heeft buiten de bartent van strobalen een soort pisbak laten maken. Zodat de O.O’s nu beschut stonden en uit het zicht van de huzaren konden pissen. Precies tussen de bartent en de pisbak van stro, stond een jerrycan benzine op een standaard om de tentkachel te laten branden. Het was groot feest in de bar, wij hadden bezoek van enkele O.O’s van het 41ste Tankbat bij ons aan de bar. Bertus Vlimmen (oud-Koreaganger), wmr Bevo die even naar buiten was gegaan om de jerrycan benzine te controleren of er nog voldoende benzine in zat om de kachel te stoken. Wmr Wolter van WZZ, die net buiten had staan plassen tegen de strobalen, kwam met een stuk in zijn kraag de messtent binnen gestrompeld, en riep: “Hée… jongens, buiten staat Bertus Vlimmen in brand!” Wij zagen een fel lichtschijnsel buiten de messtent en holden met zijn allen naar buiten om te kijken wat er aan de hand was en zagen Bertus in brand staan. Ook de strobalen van onze pisbak hadden vlamgevat. Snel werd Bertus op de grond gegooid en werd zijn kleding geblust. Een van de koks had een brandblusser gepakt uit de manschappenveldkeuken en spoot daarmee de beginbrand van de strobalen uit. De brand was door Bertus zelf veroorzaakt; zonder erbij na te denken had hij met zijn zatte kop met zijn aansteker de jerrycan benzine bijgelicht, om te controleren of er nog genoeg benzine in de jerrycan zat. Een enorme steekvlam was het gevolg, de hele boel stond onmiddellijk in lichterlaaie. In mum van tijd waren twee hospikken bij de messtent ter plaatse, die hebben Bertus eerste hulp verleend. Hij is met ernstige brandwonden aan zijn voeten, met de ziekenbak afgevoerd naar het Militair Hospitaal in Höhne. Maanden later kwam Bertus weer terug op De Boskamp. Hij liep nu op hele lichte, speciaal gemaakte schoenen, omdat zijn verbrande voeten nog steeds te pijnlijk waren om gewone dienstschoenen aan te trekken. Bij 101 Tankbat, kun je regelmatig dingen beleven die je niet voor mogelijk houdt. Dit was het eerste grote bivak wat ik meemaakte. Piet Lukkien, de wapenhersteller, zei op zijn gortdroge manier: “De humor ligt op straat, in dit geval in het bos, als je het maar wil zien.” Maar deze humor hoefde van mij niet. Op een dag kwamen de dominee en de aalmoezenier langs om kennis te maken met ons, a.s. zondag was er kerkdienst. Zij vroegen of de koks vrijgemaakt konden worden om de kerkdienst bij te wonen. Volgens kpl Kraay kon dat wel. Wij hadden bij 101 Tankbat veel joodse, dienstplichtige jongens in dienst. Vanwege het joodse rusthuis Simarova, dat naast De Boskamp- kazerne lag in Amersfoort. Het joodse rusthuis Simarova was gevestigd aan de Dodenweg. De meeste joodse dienstplichtigen in het leger, werden bij 101 Tankbat ingedeeld. Het tehuis Simarova stond onder toezicht van een joodse rabbi, die tevens de enige rabbi was in het leger. Op De Boskamp gingen de joodse jongens op kosten van Defensie eten in huize Simarova; op die manier hoefde het leger er geen aparte, koosjer keuken op na te houden. Tijdens de oefeningen kregen de joodse huzaren koosjer proviand mee uit huize Simarova. Zij kookten hun eten zelf in het bivak, met door henzelf meegebracht koosjer keukengerei. Voor deze manier was gekozen door Defensie omdat er maar heel weinig dienstplichtige joodse soldaten waren in het leger, zo vlak na de oorlog. Kpl Wapenaar, wapenhersteller, en messbediende Spetter wilden op zondagmorgen wel voor het ontbijt zorgen, zij moesten toch voor zichzelf koken. Want voor hen was de zondag een gewone werkdag. Zaterdag hadden zij lichte dienst, het was voor hen dan sabbat. Daar werd streng rekening meegehouden. Kpl Kraay vertelde dat ik messbediende Spetter goed in de gaten moest houden, die vroeg om de haverklap verlof aan voor een joodse feestdag. “Dan moest hij weer vrij hebben voor het Loofhuttenfeest, dan moest hij weer vrij hebben voor de herdenking van de tien plagen in Egypte, dan wilde hij weer vrij hebben voor de tocht door de Rode zee. Spetter had altijd wat,” zei Kraay, “het is een echte spekjood, als je niet uitkijkt dan vreet hij al de karbonaadjes op die voor de huzaren bestemd zijn.” Kpl Kraay vertelde verder een verhaal over Spetter, dat hij afgelopen kerst vrij was met het bataljon. Alleen de kazernewacht bleef achter voor de wachtdienst. Kpl Kraay had voor deze dienst een kok en een messbediende nodig, wees messbediende Spetter aan om tijdens de kerst binnen in de kazerne te blijven. Spetter was hier ontzettend kwaad over geworden, toen hij dat hoorde, en zei dat hij met kerst thuis wilde zijn met zijn familie. Waarop kpl Kraay had geantwoord: “Wat wil jij nou, mooie Jood? Jullie hebben Jezus Christus aan het kruis gespijkerd en nu wil jij ook nog twee dagen vrij hebben. Ik dacht het toch niet.” Spetter zijn verlof werd afgewezen door kpl Kraay en Spetter was ontzettend kwaad geworden over de opmerking van mooie Jood van korporaal Kraay. Hij heeft zich direct beklaagd bij zijn ritmeester, echter zonder succes. Wel heeft kpl Kraay van de ritmeester een schriftelijke waarschuwing gekregen op zijn conduitestaat, dat hij zo niet om diende te gaan met Joodse dienstplichtigen. Overigens kon je met de Joodse jongens wel lachen, ze barstten van de humor. Als zij op vrijdagavond bij de keukentent zaten en de zon ging onder, dan begon voor hen de sabbat en moesten zij bepaalde rituelen uitvoeren. De meeste Joodse jongens ondersteunden onze koks tijdens de zondagsdienst. Onze jongens hadden dan een halve dag vrij en zij konden lekker uitslapen en vrij bewegen om naar een kerkdienst te gaan. Anders moesten zij om half zes opstaan om het ontbijt te maken. Op 4 mei zijn wij naar de verdeelplaats gegaan op baan 3, om de foerage op te halen. Wij waren vrij vroeg klaar met het foerageren. Toon Turk, mijn chauffeur, stelde voor, even langs het concentratiekamp Bergen Belsen te rijden. Dat hier vlakbij ligt op de Lünerburgerheide. Uiteindelijk was het vanavond dodenherdenking. Ik vond dat een goed idee, ik had veel over dit kamp gelezen en gehoord, Anne Frank was hier overleden, ik wilde het concentratiekamp wel zien. Even later reden wij de parkeerplaats van het kamp op. Wij liepen onder de poort door, en in mijn gedachten zag ik al die Joden en andere gevangenen lopen die in de oorlog hier naar binnen waren gegaan. Dat moet verschrikkelijk zijn geweest. De jongens waren muisstil, het kwam wel even binnen bij hen. Er liepen veel mensen rond, ook veel Hollanders, die in dit kamp hadden gezeten, die ons de verschrikkingen vertelden die ze hadden meegemaakt in dit kamp. Het geheel maakte op mij een diepe indruk. Jammer dat wij geen bloemen bij ons hadden om bij het monument neer te leggen. Terug in het bivak werd in de avond om acht uur een dodenherdenking gehouden tijdens een speciaal appel. De vlag hing halfstok, overste Van de Schraaf, de dominee en de aalmoezenier hielden een toespraak, waarna twee minuten stilte werd gehouden. Na deze dodenherdenking was het muisstil in het bivak. De volgende dag was het 5 mei, bevrijdingsfeest. Wij waren met alle eenheden die in Duitsland gelegerd waren uitgenodigd voor een groot bevrijdingsfeest in het vroegere Duitse kazernecomplex in Höhne. Tijdens het ochtendappel, hadden wij een buitengewone vlaggenparade en overste Van de Schraaf hield een toespraak over de bevrijding waar bijna geen einde aan kwam. De Nazi’s kregen er nog eens goed van langs in zijn toespraak. De overste was verheugd dat hij met zijn bataljon in Duitsland stond om het Warschaupact (de tegenwoordige vijand) tegen te houden. De overste riep ons op, om vanavond allemaal naar het bevrijdingsfeest toe te gaan om onze bevrijding te vieren. Het was een groot goed, dat wij nu in vrijheid konden leven. In de avond reden diverse colonnes met huzaren en O.O’s naar de grote feestzaal in de Duitse legerplaats Höhne, waar ook het Engels leger is gelegerd. Dit waren de voormalige legergebouwen, waar vroeger het Duitse nazieleger werd getraind en opgeleid. Je kwam hier en daar nog resten tegen van nazisymbolen uit de nazitijd, zoals in de grote feestzaal. Boven het podium kon je de omtrekken nog zien, waar het grote hakenkruis had gezeten, de grote adelaar hing nog boven het podium. In deze zaal hebben vroeger de SS’ers hun feestjes gevierd. Enigszins beklemde mij dat toch wel een beetje. Aan de andere kant was ik er trots op, dat wij nu hier met ons bataljon ons bevrijdingsfeest konden vieren. De WZZ had voor een prachtige feestavond gezorgd met een keur aan Nederlandse artiesten die optraden. De avond werd geopend met het staande zingen van het Wilhelmus. Dat deed mij ontzettend goed, het was pas negentien jaar geleden dat wij bevrijd waren van de Duitsers. Laat in de avond zijn wij weer teruggereden naar ons bivak. Onderweg kwamen wij roedels wilde zwijnen tegen. Henkie Bultman vertelde dat zijn handen jeukten om weer een wild zwijn te vangen. De volgende morgen werd ik vroeg wakker gemaakt door kpl Kraay. Hij zei: ”Wachtmeester, er staat iemand op jou te wachten in de keukentent.” Ik vroeg aan hem wie er dan op mij stond te wachten en hij zei: “Dat zul je wel zien.” Nadat ik mij gewassen en aangekleed had, ben ik naar de veldkeuken gegaan. Daar stond een boswachter met zijn mooie jagershoed en zijn groot jachtgeweer over zijn schouder naast zijn moped op mij te wachten. Ik liep naar hem toe, stelde me voor en vroeg wat ik voor hem kon betekenen. De boswachter kon vrij goed Nederlands, dat had hij in de loop der jaren geleerd van de Nederlandse troepen. Hij vertelde me dat hij met een onderzoek bezig was naar een gestroopt wild zwijn en bij ons terecht was gekomen.. Het verhaal was bij allerlei onderdelen terechtgekomen; het kon eigenlijk niet uitblijven dat hij bij ons terecht was gekomen. Het viel niet te ontkennen. Hij vertelde dat ik zwaar in overtreding was geweest, waarop strenge straffen staan. De boswachter wilde het netjes met mij oplossen, vertelde hij. Als ik bereid was om hem wat proviand mee te geven, was hij bereid om geen proces-verbaal op te maken. Ik dacht nog bij mezelf: “Je bent en blijft ook een echte vuile rotmof,” vooral toen hij met vreugde vertelde dat hij tijdens de oorlog in Rotterdam gelegerd was geweest. We kwamen overeen dat hij een zak aardappelen mee kreeg en een halve zak witte suiker. De suiker hadden onze koks toch stiekem meegenomen van de verdeelplaats dus het ging niet ten koste van ons rantsoen. Gelukkig stemde de boswachter hiermee in; wel kregen wij een harde waarschuwing dat wij niet meer mochten stropen, dat was streng verboden. De Duitse jagersvereniging accepteerde absoluut geen stropers in het bos. Ik heb de boswachter beloofd hier goed op toe te zien. Na dit incident bleef de boswachter ons bataljon goed in de gaten houden; regelmatig zagen we hem voorbijrijden op zijn moped. Hij observeerde onze veldkeuken op een afstandje, met zijn verrekijker, de rotzak. Vandaag zou brigadegeneraal Van Elzen op bezoek komen, het bivak was in rep en roer. We kregen extra inspectie van de overste met zijn staf. Bij de ingang van de officierstent werden extra keien langs het grindpad gelegd, die spierwit werden geschilderd door een oppasser van de ritmeester. Het zag er gelikt uit. Ook werd de omgeving van de O.O.-mess netjes aangeharkt

Even pauze voor de fouragetent. (Foto C. de Vries) Kpl Kraay was bezig om van de centrale veldkeukentent een modelkeukentent te maken, alles precies volgens voorschrift. Zoals het maken van een vetput om waterafval te zuiveren, voordat het de afvalkuil inging. Kpl Kraay vertelde mij dat hij de generaal eerder op bezoek had gehad en dat hij altijd eerst naar de veldkeuken liep om de vetput te controleren. De koks noemde de generaal ‘Tinus Vetput’. Als het vetputje in orde was, keek de generaal verder nergens meer naar in de veldkeuken. Generaal Van Elzen stond bekend als een moeilijk mannetje, vooral als het bataljon op bivak was. Na zijn pensionering heeft generaal Van Elzen nog een tijdlang in de Tweede Kamer gezeten voor de KVP. Ook in de Tweede Kamer deed hij moeilijk, was overal op tegen, vooral als het ging over bezuinigings- onderwerpen die de krijgsmacht betroffen. Het Alva- en het Bravo-eskadron waren op de schietbaan met hun tanks aan het inschieten, zij deden mee aan de NATO-schietwedstrijd voor de Bult Francis Cup. Het was mooi, helder weer om te kunnen schieten. Na het inschieten zijn ze begonnen met de schietwedstrijd. De spanning was te snijden, de internationale wedstrijdleiding stond klaar om de punten te tellen. Na enige tijd stond het Alva-eskadron op voorsprong. Nadat de punten definitief waren geteld, heeft het A-eskadron de Bult Francis Cup gewonnen. Het was groot feest bij het Alva-eskadron in het bivak; de tankbemanning werd onder luid gejuich het bivak binnengehaald. Na de wedstrijd en het feest begon het dagen achtereen hard te regenen maar de schietserie zat er nog niet op. Er moesten nog diverse oefeningen afgewerkt worden die door de regen waren uitgesteld. Van opper Koet kreeg ik de opdracht om tijdens de stopzetting van het schieten de huzaren wat te vermaken in hun grote kantinetent. Wij hadden ook Duitse militairen op bezoek. Voor deze militairen (toezichthouders van de schietbanen) moest ook wat geregeld worden. Samen met messbediende Spetter hebben wij het spel mastklimmen in elkaar gezet, in de grote kantinetent van de manschappen. Het spel kon daar goed worden uitgevoerd vanwege de hoge masten in de tent. Van de messpresident had ik een fles jenever gekregen, om die voor hoofdprijs te gebruiken. Ik had nog wat rookworsten over die wij konden gebruiken als prijs. Deze en nog wat andere prijzen hadden wij opgehangen in de hoge mast in de kantinetent. De tentpaal hadden Spetter en ik ingesmeerd met grote klodders groene zeep, het mastklimmen kon beginnen. Ook de ritmeester van Staf-Staf-Verzorging-eskadron was hierbij aanwezig. Vanaf de ingang van de tent moest je in één rechte lijn op de tentstok af rennen en dan met een grote sprong in de tentpaal klimmen. Als je hoog genoeg was geklommen, kon je een rookworst of de fles jenever of wat anders naar beneden halen. De eerste huzaar nam een aanloop, maar kwam niet verder dan anderhalve meter hoog in de tentstok. Diverse huzaren probeerden hun geluk, één huzaar was het gelukt om een rookworst te pakken te krijgen. Veel licht was er niet in de tent, er hing maar een lamp met een flauw peertje erin, om het aggregaat niet te overbelasten. Opeens meldde zich een Duitse stormbaanführer die ook een poging wilde wagen. Bij de ingang van de tent spuugde hij in zijn handen, om daarna een stevige aanloop te nemen. Hij rende met een rotgang door de donkere tent en nam een gigantische sprong! Helaas dook hij niet op de tentpaal af, maar sprong hij in de vlak naast de tentpaal staande kachelpijp van de benzinekachel in de tent, die in het donker moeilijk te zien was. De pijp vloog uit elkaar, een vreselijke grote roetwolk vloog door de kantinetent heen. De arme man had zijn wang en handen verbrand aan die hete kachelpijp, een luid gejuich van de huzaren klonk op. De ritmeester riep met luide stem: “Een voltreffer…!” Een groot applaus voor de stormbaanführer was zijn deel, iedereen zat onder het vette roet en in de rookwolken van de kachelpijp. De hospikken waren snel ter plaatse om de stormbaanführer eerste hulp te verlenen aan zijn brandwonden. Het was mij het feestje wel; wonder boven wonder hield het direct op met regenen en konden de schietoefeningen weer aanvangen. De schietoefening in Duitsland zat er zowat op, er moest nog één oefening worden gehouden, samen met het pantserinfanteriebataljon. Ik stond in de keukentent te werken toen ineens een luitenant van het B-eskadron op mij afkwam. Hij zei tegen mij: “Wachtmeester, vanmiddag ben jij bij ons ingedeeld als tankcommandant, om 14.00 uur melden bij onze OWI.” Ik wilde nog zeggen dat ik nog nooit op een tank had gereden, laat staan dat ik het commando had gevoerd op een Centuriontank. Ik wist niet eens hoe een Centuriontank er vanbinnen uitzag. In die tijd had een wachtmeester/menagemeester nog gewoon het embleem van de huzaren op zijn baret. Je kon aan de baret niet zien dat je een intendancefunctie had. De luitenant kwam een wmr tekort en dacht: “Iedere wmr heeft een basistankopleiding gehad op de Bernhard-kazerne, dus ook de wachtmeester in de keuken.” In die tijd werd de organisatie in het leger stukje bij beetje gereorganiseerd. In de O.O.-mess op De Boskamp, was een sergeant-majoor geplaatst, die een zwarte baret droeg met een intendance-embleem. Ook de gewone koks bij ons hadden geen intendance-emblemen op hun baret. Ze waren uitgemonsterd als gewone huzaren. Eigenlijk vond ik het wel leuk, om eens als tankcommandant op een tank te mogen rijden. Ik meldde mij om precies 14.00 uur bij de OWI, zoals was afgesproken. Bij aankomst bij de Centuriontank vertelde ik aan de tankchauffeur dat ik nog nooit op een tank had gezeten. De opper die erbij stond zei: “Dat is niet belangrijk, je hoeft niet te schieten alleen maar te rijden en dat doet de tankchauffeur.” De dienstplichtige tankbemanning die erbij stond heb ik nog meegemaakt in mijn basisopleiding op de Willem III- kazerne. De jongens moesten lachen en zeiden: “Wij helpen je er wel doorheen, wachtmeester.” Het waren echte, oude stompen. Voor hen was het de laatste oefening voordat zij afzwaaiden en zij zagen deze bijzondere situatie wel zitten. Van de opper kreeg ik een tankoverall uitgereikt, waar ik mijn hele verdere diensttijd nog gemak van heb gehad. De seinerlader ging mij de radioverbinding even uitleggen. Hij vertelde: “Er zitten twee switchboxen hierboven in de koepel gemonteerd, één voor de tankcommandant en één voor de seinerlader. Op de switchboxen zitten drie standen: stand 1 voor de radioverbinding met het eskadronsnet, stand 2 voor de intercomgesprekken in de tank met de bemanning, en stand 3 voor verbinding met de infanterie.” De tankcommandant was aan zijn switchbox ingeplugd met een kabeltje, dat verbonden was met mijn borstgarnituur die om mijn nek was gehangen. Aan het garnituur zat een kastje met een drukknop, om te kunnen communiceren. De seinerlader zei tegen me: “ Zet je switchbox op stand 2, de rest regelen wij wel. Na uitleg van de seinerlader ben ik op de tank geklommen en direct kregen wij sprinkleralarm. De chauffeur riep door mijn intercom: “Niets van aantrekken, dat gebeurt wel meer, wij resetten het sprinkleralarm wel even.” De voorste tank zette zich in beweging, wij erachteraan, wij doken door diepe kuilen en gaten heen, moest mij goed vasthouden want ik werd heen en weer geslingerd bovenin de koepel. De infanteristen liepen in linie naast en achter onze tanks aan. Wij kwamen bij een oefendorp aan van halve huizen (net als in kamp Crailo in Bussum). Wmr Kuit voerde het commando in de voorste tank. Tussen die huizen had een groep infanteristen zich verschanst, die op ons schoten met losse flodders. Dat waren onze vijanden. Opeens begonnen zij met traangas te gooien, ik hoestte en kuchte mij ongelukkig. Van de seinerlader kreeg ik gauw een gasmasker aangereikt en ik heb die snel opgedaan. Wmr Kuit in de Alva-tank werd witheet door het gooien van traangas. Hij kon het niet waarderen. Even later, toen wij ons opnieuw moesten hergroeperen om een tegenaanval te doen, riep wmr Kuit nijdig: “ Ik zal godverdee die klootzakken wel even te pakken krijgen, wat denken die zandhazen wel?” Hij duwde twee blanks (losse flodders) in de loop van de tank en vulde die verder af met een paar flinke handen grind. Toen hij hiermee klaar was, gaf wmr Kuit het sein voor de tegenaanval. Wij reden met de tanks op dat half afgebroken dorp af. Wmr Kuit reed met zijn tank voorop, zowat het huis in waar die gasten inzaten die met gasgranaten hadden gegooid. Met de loop van de tank ging hij het half afgebroken huis binnen. Gaf een schot! Het schot ontaarde in een harde knal, met een vuurstraal van wel 25 meter Het grind kwam gelukkig niet in de gezichten van de infanteristen terecht die de traangasgranaten hadden gegooid. De infanteristen lagen plat op de grond toen de tank naar binnen kwam. Wmr Kuit had iets te hoog gericht met de loop van de tank, wat een geluk was voor de infanteristen. Ze wisten niet waar ze het zoeken moesten en gilden het uit van de schrik. Ze zagen wit van schrik na het schot; gelukkig waren er geen gewonden gevallen. Wmr Kuit riep: “Dan hadden jullie maar niet met gas moeten gooien, volgende keer schiet ik raak!” Na de actie van wmr Kuit, was de onderlinge verstandhouding met de infanterie, tot het nulpunt gedaald. Intussen reden wij verder over de heide, iedere keer doken wij weer door diepe kuilen heen, ik zat onder de blauwe plekken. Op een gegeven moment doken wij weer door zo’n grote kuil heen, waarbij ik me behoorlijk bezeerde. Ik drukte het knopje van de seinsleutel in en riep naar de chauffeur: “Hé… koeien kut, kan je niet uitkijken?” Opeens een hoop herrie op de radio; ik had niet in de gaten dat mijn switchbox op stand 1 stond van het eskadronsnet, waar tot mijn grote schrik generaal Tinus Vetput zat uit te luisteren, samen met onze overste. Onmiddellijk werd er opgeroepen welke tank dit bericht had doorgegeven. De seinerlader zei: “Niet op reageren, niets zeggen, anders ben je de lul.” Of de duivel er mee speelde, raakte onze tank ook nog defect. Er was iets met de versnellingsbak, wij konden in ieder geval niet meer verder. Nadat de tank gestopt was, zijn we eerst een bakkie koffie gaan zetten. Volgens de chauffeur moest de bergingstank ons ophalen en dat zou nog wel enige tijd duren, dacht hij. Die kwam pas als de oefening was afgelopen. Na enige tijd heeft de chauffeur via de radio contact opgenomen met onze BOG (Bataljon Onderhoudsgroep). Hij gaf de kaartcoördinaten door waar wij op dat ogenblik zaten, en opperpunt zou zorgen dat wij opgehaald worden. Opeens begon het lichtelijk te regenen. Ik zei tegen de chauffeur: “ Hier zijn we mooi klaar, mee als wij zo lang in de regen moeten wachten.” “Ben je gek,” zei Harry de chauffeur, ”we maken even gauw een tent op het achterdek van de tank.” Hij zette de loop van de tank in de achterstand over het tankdek heen, deed daar een afdekzeil overheen, gooide enkele camouflagenetten op het motorluik en liet de hulpmotor zachtjes lopen zodat onze tent lekker verwarmd werd. Hier konden wij het wel even in uithouden. Tegen een uur of elf in de avond kwam de wmr 1e klas van de bergingstank ons ophalen en hij sleepte ons naar de tankbaan, waar de BOG direct begon met de reparatie. ze werkten hier de hele nacht aan door. Over twee dagen moest deze tank zelfstandig naar het treinstation kunnen rijden, om op de spoorwagon te worden geladen voor de terugreis naar Holland. Tegen middernacht kwam ik terug in het bivak; ik ben eerst een biertje gaan drinken in de bartent die nog open was. Het was me het dagje wel geweest. Voor het eerst van mijn leven voelde ik mij een echte rode huzaar, zo boven in die tank. Je moet toch eens in je leven met zo’n mooie Rolls-Royce (motor van een Centuriontank) hebben gereden. Het einde van de schietoefening naderde, over een dag zouden wij met de thuisreis beginnen. Diverse spullen uit de veldkeuken die wij niet meer nodig hadden, waren al ingepakt. Veel jongens hadden belastingvrij drank ingekocht in de taksvrije shop van de Engelse militairen. Die flessen werden verstopt in vuile waterverhitters. “Daar graaien de douanen toch niet in,” zei kpl Kraay. De lunchpakketten voor de O.O’s werden apart klaargemaakt door de koks, de huzaren moesten zelf hun lunchpakketten klaarmaken voor de thuisreis. Wij hadden er wat extra fruit en Sunkist drankjes bijgedaan van het tafelgeld. ’s nachts, om drie uur, was het verzamelen voor de voertuigen en moesten wij ons opstellen voor de colonne. Er zou een klein groepje van 101 Tankbat jongens achterblijven, om het bivak schoon over te dragen aan de beheerder van het bivakterrein. Om twee uur in de nacht was het reveille, alle koks waren aanwezig, kpl Kraay had zijn zaakjes goed geregeld. Ik was in het voorste voertuig van de colonne ingedeeld, Toon Turk was mijn chauffeur. Klokslag drie uur kregen wij het sein om in de voertuigen plaats te nemen. Ritmeester Woeste Willem (bijnaam van de ritmeester van het B-esk) kwam langs om de voertuigen te inspecteren. Tevens werden de marsorders uitgedeeld en de NATO-nummers op de zijkant van de auto’s geschreven. Dat hield in dat wij precies op tijd bepaalde dorpen en steden moesten passeren. Om niet in de knoop te komen met andere NATO-eenheden die ons zouden kruisen op verschillende kruispunten. De kruispunten moesten vrij blijven. Achter mijn stoel in de auto stonden twee kisten op elkaar. Ik vroeg aan Toon wat dat te betekenen had. Toon zei: “Die zijn van de dominee en de aalmoezenier, hier zitten de kerkboekjes en andere kerkdienstartikelen in, plus drank die zij meesmokkelen. Toon had een fles jenever van de aal en de dominee gekregen om de kisten netjes in De Boskamp af te leveren. Om halfvier kregen wij het sein motoren starten, om de luchtketels op druk te brengen voor de remmen, en even later zette de colonne zich in beweging. De jeep van onze 1e luitenant reed voorop, wij waren het eerste voertuig van de colonne en moesten ons netjes aan de marssnelheid houden anders konden de achterste wagens ons niet bijhouden. Na drie uurtjes rijden door het mooie Duitse landschap werd er een plaspauze gehouden en kon men tevens de benen even strekken. Even later zette de colonne zich weer in beweging, de tocht ging over de provinciale wegen in Duitsland, en niet over de autobaan want dat zou alleen maar filevorming geven. Hier was goed over nagedacht, maar op deze manier duurde de tocht voor ons wel langer. Op een gegeven moment reden wij een grote stad binnen, in de verte zag ik Woeste Willem staan bij een drukke verkeerskruising die wij moesten passeren. Net toen wij de kruising op wilden rijden, sputterde onze auto en kwamen wij midden op de kruising stil te staan. De linker benzinetank was leeg. In mum van tijd stond Woeste Willem naast mijn auto, tikte met zijn officiersstok hard op de motorkap en riep: “Wachtmeester… Waarom rijdt uw auto niet?” Ik antwoordde: ”Geen benzine ritmeester!” “Niks mee te maken,” zei Woeste Willem… Rijden met die kar!” Inmiddels had Toon de benzinekraan overgezet op de andere benzinetank en startte hij opnieuw de Dikke Daf. Direct na de harde klappen met de stok van Woeste Willem op de motorkap, startte de motor weer. “Zie je nou wel,” zei woeste Willem met een stalen gezicht, zonder een spier te vertrekken, “dat die auto het wel doet, als je hem maar hard genoeg op zijn donder slaat.” Verbouwereerd keek ik Woeste Willem aan, die rechtsomkeert maakte naar zijn plaats op de kruising, om de volgende colonne op te vangen. Het was een lange rit naar Holland, gelukkig was het redelijk goed weer. Wij zaten aardig op tijd van het reisschema; wij zouden precies om half vier De Boskamp binnen moeten rijden volgens het reisschema. In het begin van de middag kwamen wij bij de grens. Wij moesten stoppen, de douane kwam langs om te vragen of wij wat hadden aan te geven. Niemand had wat aan te geven. Opeens vroeg een wmr van de marechaussee wat ik achter mijn stoel had staan. Ik vertelde dat het twee kisten waren van onze geestelijke verzorgers. Op de ene kist stond met grote letters geestelijke verzorging Kath, op de andere kist stond geestelijke verzorging Prot. De wmr van de marechaussee gaf mij opdracht om deze twee kisten open te maken. Ik vertelde dat de kisten op slot zaten en beide sleutels in het bezit waren van de dominee en de aalmoezenier, die een dag eerder naar Holland waren vertrokken. Hij zei: “Niets mee te maken, openbreken die kisten.” Ik zei tegen de wmr: “Als jij je handen wil branden aan godswoord, dan ga jij je gang maar, maar ik brand mijn handen daar niet aan, ik blijf met mijn handen van die kisten af.” De wmr keek mij met een nijdige blik aan en zei na even nadenken: ”Rij maar door.” Langzamerhand was onze hele colonne de grens gepasseerd, wij reden het mooie Twentse landschap binnen, nog een paar uurtjes en dan zouden wij de kazerne bereiken. Wij lagen iets voor op het rijschema, de luitenant kwam met zijn jeep voor ons rijden en temperde de snelheid nog verder. We reden nu geen 30 km/u meer, het werd een slakkengangetje. Eindelijk kwamen wij bij het verkeersplein in Hoevelaken aan. Bij afslag Leusden gingen wij de snelweg af en we reden nu richting Boskamp-kazerne; er werd nog langzamer gereden, we stonden zowat stil. Woeste Willem was al vooruitgegaan en had zich opgesteld bij de ingang van de parkeerplaats van de Boskamp- kazerne. Hij wilde dat we op de seconde af, met militaire precisie, om half vier de Boskamp-kazerne binnen zouden rijden, conform het reisschema. Precies klokslag half vier, op de minuut af, reden wij met de colonne de parkeerplaats op onder luid applaus van de toeschouwers. Op het parkeerterrein waren veel afhalers en familieleden aanwezig, mijn verloofde stond er ook bij. De voertuigen werden op linie opgesteld, wij moesten voor de voertuigen plaatsnemen. Door onze opper werd het appel afgenomen, die meldde zich even later af bij de colonnecommandant Woeste Willem. Daarna werd door overste Van de Schraaf centraal het appel afgenomen. Wij kregen nog een toespraak van de overste, dat de reis voorspoedig en zonder ongelukken was verlopen en hij dankte ons voor de goede inzet tijdens de oefening. Hij wenste ons wel thuis en een prettig verlof toe. Dat mocht ook wel na zes weken oefenen. Ik holde op mijn verloofde af, ik was blij haar te zien na al die weken. De keukenwagen werd direct naar de keuken gereden om alles uit te pakken, daarna moest Toon Turk zijn auto nog schoonspuiten en weer parkeren op de parkeerplaats. Na twee uurtjes was alles gereed en konden wij naar huis Wij konden gaan genieten van ons vrije weekeind. Net toen ik met mijn verloofde de poort uitreed, kwam de BOG-ploeg binnengereden met opper Punt aan het hoofd, met een dikke Daf in de takels. Dat was het enige voertuig met pech onderweg. Een ware prestatie voor de onderhoudsgroep, na zoveel weken oefenen. Na mijn verlof begon ik, voor het eerst na mijn vertrek van de kaderschool in Leiden, met mijn werkzaamheden op De Boskamp. Allereerst moest de veldkeukenuitrusting, die gebruikt was tijdens het bivak, schoongemaakt en opgeslagen worden in het magazijn. Binnenkort verwachtten wij een MIO-inspectie vanuit Den Haag. Ieder eskadron had zijn eigen keukenmateriaal en dat was in een apart deel van het magazijn opgeslagen. Al het keukenmateriaal was gemerkt, Alva-eskadron had de kleur rood, Bravo-eskadron had de kleur blauw, en Staf-Staf-Verzorging-Eskadron had de kleur geel. Alles stond netjes volgens schema in rekken, na de schoonmaak werden de artikelen geprepareerd met een speciaal soort vet (eetbaar). Sommige spullen moesten vervangen worden of opnieuw worden aangevraagd. Dat aanvragen was een heel secuur werkje, je moest formulieren in drievoud invullen, met een NATO-stocknummer van wel twaalf cijfers. Als je een verkeerd cijfer van het stocknummer had ingevuld, kreeg je een ander product dan wat je had aangevraagd. Mij is het overkomen, toen ik een aardappelschilmesje had aangevraagd en een verkeerd stocknummer had ingevuld, ik een benzinebrander voor de veldkeuken kreeg toegestuurd. Dat was niet de bedoeling. Ik was tewerkgesteld in de manschappen keuken. Op een dag kreeg ik opdracht om mij te melden in de O.O.-mess. De sgt intendance, die hier de scepter zwaaide, was langdurig ziek geworden. Ik was nu tijdelijk hofmeester/menagemeester van de O.O.-mess. De keuken in deze barak zag er erbarmelijk uit, de oven in het fornuis was waarschijnlijk lange tijd niet gebruikt. Nadat ik de oven inspecteerde en deze open had gedaan, sprongen de muizen eruit. Ik dacht: “Dat begint goed.” Direct heb ik de oven aangezet op 200 graden, ik dacht: “De overige muizen zullen de oven wel snel verlaten als het te heet wordt.” In de O.O.-mess werden regelmatig corpsdiners en echte Bourgondische feestjes gegeven. Ik kon mij hier aardig uitleven, er werden leuke menu’s en koud buffetten gemaakt. Aanstaand weekeind zaten wij binnen, om het weekeinde was ons bataljon paraat. In deze week kregen wij NATO-alarm, wij moesten, conform de NATO-instructie, direct de kazerne verlaten en uitwijken naar de Leusderheide, met voltallige PSU. Na een paar uurtjes was het einde alarm, konden wij weer terugkeren naar de kazerne en konden we de spullen weer uitladen. Tijdens het uitladen kwam ik de opper van het A-esk tegen. Die zei tegen mij: Jezus wat ben ik geschrokken op de Leusderhei.” Ik vroeg wat er aan de hand was. De opper vertelde dat toen zij in het donker het uitwijkgebied inreden met hun tanks, zij per ongeluk over twee puptenten van het Korps Mariniers uit Doorn heen waren gereden. De mariniers hadden hun bivak opgeslagen in ons uitwijkgebied, in het donker was dat bivak moeilijk te zien. Gelukkig zaten er geen mariniers in de puptenten; ze waren aan het nachtschieten. Het 101 Tankbat was niet op de hoogte gebracht dat het Korps Mariniers ons uitwijkgebied in gebruik had genomen voor hun bivak. “Gelukkig zijn er geen ongelukken gebeurd,” zei de opper. Alleen die twee puptenten waren totalloss. Voortaan zouden we bericht krijgen, als de mariniers oefenden in ons uitwijkgebied. Zo zie je, een ongeluk zit in een klein hoekje. Er werd veel geoefend bij dit parate bataljon. Het A-eskadron en een gedeelte van het St-St- Verzorging-Eskadron, zouden aan het einde van de week afzwaaien, hun dienstplicht zat erop. Op de laatste woensdag tijdens A.P. hebben de huzaren een afscheidsfeestje gehouden in de binnenstad van Amersfoort. De huzaren waren behoorlijk tekeergegaan in de binnenstad. Bij het teruggaan naar de kazerne zagen zij enkele Duitse jongemannen, waarschijnlijk toeristen, meisjes lastigvallen. Dat viel niet in goede aarde bij de huzaren. Zij sloegen er direct hard op los. Twee Duitsers kwamen in de gracht terecht, de anderen hebben moeten lopen voor hun leven. De meeste huzaren hadden een verschrikkelijke hekel aan Duitsers; dat staken zij niet onder stoelen of banken door het roepen van: “Breng die gestolen fiets van mijn vader terug.” De volgende dag werd door overste Van de Schraaf een speciaal appel gehouden, voor het A-esk op verzoek van de Koninklijke Marechaussee. Het A-esk en een gedeelte van het St-St-vzg-esk stonden aangetreden op de appelplaats, toen het busje van de KMAR de kazerne kwam binnenrijden. De opperwachtmeester van de KMAR kreeg onmiddellijk op zijn donder van overste Van de Schraaf. Die riep: “ Opper! Kunt u geen borden lezen, hier op de kazerne hebben wij de maximale snelheid van 15 km en u rijdt minstens 30 km op dit terrein. Eigenlijk wil ik u verzoeken om dit kazerneterrein te verlaten.” Maar de opper liet zich niet zo gemakkelijk wegsturen. Hij stapte uit met vier gewonde, Duitse toeristen, die de vorige avond in elkaar waren geslagen door de huzaren. Samen met de opper van de KMAR liepen de Duitsers langs en tussen de opgestelde huzaren door om de daders aan te wijzen. Welke huzaren hun in elkaar hadden geslagen en lichamelijk letsel hadden toegebracht. Vijf jongens werden ertussenuit gehaald, deze werden door de Duitsers herkend. De opper vertelde dat zij een straf tegemoet konden zien van veertien dagen licht arrest. Dat hield in dat zij veertien dagen moesten nadienen. Sommige jongens zouden de volgende week al beginnen bij hun nieuwe werkgever; die moesten hun werkgever nu afzeggen en vertellen dat zij pas over veertien dagen de dienst mochten verlaten. De opper van de KMAR nam hun namen op voor het maken van een proces-verbaal en vertrok daarna direct met de Duitsers van het kazerneterrein. Na het vertrek van de opper van de KMAR, liep overste Van de Schraaf op de vijf huzaren af en, hij vroeg: ”Laat mij jullie handen even zien?” De huzaren strekten hun handen uit, de overste inspecteerde hun handen en zei: “Jullie hebben niet hard genoeg geslagen. Toch geef ik jullie hiervoor veertien dagen prestatieverlof.” De huzaren konden gewoon netjes afzwaaien zonder na te dienen. Dat hadden zij te danken aan onze overste, die een bloedhekel had aan Duitsers! Het was zo erg, dat overste Van de Schraaf tijdens zijn vakantie nooit door Duitsland reisde. Hij kwam alleen in Duitsland tijdens de schietoefeningen, hij werd vaak vergeleken met de eerste commandant van 101 Tankbat, de legendarische ritmeester die afkomstig was van de Poolse brigade in WO II, ritmeester Wladislav Kohutnicki. Dat was net zo’n ijzervreter. Het A-esk was afgezwaaid, de nieuwe huzaren maakten hun entree, zij kwamen net van de tankopleiding van de Bernhard-kazerne. Hadden ontzettend veel praatjes nu zij bij de parate troepen waren ingedeeld. Een heel gemêleerd gezelschap, zoontjes van doctoren, zoontjes van notarissen, woonwagenbewoners, van alles zat er wat bij. Zij hadden één ding gemeen: een feest van hun diensttijd maken. Zij hadden in eerste instantie overal schijt aan. Het kader van het A-esk maakte direct korte metten met deze nieuwe huzaren, ze werden behoorlijk afgeknepen in de eerste week. Zij waren direct de klos met wachtlopen en moesten het corveewerk en brandpiket verzorgen. Na een week hadden deze huzaren niet zoveel praatjes meer. De MIO-inspectie stond voor de deur en van opper Koet had ik opdracht gekregen om met de huzaren van de staf extra exercitielessen in te lassen. Spetter, de messbediende, probeerde zich hiervan steeds te drukken, met nog een paar andere koks. Helaas lukte hun dat niet. Ook moest de veldkeukenuitrusting extra worden nagekeken of er niets aan ontbrak; als je een aardappelschilmesje miste kreeg je al een aantekening. Ook moest ik hun PSU inspecteren. Bij inspectie moest ik constateren dat de boel goed in orde was, boven verwachting. Later kwam ik er als wmr achter dat zij met de foerier een dealtje hadden gesloten. Zij leverden hem koffiemelk, suiker en stukken kaas voor zijn ritselkist. In ruil hiervoor wisselden zij bij de foerier hun puptent om voor een nieuwe tent, dat deden zij met al hun PSU-spullen die niet in orde waren. Alles was nieuw. Geen wonder dat hun PSU er goed uitzag. Op een morgen werd ik gebeld door Woeste Willem, ritmeester van het B- eskadron, hij riep door de telefoon: “ Wmr … sta stijf, op de plaats rust-rust, ik moet tegen je praten.” Woeste Willem dacht zeker dat ik in de houding stond achter de telefoon. Hij wilde de veldkeukenuitrusting van zijn B-esk inspecteren, voordat de MIO-inspectie kwam inspecteren. De kpl-kok van het B-esk stuurde ik naar de eskadronscommandant om de veldkeuken te laten zien. Even later werd ik weer gebeld door de ritmeester, hij riep: “ Wmr, ik heb de keukenuitrusting van het B-eskadron geïnspecteerd, wat denk je wat ik heb gezien?” “Weet ik veel,” zei ik tegen hem. Hij riep met luide stem: “Wmr … ik kwam nog spullen, zonder etensresten, van Napoleon tegen.” En gooide daarna direct de telefoonhoorn weer neer. Ik dacht: “Wat bedoelt hij daar in godsnaam mee?” Even later ben ik naar de OWI van het B-esk gelopen, om te vragen wat de ritmeester precies bedoeld had met die opmerking. “Oh …,” zei de opper, “niets aan de hand, alles zag er prima uit. Alleen was de ritmeester het niet eens met de oude rommel (benzinebranders) in de veldkeuken waarop gekookt moet worden. Hij vindt het tijd worden om mobiele veldkeukens aan te vragen, die al in gebruik zijn bij o.a. mariniers en commando’s. Hij wilde met deze uitdrukking aangeven dat de veldkeuken helemaal uit de tijd was.” De MIO-inspectie had inmiddels plaatsgevonden bij ons St-St- Verzorging Eskadron. Er waren met het Staf-Staf- Verzorging Eskadron goede resultaten behaald met de inspectie van de veldkeukens en hun PSU. De koks kregen van de bataljonscommandant twee dagen prestatieverlof. De ritmeester van Staf-Staf-Verzorging Eskadron was er verbaasd over dat wij met de koks, het hoogste aantal punten hadden gehaald bij de MIO-inspectie. Een heel bijzonder resultaat. De ritmeester wist natuurlijk niet hoe de koks dat geflikt hadden. Volgens de ritmeester liepen de koks er, vooral tijdens de oefeningen, bij als voddenbalen. De ritmeester snapte hier niets van

Veldkeuken met benzinebranders. (Foto C. de Vries) Ook in de keuken hadden wij nieuwe huzaren binnengekregen. Er zaten een paar rasechte Hagenezen tussen die behoorlijk konden jennen. Kees Vullings, onze slager-kok, trapte daar steeds weer in. Kees had een heel kort lontje, was afkomstig uit Nistelrode, een plaatsje in Brabant. Zijn vader had een autosloperij, hij woonde in een woonwagenkamp. Kees voelde zich gauw achtergesteld. Als hem iets niet zinde, sloeg hij er direct op los met zijn grote vuisten. Van opper Koet kreeg ik opdracht om met de nieuwe huzaren, die nog niet geschoten hadden met een punt 50 mitrailleur, te gaan oefenen met schieten in Den Helder. Vanaf een affuit op een Daf YA 328 moest met punt 50 geschoten worden op een zak die achter een verkenningsvliegtuigje bevestigd was. De oefening zou drie dagen duren. Wij zouden een paar dagen te gast zijn bij de marine in Den Helder en daar ook overnachten. Ik moest met die club daarnaartoe rijden. Piet Lukkien, de wapensmid, ging ook mee om voor de wapens punt 50 te zorgen. Op een maandagmorgen maakten wij ons met de koks gereed om naar Den Helder te vertrekken. Ik had wel zin in dit uitje, het leek mij wel leuk. Later niet meer! Wij vertrokken uit de Willem III-kazerne in Amersfoort, reden door Soest langs Paleis Soestdijk. De Koninklijke Marechaussee stond strak op wacht, voor aan de poort van het paleis. Door de motorherrie en door het luide geschreeuw van mijn chauffeur Toon Turk, kon ik niet horen wat er vanuit de achterbak werd geschreeuwd en gescandeerd naar de Marachaussee. Zij riepen:” Kalkemmers! … Kutfillers! … Matennaaiers!” En nog meer van die onzinkreten. De KMAR stond in die tijd nog in zijn oude uniform met een wit koord en witte koppel en met een grote blauwe M op de witte helm aan de poort van het paleis. De KMAR die op wacht stond voor het paleis was zwaar beledigd bij het passeren van de drie legerauto’s van 101 Tankbat. Zij noteerde direct het kenteken en de letters van 101, die achter op de bumper stonden vermeld en gaf dat door aan de brigadepost van de KMAR op Soestdijk. Van niets wetende, reden wij tegen de avond Den Helder binnen. Even later was ik op de plaats van bestemming en ik meldde mij aan bij de wachtcommandant van de marine. Onmiddellijk kwamen er twee opperwachtmeesters van de KMAR uit het wachtlokaal die duidelijk op ons gewacht hadden. Wij moesten voor onze voertuigen aantreden. Zij stelden direct een onderzoek in, wie naar de KMAR had geschreeuwd die op wacht stonden voor Paleis Soestdijk. Ik vertelde dat ik van niets wist, ik had door het motorgeronk niets gehoord. Het onderzoek leverde niets op, de huzaren hielden stijf hun kaken op elkaar. De KMAR kwam er niet achter wie er geschreeuwd had. Wij werden met zijn allen aansprakelijk gesteld voor de beledigingen die geroepen waren. Voor straf moesten wij a.s. zondag, op ons parate, vrije weekeind, met z’n allen onze excuses aanbieden aan de KMAR-brigade van Paleis Soestdijk. Voor mij was dat niet zo’n probleem, ik woonde in Soest, een kwartier rijden van Paleis Soestdijk af. Maar de huzaren die van ver kwamen, moesten nu op hun vrije weekeind op de kazerne blijven slapen, die zaten nu vier weken achter elkaar binnen. Na dat geduvel met de KMAR voor aan de poort van de marine kazerne, konden wij verder rijden naar onze slaapbarak. Nadat onze slaapplaatsen waren aangewezen en wij onze spullen hadden uitgeladen, konden we met de schietoefeningen beginnen. Piet, de wapenboer, gaf in het leslokaal eerst instructie hoe er met een punt 50 geschoten moest worden, daarna werd er droog geoefend. Tussen de middag kregen wij een blauwe hap te eten, die uitstekend bereid was. Daar stonden de koks van de marine bekend om. Eind van de middag stonden wij klaar met de DAF’ s op de schietbaan om op de zak achter het vliegtuigje te gaan schieten. Ik dacht nog bij mezelf: “Ik ben blij dat ik geen piloot ben van dit verkenningsvliegtuigje. Als een stomme kok verkeerd richt, dan heb je een kogel door je vliegtuig.” Achteraf viel dat erg mee, die zak hing op een grote afstand van het vliegtuigje, je moest echt blind zijn om die zak niet te kunnen raken. Ik heb mij laten vertellen dat het voor die piloten strafvluchten waren. De schietresultaten waren boven verwachting, het schietresultaat lag boven het gemiddelde. Hier kon ik mee thuiskomen op de kazerne, maar met dat andere gedonder niet. Na drie dagen schieten zijn wij weer naar onze kazerne gereden. Iedereen hield zijn kanis stijf op elkaar bij het passeren van Paleis Soestdijk. Twintig minuten later reden wij de Boskamp-kazerne binnen, opper Koet stond mij al op te wachten met een rapport van de KMAR. Hij vroeg aan mij: “Wat is dat voor gesodemieter met de KMAR?” Ik heb opper Koet het hele verhaal uitgelegd, hij moest er eigenlijk wel om lachen maar begreep dat de KMAR dat niet pikte. Tevens vertelde ik dat wij a.s. zondag, op ons vrije weekeind, met de hele groep onze excuses moesten aanbieden op de brigade van Paleis Soestdijk. Opper Koet wenste mij sterkte, hij kende de kolonel van de brigade en die was niet mis. Een heel moeilijk mannetje, volgens de opper. Zondagmiddag kwam ik op de kazerne, de jongens stonden allemaal gepoetst en geblenkowd klaar om naar Paleis Soestdijk af te rijden. Omstreeks 14.00 uur, precies zoals afgesproken, meldde ik mij af bij de kolonel van de brigade. Die hield direct inspectie. Wij werden onmiddellijk teruggestuurd, omdat er bij enkele huzaren aanmerkingen waren op hun kleding en het poetsen van hun schoenen. De kolonel zei tegen mij: “Zo wil ik geen huzaren zien, dat lijkt nergens op.” Daarna zijn we nog tweemaal teruggestuurd naar onze kazerne om de boel in orde te maken; ik moest ineens denken aan de woorden van opper Koet. Eindelijk, tegen kwart over vijf, werd de boel in orde bevonden. Namens de hele groep bood ik excuses aan, ik vertelde dat zij net van de basisopleiding kwamen en nog veel moesten leren. Het was huzaaronwaardig, wat zij hadden gescandeerd naar de op wacht staande Koninklijke Marechaussee. Gelukkig wilde de brigadecommandant mijn excuses aanvaarden en hij hoopte dat de huzaren hun lesje hadden geleerd om dit voortaan achterwege te laten als zij Paleis Soestdijk passeerden. De brigadecommandant hoopte dat zij zich voortaan als een echte huzaar zouden gedragen. Daarna konden wij inrukken, de huzaren voelden zich behoorlijk gepiepeld door de KMAR. Ik zei: “Dat is jullie eigen schuld.” Daarna zijn we naar De Boskamp gereden om een pilsje met elkaar te gaan drinken, op de goede afloop. De straf had erger kunnen zijn. Opeens kwam ik erachter, dat het nadelig voor mij was, dat ik geen intendance –uitmonstering had op mijn zwarte baret. Door de bataljonsadjudant werd ik ingedeeld in de wachtdienst en als wmr van de week. Hier was ik niet blij mee. Ik vertelde de adjudant dat ik verantwoordelijk was voor de O.O.-mess en manschappenkeuken en dat ik geen twee dingen tegelijk kon doen, om ook nog voor wachtcommandant te gaan spelen, vooral in de avond en nacht. De bataljonsadjudant had daar niets mee te maken, maar zou daar later op terugkomen. Voorlopig had ik a.s. woensdag wachtdienst. Het was erg luidruchtig in de barakken tijdens mijn wachtdienst en behoorlijk rumoerig op het terrein, de officier van piket liep driftig heen en weer te rennen en kwam op het geluid af. De nieuwe huzaren werden door de oude stompen ontgroend. Dat ging er niet zachtjes aan toe. Ik liep de barak van Staf-Staf-Verzorging Eskadron binnen, het was daar een gigantische herrie. Op het midden in de barak zaten enkele nieuwe huzaren spiernaakt in hun blote kont op de lange tafel. Een oude stomp stond met zijn mooie, zelfgemaakte oude stompstokje op een stoel voor de tafel en riep: “Roeien … Godverdee!” De jongens die op de tafel zaten, riepen met elkaar: “Roeien…roeien,” en zo verder. Ineens riep de oude stomp: “Nu komt er een klein golfje aan.” Zij kregen van een andere ouwe stomp een halve emmer koud water over zich heen gegooid. Opeens werd er geschreeuwd: “Nu komt er een grote golf!” Een van de oudere huzaren had de brandslang gepakt en spoot met ijskoud water de blote huzaren van de tafel af, wat een gigantische bende opleverde. Een blote huzaar die vooraan op tafel zat, werd woest en behoorlijk recalcitrant, pikte dit niet en kwam in verzet. Dat had hij beter niet kunnen doen, de overige oude stomphuzaren grepen hem met zijn allen stevig beet en sjouwden hem mee naar buiten. Zij droegen hem naar de buitentoiletten, dit waren heel oude trechtertoiletten uit de tijd van het concentratiekamp. Zij zetten de onwillige huzaar op zijn kop in het toilet, hij kreeg de opdracht om twee coupletten van het Wilhelmus te zingen. Tijdens het zingen van het Wilhelmus trokken zij het toilet door, de huzaar verzoop bijna. Terwijl ik langsliep zei ik nog: “Jongens kijken jullie uit, dat jullie niet te ver gaan.” Even later stond de huzaar luid proestend en hoestend weer naast het toilet en kon in zijn nakie weer terug naar zijn kamer. In de andere barak kwam ik de nieuwe chauffeurs tegen die afgeknepen werden. Ze zaten boven op hun kast, met binnen- en buitenhelm op, chauffeurtje te spelen. Zij moesten luid van drie laag naar tweehoog schakelen en met hun mond het motorgeluid van een dikke Daf nadoen. Hun pioniersschopje was hun versnellingshendel. Om 24.00 uur moest het rustig zijn in de barakken en tijdens mijn inspectie zag ik dat de waterrommel al was opgeruimd. De rust was weer teruggekeerd. Opeens kwam ik bij de barak van het A-esk een huzaar tegen die buiten aan het wachtlopen was, voor zijn barak. Hij had alleen een groene, korte onderbroek aan, liep op zijn hoge schoenen en had zijn helm op. Voor de rest was hij naakt. Het was behoorlijk koud, lichte nachtvorst midden in de nacht. De huzaar zag blauw van de kou, hij vroeg aan mij of hij zich wat op mocht warmen in het wachtlokaal. Ik had daar geen bezwaar tegen, gezien de koude temperatuur. In het wachtlokaal vroeg de huzaar of hij even mocht bellen, dat heb ik toegestaan. Ik heb niet geluisterd naar wie hij belde, dat interesseerde mij ook niet. Deze jongen bleef verder in de wacht stilletjes bij de verwarming zitten, voor mezelf had ik het idee, als die gasten van het A-esk eenmaal slapen, breng ik hem terug naar zijn barak, dan is er verder niets aan de hand. Nog geen anderhalf uur later was er paniek bij de slagboom, voor aan de poort van de kazerne. Er stopte een grote, blauwe, luxe dienstauto en er stapte een hoge marineofficier uit met enkele van zijn stafleden. Er werd onmiddellijk: “Wacht in het geweer,” geroepen, door de kpl van de wacht. Het bleek de schout-bij-nacht van de marine te zijn. Die onmiddellijk na het telefoontje van zijn zoon vanuit de marine kazerne Kattenburg in Amsterdam naar Leusden was gereden met zijn staf, om zijn zoon bij te staan. Onmiddellijk heb ik de officier van piket gewaarschuwd, de luitenant was zeer snel ter plaatse. De schout-bij-nacht gaf de officier van piket onderuit de zak, dat hij de wrede ontgroening van zijn zoon had moeten voorkomen en niet accepteerde wat zijn zoon was aangedaan. Onze overste werd thuis, midden in de nacht, gebeld door de schout-bij-nacht; ik weet niet wat er allemaal werd gezegd door de telefoon, maar goed zat het niet gezien zijn stemverheffing. Op datzelfde ogenblik kwam ook de Koninklijke Marechaussee De Boskamp binnen rijden, die gewaarschuwd was, door de schout-bij-nacht. Deze stelde onmiddellijk een onderzoek in. Onder leiding van de opper van de KMAR en de officier van piket, werd het zoontje van de schout-bij-nacht, teruggebracht naar zijn barak. In de barak moest iedereen zijn bed uit; zij werden allemaal streng ondervraagd door de opper van KMAR. Er werd direct proces-verbaal opgemaakt van de ontgroening. De zoon van de schout-bij-nacht moest zich onmiddellijk aankleden en ging daarna met de officier van piket naar het wachtlokaal voor aan de poort. De schout-bij-nacht maakte aanstalten om weg te gaan en liet het onderzoek verder over aan de opper van de KMAR. Ik kreeg een bedankje van de schout-bij-nacht, dat ik zo attent was geweest om zijn zoon in de gelegenheid te stellen zijn vader te bellen. En zijn zoon in de gelegenheid had gesteld zich te warmen in het wachtlokaal. De jongen stapte bij zijn vader in de auto, wij hebben hem nooit meer teruggezien op de kazerne. Even later kwam de officier van piket bij mij en ik kreeg op mijn donder dat ik hem niet gewaarschuwd had over wat zich afspeelde tijdens de ontgroening op de kazerne. Ik vertelde hem dat ik ook niet kon weten, dat hij het een zoontje was van de schout-bij-nacht. Achteraf wist niemand dat, ook niet bij de kazerne-administratie. “Als dit nu een gewone huzaar was geweest,” zei ik tegen de officier van piket, “had u dan ook zo gereageerd? U heeft bij het zien van de ontgroening van de huzaren, deze toch gewoon hun gang laten gaan, of heb ik dat mis?” Ik kreeg hier geen antwoord op van de OKP. Midden in de nacht moest de kast van het zoontje van de schout-bij- nacht leeggehaald worden, onder toezicht van de OKP. Hiervan moest ik een proces-verbaal opmaken. De PSU, van de gedupeerde huzaar, werd later bij de wacht neergezet om verstuurd te worden naar zijn huisadres. De volgende morgen werd er appel gehouden, overste Van de Schraaf repte met geen woord over wat er zich afgelopen nacht had afgespeeld op de kazerne en ging over tot de orde van de dag. Het was bekend dat overste Van de Schraaf geen problemen had met het ontgroenen van nieuwe huzaren, daar moesten ze tegen kunnen vond hij. Het is nu eenmaal traditie bij de cavalerie, dat je ontgroend wordt bij de parate troepen, daar wijk je niet vanaf. Wel moest ik bij de bataljonsadjudant komen, om tekst en uitleg te geven van wat er vannacht precies was gebeurd. Hij zei: “ Die schout-bij-nacht moet niet zeuren, wij bemoeien ons ook niet met de tradities van de marine.” Tevens vertelde ik hem dat ik ieder paraat weekeind keukendienst had, en dat het niet rechtvaardig was dat ik ook nog eens wachtdienst moest draaien. De adjudant kon hier wel inkomen, voortaan was ik vrijgesteld van de wacht en ook mijn koks hoefden geen wachtdienst en brandpiket meer te draaien. Zij hadden al werk genoeg tijdens het parate weekeinde. Misschien dacht de adjudant: “ Zo’n kok moet ik niet meer op wacht hebben, daar krijg je alleen maar gedonder van.” De rust was weergekeerd, na de grote schietserie in Duitsland, op De Boskamp. Op de kazerne werden de maaltijden door de huzaren nog steeds genuttigd op hun kamers. Na het definitieve vertrek van 41ste tankbataljon, dat voorgoed overgeplaatst was naar Bergen-Höhne in Duitsland, was een barak vrijgekomen en deze diende nu voor het eerst als eetzaal. Zo best van kwaliteit was die barak niet, de mussen poepten op de tafels in de eetzaal. Deze barak was afgekeurd als slaapverblijf. Majoor Paul Hendriks, EC van Staf-Staf-Verzorging Eskadron, had zich sterk gemaakt, om een eetzaal te realiseren voor de huzaren. Een dienstplichtige kunstschilder had opdracht gekregen van de majoor om wandschilderingen te maken, om de oude barak wat op te fleuren. Prachtige, grote wandschilderingen heeft hij gemaakt van huzaren te paard tijdens een oefening. Jammer dat het geen schilderijen waren, die kon je tenminste bewaren en meenemen als het kamp gesloopt wordt

Wandschildering manschappen eetzaal. Gemaakt door een dienstplichtige huzaar (kunstschilder) Het eten werd in gamellen naar de barak gebracht door huzaren die brandpiket hadden, door de koks werd het eten uitgedeeld. De huzaren hoefden nu niet meer uit hun mestings te eten in hun slaapverblijf. Voor veel huzaren was dit een verbetering. Tijdens het eten uitgeven voor de eerste keer, wilde EC-commandant Staf-Staf-Verzorging Eskadron majoor Hendriks zelf toezien hoe het eten werd opgeschept en of alles verder goed verliep in de etensbarak. Een van de huzaren kwam na het einde van zijn maaltijd naar de majoor toe en zei: “Ik heb een klacht over het eten, majoor.” “Oh ja,” zei de majoor “zeg het maar.” De huzaar vertelde dat hij geen camouflagenetten meer wenste te eten. Zo noemde hij de naar zijn zin te lang gekookte andijvie. “Ik eet nog liever gras,” zei de huzaar. “Ok” ezei de majoor. Hij riep mij bij zich en zei, zonder een spier te vertrekken in zijn gezicht: “Wmr… zorg jij morgen voor gekookt gras voor deze huzaar, ik wil morgen graag van je weten of het gras gesmaakt heeft.” De volgende dag stonden wij weer eten uit te geven, majoor Hendriks was ook aanwezig. Hij stond op een hoekje van de uitgiftebalie, toe te zien of deze manier van eten uitgeven wel voldeed. Opeens kwam de huzaar, die gisteren een klacht had ingediend over het eten, op majoor Hendriks toelopen. Die vroeg direct aan de huzaar wat er nu weer mankeerde aan het eten. “Niets,” zei de huzaar, “ik heb gras gegeten en wil nu gemolken worden.” “Nou, dat kan,” zei majoor Hendriks met een stalen gezicht zonder een spier te vertrekken. Hij riep mij bij zich en zei: “Wmr, zorg jij dat deze huzaar onmiddellijk gemolken wordt en laat mij weten hoeveel melk hij heeft gegeven.” Zonder verder iets te zeggen, verliet majoor Hendriks de etensbarak. Dat was nou precies de humor, van hoog tot laag bij 101 Tankbat. Je moest die huzarenhumor kunnen begrijpen. Dat maakte 101 Tankbat juist zo speciaal. Het liep tegen de winter, het was koud in december. Met nog enkele andere jonge wachtmeesters sliepen wij op de kazerne in het nieuw O.O.-gebouw. Het enige nieuwgebouwde gebouw op de kazerne met centrale verwarming. De jonge wmr’s die op de kazerne sliepen, zaten vaak ’s avonds aan de bar samen met adjudant Hoogland en Bertus Vlimmen, een borreltje of een biertje te drinken. Zij vertelden sterke verhalen, de jonge wmr’s konden hier geen genoeg van krijgen. De adjudant was vrijgezel, bleef iedere avond tot laat aan de bar hangen. De adjudant was bij de jonge wmr’s populair, zij mochten de adjudant graag, het was een leuke kerel! De adjudant was viermaal getrouwd geweest, kon het nooit lang uithouden met een vrouw. Het vrijgezellenleven beviel hem beter, de mooiste verhalen vertelde hij aan de bar, vooral als je hem trakteerde op een jonge jenever. De adjudant vertelde vaak over mooie vrouwen die hij had meegemaakt, die er naakt zo hemels mooi uitzagen en hem in de opperste staat van geilheid en paraatheid brachten. Vooral als deze vrouwen rijkelijk bedeeld waren met een grote dot schaamhaar, waar je met je neus zo lekker in kon ruiken en met je tong kon zoeken naar de spleet in haar venusheuvel. De adjudant raakte hier niet over uitgepraat. De ouwe, geile rakker. Adjudant Hoogland had enkele weken geleden voor de zoveelste keer van de rechtbank een rijontzegging gehad.. Zijn rijbewijs was nu voor tien jaar ingenomen. Dat kwam doordat de adjudant zijn Jaguar midden op de Stichtse rotonde in Amersfoort had geparkeerd, daar dronken in zijn auto lag te slapen, en daar aangetroffen was door de politie. Door zijn rijontzegging was de opper afhankelijk geworden van vervoer van anderen. Hij nam ’s avonds een taxi om naar zijn kamer in de stad te gaan. De taxichauffeur die hem moest afhalen, werd vaak teruggestuurd. De adjudant wilde alleen met een witte taxi naar zijn kamer worden gebracht en stuurde de zwart gekleurde taxi terug. Niet altijd was een witte taxi voorhanden. De adjudant bleef dan net zo lang wachten tot hij met een witte taxi werd opgehaald. Er waren taxichauffeurs bij die wat extra bij wilden verdienen, ze kwamen met twee taxi’s naar De Boskamp gereden. Zij kwamen met een zwarte taxi de kazerne oprijden, een witte taxi stond om de hoek al klaar op de Dodenweg. De zwarte taxi werd door de adjudant betaald en weggestuurd, de witte taxi kwam dan voorrijden om de adjudant op te halen en naar huis te brengen. Zo verdienden twee taxichauffeurs aan de adjudant. Wij, de jonge wmr’s, hebben de adjudant diverse malen hiervoor gewaarschuwd, dat hij besodemieterd werd door het Taxibedrijf. Op een avond was het erg druk in de O.O.- mess. Vanavond moesten een nieuw messbestuur en een nieuwe messpresident gekozen worden. De onpopulaire bataljonsadjudant wilde messpresident worden, hij lijmde de jonge wachtmeesters om op hem te stemmen, door veel gratis biertjes weg te geven. In de hoop dat zij op hem zouden stemmen. Opper Eymail had een bloedhekel aan deze gereformeerde adjudant en wilde niet dat hij gekozen zou worden als messpresident. De opper was bang dat tussen de middag door de nieuwe messpresident geen alcoholische drank meer geschonken mocht worden. De opper wist, dat deze bataljonsadjudant van plan was om de bar tussen de middag te sluiten als hij werd gekozen. De opper deed er alles aan om dat te voorkomen. Opper Eymail jutte de jonge wachtmeesters op, die in de meerderheid waren, om niet op hem te stemmen. Tijdens het drinken aan de bar vroeg de opper aan ons: “Houden jullie de adjudant even bezig, dan ga ik een grapje uithalen met zijn nieuwe fiets die hier voor bij de ingang van de O.O.-Mess staat.” Het oude messbestuur verzamelde de namen van de nieuwe kandidaten voor het nieuwe messbestuur. De stembriefjes werden uitgedeeld, er kon nu in het geheim gestemd worden. De stembriefjes werden opgehaald en in een apart kantoortje werden de stemmen geteld. De oude messpresident kwam even later met de uitslag de mess binnen. Het nieuwe messbestuur was gekozen, sergeant-majoor Leenders van de Bevo was gekozen als nieuwe messpresident. De sergeant-majoor was van de intendance en bij 101 ingedeeld, als hoofd van de Bevo. Sommige oude onderofficieren waren het niet eens met de keuze, de sgt majoor was van de intendance en geen echte cavalerist. Groot feest, sergeant-majoor Leenders trakteerde als nieuwe messpresident op bier. De bataljonsadjudant zat in een hoekje van de mess zijn verdriet te verdrinken, had hem al behoorlijk zitten en was zeer teleurgesteld dat hij niet gekozen was. Hij nam het de jonge wachtmeesters kwalijk dat zij niet op hem hadden gestemd maar op iemand van de intendance. De bataljonsadjudant had maar één stem gekregen, die waarschijnlijk van hem zelf was. Een grote nederlaag dus. Hij kreeg als troost veel borrels aangeboden. Intussen had opper Eymail de fiets van de adjudant meegenomen naar de BOG-werkplaats, die recht tegenover de O.O.-mess staat. De opper had in de werkplaats van de BOG met een snijbrander de stangen van zijn fiets doorgesneden. Heeft hier met militaire precisie een pijp van een meter tussen gelast. De fiets van de adjudant was nu een meter langer geworden. Voorzichtig, zodat niemand het zag, heeft de opper de fiets van de adjudant weer op zijn plaats gezet en even later kwam de opper de mess binnen alsof er niets gebeurd was. De verkiezingsavond liep op zijn einde, de meeste O.O’s gingen naar huis en naar bed op de kazerne; ook de adjudant ging naar huis. Hij strompelde, licht aangeschoten, naar zijn fiets. Hij wilde op zijn zadel gaan zitten, kon toen niet met bij zijn stuur komen. Probeerde zittend op de stang van de fiets nog weg te fietsen. Dit lukte niet helemaal, de adjudant kwam te vallen. Onder de schaafwonden stond de adjudant naar zijn fiets te staren, hij wist niet wat er met zijn fiets was gebeurd. Opper Eymail had voor de zekerheid gezorgd voor een taxi, zodat de adjudant toch veilig naar Hoogland gebracht kon worden. Het was een koddig gezicht hoe de adjudant met zijn verlengde fiets stond te stuntelen voor de O.O.-mess, hij snapte er niets van. De volgende dag heeft de adjudant zijn beklag gedaan omdat zij nieuwe fiets totaal was vernield. Opper Eymail was hem een slag voor geweest, hij had bij de O.O’s geld ingezameld om voor de adjudant een nieuwe fiets te kopen. Zo sportief was de opper ook wel weer. Het ging alleen om de lol die we eraan beleefden en niet om de adjudant te duperen. Later, bij ontvangst van zijn nieuwe fiets, moest de adjudant wel lachen om deze grap. “Typisch humor van 101,” zei de adjudant, “dat kun je alleen op De Boskamp verwachten. Woeste Willem was officier van de week en zag de nieuwe fiets van de bataljonsadjudant voor zijn kantoortje staan, die niet op slot was gezet. De fiets stond onbeheerd. De ritmeester, die de bataljonsadjudant niet zo graag mocht, gaf onmiddellijk opdracht aan de wachtcommandant om de fiets te arresteren. De fiets werd op rapport geroepen door de ritmeester. Even later zag ik de wcdt met de fiets naar het kantoor van de ritmeester gaan. Ter plaatse las de wachtcommandant de ritmeester het framenummer van de fiets voor, i.p.v. een legernummer. Met een stalen gezicht zei de ritmeester dat het verboden was op het terrein fietsen en voertuigen onbeheerd achter te laten. De fiets kreeg een straf van vijf dagen verzwaard arrest. Hij moest vijf dagen de cel in, achter de wacht. Met een stalen gezicht deelde Woeste Willem de straf uit aan de fiets van de adjudant. De wcdt, die met de fiets aan zijn hand voor het bureau van de ritmeester stond, had grote moeite om niet in lachen uit te barsten. ’s Middags om drie uur precies zag je de wachtcommandant op de gearresteerde fiets van de adjudant op het kazerneterrein fietsen, om de gearresteerde fiets volgens militair voorschrift te luchten. Wij lachten ons rot als de wachtcommandant voorbijkwam fietsen. De adjudant was not amused, die had behoorlijk de pest in, hij kon een week lang niet over zijn fiets beschikken. Deze ritmeester had wel meer aparte dingen, waar ik in het begin aan wennen moest. Ik liep, samen met de intendancesergeant van de O.O-mess, over het exercitieterrein naar de manschappenkeuken. In de verte zag ik Woeste Willem op mij afkomen. Opeens riep hij van ver: “Wmr…sta … stijf, ik moet tegen jou praten.” Even later stond ik voor de ritmeester samen met mijn intendance collega sergeant, wij brachten samen de groet. De ritmeester zei tegen mij: “ Wil jij tegen de sergeant van de intendance die naast je staat zeggen dat de gulp van zijn broek halfopen staat, die hoort dicht te zitten.” Woeste Willem deed net of hij de sergeant niet zag staan. De ritmeester had de rare gewoonte om alleen tegen cavalerie onderofficieren te praten en niet tegen onderofficieren van een ander onderdeel, en liep daarna verder. De sergeant van de intendance had hier danig de smoor over in. En zei: “Wat een lul van een kerel is dat, en dat noemt zich ook nog ritmeester!” Ik vond het wel wat hebben, wij zaten alleen met 101 Tankbat op dit oude kamp, je had verder niets met andere onderdelen te maken, het had wel een bepaalde status, wat mij goed aanstond. Ik begon het steeds meer naar mijn zin te krijgen op de Boskamp-kazerne, de humor bij 101 Tankbat stond mij wel aan. In dezelfde week maakte ik nog een ander akkefietje mee met deze ritmeester. Woeste Willem was nog steeds officier was van de week, was vaak op strooptocht, om te kijken of hij iemand kon pakken of in de war kon brengen. Tegen half vijf werd ik in mijn kantoor van de manschappenkeuken gebeld. De ritmeester riep door de telefoon, luid en duidelijk:” Wmr…op de plaats rust…” “Rust, hij dacht zeker, dat ik in de houding stond achter de telefoon?” Dit riep hij altijd als hij de keuken belde. Met luide stem riep hij: “ Ik kom over vijf minuten, als officier van de week, het eten keuren in de manschappenkeuken. Zorg voor een schoon servet en zilverbestek op tafel, laat dit uit de officiersmess halen.” “Komt in orde ritmeester,” antwoordde ik. Even later kwam de ritmeester binnen, ik klom in de houding en riep: “Orde!” Ik moest het menu voorlezen, vooraf groetensoep, daarna runderlapje met rodekool en gekookte aardappelen en een sinaasappel toe. Hij vroeg aan mij: “Hebben de koks al voorgegeten?” “Jawel ritmeester,” zei ik. Hij zei: “Is er niemand doodgegaan van dit eten?” Ik zei: “Nee, ritmeester!” Hij keek nog eens naar het menu, wat hij zou proeven. Hij vroeg om de sinaasappel, de ritmeester pelde de sinaasappel netjes af, at de sinaasappel met grote gebaren op. Keek mij aan en zei: “Wachtmeester, zeg tegen uw koks dat zij keurig hebben gekookt, voer het eten maar op.” Deze werkwijze had de ritmeester al verschillende keren toegepast bij kpl Kraay. Die raakte hier iedere keer helemaal opgewonden van kwaadheid, als de ritmeester alleen maar een sinaasappel of een gewone appel tot zich nam. Kpl Kraay kon hier absoluut niet tegen, en hij kon ook de humor hiervan niet inzien. Kpl Kraay had altijd het gevoel dat hij hierdoor ondergewaardeerd werd, terwijl hij zijn uiterste best had gedaan om een goede hap eten op tafel te zetten voor de huzaren. Ik zei tegen mijn kpl dat een beetje humor toch geen kwaad kan, wees blij dat er zulke kleurrijke figuren rondlopen. Het valt niet mee om een stel dienstplichtigen huzaren alle dagen aan de gang te houden tijdens de koude oorlog. Daar passen best een paar idiote opmerkingen tussen, dat maakt het alleen maar leuker. Als je later de dienst hebt verlaten, dan onthoud je alleen de leuke dingen die je hebt meegemaakt, zoals de opmerkingen van Woeste Willem, die vergeet je nooit meer! Regelmatig vond er een uitwisseling plaats van onderofficieren die gelegerd werden in Duitsland, bij het 41ste Tankbat. Vooral wmr’s die nog niet getrouwd waren, werden als eersten overgeplaatst. Die werden gelegerd in Duitse legeringsgebouwen, dan hoefde Defensie niet voor een woning te zorgen. Ook ik liep na enige tijd de kans om voor vast naar Duitsland te worden overgeplaatst. Omdat ik nog niet getrouwd was. Ik woonde nu in het weekeind bij mijn verloofde, in Soest, dat was lekker dicht bij de kazerne. Wij hadden wel trouwplannen, ik kon met mijn aanstaande vrouw bij mijn schoonouders in het zomerhuisje gaan wonen, op de boerderij in Soest. Het huisje werd in rap tempo in orde gemaakt, zodat wij konden trouwen. Om te voorkomen om naar Duitsland te worden overgeplaatst. De data van het trouwen werd vastgesteld, de uitnodigingen waren de deur uit, ook naar mijn collega’s. Van de regimentsadjudant kreeg ik te horen dat mij een gala-uniform ter beschikking zou worden gesteld, van het regiment huzaren Prins Alexander, voor de bruiloft. Die pakken waren nogal duur, om die zelf aan te schaffen. Dit vertelde ik aan mijn aanstaande bruid, die zag die bombarie helemaal niet zitten en dreigde zelfs: “Als jij in gala-uniform van de huzaren gaat trouwen, dan trouw ik in een zwart mantelpakje.” Dat zag ik weer niet zitten. De bruiloft naderde, eindelijk was de grote dag aangebroken, het was in november op een regenachtig dag met natte sneeuw. Met mijn mooie bruid en mijn familie gingen wij in een versierde bruidsauto naar het stadhuis in Soest. Daar stond een erepoort van collega – onderofficieren en enkele stafofficieren te wachten, mijn commandant en majoor S4 waren er ook bij. Toen ik met mijn mooie bruid uit de trouwauto stapte, hoorde ik de teleurstelling van mijn collega’s, dat ik niet in het gala-uniform van de cavalerie was verschenen, zij fluisterden: “Wat flikt hij ons nou?” In de trouwzaal aangekomen stonden mij collega’s daar netjes opgesteld. Opper Koet stond vlak bij mij, die riep zachtjes: ”Hij krijgt twee vaten bier van mij als hij nee zegt.” Ik voelde dat mijn bruid steeds harder in mijn hand begon te knijpen, na de opmerking van de opper. Na de trouwplechtigheid in het gemeentehuis en de kerk zijn we naar de feestzaal vertrokken voor de receptie. Een van de officieren had op De Boskamp geregeld dat om vier uur, de huzaren van Staf-Staf-Verzorging Eskadron vrijaf kregen, om in Soest naar de receptie van hun wachtmeester toe te gaan

Militaire officieren en onderofficieren (Foto H. de Vries) Drie dikke Daf’s vol huzaren hadden de opdracht gekregen, zuip die wmr maar helemaal leeg, dan had hij maar in zijn gala-uniform moeten trouwen. Rond half vijf kwamen de huzaren de feestzaal binnen, begonnen direct met drinken, lieten het zich goed smaken en in mum van tijd waren de sigaren en sigaretten die op tafel stonden verdwenen. Die staken zij in de binnenzakken van hun uniformen, het was toch voor niets. Overigens was het reuzegezellig. Na een uurtje was de receptie afgelopen en vertrokken de huzaren, officieren en O.O.-s weer naar De Boskamp. Even later moesten we aan tafel voor het diner, diverse toespraken werden gehouden door vrienden en bekenden. Na het diner begon de feestavond met genodigden, waarvan veel oude bekenden. Militaire instructeurs van de rijopleiding gaven acte de présence., zoals wmr 1e klas Ringelberg, kpl Brouwer en nog veel meer collega’s, te veel om op te noemen. Een conferencier en een accordeonist waren ingehuurd, die maakten er een dolle avond van. De bruiloft heeft tot in de kleine uurtjes geduurd; dat kwam mede doordat enkele militairen met de pet rond waren gegaan om het duo nog een uurtje langer te laten spelen

Officieren, onderofficieren en manschappen van de keuken. (Foto H. de Vries) De feestdagen naderden, ons onderdeel was de klos, wij moesten met kerst binnenblijven, wij waren paraat (oorzaak Koude Oorlog). Ons bataljon was aangewezen om een groot kerstdiner te verzorgen voor het hele bataljon. Staatssecretaris Pijnenburg van defensie en de brigadegeneraal met zijn stafofficieren, zouden hierbij aanwezig zijn. De hele kazerne was in rep en roer voor de komst van de staatssecretaris en de generaal met zijn staf. Alles moest er piekfijn uitzien op de kazerne. Het viel niet mee om dit oude, voormalige concentratiekamp toonbaar te maken. Samen met de majoor S4 hebben wij het kerstdiner samengesteld. Ik moest zelf zorgen voor honderdvijftig rollades, die moesten wij zelf maken en braden, de majoor vroeg of wij hiervoor konden zorgen. Op zich was dat geen bezwaar, maar de koelinstallatie in de slagerij was net afgekeurd door de keuringsdienst van waren. Deze stamde nog uit de tijd van het concentratiekamp en voldeed allang niet meer aan de tegenwoordige eisen. Toch moest de slagerij gebruikt worden, ik kreeg hiervoor tijdelijke dispensatie, totdat de slagerij werd verbouwd. Tijdens het maken van de bestellijsten heb ik Kees Vullings, onze dienstplichtig slager, bij me geroepen; ik moest weten hoeveel kilo vlees ik nodig had voor een heel bataljon. Samen zijn we aan het rekenen geslagen, we zijn er uitgekomen, rekening houdend met ons vleesrantsoen. We mochten hiervan afwijken in verband met het kerstdiner en het bezoek van de staatssecretaris en de generaal. Kees had altijd een grote bek, liep altijd te vloeken en te snauwen in de slagerij en de keuken. Hij wilde wel voor de rollades zorgen, als hij maar niet lastig werd gevallen door bijvoorbeeld de wmr van de week die hem andere karweitjes wilde laten doen. Ik vertelde aan Kees dat niemand in de slagerij mocht komen, desnoods sla je ze eruit, je hebt mijn toestemming. Niet rekening houdend dat er wel eens hoog bezoek kon komen in de slagerij. De volgende ochtend hoorde ik ineens een groot tumult achter in de slagerij. De overste en een brigadegeneraal waren rechtstreeks vanuit de officiersmess naar de achterkant van de manschappenkeuken gelopen. Het eerste vertrek waar ze binnenliepen was de slagerij, om te kijken hoe de voorbereidingen verliepen voor het kerstdiner. Kees Vullings riep: “Wat moeten jullie hier…eruit jullie! Opgesodemieterd, ik wil hier niemand binnen zien, die hier niets te maken heeft! Niemand mag hier binnenkomen.” Kees pakte onmiddellijk een grote vleesbijl en dreigde daarmee de overste en de generaal aan te vliegen, als zij niet snel ophoepelden uit zijn slagerij. De overste en de generaal vluchtten geschrokken snel weg, terug naar de officiersmess. Even later kreeg ik een telefoontje, dat ik bij de overste en de generaal moest komen in de officiersmess. Ze waren nog wit van schrik, toen ik de mess binnenstapte. De overste zei: “Wat is dat voor een gek in de slagerij?” Ik probeerde Kees Vullings te verontschuldigen, maar dat lukte niet helemaal. Zij accepteerden de bedreiging van Kees niet en wilden hem direct door de officier van piket achter de wacht laten zetten. Ik vertelde aan de overste dat het ook een beetje mijn schuld was, omdat ik hem gezegd had: “ Je slaat iedereen uit de slagerij die er niets te maken heeft. Niet aan gedacht, dat deze huzaar-slager dat letterlijk zou uitvoeren. Ik had er geen rekening mee gehouden dat iemand vanuit de officiersmess de achteringang van de keuken binnen zou komen, vooral niet een generaal! Een normale huzaar zou nooit een overste en een generaal bedreigen “Zo ziet u maar,” zei ik tegen de overste, “dat het voor mij moeilijk werken is om met bepaalde idiote, toegewezen dienstplichtigen te werken, die goedgekeurd zijn door Defensie!” De overste keek mij aan, wist hier niet zo snel een antwoord op te geven. Ik vertelde aan de overste dat ik Kees Vullings direct onder handen zal nemen, zodat officieren toegelaten moeten worden tot de slagerij indien zij dat nodig achten. De hele zaak liep gelukkig met een sisser af. Kees Vullings ging er prat op dat hij een generaal met een slagersbijl, uit zijn slagerij had gejaagd. Nu dorstten de manschappen, de O.O’s en de officieren helemaal niet meer binnen te komen in de slagerij. Ik heb het verder maar zo gelaten tot mijn rollades klaar waren. Daarna zou ik wel zien wat er verder met Kees moest gebeuren. De eerste kerstdag naderde snel, de eetzaal was al helemaal versierd, diverse chauffeurs van Staf-Staf-Verzorging Eskadron fungeerden als messbediende, zij kregen mooie witte jasjes aan. Het kerstdiner liep op rolletjes, alles werd goed uitgeserveerd. Luid applaus klonk op, toen het brandend ijs werd binnengedragen. Het kerstdiner was volledig geslaagd. De dienstplichtige koks kregen een groot compliment van de staatssecretaris en de brigadegeneraal dat alles zo goed smaakte en zo goed was verlopen. Na de kerst werd er nog een Diner der Corps gehouden voor de officieren en de onderofficieren. Wij hebben hier met onze keukenploeg heel veel werk aangehad. Niet iedere kok was hiervoor opgeleid, sommige koks in het leger waren als burger patatbakker geweest. Dat ging niet altijd goed. Je moest als chef constant opletten, wat die gasten uitvoerden. Met oud en nieuw waren wij gelukkig vrij en konden wij thuis oud en nieuw vieren. De geruchten gingen dat in het voorjaar Staf-Staf-Verzorging Eskadron uitgeleend zou worden aan het 1ste legerkorps voor een grote oefening in Gelderland. Er zou een grote stafoefening worden gehouden, waar alleen op papier grote troepen verplaatsingen zouden plaatsvinden. Wij lagen tijdens deze voorjaarsoefening ingekwartierd op een boerderij, niet ver van Enschede af. Een toelset op een grote dikke Daf was als bar ingericht voor de O.O’s en enkele stafofficieren. Deze drie dagen waren wij aangewezen op gevechtsrantsoenen. Die heb ik links laten liggen, ik had veel verse groenten en rijst meegenomen om een blauwe hap te kunnen maken. Door mijn collega-O.O’s was er geld ingezameld om kippen te kopen bij de boer waar wij ingekwartierd waren. Ik zou zelf die kippen slachten. De boer had mij de kippen aangewezen die ik mocht gebruiken. Al snel zag ik dat het oude soepkippen waren met 1000 vlieguren, daar had ik niets aan, maar ze waren wel goedkoop en pasten precies binnen ons budget. Verderop zag ik in een ander hok mooie jonge leghennen lopen en dacht bij mezelf: “Die moet ik hebben.” Het was al vroeg donker, de boer was al naar binnengegaan, de kippen zaten al op stok. Met een collega heb ik twaalf jonge leghennen gevangen. Deze kippen heb ik direct in een lege aardappelenzak gestopt. Die soepkippen heb ik laten lopen. Direct na het kippen vangen ben ik begonnen met slachten. In eerste instantie kon ik mijn uitbener niet vinden. Ik heb toen een groot slagersmes gepakt om de koppen van de kippen mee af te snijden. Bij de laatste kip schoot het beest zowat tussen mijn knieën vandaan; ik gaf een grote haal met dat scherpe slagersmes en jenste een grote snee in mijn onderarm. Het bloed spoot eruit, dat kwam doordat mijn bloed erg verdund was door overmatig drankgebruik. Ik kneep mijn pols stevig dicht en liep daarmee naar de (BHP) ziekenpost, die druk aan het oefenen waren met lotusslachtoffers. De luitenantarts dacht dat ik meedeed als lotusslachtoffer en zei: “Laat mij je pols even zien, die je zo goed vasthoudt.” Ik haalde mijn hand weg van de wond, het bloed spoot in het gezicht van de luitenant, die schrok zich ongelukkig! Er bleek een slagader geraakt te zijn, vandaar dat het bloed zo hevig spoot. De arts legde onmiddellijk een drukverband aan op mijn onderarm. Direct moest ik plaatsnemen in de gewonde jeep, de luitenant reed mij persoonlijk met grote snelheid naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis in Enschede. Midden in de stad, precies op een brug, stopte de luitenant met zijn jeep om aan een omstander naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis te vragen. Het oude vrouwtje waar de luitenant de weg aan vroeg, schrok enorm van het bebloede gezicht van de luitenant-arts, en viel ter plaatse flauw. Het gezicht van de luitenant zat helemaal onder het bloed, hierdoor was zij flauwgevallen. Een mannelijke omstander ontfermde zich over het oude vrouwtje en wees ons snel de weg naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Bij de eerstehulppost van het ziekenhuis aangekomen werd ik direct, met mijn vuile schoenen nog aan, op een schone brancard naar binnengereden, mijn pistool hing nog aan mijn linkerzijde. Mijn arm werd direct gehecht met twaalf hechtingen. Terwijl de arts bezig was mijn wond te hechten, werd het gezicht van de luitenant schoongemaakt door een verpleegster. Binnen twintig minuten was alles geregeld, er hoefde niets afgerekend te worden zei de ziekenhuisdokter. Hij zei: ”Dit doe ik voor het landsbelang.” Vermoedelijk had de ziekenhuisarts geen zin in al die administratieve rompslomp met Defensie. Even later stapte ik weer in de jeep, met mijn arm in een mitella, en reden wij weer terug naar ons bivak. In de tijd dat ik in het ziekenhuis was, hebben mijn koks de kippen verder voor me schoongemaakt, deze lagen al zachtjes te smoren in de braadpan, voor bij de nasi goreng. Bij terugkomst in het bivak op de boerderij ben ik eerst maar even een borrel gaan drinken, ik voelde totaal geen pijn. “Dat kan ook niet,” zei mijn opper, “met zoveel drank op.” De volgende dag kwam een kwade boer op mijn keukentent afgestapt. Hij vertelde dat ik de verkeerde kippen uit zijn hok had gehaald. Het waren zijn nieuwe, jonge leghennen die ik geslacht had. Ik deed net of ik dat niet in de gaten had gehad. “Waarschijnlijk heb ik niet goed uitgekeken,” zei ik tegen die boer. “In het donker heb ik waarschijnlijk de verkeerde kippen gepakt.” Ik vertelde aan de boer, dat ik tijdens het kippen slachten een slagaderlijke bloeding had opgelopen. De Gelderse boer, die zeer gelovig was, zei: ”God straft onmiddellijk zoals je ziet,” en liet het daarbij. Hij vond dat ik genoeg was gestraft. Na twee weken werden de hechtingen uit mijn arm gehaald, ik heb hier alleen een groot litteken aan overgehouden! De O.O’s en de officieren hebben heerlijk van de malse kippetjes gegeten. De blauwe hap smaakte verrukkelijk. Terug op de kazerne moest het gebruikte keukengerei weer schoongemaakt worden; kpl Kraay zou aan het einde van de week afzwaaien en hield a.s. woensdag zijn afzwaaifeestje in de stad. Nieuwe koks waren binnengekomen op de kazerne, met hun mos nummers in de administratie was iets verkeerd gegaan (begin van de automatisering). Ik kreeg een bankwerker als kok toegewezen en Piet Lukkien, de wapenhersteller, kreeg een kok toegewezen i.p.v. een bankwerker. In overleg met onze EC van Staf-Staf-Verzorging Eskadron, hebben wij deze twee huzaren kunnen ruilen in hun functie. Veel van de nieuw binnengekomen koks hadden totaal geen keukenervaring, moesten nog veel leren. Veel van hen hadden nog nooit in een restaurantkeuken gewerkt. Er zaten drie patatbakkers bij, die in een cafetaria hadden gewerkt. Zij hadden nooit geleerd vlees te braden en sausen te maken, laat staan om een goed nagerecht te maken. Ze moesten nog veel leren. Een van de ervaren koks hielp mee deze jongens om te scholen; met veel moeite en na veel tijd is dit redelijk gelukt. Op een mooie voorjaarsdag had ik keukendienst in de manschappenkeuken, vanuit mijn kantoortje keek ik over de appelplaats, ik zag bij de O.O.-mess een grote drukte van manschapen. Enkele huzaren sjouwden een zware ijzeren manschappenkast naar buiten, naar de appelplaats. Even daarna werd er een vlag overheen gedrapeerd. Woeste Willem liep druk aanwijzingen te geven, hoe ze moesten lopen met die kast, die een doodskist moest voorstellen. De kast was iets te zwaar, er moest een mannetje bijkomen om de kast te helpen sjouwen. Opeens kwam de opper naar mij toe in de keuken, hij zei tegen mij: “Wachtmeester, je moet ons even helpen met het oefenen met die kast.” Ik meldde mij bij Woeste Willem die zei “Wmr treedt in.” Wat was het geval, er was een grootmajoor overleden van ons regiment, die in Den Haag werd begraven met militaire eer! Woeste Willem wilde eerst twee dagen goed oefenen voordat wij naar Den Haag afreisden met zijn ploeg. Hij wilde goed voor de dag komen tijdens de begrafenis, hij wilde niets aan het toeval overlaten. Hij had een tamboer geregeld bij het trompetterkorps uit de Willem III-kazerne, deze gaf het marstempo aan, langzame pas. Op commando van Woeste Willem kwam de stoet in beweging, wij waren al een keer of zes het hele exercitieterrein rond gelopen. Ineens gaf Woeste Willem het commando: “Rechts…om…keert!” Een gedraai en gerommel met die kast, dat kon natuurlijk niet. Direct riep Woeste Willem: “Halt…sta…stil.” Daar stonden wij met die kast op onze schouder. Woeste Willem kwam kwaad voor ons staan, en schreeuwde. “Stelletje idioten, wat denk je wat er morgen in Den Haag gebeurt, als wij zo ongeregeld lopen met die dooie majoor op onze nek. Door al het gehutsel zal de dooie majoor hiervan ontzettend schrikken in zijn kist. Uit paniek zal hij zijn kist opendoen en rukt dan voor straf al mijn sterren van mijn kraag! Omdat jullie uit de pas lopen. Ik wil de grootmajoor een keurige, nette begrafenis geven, maar dan zullen wij met z’n allen wel beter in de pas moeten lopen met de kist. Hebben jullie dat begrepen!” Wij hebben de kast snel neergezet, wij konden niet meer van het lachen, Woeste Willem zei zonder een spier te vertrekken: “We hebben een kwartier pauze, daarna gaan we verder met oefenen.” Gelukkig hoefde ik niet mee naar Den Haag voor de begrafenis. Later heb ik gehoord dat de grootmajoor keurig was begraven en alles piekfijn was verlopen, ook met het in de pas lopen met de kist. Het visseizoen was geopend, ik had met mijn collega een afspraak gemaakt om a.s. zaterdag te gaan vissen in Eemnes. Dat hadden we tijdens de oefening afgesproken. Jan wist een mooie visstek. Op zaterdag 05.00 uur in de morgen zijn we op pad gegaan met onze hengels. We kwamen bij de Eem aan de rand van het dorp. We hebben onze hengels uit de auto gepakt en zijn een eind gaan lopen over de Eemdijk. Diverse weilanden van verschillende boeren passeerden we, diverse hekken klommen we over ik zei tegen Jan: “Zijn we er nog niet?” “We zijn er bijna,” zei Jan, “zie je die bocht, daar moeten we wezen.” Eindelijk waren we op onze visstek aangekomen, snel de hengels uitgegooid en nu maar wachten of de vissen zin hadden om te bijten. De zon kwam op, het werd mooi weer, Jan pakte zijn thermoskan met koffie en schonk de koffie in. Tijdens het koffiedrinken kregen we allebei tegelijk beet. Ik had een mooie voorn en Jan had een mooie brasem gevangen. Omstreeks 10.00 uur vonden we het welletjes, de gevangen vis hebben we teruggezet. Nadat we onze visspullen bij elkaar hebben gepakt zijn we teruggegaan over de dijk. Bij het passeren van het eerste hek ging alles nog goed, maar bij het passeren van het tweede hek stuitten we op een groot probleem. Toen we aan het vissen waren had een boer ’s morgens vroeg, nadat wij zijn stukje land waren gepasseerd, zijn stier met enkele koeien losgelaten in de wei. We waren net over het hek heen geklommen om naar het volgende hek te lopen, toen die stier met een wilde gang op ons toe kwam stormen. De stier zag er angstwekkend en gevaarlijk uit. Hij duldde duidelijk geen vreemde personen in zijn territorium. We holden beiden voor ons leven terug naar het hek, net toen we boven op het hek zaten, knalde de stier met zijn kop tegen het hek aan en begon daar hard tegen aan te beuken. Wij dorstten niet meer terug te gaan over het land van de boer met die stier! Goede raad was duur, we zijn langs de kant van het land met de loslopende stier, door het water van de Eem gelopen, naar het volgende hek. Zeiknat en onder de modder liepen we verder. Ik zei tegen Jan: “Als je nog eens een mooie visstek weet!” “Jemig, ik kan toch ook niet weten,” zei Jan, “dat die boer zijn stier los laat lopen, meestal staat een stier aan een ketting in het land.” Na twintig minuten kwamen we kletsnat bij onze auto en zijn in onze onderbroek in de auto naar huis gereden. We zijn nooit meer samen wezen vissen. Wij waren in de manschappenkeuken bezig met de voorbereiding van de middaglunch. Opeens stopte een grote dikke Daf met een waterwagen, achter de keuken. Een wachtmeester 1e klas stapte uit de auto en kwam de keuken binnen, meldde zich bij mij in mijn kantoor. Tot mijn grote verbazing zag ik wmr 1e klas Vermeulen voor mij staan, die mij zo afgeknepen had in de Willem III-kazerne. Ik vond hem toen een bloedhond. En had een bloedhekel aan hem. Wmr1 Vermeulen zag mij achter mijn bureau zitten en zei: “Zo…je bent aardig goed terechtgekomen zie ik, wat ik nu wil vragen kan ik wel vergeten denk ik!” Ik zei tegen de wmr1: “Goedemorgen, zeg het maar, wat wil je weten?” Hij zei: “In principe moet ik hier water laden voor onze oefening op de Leusderheide, wij hebben weer een hele nieuwe groep huzaren in opleiding. Ik had aan je willen vragen of je wat koffie en suiker voor ons over had, voor onze ritselkisten, en wat koffiemelk, wij zijn daar helemaal doorheen en op de Willem III-kazerne krijgen we niets. Maar nu ik jou hier zie zitten, zal me dat niet lukken, denk ik.” “Waarom niet?” zei ik! “Nou wij hebben jullie klas (oud-zeevarenden), en jou in het bijzonder, nogal stevig aangepakt in de basisopleiding. Ik kan me goed voorstellen als je zegt, sodemieter maar op.” Ik begon te lachen tegen wmr1 Vermeulen en vertelde dat ik kvv’er was geworden en dat ik tijdens mijn kaderopleiding misschien nog gemener was geworden dan hij, want onderofficieren en huzaren worden niet geboren, maar gemaakt door hun ondergeschikten. Ik bood hem een stoel aan en een kop koffie, het ijs was gebroken en we begonnen herinneringen op te halen uit die tijd. Hij zei: “Jullie klas had wel overal schijt aan, en jij was vaak de aanvoerder van het ongeregelde zooitje.” Het had de wmr1 verbaasd, dat we het beste peloton waren geworden tijdens de opleiding. Dat hebben wij gedaan voor de kpl’s, die op de wachtmeestercursus zaten, om ze te laten slagen. Om het beste peloton te worden zijn we omgekocht door de kpl’s. Het heeft hun veel bier gekost, zonder bier hadden wij onze best niet gedaan, dat was voor de wmr1 totaal niet bekend. Het heeft de kpl’s van de KMS heel wat biertjes gekost om ons, als oud-zeevarenden, aan de gang te krijgen. Na een halfuurtje kwam de chauffeur van de wmr1 zich melden, dat de waterwagen vol zat. Samen ben ik met de wmr1 naar het magazijn gegaan en heb hem koffie, suiker en koffiemelk meegegeven voor zijn ritselkist en gezegd, als hij nog iets te kort kwam, kon hij gewoon even aankomen. Ik zei tegen de wmr1:”Zo zijn de rode huzaren van regiment Prins Alexander, wij zijn niet zo haatdragend, maar iets vergeten doen we nooit.” Wmr1 Vermeulen was van regiment Huzaren van Boreel. Nadat wij afscheid hadden genomen, zijn we als goede vrienden uit elkaar gegaan. Wmr1 Vermeulen is nog diverse keren bij ons langs geweest, om zijn ritselkist aan te vullen. Tijdens een paraat weekeind zaten wij met diverse O.O’s in de onderofficiersmess lekker tussen de middag een biertje te drinken. Opeens kwam een wmr binnen, die riep: “Hé…vetsmelter je O.O.-keuken staat in brand.” Ik vloog naar buiten richting onderofficiersmess, de wachtcommandant liet op dat ogenblik de brandsirene loeien om het brandpiket bijeen te roepen. De officier van piket, een luitenant, liet precies volgens boekje het brandpiket verzamelen voor het wachtgebouw. Liet ze eerst naar rechts richten, daarna liet hij ze nummeren. Nummer 1 deed een stap naar voren en zei: “ Ik zorg voor de slangen.” Nummer 2 deed een stap naar voren en zei: “Ik zorg voor de waterdruk.” Zo ging de luitenant de zes man brandpiket af, terwijl de vlammen boven uit het dak van de keuken van het O.O.- gebouw schoten. Na het brandappel, kwamen de huzaren van het brandpiket met de handkar met brandweerspullen conform de brandinstructie aanmarcheren, tot mijn grote ontsteltenis niet eens in de looppas. Bij de O.O.-mess aangekomen, liet de luitenant eerst de huzaren in de houding staan en naar rechts richten, begon weer opnieuw met nummeren. Dit duurde zolang dat ik maar de grote brandspuit van gemeente Leusden heb gebeld. Die waren al onderweg, zij waren gebeld door de boer van de boerderij naast de kazerne. Die waren binnen acht minuten ter plaatse op het terrein, begonnen direct met blussen. Zij hadden nog eerder water op hun slangen dan ons eigen brandpiket. Gelukkig had de brandweer de brand snel onder controle, er zat alleen een gat in het dak van de keukenbarak. De schade viel mee, alleen het dak van de keuken was aangetast. Er was ook wat waterschade op de vloer van de keuken. Tijdens het onderzoek kwam naar voren dat de dienstdoende kok de elektrische braadslee met slaolie aan had laten staan. Alleen deze braadslee stond in de brand (net als een vlam in de pan). De hoge vlam heeft alleen een gat in het dak veroorzaakt, verder was er niets aan de hand. Ik vroeg aan de kok: “Waarom heb je die braadslee niet uitgedaan toen je wegging?” Zijn antwoord was: “Dat doen wij nooit, er zit een automatische thermostaat op die braadslee, zodat de olie op dezelfde temperatuur blijft en wij om vijf uur direct kunnen beginnen met friet bakken, anders moeten wij eerst een tijd wachten, voordat de olie op temperatuur is.” De thermostaat is waarschijnlijk defect geraakt en de olie is daardoor oververhit en in brand gevlogen. Hiervan heb ik rapport op laten maken door de kpl-kok. De genie (burgermedewerkers) waren snel naar de kazerne toegekomen, hebben het dak van de keuken provisorisch gerepareerd, zodat we de volgende dag de keuken weer in gebruikt konden nemen. De volgende dag moest ik met de kok van dienst op rapport komen, bij de EC van Staf-Staf-Verzorging Eskadron. Gelukkig liep alles met een sisser af. Over het optreden van het brandpiket was men minder tevreden, de instructies voor het brandpiket werden opnieuw geëvalueerd en aangepast door de bataljonsadjudant en de luitenant. De bataljonscommandant was niet tevreden over het optreden van de luitenant tijdens de brand. De luitenant had te letterlijk, volgens boekje, de brandinstructies uitgevoerd. Het had allemaal veel te lang geduurd. De periode van overste Van de Schraaf liep ten einde, hij had zijn pensioengerechtelijke leeftijd bereikt. Zijn dienstperiode werd afgesloten met een groot feest in een gigantische tent op de Leusderheide. Dit hadden zijn officieren voor hem geregeld. Overste Van de Schraaf wist hier totaal niets vanaf. Omdat de bataljonscommandant nooit in gebouwen wilde tijdens de schietseries en oefeningen, was zijn staf op het idee gekomen om het afscheidsfeest in een grote tent te houden op de Leusderheide. De gasten kwamen in de officiersmess aan, op de kazerne, die geheel verduisterd was. Voor een tafel zat een huzaar van de verkenning, met zwartgemaakt gezicht bij een stormlantaarn, die een routelijst uitreikte aan de gasten. Zo kwamen zij terecht op de tankparkeerplaats, waar zij overgeladen werden in verkenningsjeeps die ze naar de feesttent op de Leusderheide vervoerden

Verkenningsgroep naar feestterrein (Foto C. de Vries) Ritmeester (Woeste Willem) die te laat bij de officiersmess was gekomen, is op eigen gelegenheid naar de Leusderheide gereden. De verkenningsjeeps om de gasten naar de feesttent te rijden, waren al vertrokken. De ritmeester kon niet anders dan zijn vrouw op zijn rug meenemen. Zwoegend door het natte zand en de modder van de grote tanksporen, kwamen ze eindelijk bij de feesttent aan. Zijn vrouw zag er in haar galajurk nog netjes uit, de ritmeester zijn smoking zat tot zijn knieën onder de blubber maar dat mocht de pret niet drukken. Hij mengde zich direct in de feestvreugde. Met het afscheidsdiner zijn we erg druk geweest, we moesten veel improviseren tijdens het koken, iedereen was tevreden over het aangeboden diner. Overste Van de Schraaf, had in stijl afscheid genomen van zijn 101 Tankbataljon officieren. De nieuwe overste kwam bij ons op de kazerne, Luitenant-kolonel jhr. W. de Savornin Lohman deed zijn intrede. Het oude, voormalige concentratiekamp, moet hem behoorlijk zijn tegengevallen. Een van zijn eerste acties was zijn gevecht met Den Haag, over verbeteringen van De Boskamp. Hij liet zijn staf foto’s maken van de erbarmelijke woon- en werkomstandigheden, ook bij ons in de manschappenkeuken. Waar wij veel last van ratten hadden, die via de riolering ’s morgens de keuken binnenkwamen. Later hoorden wij dat er in Den Haag was besloten niets meer aan De Boskamp te doen, en dat wij gingen verhuizen naar de Dumoulinkazerne in Soesterberg. Onze nieuwe overste was anders dan overste Van de Schraaf. Ik was een keer bezig met exercitie geven aan de koks en messbediendes. Het liep totaal niet naar mijn zin, het leek nergens op. Ik riep naar een van de jongens: “Zwangere tuinslang, sta stijf, beweeg je niet alsof je in de houding staat, eikel.” De nieuwe overste die net voorbij kwam lopen over het exercitieterrein, was niet gediend van dit soort opmerkingen en hij liet mij weten, dat ik voortaan dit soort opmerkingen achterwege moest laten. Bij de vorige overste was dat heel normaal! Overste Van de Schraaf, stond eens, tijdens mijn exercitie met de koks en messbediendes, opeens naast mij op het exercitieterrein. Ik meldde onmiddellijk aan de overste wat ik aan het doen was. Hij keek mijn peloton koks en messbediendes strak aan. Ik zag aan het gezicht van de overste dat hij niet tevreden was over het stelletje ongeregeld wat voor hem stond. De overste riep: luid en duidelijk… “Wachtmeester, hier staan een stelletje slappe macaronipuddingen voor mij en geen huzaren…! Doe daar wat aan.” De overste liep na dit intermezzo weer door naar zijn kantoor. Overste Van de Schraaf was juist gecharmeerd dat onderofficieren krachttermen gebruikten tijdens het geven van een strakke exercitie. Het kon overste Van de Schraaf niet fanatiek en strak genoeg gaan. Dit in tegenstelling met onze nieuwe overste. Halverwege de zomer hadden wij met Staf-Staf-Verzorging Eskadron een oefening in Duitsland met het A- en B-eskadron, in de buurt van Bielefeld. Ons bataljon moest oefenen met pantserinfanteriebataljons op een Duits schiet- en oefenterrein in Munster Nord. Ik zat in de groep van de kwartiermakers. Onze keukenauto’s waren volgeladen met tenten en kachels en keukenmateriaal om kwartier te maken. Munster lag wel 240 km verder weg van Nederland dan Bergen-Höhne. Het werd een behoorlijke lange reis met de colonne. Een luitenant reed als colonnecommandant voorop, deze gaf richting aan en leidde de colonne. Toon Turk, mijn keuken-Daf-chauffeur, had een boodschappentas met dikbuikjes bier achter zijn chauffeursstoel staan. Ik zei tegen Toon, die een zoon was van een kastelein uit IJmuiden:” Wat ben je jij van plan met die bierflesjes?” Toon antwoordde: ”Die heb ik af en toe nodig, anders kan ik niet rijden op zo’n lang traject. Ik zei tegen Toon dat om de drie uur plaspauze wordt gehouden, en hij daarom niet zo veel kon drinken en dan hebben we het nog niet over de verkeersveiligheid. Waarop Toon antwoordde: “Jij hebt toch ook je Daf-rijbewijs, als het uit de hand loopt kan jij toch het stuur overnemen?” Toon zat nergens mee. Toon zag toch kans om ongemerkt wat biertjes te drinken tijdens de rit. Ineens moest hij plassen, ik zei nog: “Zie je nu wel, nu hebben we de poppen aan het dansen. We kunnen niet zomaar stoppen in de colonne.” “Oh…dat is geen probleem,” zei Toon, “hou jij mijn stuur maar even vast onder het rijden, dan pak ik even de buitenpot van mijn helm.” Ik boog over de motor heen die in ons midden stond, om het stuur vast te houden. Toon had zijn buitenhelm gepakt die hij vlak in zijn buurt had, piste zijn buitenhelm vol en wilde de inhoud van zijn buitenhelm naar buiten gooien. Net op dat ogenblik kwam de luitenant langs rijden met zijn open jeep. Op een haar na vloog de inhoud van Toon zijn buitenhelm vlak langs het hoofd van de luitenant. Ik riep nog: “Gotver, kijk uit man wat je doet.” Gelukkig miste hij net de luitenant, anders had hij die hele inhoud van de buitenhelm met pis over zich heen gekregen “Jammer,” riep Toon, die een bloedhekel had aan die luitenant, “dit had ik hem wel gegund, die eigenwijze lul.” Wij waren al vlak bij Bielefeld in Duitsland, volgens Toon reden wij helemaal verkeerd. Hij zag dat op zijn kaart, die hij naast zich had liggen. Hij riep nog naar de luitenant: “We gaan verkeerd.” De luitenant was zo’n eigenwijze bokkenlul, die zich daar niets van aantrok. Toon zei: “Nu kunnen wij lachen, wij rijden nu de steile berghelling op, zo komen we bij het grote gedenkteken uit, boven op de berg. Let maar op!” De weg werd steeds steiler, de vrachtauto had moeite in zijn laagste versnelling de berg op te komen. Toon moest zelfs terugschakelen in zijn lage gearing, die alleen wordt gebruikt in zwaar terrein, je kon de auto nu bijlopen. De weg werd steeds smaller en steiler, ik hoopte maar dat boven bij het gedenkteken een parkeerplaats zou zijn, om te kunnen keren, want op deze smalle weg was dat onmogelijk. Opeens een hoop lawaai, er waren twee tentpalen achter uit de auto gevallen, zo steil was de weg naar boven. Opvallend was het, dat de luitenant nu in geen velden of wegen te zien was. Nadat de tentpalen weer in de auto waren gelegd, zonder de auto te laten stoppen, zo langzaam reden wij (stapvoets) zijn we verder gereden naar boven. Gelukkig was er een grote parkeerplaats boven op de berg, waar wij konden keren met de kleine colonne. De luitenant was met zijn jeep ook bovengekomen. Ik riep een beetje sarcastisch: “Hé…luit zitten wij wel goed hier!” Zonder blikken of blozen zei de luitenant: “We zijn wat te vroeg, daarom wil ik jullie het Hermans-denknaald laten zien, dan kunnen jullie even genieten van het mooie uitzicht.” Ik dacht bij mezelf: “Zo lust ik er nog wel één.” Nadat wij boven bij het gedenkteken een plaspauze hebben gehouden, zijn we weer naar beneden gereden. Al snel zaten wij op de goede weg naar ons bivak. In het bivak aangekomen, zijn we eerst onze centrale keukentent gaan opzetten. Het was op een mooi stukje vlak terrein. De adjudant wees mij een plaats aan waar ik het totaal niet mee eens was. Mijn keukentent kwam precies recht tegenover een vaste latrine te staan, waartegen ik bezwaar maakte bij de adjudant, die van mijn protest niets wilde weten. Mijn kpl had net koffiegezet toen de bataljonsadjudant de keukentent binnenkwam om plaatsen aan te wijzen, waar de CP-tenten moesten komen. Met één ding was ik het nog steeds niet eens. Tegen de plaats van de latrine, recht tegenover de veldkeuken, bleef ik bezwaar maken bij de adjudant. “Ik heb met jouw bezwaar niets te maken,” zei de adjudant. “Zoals ik het heb gepland, zo wordt het bivak ingericht. Punt…uit!” Ik dacht nog bij mezelf: “Hier heb je weer zo’n eigenwijze ijzeren Hein, die het altijd beter weet! Nu kunnen we de hele oefening tegen die blote konten aan gaan zitten kijken, tijdens het koken en eten uitgeven.” Er zat niets anders op om mij bij deze beslissing neer te leggen. Na een paar dagen kwam de grote groep aan, alle tenten waren opgezet en klaar voor gebruik. De keuken was ingericht, er werd al volop gekookt. Achteraf vond ik de opstelling van de latrine toch wel leuk. Ik zag in de verte een opper naar de latrine toelopen, die vier meter diep was uitgegraven. De kakdoos was gebouwd, voor het hele oefenseizoen, door de Duitse bivakbeheerder van ruw hout met vijf openingen en schaamschotten, waar je met vijf man te gelijk op kon zitten. Vanachter was de latrine aan de onderzijde helemaal open. Het dak van de latrine was afgewerkt met enkele golfplaten, zodat je droog kon zitten poepen. Ik zie de opper zijn bretels afdoen, hij ging op zijn gemak zitten poepen. Zijn bretels hingen slap naar beneden, naast de broek van zijn gevechtspak in het poepgat. Precies op het midden van zijn bretels kwam een hoopje poep terecht, wat hij niet in de gaten had. Wij konden vanuit de keukentent de achterkant van de latrine goed zien. De opper stond op toen hij klaar was. Schoot met zijn hand de bretels over zijn schouder, voelde daarop iets in zijn nek, haalde zijn vinger langs zijn nek en zag dat hij een hoopje poep aan zijn vinger had. Met wc-papier stond hij zijn nek en zijn vingers schoon te vegen. De opper keek angstig om zich heen of niemand dat gezien had. Ik lachte me rot en zei tegen mijn kpl: “Met deze latrine gaan we lol beleven tijdens de oefening, let op mijn woorden!” De onderofficierskantinetent was als een van de eerste tenten opgezet, de bar was open, hier werd druk gebruikt van gemaakt door de O.O’s na zo’n lange reis. Iedereen had zin in een borreltje of een vers getapt biertje. Onze nieuwe messpresident had voor een mobiele biertap gezorgd met een koelinstallatie. Opeens kwam een kapitein van de luchtmacht bij ons de messtent binnen. Zij deden met een heel klein groepje mee aan een oefening. Zij hadden geen eigen keuken en messtent bij zich en waren door de generale staf bij ons ingedeeld voor de voeding. Zij waren met een kleine afdeling scherpe afweerraketten op rupsvoertuigen bij ons bataljon ingedeeld, om bijstand te leveren aan onze gevechtsoefeningen. Die scherpe raketten werden bewaakt door twee diensthonden met hun begeleiders van de luchtmacht bewaking. Dit kleine luchtmachtonderdeel moest samen met onze tankeskadrons oefenen. Tevens waren er drie piloten bij ons in de voeding. Zij beheerden, twee verkenningsvliegtuigjes en een helikopter, die verderop in een weiland stonden tussen een kudde schapen. Er hing een luchtzak aan een paal om te zien waar de wind vandaan kwam. Met de Beaver-vliegtuigjes, moesten zij verkenningsvluchten uitvoeren tijdens de oefeningen, samen met een wmr van 101 Tankbat van de verkenning. Opper Eymail had een groot schoolbord meegenomen, daarop met grote letters 101 Tankbataljon geschilderd met daarboven het wapen van het Prins Alexander-Regiment. Dit bord heeft hij opgesteld naast onze vlaggenmast, voor aan de ingang van ons bivak. Niemand mocht het bivak verlaten, ook niet om te gaan stappen, zonder toestemming van de overste. Er mocht absoluut geen burgerkleding gedragen worden door het beroepspersoneel tijdens deze oefening. Opper Eymail was met een collega-opper toch gaan stappen in burger, zonder toestemming van de overste. De volgende morgen kwam hij vroeg terug in het bivak en hij meldde zich bij me in de keukentent. Ik vroeg aan de opper of hij een ontbijtje wilde hebben, hij zei: “Nee, geef mij maar een jonge borrel, ik heb mijn ontbijt al gehad in het Bielefeld Hotel.“ De opper was met zijn collega ’s morgens vroeg na een nacht stappen het Bielefeld Hotel binnengelopen, had in het ontbijtrestaurant plaatsgenomen. De opper zei: ”Er kwam een man op mij af, met van die grote staldeuren aan zijn jas. Deze knikte heel vriendelijk naar mij, vroeg of ik goed geslapen had, of ik thee of koffie wilde. Ik vroeg om koffie. Even later kreeg ik een heerlijk kopje cappuccino aangeboden met een verrukkelijk ontbijt met versgebakken croissantjes.” Zij deden zich voor als hotelgasten. Beide oppers hebben heerlijk ontbeten en hebben daarna, zonder te betalen, het Bielefeld Hotel verlaten. Zijn daarna naar het bivak teruggegaan en zaten nu aan een jonge borrel lekker na te genieten van de streek die zij geleverd hadden aan het Bielefeld Hotel. Na het appel zijn beide oppers ondergedoken in hun slaaptent en heb ik ze de hele dag niet meer gezien. Tussen de middag werd er warm gegeten i.v.m. een avondoefening samen met de luchtmacht. De kpl van de veldkeuken kwam op mij af, vertelde dat hij yoghurt tekort kwam tijdens de lunch. De officieren en de piloten van de luchtmacht moesten allemaal nog eten. Toevallig stond de piloot van de helikopter koffie te drinken in de veldkeuken en hij hoorde ons gesprek. De verdeelplaats van de intendance lag twee uur rijden van ons bivak af. Ik kon nooit meer op tijd yoghurt bijhalen voor de lunch. De piloot zei tegen mij: “ Pak een gamel en ga met me mee, dan lossen we het probleem even op.” Samen met de piloot liepen wij naar de helikopter, zette de gamel erin en even later gingen we de lucht in, op naar de verdeelplaats van de intendance. Ik zelf had last van hoogtevrees, maar stapte toch in de helikopter, dit wilde ik wel eens meemaken. Eerst gingen we recht omhoog, toen scheef vooruit net over de boomtoppen heen, ik kneep hem als een oude dief. Binnen tien minuten zaten we al boven de verdeelplaats van de intendance. De piloot zocht een goed plekje uit midden tussen de tenten, op het open stuk van de verdeelplaats. Bij het dalen van de helikopter sloeg het opstuivend zand in de tenten, waar de foerage werd uitgegeven. Hier was de intendance niet blij mee. Snel ben ik uitgestapt om de yoghurt te halen; terwijl de wieken van de helikopter bleven draaien, kreeg ik snel mijn yoghurt mee. De sgt van de intendance stond raar te kijken, zoiets had hij nog nooit meegemaakt, dat ze met een helikopter yoghurt kwamen halen. De sgt schudde zijn hoofd: “Dit kun je alleen verwachten bij de cavalerie, die hebben altijd iets bijzonders.” Na de tweede dag was het druk aan de bar, wmr1 Kuit had het grootste woord, hij wilde wel eens een keer mee, met een van de verkenningsvliegtuigjes. De piloot ging akkoord als hij een keertje mocht sturen op een Centuriontank. Beiden hadden een deal gesloten, tegen het einde van de middag ging wmr1 Kuit vliegen. Inmiddels had wmr1 Kuit behoorlijk wat gedronken om zijn angst te onderdrukken; hij was niet geheel nuchter meer. Samen met de piloot liepen ze naar het vliegtuigje, hebben daar eerst wat schapen weggejaagd voordat zij konden gaan vliegen. Wmr1 Kuit moest zijn buitenhelm meebrengen (zonder binnenhelm) voor het geval hij moest overgeven tijdens het vliegen. Als hij de kist bevuilde, moest hij tien gulden betalen aan de piloot. Wmr1 Kuit, met zijn grote bek, zei tegen de piloot: “Dat zal je met mij niet meemaken.” De piloot startte zijn toestel, wmr1 Kuit had zijn plaats ingenomen in het toestel, langzaam begon het vliegtuigje op zijn autopedwielen te rijden, hobbelend en zwiepend over het grasland heen om vaart te maken. Even later kwam het vliegtuigje los van de grond en vlogen zij de lucht in. De piloot maakte allerlei vreemde figuren en bewegingen in de lucht met zijn toestel. Wmr1 Kuit werd lijkbleek en misselijk, kon zich niet meer inhouden en moest overgeven. Zijn buitenhelm raakte vol. Wmr1 Kuit hield zijn helm stevig vastgeklemd tussen zijn beide knieën. Tot overmaat van ramp maakte de piloot een looping met het vliegtuigje. Wmr1 Kuit kreeg de hele inhoud van zijn buitenhelm over zich heen, hij leek nu op een versierde kerstboom. Witheet was wmr1 Kuit op de piloot toen hij uit het vliegtuigje stapte. Die piloot zei: “Hier moet je tegen kunnen als cavalerist en ik krijg nog een tientje van je om de kist schoon te maken.” Na het avondeten zaten wij met zijn allen gezellig aan de bar, ook de jongens van de luchtmacht. Opeens kwam een van de wmr’s de bartent binnen, die riep: “ Het bord met 101 Tankbataljon is gestolen.“ Het bord stond niet meer bij de vlaggenmast. Opper Eymail, die voor dit bord verantwoordelijk is riep: ”Dat zullen die gasten van de luchtmacht wel gedaan hebben, die halen altijd zulke klotestreken uit. Die willen altijd een souvenir meenemen voor in hun bar op de basis.” De luchtmachtofficieren die aan de bar stonden, deden net of ze van niets wisten. Opper Eymail stelde een ultimatum: “ Morgenochtend bij het ochtendappel moet dat grote bord terug zijn, anders gebeurt er iets in het luchtmacht bivak waar de honden geen brood van lusten.” Er werd schamper gelachen over de opmerking van de opper, hij maakte totaal geen indruk. Maar dan konden zei opper Eymail nog niet! Opper Eymail stond al vroeg klaar voor het ochtendappel om te kijken of het bord met 101 Tankbataljon al was teruggebracht. Het bord schitterde nog steeds door afwezigheid. Na het appel kwam de opper bij mij de keukentent binnen, hij vroeg: “Heb je nog wat stukjes vlees of worst of andere vleesrestjes over.” “Waar heb je die voor nodig?” vroeg ik. “Dat zul je vanavond wel zien,” zei de opper. Ik had wat overgebleven vleesresten uit de spoelingtonnen gehaald en heb een blik boterhamworst uit de gevechtsrantsoenen opengedraaid en in kleine blokjes gesneden. Het klaargemaakte vlees heb ik in plastic zakjes meegegeven aan de opper. De jonge wachtmeesters kregen van de opper extra consumptiebonnen, om vanavond de luchtmachtofficieren en onderofficieren bezig te houden aan de bar. In zijn eentje was de opper er stiekem op uitgetrokken. Even later sloop hij het bivak van de luchtmacht binnen. Twee bewakingshonden wilden aanslaan maar kregen net op tijd het vlees van de opper toegeworpen. De opper had in de middag door twee huzaren de bergingstank onopvallend klaar laten zetten, vlak naast de op scherp gestelde raketten van de luchtmacht. De opper koppelde het rupsvoertuig met zes scherpe raketten aan de bergingstank. Zonder dat de honden aansloegen, die zaten heerlijk van het vlees te eten. In korte tijd was deze actie, met militaire precisie, door de opper voltrokken. Vol gas reed hij in de bergingstank, met de scherpe raketten achter zich aan, de hei op! Groot alarm bij de luchtmacht, de op scherp staande raketten waren gestolen, ook bij ons aan de bar sloeg de paniek toe onder het luchtmacht kader. Zij riepen: “Dit is onverantwoordelijk, het zijn scherpe raketten, het is geen speelgoed.” Opper Eymail liet via de radio uit zijn tank weten, dat hij de raketten had meegenomen achter zijn tank. Groot paniek, via de radio probeerden zij weer contact te krijgen met de opper in de tank om hem te bewegen die raketten terug te brengen. De opper liet weten: “Eerst mijn schoolbord met 101 Tankbataljon terug, dan pas krijgen jullie je raketten.” Hier had de luchtmacht totaal niet op gerekend. Midden in de nacht werd het schoolbord teruggebracht en bij de vlaggenmast geplaatst. Via de radio gaf onze adjudant het bericht door aan de opper, dat het schoolbord weer op zijn plaats stond. Even later kwam de opper met de raketten aangereden en droeg de weggenomen raketten over aan de luchtmacht. Wij hebben daarna niet veel kader van de luchtmacht meer gezien in onze bartent. Dit had de luchtmacht nog nooit meegemaakt tijdens een oefening. Zij waren hier behoorlijk van geschrokken, en door de actie van de opper zwaar op hun tenen getrapt. Dagenlang werd er nog over dit voorval gesproken, opper Eymail was de held van 101 Tankbat. Aan de bar zei de opper: “Ze moeten met hun poten van mijn 101-bord afblijven, het kan me niet schelen wie het jat, maar het bord met 101 Tankbat komt altijd terug! Wat er ook gebeurt!“ Door de ontstane slechte verstandhouding tussen de luchtmacht en 101, zinde de luchtmacht weer op wraak. Tijdens het oefenen moest het tankeskadron zich verplaatsen en camoufleren aan de rand van het bos. Dit werd gecontroleerd met het verkenningsvliegtuigje van de luchtmacht, ook ons oorlogsbivak werd gecontroleerd, of alles goed gecamoufleerd was. Wij waren net bezig de middaglunch klaar te maken, toen een verkenningsvliegtuigje boven ons bivak circuleerde. Ondanks de goede camouflage zagen zij onze veldkeukentent staan. Ineens werden vanuit het vliegtuigje zakjes zand naar beneden gegooid, precies op onze keukentent. Ook Kees Vullings kreeg een voltreffer. Die stond te schelden en te vloeken dat hij een zak zand in zijn nek had gekregen, woest was hij. In de veldkeuken waren de zakken zand dwars door de camouflagenetten heen gevallen, net naast de tonnen met geschilde aardappelen. De luchtmacht hield een actie om te zien of alles goed was gecamoufleerd. Als de luchtmacht dacht dat iets niet goed gecamoufleerd was, gooide ze daar onmiddellijk een klein zakje zand op. 101 Tankbataljon was de klos. De Centuriontanks die in onderhoud waren, werden extra gebombardeerd met zandzakken, ondanks dat ze goed gecamoufleerd waren. Andere onderdelen werden ontzien. Zij wisten dat opper Eymail hoofd was van de BOG-groep. De luchtmacht hoopte dat het zand op de tanks voor veel moeilijkheden zou zorgen. Na de oefening hebben ze het weer bijgelegd. “We staan nu gelijk,” zeiden de O.O’s en de officieren van de luchtmacht. Onder een stevige borrel werd de vete tussen de luchtmacht en 101 Tankbat begraven en werd er geproost op de goede afloop van de oefening. Even later kwam sgt-hondengeleider bij mij langs in de veldkeuken en vroeg aan mij: “Wat heb jij door het vlees gedaan, dat aan de honden is gevoerd.” Ik zei: “Dat moet je aan de opper vragen, ik heb alleen maar vlees meegegeven.” De sgt vertelde dat de honden drie dagen niet vooruit waren te branden, die bleven maar slapen in hun kennel. Volgens de sgt waren de honden gedrogeerd. De sgt-hondengeleider heeft nog aan de opper gevraagd wat hij door het vlees had gedaan, maar hij kreeg daar geen duidelijk antwoord op van de opper. Na het eten stond ik aan de bar een biertje te drinken, de opper had weer het hoogste woord, hij had net gecontroleerd of het schoolbord van 101 nog bij de ingang stond. De opper zei: “Je weet het maar nooit met die luchtmacht piefen.” Ik vertelde aan de opper dat de sgt-hondengeleider bij mijn veldkeuken was geweest en aan mij had gevraagd, of er wat door het vlees van de honden was gedaan. De opper begon te glimlachen: “Je denkt toch niet dat ik over één nacht ijs ga? Ik heb bij de BHP een doosje valium gehaald en dat door het vlees gemengd, misschien iets te veel. De honden werden er goed rustig van en dat was de bedoeling. Actie geslaagd,” zei de opper. Opper Eymail had een rijontzegging van zijn burgerrijbewijs, maar was wel bevoegd om rijinstructie te geven op een Centuriontank. Ook was hij bevoegd om rijexamen op Centuriontank af te nemen. Infanteriegeneraal van het 1ste legerkorps, had bekend gemaakt aan onze overste dat hij graag zijn tankbrevet wilde halen voor het sturen van een Centuriontank, vooral nu hij twee tankeskadrons commandeerde. De overste heeft dit verzoek van de generaal bij zijn officieren bekendgemaakt. Met de opper werd een afspraak gemaakt, dat de generaal de volgende dag rijles op een Centuriontank zou krijgen. Het was de volgende dag een drukte van belang bij het A-esk, toen de generaal arriveerde. De opper begeleide de generaal naar de tank, hij kreeg een tankoverall aangereikt van de opper, die hij aan moest trekken, daarna moest de generaal zijn tankhelm opzetten. Hij zag er indrukwekkend uit met zijn tankhelm op. De rijles kon beginnen, eerst werd een stukje theorie en uitleg gegeven over de Centuriontank. Daarna nam de generaal plaats op de chauffeursstoel in de tank, de opper nam plaats boven op de tank naast de generaal. De opper zat naast het bestuurdersluik om hem aanwijzingen te geven. Langzaam begonnen zij te rijden over de heide. Via de tankradio konden wij de rijresultaten volgen. Op het einde van de middag was het zover, dat de generaal zijn tankbrevet uitgereikt zou krijgen door de opper. Deze had een zwarte huzarenbaret meegenomen om die aan de generaal uit te reiken, maar eerst moest hij zijn generaal pet met rode band inleveren bij de opper. De opper pakte de pet aan, stak met zijn bajonet de kostbare generaal pet aan flarden en reikte toen de zuur verdiende, zwarte huzarenbaret uit aan de generaal! De omstanders hielden hun adem in, toen de opper de pet van de generaal vernielde. Maar de generaal vond het prachtig en zette vol trots, onder luid applaus van zijn stafofficieren, zijn zwarte huzarenbaret op. De hele oefening in Duitsland heeft de Generaal met zijn zelf verdiende, zwarte baret opgelopen. Tot grote trots van de opper. Het was bloedheet in het bivak, we konden ons nergens douchen, we mochten het bivak niet verlaten. De koks hadden wat bedacht om zich toch te kunnen douchen. De koks, die deze ellende van tevoren al hadden zien aankomen, hebben in de loop van tijd in de Boskamp-keuken een groot aantal grote augurkenblikken verzameld om hier douches van te maken. In de bodem van de grote augurkenblikken hadden zij op De Boskamp gaatjes geslagen om te kunnen douchen. De blikken werden in de bomen gehangen, met een slang werd vanuit de waterwagen water in de blikken gepompt, zo konden er vijf koks tegelijk douchen. De koks stonden zich spiernaakt in de openlucht te wassen. Vlak naast ons bivak liep een provinciale weg; in korte tijd stonden daar allerlei mooie, blonde Duitse schoonheden naar onze blote huzaren te kijken. Maar die trokken zich hier niets van aan. Van de vijf douches werd veel gebruikt gemaakt, ook door de huzaren van A- en B-eskadron. Toon Turk, onze chauffeur, moest met zijn waterwagen regelmatig naar de plaatselijke brandweerkazerne rijden om water te halen. Door het douchen werd veel water gebruikt. Tijdens het eten uitgeven, keek ik op een bepaald ogenblik naar de latrine. Naast de latrine stond de BOG-groep opgesteld. De BOG-jongens waren bezig diverse auto’s klaar te maken voor inspectie. Dat deden ze met in benzine gedrenkte bokkenpoten (soort kwasten). Zo maakte zij de onderkant van de auto’s zandvrij en schoon, wat eigenlijk niet is toegestaan. Ik zag vanuit mijn keukentent dat zij de gebruikte benzine in het grote gat van de latrine gooiden. In de loop van de oefeningen was er veel poep verzameld in de latrine, ook door de troepen die voor ons hadden geoefend. Er lag ruim een meter poep in de latrine. Dacht nog bij mezelf: “Dit gaat nooit goed.” Piet Lukkien, de wapenboer, kwam net wat koffie halen voor zijn ritselkist, toen ik een adjudant op de latrine af zag komen met een brandende sigaret in zijn mond. Ik zei nog …: “Piet, ik denk dat we iets gaan meemaken, wat wij nog nooit gezien hebben.” En ja hoor, de adjudant ging op die poepdoos zitten, zat lekker op zijn gemak te roken, terwijl hij zat te bouten. Uit ervaring wist ik, dat de adjudant zijn sigarettenpeuk nooit zomaar in het bivak gooide en deze altijd netjes opruimde. Even later tilde de adjudant zijn kont op en gooide de nog brandende peuk onder in het gat van de latrine. In eerste instantie gebeurde er helemaal niets, maar ineens klonk een luide knal uit de latrine. De adjudant vloog overeind in zijn blote kont. Een golfplaat die boven op de latrine lag, vloog eraf door de luchtdruk. Er schoot een grote vuurstraal van een meter omhoog, gelijk met een strontstraal van meer dan twee meter. De adjudant vluchtte met de broek op zijn hielen het bivak in en riep: “Een adjudant in de brand.” Piet en ik lagen dubbel van het lachen, wij konden niet meer, de adjudant zag er niet uit door de geëxplodeerde stront. Gelukkig heeft de adjudant geen brandwonden opgelopen. Een hospik was er snel bij om eerste hulp te verlenen en de adjudant schoon te maken. Later was de adjudant aan het uitzoeken, wie er benzine in de latrine had gegooid. Piet en ik hadden niets gezien, wij hadden door de klap een tijdelijk geheugenverlies opgelopen, maar dat geloofde niemand. De adjudant is er nooit achter gekomen, wie de benzine in het gat van de latrine had gegooid. De BOG kreeg wel extra aandacht van de adjudant, hij vermoedde dat het daar vandaan moest komen, maar heeft dat nooit kunnen bewijzen. Langzamerhand liep de oefening op het einde, ik was blij dat wij weer op huis aangingen. Uiteindelijk was ik pas getrouwd en dan is het niet prettig om meer dan zes weken zo lang van huis te zijn, maar ja… dat hoort nu eenmaal bij de parate troepen vanwege de Koude Oorlog. Wij oefenden niet voor niets zoveel in Duitsland. Het bivak werd afgebroken, de keukenspullen werden ingeladen, het was bloedheet weer, de bar was al gesloten, werd afgebroken. Jonge… jonge… wat hadden wij een dorst! Een van de messbediendes van de officiersmess wist nog wel een paar flesjes bier te staan. Die waren bestemd voor de overste en andere officieren. De messbediende kon voor ons wel een kistje bier regelen, maar de flesjes moesten weer terug en eigenlijk weer worden gevuld, anders viel het op, want de overgebleven kistjes bier waren geteld en de lege kistjes bier waren de vorige dag al ingeleverd. Oh… dat was geen bezwaar, daar vonden wij wel wat op. De leeggedronken bierflesjes werden opnieuw gevuld met koude thee, dop er weer opgedrukt, zo had niemand wat in de gaten. De overste dronk toch niet al dat bier op. Later hoorde ik van een messbediende dat de overste even pauze nam en een potje bier pakte, precies uit het verkeerde kratje bier natuurlijk, dat gevuld was met koude thee. De overste heeft niets laten merken maar alleen zijn bier laten staan. Later hoorde ik dat de overste verteld was, dat zijn lege flesje bier volgepiest was door een of andere huzaar. Wie de overste dat wijs heeft gemaakt, weet ik niet. De overste is hier nooit op teruggekomen. Lang nadat ik was afgezwaaid en in de tuin van Paleis Soestdijk met oud-collega’s de 80ste verjaardag van Prins Bernhard stond te vieren, stapte mijn oude overste uit de bus, hij was nu inspecteur-generaal b.d. Mijn oude overste kwam op mij af en zei: “Je naam ben ik vergeten, maar ik ben niet vergeten dat jij in mijn bierflesjes hebt geplast, nadat jij mijn bier had opgedronken tijdens de oefening in Munster.” Een messbediende moet hem dat wijsgemaakt hebben. Ik wilde vertellen dat het koude thee was, maar dat geloofde de generaal niet. Ik heb het verhaal maar zo gelaten. Na een paar dagen kwamen wij De Boskamp binnen, het was einde oefening, de hele boel moest schoongemaakt en geprepareerd worden voor de volgende oefening. De volgende schietserie stond alweer voor de deur, best wel veel werk. De volgende dag was dodenherdenking, dat kwam eigenlijk niet goed uit. Wij kregen dan veel oud-gevangenen op bezoek in De Boskamp, die je netjes te woord moest staan. Vooral voor de manschappenkeuken bestond veel belangstelling van oud-concentratiekampgevangenen. Die wilden altijd even de krijttekeningen zien en daar foto’s van maken. Die tekeningen waren met houtskool op de muren van de keuken getekend, voor een extra hapje eten. Wij kregen dan de gruwelijkste verhalen te horen, van wat zij hadden meegemaakt met die kampbeulen. De gevangenen hoorden van ons dat we gingen verhuizen en dat de keuken met tekeningen zou worden gesloopt. De ex-gevangenen waren het er niet mee eens dat het oude concentratiekamp gesloopt zou worden, als wij vertrokken. Op de plaats van het concentratiekamp zou een nieuwe politieschool worden gebouwd, tegen de zin in van de ex-gevangenen van het oude concentratiekamp. De politie had in de oorlog een dubieuze rol gespeeld. De politie had veel gevangenen van huis gehaald en naar het kamp gebracht in de oorlog. Dit waren de ex-gevangenen niet vergeten. Zij hadden hier nog steeds moeite mee. Onze bataljonsadjudant nam ’s morgens centraal het appel af, zijn geblaf klonk altijd als een nijdassige chou-chou, voordat hij zich bij de overste afmeldde. Hij had op het asfalt van het exercitieterrein vier straattegels laten leggen, waarop hij het appel afnam. Wij hadden als jonge wachtmeesters een hekel aan deze adjudant, vanwege zijn overdreven gedoe. Hij klom op een aparte manier in de houding als hij appel afnam, daar konden de Russen nog wat van leren. Aan de bar werd daar wel eens laatdunkend over gesproken, door de jonge wachtmeesters. De jonge wmr’s wilden een geintje uithalen met die tegels. Jammer dat het geen winter was, dan kon je water op de tegels gooien zodat het kon bevriezen. Op een ochtend, het hele bataljon stond aangetreden, kwam de adjudant aangemarcheerd om het appel af te nemen, liep op zijn tegels af om met een enorme sprong in de houding te springen. Ineens een grote klap, de adjudant lag met zijn lange lichaam languit op de appelplaats en kreunde het uit van de pijn. Een of andere onverlaat had in de avond voor het ochtendappel de tegels ingesmeerd met groene zeep. Onmiddellijk werd er een hospik bijgeroepen die direct eerste hulp verleende, de adjudant had ontzettende pijn aan zijn arm en schouder. De overste nam direct het appel over, de eskadrons konden na het appel afmarcheren. Zij gingen weer over tot de orde van de dag. De adjudant is snel naar het Militair Hospitaal afgevoerd om een foto van zijn arm te laten maken. Het was gelukkig niet gebroken, alleen zwaar gekneusd. Zijn arm moest wel in het gips. Even later zagen wij de adjudant weer over de appelplaats lopen met zijn arm in een mitella. Vermoedelijk stelde hij een onderzoek in. Even later kwam de adjudant in mijn kantoor van de keuken om vragen te stellen, of ik wist wie groene zeep op de tegels had gesmeerd. Ik zei tegen de adjudant: “Hoe moet ik dat weten!” Hij vertelde: “Alleen de keuken gebruikt groene zeep.” Ik zei: “Dat wil niet zeggen, dat een van mijn koks dat gedaan moet hebben.” De adjudant vroeg nog of ik veel zeep kwijt was. “Hoe kan ik dat nu weten?” zei ik, “u denkt toch niet dat ik iedere kloddertje zeep nakijk waarvoor dat gebruikt wordt.” De adjudant is nog een tijd lang bezig geweest om erachter te komen wie die tegels had ingesmeerd. Het is een groot geheim gebleven, niemand is erachter gekomen, wie dat had gedaan. Binnenkort kregen wij weer inspectie, vanuit Den Haag. Het was geen MIO-inspectie maar een VAOV-inspectie, waarop werd gecontroleerd of de huzaren de lesstof van Vaste Aanwijzing voor Oefening en Vorming goed begrepen hadden, zoals het onderdeel EHAF, Eerste Hulp Aan het Front. Lessen in biologische oorlogsvoering, en nog meer van dit soort opleidingen die werden gegeven door het eigenkader van 101 Tankbat. Deze lessen werden vaak vervelend en als saai ervaren door de huzaren. Onze koks hadden een extra opleiding gehad in Neerrijnen, over bivakhygiëne en ongediertebestrijding, en over de opslag van etenswaren tijdens een oefening. Door de inspectie zouden hier allerlei vragen over gesteld kunnen worden. Weken ervoor ben ik druk geweest met het lesgeven van EHAF. Voor mijn gevoel had mijn klas het goed begrepen. De praktijkoefeningen verliepen vlot, de vragen konden zij vrij redelijk beantwoorden, voor mij gevoel waren ze er klaar voor. Ons bataljon werd als eerste getest op parate kennis. En probeerde daar het beste bataljon mee te worden van de divisie. Ik had een paar van mijn beste leerlingen klaarstaan om voor de inspectie te verschijnen. Helaas ging die vlieger niet op. De voorzitter van de inspectiegroep zocht zelf de mensen uit, vanuit mijn appelboekje tijdens het appel. Hij zocht precies de jongens uit, waar ik geen hoge dunk van had. Ik dacht nog … “Daar gaan we!” Ze moesten uitgerekend Kees Vullings uitzoeken, de onbehouwen boer uit een woonwagenkamp uit Nistelrode in Brabant, die overal schijt aan had en de pest had aan officieren. Kees Vullings was als eerste aan de beurt, die vond de vraagstelling onbelangrijk en was totaal niet geïnteresseerd. De majoor vroeg aan Kees Vullings: “Wat betekent EHAF voor jou, geef daar eens een definitie van.” Kees Vullings zat heel diep na te denken… Vroeg ineens aan de majoor: “Wat is EHAF voor een voetbalclub?” De majoor was met stomheid geslagen. Er kwam bij Kees geen fatsoenlijk woord uit wat met EHAF te maken had. Al met al hadden wij met de koks geen goede beurt gemaakt en moest ik in de middag met Kees Vullings op rapport bij de ritmeester verschijnen, vanwege zijn antwoorden tijdens de inspectie. Woeste Willem verwachtte ons precies om vier uur op zijn kantoor. Twee minuten voor die tijd stonden wij al te wachten voor de deur van de ritmeester. Precies om vier uur liet de wmr van de week ons binnen. Kees kreeg een gigantische uitbrander voor zijn ongeïnteresseerde optreden naar de inspectie toe. Woeste Willem vroeg aan hem wat hij hierop te zeggen had. Kees Vullings antwoordde: “Al die onzin boeit mij geen reet, ik tel alleen de dagen af, die ik nog moet dienen, de rest interesseert mij geen zak.” Ik dacht dat Woeste Willem uit zijn vel schoot. Aanstaand weekeind stond ons vrije weekeind voor de deur. “Dat kan je wel vergeten,” zei de ritmeester. Hij zei tegen Kees Vullings: “Neem eens een getal onder de vijftien.” Kees dacht slim te zijn, hij kende deze procedure al van de ritmeester. Hij noemde het getal één. “Zo,” zei Woeste Willem, “jij dacht slim te zijn, trek dat getal maar van vijftien af, je hebt nu veertien dagen lichtarrest aan je broek en in het weekeind heb je ook nog brandpiket. Dit is mijn uitspraak daar moet je het mee doen en nu opgesodemieterd, ik wil je voorlopig hier niet meer zien.” Buiten het kantoor van de ritmeester begon Kees te vloeken. “Godverdee nu heeft hij mij bij me pik. Aanstaande weekeind zou mijn zuster zich verloven, daar kan ik nu niet bij zijn.” “Dat is je eigen schuld.” zei ik, “jij hebt ook altijd van die onbezonnen klotestreken, daar moet je maar eens goed over nadenken als je dit weekeind binnen zit. Het is geheel je eigen schuld.” Nadat bij de nieuwe huzaren en koks hun parate kennis was bijgesteld, moesten wij met de nieuwelingen gaan schieten op de schietbaan op de Leusderheide, vlak naast de schietbaan van de mariniers. Tijdens hun basisopleiding, hadden zij al een paar keer met scherp geschoten op de schietbaan, dus het was niet helemaal nieuw voor ze. In feite moesten zij hun schietvaardigheid bijhouden met hun Uzi. Met mijn koks en messbediendes had ik al wat drooggeoefend op hun kamers. Piet, de wapenboer, had de Uzi’s van mijn koks nog even voor de zekerheid nagekeken, want zo zachtzinnig gingen de koks niet met hun wapens om. Het was op een vrijdag, echt kloteweer, het regende af en toe behoorlijk, maar het schieten moest toch doorgaan van onze opper, die afkomstig was van het KNIL. De keukendaf diende als transportmiddel om de koks en messbediendes naar de Leusderhei te brengen. Bij het gebouw van de schietbaanbeheerder moesten wij de schietschijven en munitie opladen en naar de schietbaan brengen. De britsen werden klaargezet om daar vanaf, liggend te kunnen schieten. De munitie werd uitgedeeld, de patroonhouders werden gevuld. Eerst hebben wij met de messbediendes, die nog een beetje onzeker waren, even drooggeoefend. Nog eens extra op hun hart gedrukt dat als het wapen weigert, zij het wapen op save moesten zetten, niet met het wapen naar de wmr zwaaien en roepen: “Het wapen doet het niet.” Het wapen moet altijd op de schietschijven gericht blijven, ook als het wapen weigert, dan steek je een hand op. Wij komen als kader direct naar je toe als er iets aan de hand is. De eerste groep messbediendes nam plaats op de britsen, het kader controleerde nog een keer of zij in de goede houding lagen. Zij richtten hun Uzi’s vanaf de zandzak die voor hen op de brits lag op hun doel. De luitenant controleerde nogmaals of iedereen goed op zijn brits lag, en goed op de schietschijf richtte. De opper gaf het sein dat er geschoten kon worden. Opeens een grote gil vanaf de derde brits, de luitenant liet direct iedereen stoppen met schieten en liet hun wapens op save zetten. De messbediende op de derde brits schreeuwde het uit van de pijn. Wat was er gebeur? De messbediende had zijn wapen gericht op de schietschijf, had zijn ogen dicht gehouden van angst toen hij schoot. Alleen was hij vergeten zijn wijsvinger voor de loop van zijn Uzi weg te houden. Nu was het topje van zijn wijsvinger er afgeschoten. De hospik, die altijd bij het schieten aanwezig is, heeft direct eerste hulp verleend en de messbediende in de hospikjeep afgevoerd naar het Militair Hospitaal in Amersfoort. Wij hebben, op linie, nog naar het topje van zijn wijsvinger gezocht, maar niets kunnen vinden. De opper zei: “Ik heb jaren in het KNIL gezeten, maar zo’n stomme schietpartij heb ik nog nooit meegemaakt.” Dagen later kwam ik de messbediende tegen met zijn arm in een mitella, hij was vrijgesteld van dienst. Dat kon nog wat worden, over niet al te lange tijd moesten wij met deze groep naar De Harskamp, om te schieten met o.a. een raketwerper en punt 50 mitrailleur, en scherpe handgranaten gooien. “Met dit stelletje ongeregeld, konden wij onze borst natmaken,” zei de opper. “Het lijkt mij beter om nog eens goed met deze knapen te gaan oefenen, want nu lijkt het werkelijk nergens op.” De opper had geen hoge pet op van de tegenwoordige basisopleiding en stak dat niet onder stoelen of banken en maakte hiervan een stevig rapport op. Wij hadden net weer een NATO-alarm achter de rug. Bij alarm moesten wij allemaal de kazerne verlaten en ons verplaatsen naar het uitwijkgebied op de Leusderheide, zodat we niet geraakt konden worden tijdens het bombarderen van de kazerne. We waren na het alarm redelijk op tijd weer terug, het was nog in het begin van de avond, er was nog genoeg tijd over voor de jongens om even te gaan stappen. De jongens hadden A.P. en wilden nog even de stad in om een biertje te drinken. Zij hadden immers tot 00.00 uur de tijd. De hele groep had zich verzameld in een bruin café in de binnenstad en dronk er lekker op los. Ineens kwam er een groep hospikken binnen van de Juliana van Stolberg-kazerne. Deze groep was bezig met hun afscheidsfeestje, zij zwaaiden aan het einde van de week af. In het begin ging het nog redelijk goed tussen de twee groepen, tot een van de hospikken een glas bier omgooide van een huzaar. Kees Vullings en Toon Turk, die in zijn vrije tijd uitsmijter was in een hoerencafé van zijn vader, stonden direct op en gingen op de vuist met de hospikken. Er werd geslagen en geramd wat niet mooi meer was. Van het interieur in het bruin café bleef niet veel over. Opeens ging de deur open en kwamen er nog meer huzaren binnen om een potje mee te knokken. De regel was, als je aan één huzaar kwam, dan kwam je aan alle huzaren. Dat gold vooral in de binnenstad van Amersfoort. De café-eigenaar had de MP gebeld, deze was snel ter plaatse en begon direct de militairen uit elkaar te halen. Er vielen rake klappen, Kees Vullings en Toon Turk hadden rake klappen op hun hoofd gekregen van de MP, zij zagen er niet uit. Iedereen werd het café uitgegooid door de MP, enkele jongens van de BOG werden gearresteerd. Ook enkele hospikken waren de klos en werden meegenomen door de MP. Op de KMAR-brigade zou uitgezocht worden wie er met vechten was begonnen. De caféhouder eiste een schadeloosstelling. De volgende dag, bij het ochtendappel, wilde Kees Vullings aan Woeste Willem uitleggen, wat de avond ervoor was gebeurd. Kees stond erom bekend, dat hij zich overal uit kon lullen. De ritmeester zag Kees Vullings op hem afkomen en riep hem al van ver toe …!”Voordat jij begint te lullen … vijf dagen verzwaard heb je al!” Om vier uur moest Kees Vullings op rapport komen bij de ritmeester, die inmiddels ook het rapport van de KMAR had ontvangen. De vijf dagen verzwaard bleven staan, plus dat hij mee moest betalen aan de schade van het café. “Dat wordt extra auto’s slopen,” zei Kees! “Ik kan het niet betalen van die f 1,25 die ik hier per dag krijg.” Kees stond de volgende dag weer in zijn slagerij vlees uit te benen, zijn gezicht zag er niet uit, gekneusde blauwe plekken op zijn gezicht. “Oh…,” zei Kees, “daar kan mijn kop wel tegen. Het was een lekker ouderwets knokpartijtje, dat stond mij wel aan. Die hospikken weten nu dat zij bij ons geen bier moeten omgooien als wij aan het stappen zijn.” Door de opper werden de koks en messbediendes goed onder handen genomen, zij moesten om beurten mee op velddienst op de Leusderheide, gelijk met het A-esk. Zij moesten zich voorbereiden op het schieten op De Harskamp. Ikzelf moest ook mee om mijn groep leiding te geven. Op de Leusderheide kregen wij eerst een gasmaskeroefening in de bunker. De jongens moesten goed hun gasmasker afstellen, anders kregen zij daar problemen mee. Al mijn koks en messbediendes zaten in de bunker, zij kregen het commando om hun gasmaskers op te zetten. De opper trok een gasgranaat open, enkele jongens wilden naar buiten vluchten omdat hun maskers niet goed op hun hoofd zaten. Zij hadden het niet meer van ellende, konden geen lucht krijgen. Dit werd net zo lang herhaald, totdat de gasmaskers bij iedereen goed waren afgesteld op hun hoofd. Bij de laatste granaat moesten zij allemaal hun gasmasker af doen en rustig naar de uitgang van de bunker lopen. De bedoeling was om tijdelijk je adem in te houden, totdat je buiten de bunker was. Het werd een gigantische puinhoop, iedereen wilde gelijk door de kleine deuropening naar buiten, zij vertrapten elkaar om buiten te komen. Half kotsend haalden zij buiten de bunker opnieuw adem. “Zo,” zei de opper, “zo zie je hoe het niet moet.” En werd het nog eens overgedaan, net zolang tot het goedging. Er werd stevig getraind voor De Harskamp, de opper had geen zin om daar een raar figuur te slaan, zoals de afgelopen keer op de schietbaan. Er werd ook nog drooggeoefend, met een raketwerper, dat ding was niet ongevaarlijk. Je moest met twee man de raketwerper bedienen. Bij afschot van de raketwerper kwam er een vuurstraal van 25 meter achter uit de pijp, daar moest je niet voor gaan staan. Er was een speciale methode om die raketwerper veilig af te schieten. De raketwerper bestaat uit twee delen die aan elkaar worden gekoppeld, met een uitklapbaar vizier. Door de koks werd dat ding ook wel de kachelpijp genoemd. Langzamerhand waren de jongens redelijk getraind en konden zij naar De Harskamp voor hun eerste echte vuurdoop met scherpe munitie. Een paar dagen later stond de Dikke Daf klaar achter bij de keuken om de jongens in te laden die meegingen naar De Harskamp. Na twee uurtjes rijden kwamen wij in het schietkamp aan. Hier werden wij door een infanterie-officier ontvangen in een groot theorielokaal. De instructeur legde uit wat er allemaal ging gebeuren. Tevens werd instructie gegeven over het gooien met een scherpe handgranaat. Als je de granaat per ongeluk liet vallen dan vluchtte je de bunker in en raapte je de granaat niet zelf op. De instructeur zorgde er zelf voor dat de handgranaat werd opgepakt en werd weggegooid. In het verleden is het voorgekomen, dat beiden op de gevallen handgranaat afdoken en met de hoofden tegen elkaar botsten. Op het nippertje kon de instructeur nog de handgranaat pakken en weggooien, dit voorkwam een ernstig ongeluk. Ook werd verteld dat wij over een terrein, onder prikkeldraad door moesten tijgeren. Terwijl wij daar onderdoor tijgerden, werd met scherpe munitie over ons heen geschoten met een mitrailleur. Goed uitkijken en laag bij de grond blijven, was de opdracht. Tijdens het tijgeren moesten wij goed uitkijken voor ontploffende trotylputten, die wij op de stormbaan tegen konden komen. Het tenue is: overal met koppel, hoge schoenen en wapen, aan het einde van de schietbaan moest je met je Uzi vijf kogels afschieten. Je diende daarvoor wel je wapen schoon te houden. De buitenhelmen kregen wij van de schietleiding, die waren genummerd. Je nummer op je helm moest je goed onthouden, als je gecorrigeerd werd door de schietbaancommandant via de omroepinstallatie. Tevens moest je goed op linie blijven tijdens het tijgeren. Na de prikkeldraadhindernis, ging de baan over in een soort stormbaan, die moest je kruipend nemen. Je moest over een kuil met balken kruipen, die kuip was drie meter diep, je moest goed uitkijken dat je er niet in donderde. Al met al was het mijn stormbaantje wel. Opvallend was dat de jongens steeds stiller werden, zij zagen de ernst van deze oefening in, het werd menens. Na deze instructie in het theorielokaal, liepen wij naar de schietbaan waar met scherp over ons heen zou worden geschoten. De eerste jongens werden opgesteld op linie, ik werd op de linkervleugel geplaatst om leiding te geven of iedereen wel op linie bleef. De baancommandant gaf het startsein en daar gingen wij, de hel brak los, je hoorde vliegtuiggeluiden, ontploffende trotylputten, het zand vloog meters in de lucht. Instructeurs schoten met mitrailleurs, scherpe kogels laag over ons heen. Diverse jongens werden toegeroepen, dat ze lager bij de grond moesten blijven, anders kregen zij een kogel door hun kont. De jongens tijgerden of hun leven ervan afhing. De prikkeldraadversperring waren we gelukkig al voorbij. Wij kwamen nu op een vlakte met ontploffende trotyl putten, je moest uitkijken dat je niet in een zo’n put dook. Ik zag rechts van mij dat zij niet op linie tijgerden, en gaf aanwijzingen dat zij moesten aansluiten. Terwijl ik daar mee bezig was lette ik zelf niet goed op, duvelde in de kuil bij de boomstammen, met moeite kon ik uit de kuil kruipen en tijgerde verder. Na nog diverse hindernissen genomen te hebben, kwamen wij bezweet en afgemat op het einde van de baan aan en sprongen in een soort loopgraaf. Hier stonden infanterie-instructeurs, die je wapen controleerden of die niet vol met zand zat. Na goedkeuring van de instructeur, kreeg ieder vijf patronen om op de schietschijf te schieten. Het was de bedoeling dat je een mooie groep in het midden van de schietschijf schoot. De instructeurs hielden de resultaten bij. Toon Turk had het hoogste aantal punten gehaald. Hij had het resultaat van een scherpschutter en kreeg hiervoor een extra aantekening en een compliment van de schietinstructeur. Na afloop van deze oefening konden wij even pauze houden. Na de pauze gingen wij handgranaten gooien, wij verzamelden ons in de bunker, ineens rolde een scherpe handgranaat de bunker in. Wij schrokken ons te pletter, dit was een geintje van een luitenant, deze zei: “Zolang de borgpen er niet uit is, kan er niets gebeuren.” De jongens zaten met bleke gezichten de instructeur aan te staren. Er werd precies verteld wat je moest doen en wat je niet moest doen. Achter de plaats waar handgranaten werden gegooid, stond een groot houten scherm. Waar de scherven van de ontplofte handgranaten in sloegen. Behoorlijk indrukwekkend. Er werd nog eens extra gevraagd, wie er bang was om zo’n granaat te gooien. Iedereen hield zich groot, de eerste huzaar moest naar voren komen. Hij nam plaats achter een grote betonwal met daar voor een grote berg aarde als bescherming. Voor op het muurtje was een houtplateautje gemaakt. Hierop lag de handgranaat. De luitenant-instructeur gaf instructie… “Pak granaat, trek de borgpen eruit en leg die op het plateautje, en gooi nu overhands de granaat rustig weg.” Je moest de granaat minimaal 40 meter weggooien. Een van die huzaren gooide de handgranaat zo hoog i.p.v. zo ver weg, dat het er op leek dat de graat voor zijn voeten terecht zou komen, in plaats van in het veld. De luitenant riep onmiddellijk tegen hem: “De bunker in, ”zodat hij indien nodig de granaat kon oppakken om hem alsnog weg te gooien. Gelukkig kwam de granaat vlak buiten het muurtje terecht, de grond spoot omhoog bij de inslag, de luitenant zat helemaal onder de blubber. Een beetje witjes riep de luitenant naar de huzaar…:”Bedankt hè …” en riep: ”Wie volgt?” alsof er niets gebeurd was. Na dit incidentje zijn we naar de baan gegaan om met de raketwerper te gaan schieten. Ons doel was een oude Chermantank. De eerste jongens werden aangewezen om te schieten, zij hadden hun eigen raketwerpers meegenomen. Deze werden geïnspecteerd door de instructeurs. Na controle kon er geschoten worden. Een man had de raketwerper op zijn schouder, de tweede man ondersteunde hem door gebukt achter hem te gaan staan met een masker op, en hem goed om zijn middel vast te houden voor de terugslag van de raketwerper. De tweede man deed van achter de scherpe raket in de pijp, zette hem op scherp, gaf zijn maatje een tik op zijn helm als teken dat er geschoten kon worden. De eerste man richtte en schoot de raket af, een luide knal volgde met een vuurstraal van 25 meter achter uit de raketwerper. Ja hoor … ! We hadden een voltreffer. Al de koks die volgden hadden een voltreffer. Volgens de instructeur was dat een unicum bij koks, dit hadden de schietinstructeurs nog niet veel meegemaakt. Na deze oefening konden wij ons wassen en omkleden. Daarna moesten wij weer naar het instructielokaal om op de totale uitslag te wachten. Volgens de opper die de schietoefening vanaf de commandotoren had gadegeslagen, waren de resultaten bevredigend. Afwachten wat de uitslag zou zijn. Na enige tijd kwam een kapitein van de infanterie binnen met de totale uitslag. Wij hadden de hoogste score bereikt van die dag en hij feliciteerde ons met het behaalde resultaat. En overhandigde onze opper een certificaat met de uitslag “Hier kunnen wij mee thuiskomen,” zei de opper, “jullie hebben mij niet in de steek gelaten.” Voordat wij naar De Boskamp teruggingen, trakteerde de opper ons eerst op een glaasje bier in de kantine

Hoofdstuk 3. Dit jaar stonden weer veel oefeningen op het programma voor 101 Tankbat. Het werd een druk jaarprogramma, veroorzaakt door de Koude Oorlog. Tussen de bataljonsoefeningen door, werd ik uitgeleend aan de staf van het 1ste legerkorps, ik moest gaan koken voor de Generale Staf. Het was vroeg in het voorjaar dat ik mij moest melden bij de Generale Staf van het 1ste legerkorps in Apeldoorn. Daar aangekomen, heb ik mij bij de officiersmess gemeld. Kennis gemaakt met de sergeanthofmeester. Die vertelde dat we de volgende dag op oefening zouden gaan in Duitsland. Het betrof een grote stafoefening, waarin de Generaals en stafofficieren oefenden in grote troepenverplaatsingen. De troepen bestonden niet echt, maar bestonden alleen op papier. Het was zuiver een stafoefening. De Generaals en officieren werden ingekwartierd bij particulieren en in zalen van cafés om daar te werken. Ik was toegevoegd om te koken voor de Generaals en de stafofficieren. De sgt hofmeester vertelde dat mijn naam rond was gegaan binnen de divisie. Dat ik veel ervaring had met de Indische keuken. De heren wilden verwend worden tijdens de oefening. Ik zei tegen de hofmeester, dat ik hier niet gecharmeerd van was. Maar het wel op prijs stelde, dat ze vertrouwen in mijn koken hadden. Door het uitlenen van mij aan andere onderdelen, was ik om de haverklap van huis weg. Ik was al veel van huis weg door de oefeningen met 101 Tankbataljon. Als ik iedere keer ook nog eens werd uitgeleend aan andere onderdelen, kwam ik helemaal niet meer thuis. De hofmeester van het 1ste legerkorps had alles al geregeld voor de oefening, bijgestaan door zijn keukenpersoneel. Zelf ging hij niet mee, ging binnenkort met pensioen. Voor hem in de plaats ging een burgerbarkeeper uit de officiersmess mee. Die voor deze oefening tijdelijk was bevorderd tot sergeant-titulair. Hij had alleen een gevechtspak aan, met sgt-strepen op zijn gevechtspak, meer was er niet nodig voor de oefening. De reis naar Duitsland verliep uitstekend. Wij werden ter plaatse ingekwartierd in een groot café, met daarachter een kegelbaan, die al jaren niet meer werd gebruikt. Deze ruimte rook ontzettend muf, ik heb eerst een stel ramen opengezet voor wat frisse lucht. Gelukkig kon ik koken voor de Generaals op het grote fornuis in het café. De andere koks kookten voor de officieren in een hoekje van de grote zaal waar tevens gegeten werd. Voor de Generaals werd apart gekookt. Hier waren speciale menu’s voor gemaakt. De eerste dag begon met een rijsttafel, de volgende dag had ik op het menu kalfszwezerik staan. Ik kon mij lekker uitleven tijdens het koken. Alleen was het even wennen om op een kolenfornuis te koken, ik was dat niet gewend. Op de derde dag kwam er een kolonel naar mij toe, hij vertelde dat hij flessen sherry nodig had, die opgehaald moesten worden bij de Generale Staf in Apeldoorn. Ze waren vergeten deze speciale flessen van de Generaal mee te nemen uit Apeldoorn. Er zat niets anders op of ik moest terug naar Apeldoorn, om de flessen sherry op te halen. Ook was de generaal niet tevreden over het Duitse brood, hij wilde dat ik King Korn-brood voor hem meenam. Dit had ook te maken met hoog bezoek uit Engeland, wij kregen de Engelse generaal Hackett op bezoek tijdens de oefening. Even later moest ik mij melden bij de chauffeur van de generaal, om mij naar Apeldoorn te brengen om de spullen op te halen. Ik had intussen nog wat kleine dingetjes opgeschreven, die ik tekort kwam in de keuken en mee moest brengen. In plaats dat ik in een jeep stapte, mocht ik plaatsnemen achter in de grote limousine van de Generaal. Dat stond mij wel aan, de sterren voor op de auto van de Generaal waren met een hoesje afgedekt. Dat vond ik eigenlijk wel jammer! Het was een apart gevoel om achterin zittend, zo in de Generaalsauto rondgereden te worden. Ik wilde met de auto nog even langs bij mijn vrouw in Soest, helaas was daar geen tijd voor. Het lag ook niet op de route. Wij waren snel weer terug uit Apeldoorn. Het bezoek van de Engelse Generaal verliep naar volle tevredenheid, zij hadden heerlijk gegeten, ik kreeg van verschillende kanten complimenten. Na de eerste inkwartiering, zijn we nog driemaal verplaatst met de hele club. Ik heb niet veel van de oefening kunnen zien. Na een week oefenen gingen wij weer terug naar Apeldoorn. Ik hoefde bij terugkomst in Apeldoorn gelukkig niet voor de inventaris van de keukenuitrusting te zorgen. En kon direct terug naar mijn onderdeel 101 Tankbat. Een paar dagen na de oefening, moest ik bij mijn overste komen, ik dacht: “Wat zal er aan de hand zijn, ik heb toch niets verkeerd gedaan tijdens de oefening?” Integendeel, de commandant van de 1ste divisie had bij de overste een verzoek neergelegd, mij te vragen of ik overgeplaatst wilde worden naar de Generale Staf. Om daar als kok-hofmeester de leiding op me te nemen van de officiersmess en de stafkeuken. Zonder dat ik het wist, had ik proef gekookt voor de Generale Staf tijdens hun oefening, een soort examen. Volgens de overste was ik ruimschoots geslaagd. Hij zei: “Je bent kvv’er, dat is een mooie promotie voor je.” “Ik moet daar eerst over nadenken,” zei ik tegen de overste. Het was een mooie uitdaging, maar ik kwam verder van Soest af te zitten. Moest verder rijden om bij mijn werk te komen. Eerlijk gezegd kwam mij dat niet goed uit. Ik had net een autorijschool opgericht en die begon aardig te lopen. Ik leste in de avonduren, overdag had ik een rijinstructeur in dienst. De autorijschool was bedoeld om na mijn dienstverband als kortverbandvrijwilliger, hier verder mijn boterham mee te verdienen. De overste zei: “Denk er nog eens goed over na, het is een fantastisch aanbod. Zoveel mooie kansen krijg je niet in het leger. Het staat goed op je cv, als je kok-hofmeester bent geweest van de Generale Staf.” Voor mijzelf had ik besloten, na zes jaar als scheepskok gevaren te hebben, na mijn diensttijd niet meer in de horeca te gaan werken. Na enkele dagen van overdenking heb ik besloten om het niet te doen. Ik voelde mij meer thuis bij de gewone jongens en onderofficieren van 101 Tankbat, dan bij de koude kak en de feestjes van stafofficieren en Generaals van het 1ste legerkorps. Het werk liep altijd uit tot diep in de nacht. Die werktijden en de afstanden naar huis, waren voor mij ongunstig. En kilometervergoeding bestond in die tijd niet. Ik zou geen tijd meer overhouden voor mijn opgerichte autorijschool. Veel dienstplichtige militairen op De Boskamp namen bij mij tussen het lunchuur autorijles, die zou ik dan teleur moeten stellen. De jongens van het B-esk waren net terug van een oefening in België, Leopoltsburg, mijn kpl en een huzaar 1e klas waren meegegaan. Zij hadden een leuke oefening gehad. Wij moesten ons nu klaar gaan maken voor de voorjaarsoefening in Bergen-Höhne, wij werden gelegerd op baan 9, vlak bij Falingbostel, voor onze jongens in de keuken geen onbekend terrein. In het najaar tijdens de schietserie zouden wij voor de eerste keer in de vaste gebouwen van Oërbke gelegerd worden. Vlakbij Bergen-Höhne. Na twee weken was het zover, Toon Turk had de waterwagens achter de manschappenkeuken gezet om deze met water te vullen. Ik was in mijn kantoortje bezig met de keukenbriefjes voor het avondeten. Opeens werd ik gebeld, ”Wmr op de plaats…rust…” Rust, ik hoefde niet te vragen wie ik aan de andere kant van de lijn had. Woeste Willem riep door de telefoon: “Wachtmeester, pak een handgranaat, sluip daarmee met een tijgersluipgang door je keuken naar de achterdeur.” Ik zei verbaasd: “Waarom ritmeester!” “Wmr…! Als je de achterdeur van de keuken opendoet, zie je een waterwagen staan.” Ik zei: “Dat klopt, die wordt gevuld met water voor de schietoefening.” “Ja, maar het klopt niet, dat daar een kerel met zijn krent boven op de waterwagen zit met een slang, die hoort ernaast te staan. Heb je dat begrepen wachtmeester?” Direct werd de hoorn van de telefoon weer neergelegd. Ik ben even naar buiten gelopen en ja hoor! Daar zat Kees Vullings met zijn krent en gespreide benen boven op de waterwagen om deze te vullen. Ik zei: “Kees, kom daar vanaf, de ritmeester wil dat je naast de waterwagen gaat staan en niet boven op de waterwagen blijft zitten.” Kees klom snel van de waterwagen af, had helemaal geen zin om problemen met de ritmeester te krijgen, die had hij al genoeg gehad. Na twee dagen stonden wij klaar voor vertrek. Nadat ik thuis afscheid had genomen van mijn vrouw, vertrokken wij ’s morgens vroeg naar Duitsland. Wij waren het eerste voertuig van de colonne, we reden voorop met een rustig gangetje, via Zwolle-Almelo-Oldenzaal en Denekamp. Toon Turk, mijn chauffeur, had zijn eerste biertjes alweer achter zijn kiezen zitten. Het was redelijk mooi weer. Een nieuwe kornet- aspirant- officier was colonnecommandant, moest nog veel leren had ik het idee. Plotseling hield hij midden in een woonwijk plaspauze, ik dacht nog bij mezelf: “Hier hebben wij er weer een, die nog veel moet leren.” We moesten plassen, tussen de wielen van het voertuig, anders stond je te kijk voor de bewoners van de huizen waar de auto’s voorstonden. Midden in de woonwijk had de cornet de colonne laten stoppen, geen geschikte plaats om plaspauze te houden. Toon had zijn plas al gepleegd tegen zijn auto, had weer plaatsgenomen achter zijn stuur, zag in zijn spiegel dat een luitenant tegen zijn auto aan stond te plassen en dacht: “Die zal ik even helpen.” Net dat de luitenant bezig was met plassen, reed Toon zijn dienstvoertuig drie meter vooruit. Daar stond de plassende luitenant midden in het zicht van omwonenden. De luitenant werd woest op Toon, die hem dat flikte. De luitenant kwam bij mij verhaal halen, ik zei dat ik hier niets aan kon doen, want ik was er niet bij toen Toon tot actie overging. Na dit oponthoud reden wij weer verder. Ik zei tegen Toon: “Wat flikte je me nou weer met die luitenant!” Toon zei: “Dan moet die eikel maar een beter plekje opzoeken om fatsoenlijk te kunnen pissen, dit is de enige manier om ze dat af te leren.” “Voortaan, moet je toch beter uitkijken met wat je doet,” zei ik tegen Toon, “zo maken we geen vrienden.” “Dat kan me geen reet schelen!” zei Toon. Zonder problemen kwamen wij aan op baan 9 in Duitsland, de kwartiermakers, die drie dagen eerder waren vertrokken hadden uitstekend hun werk gedaan. Alleen de centrale keukentent moest nog opgezet worden. Kpl Honingh zou zorgen dat er een grote afvalkuil werd gegraven achter de keukentent met een vetput, precies volgens het keukenhandboek. Een van de koks had een ontzettend diep gat gegraven, ik zei nog tegen mijn kpl:. “Markeer dit gat goed, zodat hier niemand in kan vallen.” De bataljonsadjudant was druk bezig het bivak af te tapen. Iedere groep van het bataljon had zijn eigen vak. De onderofficierstent met bar was al ingericht. Wij hadden nu geen latrine voor onze keukentent staan. Het bivak was goed ingedeeld, de officieren hadden hun openhaard weer meegenomen, met een aanhanger vol kolen, afkomstig uit De Boskamp. Vlak naast de veldkeuken stond het aggregaat, dat was handig om daar wat extra’s aan te koppelen, zoals scheerapparaten en radio’s, zonder dat de adjudant dat in de gaten had, dat scheelde zelf gekochte batterijen. De schietserie was volop aan de gang, onze opper kwam naar ons toe met de mededeling dat wij de volgende dag met onze koks en messbediendes punt 50 moesten schieten. De punt 50 mitrailleur was geplaatst op de affuit boven op de cabine van de keukendaf. Ik zei tegen Toon: “Dat is een mooi klusje voor jou als scherpschutter.” Toon zag dat wel zitten, om even lekker met scherpe patronen te knallen achter die grote mitrailleur. Op baan 5 waren wij de volgende dag aan het inschieten met de punt 50 mitrailleur. Ineens ging de rode vlag omhoog, we moesten onmiddellijk stoppen met schieten van de Duitse schietbaancommandant. De schietbaancommandant kwam lijkwit van zijn toren naar beneden. De dominee en de aalmoezenier zouden bij ons op bezoek komen, tijdens het schieten, om de koks aan te moedigen. Zij waren onderweg totaal de weg kwijtgeraakt op de schietbaan. Zij kwamen vanachter onze schietschijven dwars over het schietterrein aanrijden met hun jeep, wilden zo naar ons toe rijden, terwijl wij aan het schieten waren. Onze opper riep: “Jongens, stoppen met schieten, daar komen Petrus en Paulus aan, alleen vanaf de verkeerde kant. Schiet ze alsjeblieft niet overhoop.” Onder luid gejuich werden beide geestelijke verzorgers ontvangen. Ondanks de gevaarlijke manoeuvre die zij hadden uitgehaald, waren ze toch welkom bij de opper. Gelukkig was alles goed afgelopen. Zulke dingen gebeurden alleen bij 101Tankbat. Tijdens het oefenen in Duitsland, tijdens de Koude Oorlog, zijn er meer dodelijke slachtoffers gevallen onder militairen, dan tijdens de vredesmissies in Bosnië en Afghanistan. Dit wordt nog wel eens vergeten. Na terugkomst van het schieten en na eerst gegeten te hebben, ben ik ’s avonds naar de O.O.-bar gegaan. De adjudanten en de oppers stonden al aan de bar voor hun dagelijkse borreltje, samen met Petrus en Paulus, de aalmoezenier en de dominee die in geuren en kleuren stonden te vertellen wat er was gebeurd op de schietbaan. De bataljonsadjudant zei: “Jullie hadden wel dood kunnen zijn, godverdee.” Enkele oude adjudanten en oppers waren niet gesteld op de jonge wachtmeesters. De wmr’s moesten om tien uur de bartent verlaten, dan ging het aggregaat uit en hadden wij geen elektrisch licht meer in het bivak. Dan was het tijd om naar je tent te gaan. De oude adjudanten en oppers bleven bij kaarslicht nog na borrelen, daar wilden ze geen jonge wmr’s bij hebben. Wmr Van Uden, ook kvv’er, had hier danig de pest over in en zinde op wraak. Wmr Van Uden had zich menigmaal afgevraagd, hoe onze bataljonsadjudant in het donker zijn CP-tent terug kon vinden zonder een zaklantaarn bij zich te hebben. In het bos was het zonder licht aardedonker, je kon geen hand voor je ogen zien. Wmr Van Uden stelde een onderzoekje in om erachter te komen, hoe de adjudant in donker bij zijn tent kon komen. Wmr Van Uden zag dat de adjudant een stormlantaarn had gehangen, boven de ingang van zijn CP-tent. De afscheidingstapelijn in het bivak liep precies van de O.O.- bartent naar zijn tent. De adjudant hoefde alleen de tapelijn te volgen om bij zijn CP-tent te komen als hij de bartent verliet. Op deze manier kon de adjudant altijd zijn CP-tent terugvinden. Op een avond, toen het weer erg gezellig was aan de bar, moesten de jonge wachtmeesters om 22.00 uur de bartent verlaten van de adjudanten en oppers. Niet alle adjudanten en oppers waren het hiermee eens. De adjudanten en de oppers wilden nog even een tijdje bij elkaar zitten. Wmr Van Uden zei: “Nu ben ik het zat met die kale krullenbol van de bataljon adjudant, om ons zo te vernederen. Ik zal hem krijgen, ons als kleine kinderen te behandelen en uit de bartent weg te sturen.” Hij zei tegen mij en Piet, de wapenboer: “Kom mee, nu gaan we wat beleven, daar zorg ik voor!” Wmr Van Uden had de stormlantaarn weggehaald bij de CP-tent van de bataljonsadjudant en deze in een paal gehangen, vlak boven de diepe afvalput van de veldkeukentent, die vol zat met keukenafval. Ook de tapelijn die naar de CP-tent van de bataljonsadjudant leidde, had de wmr iets verlegd. Die kwam nu precies bij de afvalput uit, in plaats van bij de CP-tent. Ik zei nog: “We mogen wel uitkijken dat de adjudant niet verzuipt in die diepe put.” “Welnee…,”zei Wmr Van Uden, “hij is lang genoeg om met zijn kale krullenbol boven die prut uit te blijven steken.” Het duurde nog een tijd, voordat de heren uit de bartent vertrokken. Intussen zaten wij in de grote veldkeukentent bij kaarslicht nog een biertje te drinken. Wij hadden veel voorpret, alleen bij de gedachte al, van wat er allemaal kon gebeuren en hoe het een en ander af zou lopen. Opeens hoorden wij een hoop herrie, de heren verlieten de bartent. De bataljonsadjudant pakte lichtelijk beschonken de tapelijn vast, in de veronderstelling, dat die hem naar zijn CP-tent zou leiden. De adjudant zag in de verte zijn stormlantaarn hangen en liep daar regelrecht op af. Ineens klonken er een afgrijselijke schreeuw en flink gevloek door het bos. De officier van piket kwam direct op het geluid af en stond binnen de kortste keren bij ons in de keukentent. Hij vroeg aan ons wat er aan de hand was. Wij zeiden: “Vermoedelijk ligt er iemand in de afvalput van de keuken, wij wilden net even gaan kijken.” De officier van piket, een OWI van het B-esk, liep onmiddellijk naar de afvalput en zag onze bataljonsadjudant tot zijn nek in de prut staan. Woest was de adjudant en hij vroeg zich af, wie hem dat geflikt had. De OKP kwam niet meer bij van het lachen en hielp de adjudant, door hem een handje te geven, uit de afvalput te klauteren. Hij zag er niet uit, zijn service dress was niet toonbaar meer, die zat helemaal onder de vette jus. De adjudant had maar één service dress bij zich. Hij moest nu tijdens de oefening, tegen zijn zin in, in zijn gevechtspak lopen. De volgende dag ging de adjudant op onderzoek uit wie hem dat geflikt had, zoveel vrienden had de adjudant niet. Hij kwam bij mij in de keukentent en vroeg of ik er wat vanaf wist. Ik zei: “Ik weet van niets.” De adjudant is nog dagenlang doorgegaan met het zoeken naar de dader. Hij heeft hem niet kunnen vinden. Opvallend was het, dat de jonge wachtmeesters om tien uur niet meer uit de O.O-bartent werden gestuurd. Enkele dagen later kwam de OWI bij ons in de keukentent en vroeg wie dat bedacht had. Ik zei tegen de OWI: “Wij weten van niets.” De OWI vond het een prachtige grap, hij mocht de bataljonsadjudant ook niet en gunde het hem van harte. Bij verdere navraag onder het keukenpersoneel in de keukentent hield iedereen stijf zijn kaken op elkaar, ze zijn er nooit achter gekomen wie hier verantwoordelijk voor was. Van de bataljonsadjudant hebben wij geen last meer gehad. Die was erg rustig geworden tijdens de oefening. De adjudant had zijn lesje geleerd, om altijd als een potentaat op te treden, en hij hield nu meer rekening met zijn jongere collega’s. Het was prachtig mooi voorjaarsweer, het was heerlijk om hier zo in de bossen rond te lopen en te werken, de Lünerburgerheide is een prachtig stuk natuurgebied, vooral in het voorjaar. In de avondschemer zag je veel jong wild rondlopen, zoals herten en zwijnen in het veld, ook jonge vossen kwam je tegen. In het plaatsje Falingbostel, waar nog veel oude bewoners woonden die erg nazigezind waren, zijn we bij de plaatselijke bakker appelkoeken gaan kopen. Die waren ontzettend lekker en heel goedkoop. Die werden speciaal gebakken voor de militairen die aan de schietoefeningen meededen. Toen wij bij de bakker aankwamen, stonden er al vier grote legerwagens voor de deur van andere onderdelen, gelukkig waren we snel aan de beurt. De koeken verkochten wij in de kantinetent voor bij de koffie. De winstopbrengst ging in de pot om er wat leuks mee te doen voor de huzaren. Wij zaten ’s avonds aan de bar met de oppers van het A- en het B-eskadron. Joop tapte de biertjes met nogal veel schuim in het bierglas. Een van de oppers zei tegen Joop: “Niet zoveel schuim tappen, Jopie, want schuim heb ik al genoeg in mijn familie.” Aan de bar zat de opper van het A-esk zijn borreltje te drinken, hij had behoorlijk veel blauwe plekken in zijn gezicht en had zijn arm in een mitella. Ik vroeg aan de opper: “Heb je onder een trein gezeten of zo?” Hij zei: “Nee jongen, dat is een lang verhaal, laat de opper van het B-esk het maar vertellen, die is hier schuldig aan.” De opper van het B-esk begon weer schaterend te lachen, begon zijn verhaal te vertellen. Hij vertelde dat de opper van het A-esk belast was met het kwartiermaken van dit bivak. Hij was vier dagen eerder uit De Boskamp vertrokken om kwartier te maken. “Ik was met de grote groep meegegaan over de weg, normaal ging ik met de tanktrein mee. Ik had net een nieuwe chauffeur gekregen van de rijopleiding die totaal geen rijervaring had. Vanuit De Boskamp-kazerne, reden wij via Zwolle-Almelo-Oldenzaal-Denenkamp de grens over en via Nordhorn en Lingen Duitsland in. Mijn nieuwe chauffeur reed heel voorzichtig, vooral in Duitsland, voor hem totaal onbekend gebied. Opeens zei ik tegen mijn chauffeur, ‘Rij toch godverdee een beetje door, je lijkt wel een oud wijf, zoals jij achter het stuur zit. We hebben twee blauwe vlaggen voor op de jeep staan, we zijn het eerste voertuig van een militaire colonne en hebben voorrang.’ Na enkele kilometers in Duitsland gereden te hebben, begon mijn chauffeur toch wat door te rijden, hij kreeg iets meer zelfvertrouwen, gelukkig. Eindelijk kwamen wij in het bivak van Falingbostel aan, al snel waren wij bij baan 9 bij de ingang van het bivak. De opper van het A-esk was bezig een slagboom te maken van een kale dennenboom, voor aan het pad van de ingang van het bivak, vlak naast de wachttent. De opper van A-esk, stond midden op het pad, als een ijzeren Hein stak hij zijn hand omhoog en gaf een stopteken naar onze jeep. Ik zei tegen mijn chauffeur: ‘Gewoon doorrijden, hij springt wel opzij.’ Maar de opper van het A-esk dacht: ‘Hij stopt wel met die jeep’. De opper van het A-esk bleef staan, met als gevolg een hevige klap, de jeep die hoog op zijn wielen staat, reed zomaar over de opper heen. Snel zette de chauffeur zijn jeep stil, stapte samen met mij uit de jeep. Ik riep tegen de opper van het A-esk: ‘Sinds wanneer ga jij zo mijn jeep van onder inspecteren, jij hebt hier wel een aparte methode voor! Volgens mij heb je toch wat anders te doen dan mijn jeep te inspecteren.’ De opper van A-esk vroeg aan mijn chauffeur waarom hij niet gestopt was. ‘Nou,’ zei de chauffeur, ‘ik kreeg van mijn opper opdracht om door te rijden, hij dacht dat u wel opzij zou springen.” Even later is er toch een hospik bij geweest om het gezicht en de arm van de opper te bekijken. Gelukkig vielen de kneuzingen en schrammen mee, en zaten zij nu samen lekker aan de borrel om dit ongelukje snel te vergeten. Iedere keer dat de opper van het B-esk dit verhaal vertelde aan de bar, werd het steeds mooier verteld. De volgende dag meldde ik mij op baan 3, de verdeelplaats, voor de ingang was een brede witte streep getrokken. Hier haalden wij ons proviand op. Ik meldde mij bij de administratietent, en gaf mijn voedingslijsten af. Ik vroeg of ik door kon rijden om mijn spullen in te laden. Opeens kwam een mij bekende sergeant-majoor op mij af en zei: “Onder geen beding komen jullie van 101 Tankbat dit terrein op.” Ik keek de sergeant-majoor een beetje vreemd aan en vroeg: ”Waar heb ik dat aan te danken?” De sergeant-majoor zei: ”Ik ben de vorige schietserie nog niet vergeten, toen jullie diverse keren suiker en aardappelen hebben gestolen en nog meer proviand. Ik heb daar moeilijkheden mee gehad op mijn thuisbasis. Aan het einde van de schietserie had ik grote tekorten, die niet gedekt waren door voedingslijsten. En dat wil ik deze schietserie voorkomen. Ik heb mijn mensen consignes gegeven, jullie niet meer alleen toe te laten op mijn terrein.” Alleen mijn chauffeur mocht het terrein op, de wagen werd door de intendance zelf ingeladen Ikzelf moest wachten voor de streep bij de administratietent. De sergeant-majoor had geen rekening gehouden met de creativiteit van mijn chauffeur Toon Turk tijdens het inladen van zijn foerage-auto, die wond iedereen om zijn vinger als dat nodig was. Even later vertrokken wij weer van baan 3. Tijdens het rijden zei Toon: “Hé…wachtmeester, ik heb ze mooi bij de pik gehad.” “Hoe dat?” vroeg ik. “Dan moet je zo direct maar even achter in de bak van de wagen kijken.” Wederom had Toon Turk kans gezien, om een baal suiker van vijftig kilo, een doos koffie en nog een doos koffiemelk ongezien mee te nemen. Die waren bestemd voor de tankeskadrons, voor hun ritselkisten en voor de ritselkisten van Staf-Staf Verzorging Eskadron. Zij konden zelf koffiezetten tijdens het schieten. “Hier kunnen wij voorlopig weer mee vooruit,” zei Toon. Ik zei tegen Toon: ”Godverdee …kijk toch een beetje uit, zo meteen hebben we de KMAR op ons dak zitten.” Snel zijn we naar het 41ste Tankbat gereden om de aardappelen te schillen en water te laden. Wij waren vrij vroeg klaar en zijn daarna naar ons bivak teruggereden, het was ontzettend slecht weer geworden, het bleef maar regenen. “Dat kan nog wat worden,” zei Toon Turk, “het B-esk heeft vannacht een nachtoefening, wij moeten warme chocolademelk maken, die vannacht wordt uitgedeeld als zij terugkomen.” Gelukkig waren we voor de lunch terug in het bivak. De opper van B-esk kwam op bezoek in de keukentent. Hij vroeg: Wil jij vanavond wat voor mij doen?” Ik zei: ”Dat ligt er maar aan wat je vraagt.” De opper zei: ”Vorige keer na de nachtoefening kregen zij warme koffie. De huzaren liepen toen te klagen, dat het geen zuipen was. Ik wil ze vannacht verrassen. Je maakt voor mij twee gamellen warme chocolademelk. In een van de gamellen wil ik visafval toevoegen, zodat zij het recht hebben om echt te klagen. Daarna krijgen zij de gamel met de goede warme chocolademelk, ik zal ze leren om te klagen,” zei de opper, “want daar word ik zo langzamerhand schijtziek van, van dat geklaag!” Ik zei tegen hem: “Mij kan het niet schelen wat je doet, het is jouw oefening.” ’s Avonds heb ik de kpl bij me geroepen, vertelde hem over het verzoek van de opper. De kpl was wel in voor dit grapje en wilde zelf de warme chocolademelk uitdelen. Hij zei: “Ik wil die gezichten wel eens zien van die huzaren.” De oefening was gestart, hij was behoorlijk zwaar, en koud en verkleumd kwamen de huzaren midden in de nacht op de keukentent af voor een mok hete chocolademelk. De huzaren hadden zich hierop verheugd. Ineens een hoop gevloek in het donker. “Gadver…er zitten allemaal viskoppen in de chocolademelk.”. “Oh…,” zei de kpl heel droogjes, “dan heb ik zeker de gamel met afval gepakt. Hier hebben jullie de goede chocolademelk.” De meeste huzaren hadden er geen trek meer in en zijn snel hun pubtent ingedoken, want de volgende dag stond er weer een stevige oefening op het programma. De afgelopen nacht hebben wij weer veel last gehad van wilde zwijnen, gelukkig zijn ze van onze aardappelen afgebleven, die hadden de koks op een tafel neergelegd waar ze niet bij konden komen. De boswachter was door de koks al gespot op zijn moped, in de buurt van ons bivak. Die bleef 101 Tankbat maar in de gaten houden. Waarschijnlijk was hij bang dat er weer gestroopt zou worden. Gezien de grote hoeveelheid wilde varkens die ons bivak bezochten. Kees Vullings had weer eens problemen met Woeste Willem, wat hij tijdens het appel had uitgevreten weet ik niet, maar aan het einde van de middag moest hij weer op rapport komen. Achteraf bleek een klacht bij de ritmeester te zijn binnengekomen. Kees was het niet eens met een inspectie van de officier van piket, hij had hem de keukentent uitgeschopt en de OKP uitgemaakt voor stomme eikel. Kees kreeg hiervoor vijf dagen verzwaard. “Oh…,” zei Kees, “ dat deert mij niks, ik kan toch niet weg uit het bivak.” Wel had hij de pest in, dat hij zich na werktijd moest melden bij de wachtcommandant. Hij werd in een apart tentje, naast de wachttent, gezet tot de volgende morgen. Hij stond dan droog en kon geen biertje drinken. Eigenlijk was dat voor Kees de grootste straf. De volgende dag haalde Kees zijn schade in en had voor hij zich bij de wachtcommandant meldde, een stuk in zijn kraag gezopen, zodat hij bij de wacht alleen zijn roes hoefde uit te slapen. Dat joch was moeilijk te vangen, hij was het kader veel te slim af. De krijgstuchtelijke straffen die door de EC werden opgelegd aan de dienstplichtige huzaren, werden luid en duidelijk voorgelezen op het eskadronsappel. Iedereen kon horen waarom iemand werd gestraft. Men vond dat daar een opvoedkundige werking vanuit ging. Van de wet op de privacy had men nog nooit gehoord. De strafreden werd door de betrokken EC, in het algemeen, geestig omschreven. Twee ervan ben ik nooit vergeten: Huzaar Wapenaar, maakte deel uit van de kazernewacht. De officier van kazernepiket (OKP) betrapte huzaar Wapenaar in de manschappenkantine, wat voor de huzaar verboden gebied was tijdens zijn wacht. De huzaar zat met zijn rug naar een tafeltje gekeerd; op dat tafeltje stond een groot glas bier! Huzaar Wapenaar ontkende met klem aan de OKP, dat het glas bier van hem was. De OKP had de huzaar niet zien drinken uit het glas bier, maar toch…de OKP vond het een verzwarende omstandigheid om bier te drinken tijdens de wacht. De OKP maakte een rapport op van bevinding en diende het rapport in bij de EC van huzaar Wapenaar, die zijn strafreden als volgt formuleerde: De wmr van de dag las de straf voor op het appel: ”Huzaar Wapenaar wordt gestraft met zeven dagen lichtarrest. Strafreden: Terwijl hij deel uitmaakte van de kazernewacht, werd hij zittend in de manschappenkantine aangetroffen onder het onmiddellijke bereik van een groot glas bier. Het tweede rapport wat de wmr van de dag voorlas, had betrekking op huzaar Van Deutekom die grote moeite had met de militaire dienst. Kortom huzaar Van Deutekom baalde als een stekker, liet dat voortdurend merken door deze woorden uit te spreken en te gebaren. Zijn PC had hem na diverse waarschuwingen rapport aangezegd. De EC maakte naar aanleiding van het rapport de volgende strafrede, die door de wmr van de dag op het appel, luid en duidelijk werd voorgelezen: ‘Huzaar Van Deutekom wordt gestraft met tien dagen lichtarrest. Strafreden: Huzaar Van Deutekom heeft herhaaldelijk een beweging gemaakt naar zijn PC met de open hand, van de kin naar zijn borst gewezen en daarbij het woord balen gebezigd, aldus te kennen gegeven dat de militaire dienst hem niet beviel. Zo zie je, als dienstplichtige had je weinig te vertellen. In de keukentent liep alles op rolletjes, er werd goed gekookt op die oude benzinebranders. Kpl Honingh was bezig de twee reservebranders te reviseren, de branders werden opnieuw voorzien van nieuwe pakkingringetjes om benzinelekkage te voorkomen. Hiervoor had hij opleiding gehad op de spinazieacademie in Leiden, militaire koksschool. Ben zelf even naar de tent gelopen van de foerier; heb daar koffie, suiker en koffiemelk gebracht voor Joop zijn ritselkist. Zodat ik zelf daar iedere middag even een kop koffie kon komen drinken. Samen met de wmr’s Joop Scholten, Mewis Korbijn, en oude sgt Van Donselaar van de AAT kwamen wij iedere middag even bij elkaar om een bakkie te doen. Hier ontstonden de grappen die we uithaalden tijdens een oefening. Joop vertelde: “Vandaag krijgen wij een nieuwe opper bij Staf-Staf-Verzorging Eskadron. Die wordt rechtstreeks naar 101 Tankbat overgeplaatst, hij komt uit Oirschot. :Vanavond moeten wij de opper indrinken.” Ouwe Donselaar zei: “Dat komt goed uit want vanavond hebben wij feest in de O.O.-bar. Het B-eskadron heeft de Bult Francis Cup gewonnen. Dat moet gevierd worden.” Joop vroeg of er door de keuken wat extra bittergarnituur gemaakt kon worden. Joop was verantwoordelijk voor de bar, die hij zelf gemaakt had op De Boskamp. De bar ging iedere oefening mee, hij was zo gemaakt, dat je hem kon inklappen en zo makkelijk te vervoeren was. Joop kreeg veel complimenten voor zijn zelfgemaakte bar, vooral gasten van andere onderdelen die bij ons op bezoek kwamen, keken hun ogen uit. In plaats van een bel boven aan de bar om een rondje te geven, had Joop een blauw zwaailicht (van een KMAR-jeep gejat) bevestigd met een drukschakelaar van een dikke Daf op de bar. Als je daarop drukte, ging het zwaailicht aan en kostte het je een rondje, voor de mensen die aan de bar zaten. Kpl Honingh had een bittergarnituurtje klaargemaakt met een lekker pindasausje om aan de bar uit te kunnen delen. Joop had een schaal met gekookte eieren op de bar gezet. Hij had ook voor warme rookworsten gezorgd, die in stukken waren gesneden en voor een paar centen aan de bar werden verkocht. De winst van de worst en eieren, ging in de barpot. Het avondeten was doorgegeven, de spullen voor het ontbijt waren in de veldkeukentent klaargezet voor de volgende morgen. De meeste koks gingen naar de manschappenkantinetent om met de huzaren van het B-esk feest te vieren, om de Bult Francis Cup in te drinken. De wmr’s gingen naar de O.O.-bar om daar hun feestje te vieren. Tegen acht uur kwam de nieuwe opper binnen en stelde zich voor aan zijn nieuwe collega’s. De opper moest ingedronken worden, Joop gaf een rondje weg op kosten van de bar en drukte daarbij op de schakelaar van de zwaailamp. De stemming zat er goed in. Met het gezamenlijk zingen van het liedje, waarom is ein rijn zo sjeun, werd het glas geheven op de nieuwe opper! Iedereen zong met volle borst mee! De nieuwe opper ontkwam niet aan ons spelletje van het maken en drinken van onze bataljonscocktail de Bizondreun. Dat was een spelletje met twee dobbelstenen. Wie het eerste twee keer vier gooide, moest de Bizondreun samenstellen. De nieuwe opper dacht even flink te wezen, gooide twee maal vier, bestelde in een groot glas twee maatjes whisky en twee maatjes cognac, aangevuld met wat jenever en citroenjenever, en verder werd het glas afgevuld met bier. De opper was in de veronderstelling dat een ander tweemaal vier zou gooien en deze Bizondreun op zou moeten drinken. Daar stond de Bizondreun. Wie nu twee keer vier gooide, moest dit glas met inhoud betalen. De nieuwe opper was opnieuw aan de beurt en pakte de twee dobbelstenen en gooide opnieuw tweemaal vier; luid gejuich klonk op aan de bar, dat de nieuwe opper zijn zelf samengestelde Bizondreun moest betalen. Weer werd een rondje gegooid met de dobbelstenen, er werd hard gerammeld met de beker dobbelstenen, de spanning steeg ten top, wie nu tweemaal vier gooide moest de Bizondreun in één teug opdrinken. De nieuwe opper was opnieuw aan de beurt met gooien, rammelde luid met zijn beker naast zijn oor, een luid gejoel klonk op aan de bar. De nieuwe opper gooide met grote overtuiging zijn dobbelstenen op de bar. Iedereen keek vol spanning welke dobbelstenen uit de beker rolden. Wederom gooide de opper tweemaal vier en begreep totaal niets van wat hij zag. Nu moest de opper zijn eigen samengestelde en betaalde Bizondreun zelf opdrinken. De opper liet zich niet kennen en zette het glas aan zijn mond en dronk het, als een ingewijde huzaar, in één teug leeg. De opper boerde diep uit zijn keel, stond na het opdrinken van de Bizondreun verdwaasd naar Joop te staren. Zich goed vasthoudend aan de rand van de bar, maar ineens viel de opper plat op de grond. Bij het neergaan naar de grond, raakte hij met zijn kin de rand van de bar en raakte even buitenbewustzijn. Gelukkig kwam hij snel weer bij. Twee van zijn collega’s hebben de nieuwe opper naar zijn tent gebracht om zijn roes uit te laten slapen. Volgens mij had de opper een acute alcoholvergiftiging opgelopen. Welkom bij 101 Tankbat. Later vroeg ik aan Joop hoe het kon dat de opper precies iedere keer tweemaal vier gooide als hij aan de beurt was. Joop begon stiekem te lachen, wilde het eerst niet vertellen. Hij liet mij twee bewerkte dobbelstenen zien, als je die gooide dan had je altijd tweemaal vier. Als de nieuwe opper aan de beurt was wisselde Joop ongemerkt de stenen in de dobbelstenenbeker zodat de opper altijd de klos was. Bij de stenen waar wij mee gooiden zat geen vier op de dobbelstenen, maar een extra vijf, dus wij konden nooit tweemaal vier gooien. Joop zei: “Die dobbelstenen heb ik ooit gekocht, bij een Jood op het Waterlooplein in Amsterdam, die goochelartikelen verkocht. Je moet wel je mondje houden over dit geheim.” Menige nieuweling bij 101 Tankbat is slachtoffer geworden van Joop zijn dobbelstenen. De volgende dag, bij het ochtendappel, was de nieuwe opper niet aanwezig, die lag nog ziek in zijn tent. Joop is hem gaan opzoeken met een cocktailtje van tomatensap met een rauw eitje en een scheutje wodka daarin. “Daar knap je weer van op.,” zei Joop, “je bent zo weer op de been met deze cocktail.” Tegen het einde van de dag was de opper weer aanwezig, maar tijdens de verdere oefening hebben wij de nieuwe opper weinig aan de bar gezien. Vandaag was het een bijzondere dag, de nieuwe Leopardtank zou worden geïntroduceerd op de tankbaan, die hier speciaal voor was afgezet. De leopard- tank moet de Centuriontank gaan vervangen. Diverse wachtmeesters van het A-esk met hun chauffeurs, gingen proefrijden. Tevens zou door een Duitse tankbemanning een demonstratie worden gegeven op de afgezette tankbaan. De Generale Staf zou hierbij aanwezig zijn. Beide tankeskadrons zagen uit naar de nieuwe moderne tanks, ze verwachtten hier veel van. Samen met mijn kpl gingen we foerageren op baan 3, even later kwamen we langs de tankbaan waar de Leopard werd gedemonstreerd. We zijn even gestopt om naar de nieuwe tank te kijken. Op dat ogenblik stapten een wmr en een tankchauffeur van het A-esk op de Leopardtank. Startte de tank voor een proefrit. Op volle snelheid reden ze over de tankbaan, even later maakten ze een scherpe draai en reden op volle snelheid terug. Via de radio kregen ze de opdracht om op volle snelheid een noodstop te maken. De wmr stak half uit zijn koepel, opeens maakte de chauffeur een noodstop. De tank stond direct stil en helde helemaal voorover door zijn hoge snelheid, de wmr werd door de noodstop met grote snelheid uit de tank gelanceerd en kwam voor de tank op de rijbaan terecht. Op enkele schaafwonden na, waren er geen ernstige verwondingen. De wmr, nog wit van schrik, vertelde dat hij zich nergens aan vast kon houden in de koepel tijdens de noodstop. Hij had liever gezien dat er twee handgrepen waren gemaakt in de koepel om zich in bijzondere omstandigheden aan vast te kunnen houden. Enkele stafofficieren maakten hiervan aantekeningen. Even later ging de demonstratie weer door. Wij zijn verdergegaan naar baan 3 om onze foerage op te halen. De volgende dag, na het ochtendappel, liepen diverse officieren zenuwachtig heen en weer te beren door het bivak. Alles moest opgeruimd worden en netjes worden aangeharkt. Er werd een corveeploeg samengesteld, die het hele bivak moesten opschonen. Naast de officiersmess werd een speciaal toilet gebouwd, er werd heel geheimzinnig gedaan. Er ging in het bivak het gerucht rond dat vandaag de Inspecteur – Generaal Prins Bernhard op bezoek zou komen, in ons bivak. De Inspecteur- Generaal zou vandaag een demonstratie bijwonen van de nieuwe Leopardtank. Na de demonstratie op de tankbaan, stonden de officieren van 101 Tankbat strak in de houding aangetreden in hun uitgaanstenue met alle eretekens op hun borst, naast de officiersmesstent in afwachting op de komst van de Inspecteur –Generaal. Met mijn chauffeur was ik net terug van foerageren, de koeken die ik bij de bakker in het dorp had opgehaald, wilde ik naar de centrale grote kantinetent van de manschappen brengen. Het was net koffiepauze, de tent zat vol huzaren. Plotseling werd er orde geroepen; ineens was het muisstil, Prins Bernhard kwam binnen met enkele van zijn Generaals. Hij begon onmiddellijk met huzaren te converseren en vroeg hoe het eten was bij 101. Een Amsterdamse Jordanees zei tegen de prins: “De oefening is goed te doen, maar die muzikantenkwijl en die gekookte camouflagenetten zijn niet te vreten, die mogen ze van mij aan de varkens geven.” De Prins moest om deze opmerking van de huzaar ontzettend lachen en zei tegen mij: “Wmr, wat bedoelen ze hiermee!” Ik zei: ”Hoogheid, hier bedoelen ze gekookte verse postelein en te lang gekookte verse andijvie mee, die groenten vindt niet iedere huzaar lekker.” Even later zei de prins tegen de barkeeper: “Geef alle huzaren wat te drinken.” Even later vertrok hij en zei bij de uitgang: “Wachtmeester, dien de rekening van de drankjes in bij jullie S1, die het bij mijn stafbureau in De Zwaluwenberg in Hilversum kan declareren.” De inspecteur-generaal stapte in zijn jeep en reed met zijn chauffeur naar de uitgang van het bivak waardoor hij, tegen de rijrichting in, ook was binnengekomen. Even later liep ik met de drankrekening van de barkeeper van de manschappenkantine, rechtstreeks door naar de officiersmesstent om de rekening bij onze S1 van de Inspecteur-Generaal af te geven. De officieren stonden nog steeds keurig op een rij om de Prins te ontvangen. Ik liep op mijn S1 af en gaf hem de rekening van de Prins. Officier S1 keek mij verbaasd aan. Ik zei: “De Prins is al geweest in de manschappentent. Hij is via de achteruitgang het bivak binnengereden tegen het circuitverkeer in. Kwam direct bij de manschappenkantinetent uit, heeft daar een babbeltje gemaakt met de huzaren. Heeft een rondje gegeven aan alle aanwezige huzaren. Daarna is de Inspecteur-Generaal weer vertrokken via de achteruitgang!” Groot was de teleurstelling bij de officieren die de Prins graag hadden ontvangen in hun speciale ingerichte officierstent met openhaard en mooie schilderijen. Later hoorde ik dat de barrekening niet werd ingediend op de Zwaluwenberg van de Inspecteur-Generaal, maar betaald werd door de officieren van 101 Tankbat zelf. Het was hun eer te na om de rekening naar de staf van Prins Bernhard te sturen. Dodenherdenking en Bevrijdingsdag stonden voor de deur. Enkele koks hadden zich opgegeven om mee te gaan naar het concentratiekamp Berg en Belsen. Ikzelf had hiervoor bedankt, ik was daar verleden jaar al geweest, wat een enorme indruk op mij had gemaakt, wel ging ik de volgende dag bevrijdingsfeest vieren met de jongens in Walsrode. Daar was een jaarlijkse kermis, wat goed uitkwam voor de huzaren, ze konden zich hier goed uitleven met het vieren van de bevrijding. Op Bevrijdingsdag, hadden wij ’s morgens vroeg eerst appel, de overste hield een mooie toespraak en waarschuwde ons voor de Koude Oorlog, die nog steeds in de lucht hing. En memoreerde, dat wij hier in Duitsland niet voor niets waren om te oefenen. De vrede kreeg je niet zomaar, daar moest aan gewerkt worden, ook door ons bataljon. Voor de huzaren en de O.O’s hadden wij een feestmenu samengesteld met alles erop en eraan. Uitgebreide rijsttafel met satés en pindasaus. Tijdens de middagborrel kregen wij bezoek van een Engelse cavalerist een sergeant-master, met een gigantische cavaleriesnor met twee omhoogstekende punten aan zijn snor. Hier kon je een sigarettenvloeitje op prikken, zo scherp waren de snorpunten. De snor was bewerkt met suikerwater. Joop, onze barkeeper, bood de sergeant-master een biertje aan. Ik stond naast hem aan de bar en dacht :”Wat gaat hij nou doen met zijn biertje?” In onze bartent hing altijd een schilderij van onze vorstin, dat altijd meegaat op oefeningen. De sergeant-master liep met zijn biertje naar het schilderij van onze vorstin, ging in de houding staan en bracht zijn arm met biertje omhoog en bracht een heildronk uit op onze koningin. Liep daarna weer statig met zijn biertje naar de bar en begon van zijn aangeboden biertje te drinken. Die Engelsen drinken hun biertje met stijl, hier kon nog menige Hollandse cavalerist een voorbeeld aan nemen. Inmiddels had Toon Turk zijn dikke keukendaf klaarstaan voor vertrek om bevrijdingsfeest te vieren in het plaatsje Walsrode. De huzaren waren in goede stemming om er een lekker feestje van te maken, ze hadden er zin in. Vlak bij Walsrode wist Toon een plekje om zijn auto neer te zetten, normaal moet iemand bij de auto blijven. Het voertuig mocht in Duitsland niet onbeheerd achtergelaten worden. Toon had in de loop van de tijd, tijdens diverse oefeningen, een relatie opgebouwd met de plaatselijke brandweercommandant tijdens het water halen. Was bij de commandant al diverse keren thuis op bezoek geweest. De commandant was al een paar keer bij ons in het bivak geweest, om een borrel te komen drinken, vandaar. Toon parkeerde de keukendaf netjes achter op de Duitse brandweerkazerne, de auto stond nu niet meer onbeheerd, goed uit zicht, achter de brandweerkazerne. “Zo,” zei Toon, “nu kunnen wij allemaal feestvieren.” Er waren nog meer Nederlandse onderdelen in Walsrode om hun bevrijdingsfeest te vieren. Wij stapten de grote danszaal binnen, er waren ontzettend veel mooie meisjes met grote borsten aanwezig, waarmee gedanst kon worden. De huzaren keken hun ogen uit. Boven op het balkon zat een blaaskapel te spelen. Tijdens het dansen werd er af en toe vanaf het balkon een opgeblazen ballon losgelaten, degene die de ballon bemachtigde, kreeg gratis een pul bier aan de bar. Iedereen deed zijn best om een ballon te pakken te krijgen. Opeens zag ik Kees Vullings boven op het balkon staan, naast de blaaskapel, ik dacht nog: “Nee…he! Wat doet die verdomde Vullings daar nou weer!” Kees stond een condoom op te blazen en liet deze los over de dansende mensen. Uitgerekend een luitenant van de infanterie kreeg het leeggelopen condoom in zijn nek, grote hilariteit onder de dames. De luitenant vond de grap niet geslaagd en liep naar de MP, die toezicht hield. Kees werd onmiddellijk door de MP van het balkon gehaald en kreeg van de MP ter plaatse een waarschuwing. Het feest ging verder, er werd veel gedronken door de huzaren. Een van de huzaren liep op de jonge tweede luitenant af, die net dat condoom in zijn nek had gekregen. Hij zei tegen de luitenant: “Wat een akelig miezerig kereltje ben jij, om naar de MP te stappen, jij bent zeker nieuw hier? Die ster op je kraag moet nog nat gemaakt worden volgens mij”. En hij kiepte direct een groot glas bier in zijn nek. Nu raakte de luitenant buiten zinnen, gaf de huzaar een harde tik voor zijn hoofd. Dat pikten de huzaren niet en ze sloegen er direct hard op los met Kees Vullings in de aanval. In de kortste keren brak er een grote vechtpartij uit. Van alle kanten kwam de MP de feesttent binnen om de vechtenden uit elkaar te halen. De infanteristen waren met de cavaleristen op de vuist gegaan. Er werd hard geknokt, er vielen rake klappen. Toon Turk had vier infanteristen voor zijn rekening genomen. Toon genoot hiervan. De MP had de zaak snel onder controle, hebben de huzaren en infanteristen snel buiten de feestzaal gezet. Een van de MP’s kwam op mij af en vroeg of ik de leiding had over die club huzaren. De MP gaf mij een waarschuwing, dat mijn jongens zich moesten inhouden, anders was het feest voor hen afgelopen. Ik bood mijn excuses aan namens de jongens en verzekerde de MP, dat het bij dit incident zou blijven. Er werd verder feestgevierd op de kermis, Kees Vullings hield ik extra in de gaten, deze zat zich in een biertent met twee dikke dames helemaal te bezatten. Tegen een uur of twaalf, gaf ik Toon Turk opdracht om zijn dikke Daf op te halen en de jongens in te laden, om terug te rijden naar het bivak. Eindelijk hadden wij alle jongens in de auto, we konden vertrekken naar het bivak. Tijdens onze rit van Walsrode naar ons bivak kwamen wij onderweg een alleen lopende, ladderzatte infanterist tegen. Ik zei tegen Toon: “Stop even, dan kan die jongen een eindje meerijden, wij komen toch langs baan 8 waar deze jongen moet zijn.” Nadat Toon gestopt was en de infanterist plaats had genomen achter in de auto, zijn we verder gereden. Opeens hoorde ik een hoop herrie achter in onze auto. Ik zei tegen Toon,: “Stop even, volgens mij gaat het niet goed achter in de auto.” Ik was net op tijd, de infanterist hing al half over de laadklep van de dikke Daf, de huzaren hadden tijdens het rijden geprobeerd om de infanterist uit de dikke Daf te gooien. “Infanteristen horen hier niet,” zeiden ze. Ik schreeuwde: “ Hé…jongens dan kun je niet maken. Stel je voor dat het je zelf overkomt, dat je terug moet lopen naar je bivak. Dan zou je blij zijn als een infanterist je meenam.” Na een hoop gemopper werd de infanterist geaccepteerd, het ging niet van harte, maar hij mocht verder meerijden. Even later kwamen we bij baan 8 aan en kon de infanterist uitstappen. Hij bedankte ons zo goed en zo kwaad als het ging, en strompelde verder naar zijn bivak. Intussen naderden wij ons bivak op baan 9, ik had nog tegen de jongens gezegd dat ze muisstil moesten zijn, anders kregen wij problemen bij de wacht, met de officier van Piket. Uitgerekend vanavond was opperpunt officier van piket en die was niet makkelijk. Heel zachtjes, zonder geluid te maken, zijn we het bivak ingereden, we hadden allang binnen moeten zijn, de jongens hebben snel hun tent opgezocht en konden terugkijken op een boeiend bevrijdingsfeest. Op een dag was ik in mijn CP-tent bezig om mijn voedingsadministratie en tafelgelden bij te werken. Een van de adjudanten kwam mijn tent in en vroeg: “Kan jij voor ons wat flessen jenever en cognac regelen. Jij komt toch iedere dag in Höhne bij die Engelsen?” In Höhne hebben de Engelse militairen een belastingvrije winkel, waar ook sterkedrank werd verkocht. De menagemeester van de oefenende troepen mocht daar inkopen doen. Anderen militairen hadden geen toegang tot het ‘Roundhouse’ en werden tegengehouden door de daar opwacht staande KMAR. In het verleden was er veel belastingvrije drank gekocht door de oefenende troepen, wat tot klachten heeft geleid bij de Koninklijke Marechaussee. Ik zei tegen de adjudant: ”Maak maar een bestellijst, ik zal kijken wat ik voor jullie kan doen, wij mogen daar alleen proviand, maar geen drank kopen. Maar volgens mij krijg ik het wel voor elkaar. In de winkel zelf, doen ze daar niet moeilijk over. Het is onze eigen KMAR die daar problemen over maakt.” Op het einde van de middag kwam de adjudant met de bestellijst en geld. Ik zei: “Ik zal ervoor zorgen.” Over een paar dagen gingen wij weer terug naar De Boskamp. Ook mijn kpl had een dranklijst gemaakt voor de keukenjongens. De bestellijsten logen er niet om. In totaal moest ik achttien dozen sterkedrank meenemen. De volgende dag tijdens het foerageren zijn we naar het ‘Roundhouse’ gegaan, ik heb bij de bedrijfsleider mijn bestelling gedaan, was eerst bang dat ik het niet mee zou krijgen, vanwege de grote bestelling. Gelukkig werd er niet moeilijk over gedaan door de bedrijfsleider, die dacht alleen maar aan zijn omzet, ik kon de bestelling meenemen, maar moest eerst afrekenen aan de kassa. Terwijl ik op mijn bestelling stond te wachten heb ik nog privé-inkopen gedaan voor mezelf, alles belastingvrij. Toon Turk heeft in overleg met de bedrijfsleider zijn vrachtwagen naar het magazijn aan de achterzijde van de supermarkt gereden, daar heeft hij de dozen sterkedrank ingeladen buiten het zicht van de KMAR. Nu hoefden wij niet al die dozen met drank door de hele supermarkt heen te sjouwen. Terug in het bivak ben ik begonnen met het verdelen van de bestelling. Even later kwamen een paar oppers mijn tent binnen, voor een nabestelling. ”Mijn keukendaf begint al aardig op een drankexpres te lijken,” zei Toon. Ik zei: “Je moet niet zeiken, Toon , je heb er zelf ook profijt van.” Tijdens het eten uitgeven zei mijn kpl, dat de spoelingtonnen zowat overliepen met etensresten. Normaal zorgde de beheerder van het bivak ervoor, dat de spoeling werd opgehaald. Maar de laatste week hadden we niemand meer gezien. Ik zei tegen Toon: “Zet de spoeling in de dikke Daf, dan gaan wij zelf een varkensboer zoeken om de spoeling te lozen. Hier in de omgeving van Falingbostel zijn genoeg varkensboeren die de spoeling graag willen hebben.” Vlak voor Falingbostel zagen wij een varkensboerderij, omgeven door prachtige hoge bomen. Onmiddellijk stuurde Toon zijn auto het erf op, we werden ontvangen door een koppel gakkende ganzen, dit waren de waakhonden van de boerderij. Wat gingen de beesten tekeer zeg! De boer kwam op het geluid af van zijn gakkende ganzen. Vlak voor de varkensstal waren wij gestopt. Voordat wij uitstapten, heeft de boer eerst de ganzen weggejaagd, anders zouden de kuitenpikkers in je been pikken, zei de boer. Na het wegjagen van de ganzen zijn wij uitgestapt. Ik heb mij voorgesteld aan de boer en verteld wat de bedoeling was. Hij was ontzettend blij dat we bij hem waren langsgekomen, kon de aangeboden spoeling goed gebruiken voor zijn varkens. Hij vertelde dat hij zich bij de Duitse weermacht diverse keren had ingeschreven om de spoeling te mogen ophalen bij de onderdelen die aan het oefenen waren. Maar hij werd steeds afgewezen door de Duitse weermacht, vermoedelijk te laag ingeschreven. Ik vertelde hem dat ik zes volle tonnen met spoeling bij me had. Dat stond de boer goed aan en hij laadde met zijn knecht direct de spoeling uit de auto en bracht die naar de varkensstal. Na het lossen van de spoeling nodigde de boer ons uit in zijn mooiste kamer van de boerderij, wij kregen een glaasje schnaps aangeboden en raakten gezellig aan de praat. Opeens vroeg de boer: “Hoeveel geld moet je voor de spoeling hebben?” Ik zei: “Ik heb geen flauw idee hoeveel geld die spoeling waard is”. Hij bood mij 200 DM aan. “Dat is een mooie prijs,” zei ik tegen de boer. “Hier kunnen wij voor de huzaren leuke dingen mee doen, een mooie aanvulling op de tafelgelden.” Tafelgeld krijg je tijdens de oefening, om iets extra’s te kopen voor bij het eten, zoals tomatenketchup, mayonaise, extra fruit en eieren. Voor de terugweg kon je er harde broodjes voor kopen. Je kon wat lekkers aan het lunchpakket toevoegen, uiteindelijk was het toch een lange rit naar Holland. Terwijl we zaten te praten met de boer, kregen wij het over onze militairen. De boer vertelde dat hij aan de Hollandse militairen erg moest wennen met dat lange haar. Hij vond de haarnetjes die sommige militairen droegen maar niets. De boer was blij dat die gekke haardracht niet bij de Duitse weermacht was toegestaan. Vroeger, in de tijd van Hitler, vertelde de boer, was het hier een grote opleidingsdrukte op de Lünerburgerheide en hij vertelde, dat hij weleens heimwee had naar die tijd, toen de SS’ers hier nog werden opgeleid. Hij raakte over die tijd niet uitgesproken, hij was toen nog een klein kind, toen hij bij zijn vader op de boerderij rondliep en vaak meeging naar de kazernes om spoeling op te halen. De boer vond het ontzettend jammer dat die tijd voorbij was en Hitler had verloren. Maar goed, nu oefenden de NATO-troepen hier en dat bracht ook veel geld op in hun dorp. Toon en ik keken elkaar aan, na de Hitlerverheerlijking van de boer. Maar zeiden verder niets tegen elkaar, ons belang was om de spoeling kwijt te raken tegen een redelijke prijs. De boer stelde voor, als wij weer kwamen oefenen, dat ik dan bij hem langs moest komen. Hij zou iedere dag voor schone tonnen zorgen, om de spoeling in te doen. Wij hoefden dan zelf geen tonnen meer te regelen. Iedere dag zou de boer de spoeling af komen halen, zodat wij geen last kregen met de wilde zwijnen die op het etensafval af kwamen. Wij sloten een deal, ik was er nu zeker van dat de spoeling voortaan werd opgehaald en betaald. Met het spoelinggeld van de boer konden wij leuke dingen doen, voor de O.O’s en de manschappen. Na ons gesprek zijn we weer opgestapt. De knecht had onze spoelingtonnen netjes schoongemaakt, die hoefden wij niet meer te gebruiken. Ik kreeg nieuwe tonnen mee, om voor de laatste dagen te gebruiken. Nadat wij afscheid hadden genomen, reden wij terug naar ons bivak. Toon zei ineens: ”Wat een vuile rotmof is die boer.” “Ja,” zei ik “dat zijn ze allemaal in deze omgeving, het is hun met de paplepel ingegoten, ze weten niet beter.” “Maar ondanks dat,” zei Toon, “heb je het mooi geregeld, dat we nu geld krijgen voor de spoeling, nu kunnen wij wat extra’s doen voor onze huzaren. Verder heb ik schijt aan die kut moffen,”zei Toon. Zo vlak na de oorlog werd deze taal over de moffen nog veel gebezigd! De volgende morgen kregen de huzaren en O.O’s een extra eitje naar keuze bij het ontbijt. Zij vroegen direct : “Waar hebben wij dat aan te danken?” De laatste dagen waren in zicht, wat er al schoongemaakt kon worden, werd onder handen genomen. De waterverhitters moesten smerig blijven, hier verstopten de koks hun belastingvrije drank in. De douane had een hekel aan smerige handen, daar waren wij in de loop van de tijd achter gekomen. Op de laatste dag hadden wij nog wat zakken met aardappelen over, een van die zakken heb ik aan de boswachter gegeven die nog steeds rondreed op zijn moped om ons bivak. Ik wilde toch op goede voet komen te staan met deze boswachter, want vliegen vang je niet met azijn maar wel met stroop. Je weet nooit of je tijdens een volgende oefening zo’n boswachter nog eens nodig hebt. Het was ontzettend mooi en warm weer, we zouden met open dak naar Holland rijden. De lunchpakketten waren uitgedeeld, die waren rijkelijk voorzien van wat extra’s voor onderweg. Het lunchpakket zag er goed uit, vooral die verse harde broodjes met gekookte beenham deden het goed. Iedereen was hier tevreden over. En dat allemaal van het geld van de spoelingboer! Een klein groepje zou onder leiding van opper Eymail achterblijven om het bivak over te dragen aan de beheerder van de Duitse weermacht. Het bivak moest schoon opgeleverd worden. Om half drie midden in de nacht werd het sein gegeven opstellen bij de voertuigen. Toon had gezorgd voor een gevulde waterwagen, zodat we onderweg tijdens de grote pauze koffie konden zetten. Spetter, onze spekjood had de laatste overgebleven koude karbonade meegenomen voor onderweg, dat zou niet waar wezen. Spetter zorgde goed voor zichzelf en zijn maatjes. Je moest bij hem altijd goed uitkijken wat hij meenam onderweg, vaak was het niet koosjer en ging het ten koste van anderen. Hij was in staat om je proviandtent helemaal leeg te halen en te verkopen voor bier! Onze opper inspecteerde de voertuigen, en schreef de mars nummers op de zijkant van de auto’s, wij waren zoals gewoonlijk weer het eerste voertuig van onze colonne. Toon had zich helemaal gesetteld achter zijn stuur, hij had van alles en nog wat bij zich. Hij kon niet omkomen van honger en dorst, had goed voor zichzelf gezorgd. Om vier uur in de morgen kregen wij het sein voor vertrek, het begon al licht te worden. Het was prachtig weer, en heerlijk om zo vroeg in de morgen over de Lünerburgerheide heen te rijden, je zag overal het wild wegrennen. Die een goed heenkomen zochten voor de naderende colonne. Onderweg vertelde Toon, hoe hij mijn drank had verstopt, hij had de drank verdeeld over de drie keukenwagens, op deze manier had Toon het risico van ontdekking verdeeld. De douane pakte steekproefsgewijs maar één auto uit de colonne bij de grens, om deze te inspecteren. Tenzij er aanwijzingen waren dat er stevig werd gesmokkeld, dan werden er meer voertuigen uit de colonne genomen. Toon vertelde dat hij de andere chauffeurs in de colonne opdracht had gegeven, bij de grens zo dicht mogelijk op elkaar aan te sluiten. Hierdoor werd het voor de douane bijna onmogelijk gemaakt er een voertuig tussenuit te pikken en naar de kant te sturen. Toon vertelde, dat deze methode hem al enkele malen gelukt was. Hij vertelde dat bij zijn eerste schietoefening het in de eerste instantie goed gelukt was. Maar de jongens achter in de auto’s begonnen hard te juichen toen ze de grens over waren gekomen zonder controle. Door al dat gejuich vertrouwde de KMAR het niet. Vooral dat er geluiden binnen waren gekomen bij de KMAR, dat er bij de Engelse belastingvrije winkels, ontzettend veel sterke drank was ingekocht door de oefenende troepen. De KMAR had bij het ‘Roundhouse’ gezien, dat veel huzaren toegang hadden gehad tot de belastingvrije winkels. Het was tijdens de oefening verboden om in die belastingvrije winkels te komen, dankzij het optreden van de KMAR. Alleen de managemeesters hadden toegang tot de belastingvrije winkels. Gelukkig hield de bedrijfsleider van de belastingvrije winkel een oogje dicht als de menagemeesters sterkedrank bestelden. De bedrijfsleider dacht alleen maar aan zijn omzet, hij wilde graag verkopen. Om weer even bij het verhaal van Toon terug te komen. Hij zei: “Bij mijn eerste schietoefening gingen wij ook zonder controle de grens over, iedereen in juichstemming dat zij hun smokkelwaar over de grens hadden gekregen. Maar groot was hun teleurstelling bij aankomst op de parkeerplaats in De Boskamp. Op het parkeerterrein van de kazerne werden wij ontvangen door een groot peloton marechaussees met een groep douaneambtenaren, om alsnog de voertuigen te inspecteren.” “Nadat alle voertuigen binnen waren gekomen, werden de voertuigen netjes op een rij gezet. Er werd appel gehouden, iedereen moest voor zijn voertuig gaan staan, de voertuigen werden stuk voor stuk grondig doorzocht door de douane en de KMAR,” vertelde Toon. “De flessen sterkedrank, die in de voertuigen waren verstopt, werden uit de voertuigen gehaald. Ook andere belastingvrije artikelen, zoals transistorradio’s, fototoestellen, sigaretten, werden in beslag genomen, en uitgestald voor het voertuig op de parkeerplaats. De aantallen logen er niet om, de douane en de KMAR hadden een grote vangst. Het zag er niet best uit,” zei Toon. “Gelukkig heb ik die reis een heldere brainwave gehad, ik had in een plunjebaal, tussen de smerige keukendoeken, mijn drankflessen en sigaretten gedaan en in een lege waterwagen verstopt. De douane heeft niet in de waterwagens gekeken. Zij waren in de veronderstelling dat daar water in zat. Wat een geluk heb ik toen gehad,” zei Toon. “Iedereen (behalve ik) die gesmokkeld had, moest een fikse boete betalen en was al zijn spullen kwijt. Alle huzaren van Staf-Staf Verzorging Eskadron heb ik voor vertrek geïnstrueerd,” zei Toon, “hoe wij over de grens moesten rijden en vooral je kop dicht moest houden bij het passeren van de grens.” Inmiddels reden wij verder door het Duitse landschap, overal stonden kinderen langs de weg naar ons te zwaaien, het leek wel of wij bevrijders waren. Woeste Willem, collonecommandant, was in zijn open jeep al een paar maal langsgereden, alles verliep volgens tijdschema, ook op de kruisingen in de steden ging het goed. Een uur voor de grens werd er pauze gehouden, de koks hebben koffiegezet, de appelkoeken die over waren gebleven in het bivak werden uitgedeeld zolang de voorraad strekt. Toon liep voor de zekerheid, nog even de colonne langs, gaf hier en daar nog even instructies en aanwijzingen, hoe zij de grens moesten passeren. Sommige O.O’s liepen zenuwachtig rond, om nog wat sloffen sigaretten te verstoppen, hier waren ze vrij laat mee. De jeep van de ritmeester kwam langsrijden, gaf ons het sein dat wij over vijf minuten weer gingen rijden. Precies over vijf minuten werden de auto’s gestart en zette de colonne zich in beweging. Vlak bij de grens zag Toon in zijn spiegel, dat de voertuigen goed aansloten en hij voerde langzaam zijn snelheid op als eerste voertuig, zodat niemand van de douane het waagde, tussen de rijdende auto’s van de colonne in te springen. Voordat de douane het in de gaten had waren wij met onze colonne de grens over, de huzaren achter in de auto’s hielden goed hun koppen dicht, deden net of zij lagen te slapen. De colonne van de infanterie achter ons was de klos. Er was een groot gat ontstaan tussen beide colonnes. De douane en de KMAR hadden nu volop gelegenheid om wat voertuigen aan de kant te zetten voor controle. De reis verliep voorspoedig en zonder pech, alle voertuigen reden nog. De BOG had een mooi staaltje werk geleverd om alle voertuigen rijdend te houden. Inmiddels reden wij het Hollandse landschap binnen, ik verlangde naar huis, thuiskomen is het mooiste wat er is, dat vond ik al toen ik nog voer. We konden weer terugkijken op een mooie oefening waar veel was gebeurd. Tijdens de oefening was door het keukenpersoneel hard gewerkt, ondanks de moeilijke werkomstandigheden. Vanaf Zwolle mochten wij over de snelweg rijden, veel automobilisten ergerden zich dood aan onze colonnes, die zo langzaam reden. Gelukkig naderden wij na enige tijd het verkeersplein Hoevelaken, het duurde niet lang meer voordat wij de parkeerplaats van de kazerne op konden rijden. Eindelijk waren wij bij afslag Leusden, ineens begon de motor van ons motorvoertuig vreemd te doen, begon te sputteren, gelukkig konden wij de afslag halen. Toon begon snelheid te verliezen en zei: “Het zal toch niet waar wezen, dat mijn auto ophoudt hier vlak voor de poort van de kazerne.” Toon controleerde zijn benzinetanks nog eens onder het rijden, hier was niets mee aan de hand. Toon begon tegen zijn motor te praten: “Hou het nog even vol!” Gelukkig moesten wij vaart verminderen, maar wij konden niet harder meer rijden dan 20 km/u. Toon bleef vol gas geven maar ging echt niet harder. Met een topsnelheid van 15 km reden wij de parkeerplaats van De Boskamp- kazerne op. Ineens een grote knal vanuit de motor, midden op de parkeerplaats van de kazerne stonden wij stil en kreeg Toon het voertuig niet meer in beweging. Woeste Willem kwam op de auto van Toon toegestapt, gaf met zijn officiersstok een klap op de motorkap, en zei tegen de auto: “Dat heb je keurig volgehouden.” De opper van de BOG stond nog bij de grens een auto te repareren en had nog een auto in de takels hangen, die hier op de werkplaats gerepareerd moest worden. “Voorlopig is de opper met zijn BOG-groep nog niet thuis, dat kan wel midden in de nacht worden als het tegenzit,” vertelde de ritmeester. “Stel je voor,” zei Toon, “als ik op die afslag stil was komen te staan, dan had ik al die tijd op de BOG-groep moeten wachten.” Na het appel voor de voertuigen mochten wij onze vrouwen gedag zeggen, heerlijk om weer thuis te zijn. Samen met de vrouwen zijn we naar de O.O.-mess gelopen en hebben daar eerst even een biertje gedronken, dat smaakte wel na een lange, warme, stoffige rit. De vrouwen hebben wij even in de mess achtergelaten om de keukenwagens uit te laden. Toon zijn auto werd weggesleept door een collega. Binnen het uur hadden wij alles gelost en konden wij gaan douchen. De badmeester had het ontzettend druk, je mocht niet te lang onder de douche staan, er stonden nog veel mannen te wachten. Twee uur na aankomst, stond ik weer netjes schoon en aangekleed in de O.O.-mess. Er werden al sterke verhalen verteld aan de bar, wat we tijdens de schietoefeningen hadden meegemaakt, de verhalen werden steeds mooier. Even later konden wij naar huis, met verlof. De BOG-groep was nog steeds niet binnen, wel was er bekendgemaakt, dat zij al een tijdje onderweg waren naar De Boskamp-kazerne en het niet lang kon duren, eer zij binnen zouden rijden. Na de oefening waren wij druk, de veldkeukeninventaris moest schoongemaakt worden om op te slaan. De CP-tenten moesten schoon ingeleverd worden bij de Bevo, al met al veel werk. Het gewone keukenwerk ging gewoon door. Nadat alles weer schoon en opgeslagen was, begonnen wij met de voorbereiding van de grote najaarsoefening met aansluitend de schietserie. Wij zouden acht weken wegblijven. Gelukkig werd dat goedgemaakt met een buitenlandtoelage, die voor beroepspersoneel en kvv’ers voor het eerst werd uitbetaald. Het was het laatste jaar dat onze overste het Bataljon commandeerde, er vonden drie belangrijke feiten plaats. In de eerste plaats werd in dit jaar voor de 1e Divisie 7 december een fanion geïntroduceerd dat ieder jaar aan de meest verdienstelijke eenheid van de divisie zou worden uitgereikt. 101 Tankbat had al een goede MIO-inspectie achter de rug en wéér voor de zoveelste keer de Bult Francis Cup gewonnen en de zilveren Uzi. Met pistoolschieten hadden de officieren de 1ste prijs gewonnen. De overste kreeg de eer, om als eerste op 26 juli 1967, het fanion voor het beste onderdeel in ontvangst te mogen nemen. Heel 101 was hier trots op, het was tevens een mooi afscheidscadeau voor de overste, hij moest nog wel de grote najaarsoefening en schietserie meedraaien. Na een betrekkelijke rustige zomer, zonder NATO-alarmen, begonnen wij ons klaar te maken voor de grote najaarsoefening. Als enige Nederlandse eenheid zouden wij deelnemen aan de oefening ‘Rob Roy’. Aanvankelijk was deze oefening alleen als herfstoefening bedoeld voor de 4e divisie van het Britse Rijnleger. Gaandeweg de voorbereiding, werd een tegenpartij geformeerd uit drie andere nationaliteiten. Dat was o.a. de Canadese 4e infanterie ‘Brigade Group’, 5000 man, waarvan sommige eenheden Franstalig waren. Deze Group werd versterkt met een Deens gemotoriseerd infanteriebataljon (650 man). Hieraan werd 101 Tankbataljon aan toegevoegd (800 man) en de Britse artillerie, genie, en parachutisten (500 man), in totaal 7.000 man. De Britse 4e divisie, versterkt met de andere legerkorpsonderdelen, telde totaal 13.000 man met hun voertuigen en tanks en brugleggers. De oefening speelde zich af tussen Lippstadt in het Westen en Hildesheim in het Oosten, in het Noorden en Zuiden begrenst door de stedelijke agglomeratie van Hannover en Kassel. 101 Tankbat moest zich meer dan 400 km verplaatsen met zijn tanks en zijn goederentrein van Staf-Staf Verzorging Eskadron. Ritmeester Mertens, was belast met de supervisie over het onderhoud, berging, en reparaties van de tanks en motorvoertuigen. Hij zal wonderen moeten verrichten om al die tanks en voertuigen rijdend te houden een niet geringe klus, dat kon je wel aan deze ritmeester overlaten, hij had zijn sporen al verdiend bij 101 Tankbat. Meer dan duizend rupsvoertuigen zouden een week lang aan deze oefening deelnemen. Geen geringe klus. Ikzelf zat met een klein probleempje, precies na de oefening ‘Rob Roy’ zou mijn broer gaan trouwen, terwijl wij aansluitend op de oefening ‘Rob Roy’ zouden beginnen met de schietserie. In overleg met mijn commandant was afgesproken, dat ik tussen de oefening en de schietserie twee dagen naar huis mocht om het huwelijk van mijn broer bij te wonen. Ik zou naar Holland worden gevlogen en ook weer met het vliegtuig terugkomen om de schietserie af te maken. Eindelijk was het zo ver, wij moesten ons klaarmaken voor oefening ‘Rob Roy’, ook moesten er spullen en goederen meegenomen worden voor de schietserie. Wij hoefden niet zoveel tenten mee te nemen tijdens de oefening ‘Rob Roy’ moesten wij in onze auto slapen of, als het zo uitkwam, werden wij ingekwartierd op diverse boerderijen die wij tegenkwamen. Het zou een spannend weekje worden met weinig slaap door de vele verplaatsingen, die steeds plaats zullen vinden tijdens de oefening. Tijdens de schietserie werden wij in vaste gebouwen van Oërbke gelegerd. In een van de gebouwen was een vaste keuken aanwezig waarin gekookt kon worden voor het bataljon. Tijdens de oefening ‘Rob Roy’ zou alleen gebruik worden gemaakt van gevechtsrantsoenen. Toon was met enkele van zijn collega’s bij de Intendance de gevechtsrantsoenen op wezen halen, drie dikke Daf’s vol. Er hoefde gelukkig niet gekookt te worden op de benzinebranders, deze begonnen al aardig op hun retour te raken. De gevechtsrantsoenen worden in de waterverhitters verwarmd, hier hadden de koks geen omkijken naar. De grote dag van de oefening naderde met snelle schreden, allerlei dingetjes moesten op het laatste ogenblik nog geregeld worden. De ritselkisten moesten bijgevuld worden, vooral voor deze oefening. Je wist nooit waar je terecht zou komen. Een dag voor vertrek kwam bij mij in de keuken een wmr 1e klas van de KMAR zich melden. Hij stelde zich voor als Daan Ritmeester. Daan Ritmeester vertelde, dat hij met vijf man bij ons onderdeel was ingedeeld, ook wat voeding betreft. Tijdens ons eerste gesprek leek het me een heel geschikte kerel, het klikte direct tussen ons beide. Het eerste wat hij vroeg, was of hij wat koffie, suiker en koffiemelk kon krijgen voor zijn ritselkist. Dat was geen probleem, ik heb hem nog wat ander proviand toegestopt, zoals een paar blikken soep en nog wat andere maaltijden, je weet maar nooit of je dat nog eens nodig had. Inmiddels meldde kpl Honingh zich bij me en vertelde dat het proviand was ingeladen, alles stond klaar voor vertrek. Volgens mijn kpl kon de oefening beginnen. De volgende dag zouden wij vroeg vertrekken. Het A- en B-eskadron gingen met de tanktrein, die waren al druk bezig om de tanks op de trein te zetten, op station Amersfoort. Dat gaf veel bekijks in de stad, al die tanks die naar het station toereden, het was een indrukwekkend gezicht, vooral op de jeugd maakten de grote bergingstanks indruk. Wmr Daan Ritmeester en ik zelf met nog enkele andere marechaussees, zijn in de O.O.-mess nog wat gaan drinken, ook de andere wmr’s van ons eskadron sloten zich aan. Wij hebben een leuke avond gehad, en hebben gedronken op een goede afloop van de oefening. Het ploegje KMAR wat bij ons in de voeding kwam, was een leuk groepje, dat klikte goed. Uiteindelijk zijn wij allebei van de bereden wapens. Wmr1 Daan Ritmeester en zijn collega’s zouden de hele oefening en de schietserie bij ons ingedeeld blijven. Makkelijk dat je bekende MP bij de hand hebt. De volgende morgen om vijf uur was het verzamelen bij de voertuigen, Joop Scholten liep nog zenuwachtig heen en weer te rennen en vroeg zich af of de huzaarfoerier de mobilebar wel had ingeladen en niets had vergeten. Joop had veel matrassen ingeladen, die hij geregeld had bij de adjudantkazernering, zodat de onderofficieren in Oërbke niet op strozakken hoefden te slapen. Ook had hij zijn eigen dikke Daf ingericht als slaapplaats voor enkele O.O’s en hemzelf. Ook mijn kpl had slaapplaatsen gemaakt in enkele keukendaf’ s. Je wist niet wat er tijdens oefening ‘Rob Roy’, ging gebeuren. Wij moesten meer dan honderd kilometer verplaatsen per dag, met onze colonne tijdens de oefening. Dat ging dag en nacht door. Iedere keer als je even stil stond, moest je proberen om een paar uurtjes te slapen, was de opdracht. De colonne was in beweging gekomen, wij verlieten De Boskamp en reden de snelweg op richting Hoevelaken, over acht weken zouden wij weer terugkeren op De Boskamp. Wmr1 Daan Ritmeester reed met zijn KMAR-jeep voorop, had zijn blauwe zwaailicht aangezet, liet bij de opritten van de snelweg het verkeer op de snelweg links rijden, zodat wij achter elkaar door konden rijden. Wij hadden nu geen last van het invoegend verkeer, daar zorgde Daan wel voor! Aan het einde van de ochtend passeerden wij de grens, dat verliep voorspoedig. Nu reden wij Duitsland binnen, onze eerste overnachtingplaats was het plaatsje Langestrasse. Zestig kilometer over de grens, hier zouden wij de nacht doorbrengen, het was een heel klein schilderachtig dorpje, met in het midden een grote gotische kerk. De koks en andere huzaren van de staf, werden bij een boer ingekwartierd, in diverse stallen. Hier kregen de boeren een vergoeding voor van Defensie. Nadat wij ons eerste bivak hadden ingericht, aan de rand van het dorp, en de slaapplaatsen toegewezen waren aan de koks bij diverse boerderijen, zijn we de gevechtsrantsoenen warm gaan maken om die even later uit te kunnen delen. De gevechtsrantsoenen werden uitgedeeld, spinaziestamppot met een varkenslapje. De opgewarmde blikken gevechtsrantsoenen werden door de huzaren afgehaald bij de centrale keukendaf. De huzaren hadden honger na die lange autorit, de spinaziestamppot met een varkenslapje smaakte uitstekend. Dit menu uit de gevechtsrantsoenen was een van de favorieten bij de huzaren. Na het eten kwam mijn kpl met een rood hoofd zich melden. Vertelde in paniek dat hij op een groot probleem was gestuit. Ik vroeg wat er aan de hand was. De kpl vertelde, dat hij voor de volgende dag de gevechtsrantsoenen wilde klaarzetten, en toen tot de ontdekking kwam dat hij alleen maar gevechtsrantsoenen spinaziestamppot in blik in de auto’s had staan. Er is waarschijnlijk voor vertrek een fout gemaakt met het ophalen van de gevechtsrantsoenen bij de 11e brigade. Ik kon mij niet voorstellen dat er een fout was gemaakt, ik wist zeker dat ik een goed aanvraagformulier had meegekregen van majoor Paul Hendriksz, hoofd logistiek (S4). Samen ben ik met mijn kpl de voorraad gevechtsrantsoenen gaan controleren. Tot mijn verbijstering had de korporaal gelijk. Dit heb ik onmiddellijk doorgegeven aan mijn S4. Die kon er nu niets meer aan doen tijdens de oefening, maar zou uitzoeken hoe de vergissing plaats had kunnen vinden. Voor de volgende dag hebben wij uit de gevechtsrantsoenen alleen de varkenslapjes uit de blikken gehaald, de overgebleven stamppot heb ik aan de boer gegeven, waar wij ingekwartierd lagen. Ik had genoeg rijst en groenten in blik bij me om voor de volgende dag een andere maaltijd te maken. Gelukkig had mijn kpl een benzinebrander en gamellen meegenomen voor de zekerheid, zodat wij centraal konden koken in tijd van nood. Hij zei: “Je weet maar nooit op zo’n oefening”. Verder zouden wij proberen, onze gevechtsrantsoenen te ruilen met rantsoenen van de Canadezen en de Denen tijdens het verdere verloop van de oefening. Later kreeg ik van mijn S4 te horen, dat hij naar Holland had gebeld. De staf van de 11e brigade had een fout gemaakt, zij dachten dat het om één dagrantsoen ging voor de gehele divisie. Na het eten en na al die commotie van verkeerde gevechtsrantsoenen, zijn we in een plaatselijke kroeg eerst een borreltje wezen drinken. Joop de foerier en andere wmr’s en oppers waren daar ook aanwezig. Even later kwam wmr 1 Daan Ritmeester binnen en bij ons zitten. Er ontstond een leuk sfeertje aan de toog van de bar, er zaten ook enkele plaatselijke dorpsgenoten aan de bar, waardoor het nog gezelliger werd. Het hoofd van de plaatselijke school en de koster van de kerk zaten ook aan de bar. Een van de huzaren vroeg aan de koster of hij de volgende morgen op het kerkorgel mocht spelen, hij was thuis in Holland organist. De koster zou de volgende morgen zorgen, dat de kerk vroeg open was. De huzaar moest zelf de kerk afsluiten als hij klaar was. Voorlopig zouden wij hier een paar dagen blijven, maar voor hetzelfde geld moesten wij de volgende dag alweer verder trekken. Dat hing af van de opdrachten, die we binnenkregen van de generale staf. Dat was nou leuk aan deze oefening, je wist niet waar je aan toe was. Het werd steeds gezelliger aan de bar, er zat een jongeman die volgens ons niet 100% was. De schoolmeester vertelde dat hij hun dorpsgek was en altijd in de kroeg voor opleving zorgde, door bij iedereen een biertje proberen te bietsen. Dat bietsen lukte hem aardig, hij had al heel wat biertjes op, toen Joop hem vroeg of hij bij ons in dienst wilde komen als huzaar. Daar had hij wel zin aan. Hoe Joop dat zo gauw versierde weet ik niet, maar ineens stond de man in tankoverall en zwarte baret op zijn hoofd aan de bar te proosten op 101 Tankbat. Joop riep: “Nu ben je een echte huzaar, nu moet je even je contract tekenen.” De beste brave borst tekende het contract wat Joop hem voorhield, de schoolmeester zei tegen de jongen: “weet je nu waarvoor je getekend hebt?” De jongen had geen flauw idee. De schoolmeester zei: “Je hebt net getekend voor het vreemdelingenlegioen.” De man keek verbaasd naar de schoolmeester, hij schrok zich rot, wist wat dit betekende. Verliet onmiddellijk de kroeg en zette het op een lopen. Joop erachteraan, die maakte zich zorgen om zijn tankoverall en de zwarte baret, die hij terug wilde hebben. Wij lagen dubbel van het lachen, nu had die jongen dorpsgek Joop tuk. Even later kwam de schoolmeester terug in de kroeg, met de tankoverall over zijn arm en de zwarte baret, die de man had meegenomen. De schoolmeester gaf de spullen terug aan Joop, die behoorlijk geschrokken was. De jongeman die getekend had zat overstuur thuis, in de veronderstelling dat hij naar het vreemdelingenlegioen moest vertrekken. Gelukkig had de grap een goed einde. Daarna zijn we gaan slapen, je wist niet wat de volgende dag ons zou brengen, alles was mogelijk. Onze majoor (S4) die Paul van zijn voornam heette, had met al die spinazie gevechtrantsoenen, de bijnaam gekregen van ‘Spinazie Paultje’; hij was niet blij met zijn nieuwe bijnaam. De volgende morgen, veel bewoners in het plaatsje Langestrasse waren nog in diepe rust en ontwaakten langzaam, was het mistig weer. De koster had de kerk al vroeg opengemaakt. Onze huzaar speelde vol overgave op het orgel, het leek Feike Astma (een beroemde organist uit de Oudekerk in Amsterdam) wel, zo tekeer ging hij op het orgel, ging helemaal op in zijn muziek. Opeens kwam onze opper de kerk binnen en riep tegen de orgel spelende huzaar: “We moeten vertrekken, kom snel naar beneden en sluit de kerk af.” De huzaar verliet de kerk en bracht de sleutel terug bij de koster. Wij verzamelden ons bij de voertuigen om te kunnen vertrekken. Opeens kwam kok-huzaar Wolf, een neefje van de Blue Diamonds, naar onze auto lopen. Ik vroeg aan hem: –”Heb je goed geslapen, Tikoes,” zijn bijnaam betekent muis in het Maleis! “Hou alsjeblieft op, ik ben mij wezenloos geschrokken vannacht. Ik schrok wakker, ik dacht dat een grote poes van de boer over mij heen liep, dat bleek een hele grote rat te zijn. Ik lag in de varkensschuur, het barstte daar van de ratten, ik ben daarna in de hooiberg gaan slapen. Heb daar geen last meer gehad van die verschrikkelen beesten.” Iedereen maakte zich klaar voor de voertuigen, we stonden gereed voor vertrek. Opeens hoorden wij een grote gil uit een van de galmgaten van de toren van de kerk. Kareltje van Zanen hing half uit een galmgat en riep: “Hé opper…mag ik ook nog mee?” Karel zat opgesloten in de kerktoren, was tijdens het orgelspelen boven in de toren geklommen om van het uitzicht te genieten. Onze opper vloekte: “ Het zal Kareltje van Zanen niet zijn… die heeft altijd wat dat jong!” Wij moesten wachten, totdat de sleutel was opgehaald bij de koster om Kareltje te bevrijden. Vlak ervoor had Kareltje met zijn jeep drie waterjerrycans van de opper platgereden, die had het nu even gehad met Kareltje. En zag de oefening somber in met deze huzaar. Ook had Kareltje zijn wapen onbeheerd op het spatbord van zijn jeep laten liggen in de nacht, het wapen lag zo voor het grijpen, was roestig geworden van het vocht. De opper was woest op hem. Karel was een nagel aan de doodkist van de opper. Wmr1 Daan Ritmeester was bezig de colonne op te stellen en klaar te maken voor vertrek. Na de laatste controle gaf onze ritmeester het sein van vertrek. Wij trokken nu richting Hildesheim waar de echte verplaatsingen zouden beginnen. Onderweg kwamen wij door allerlei kleine dorpjes heen, het was redelijk weer, gelukkig geen regen. Wij moesten in de openlucht de lunch klaarmaken, dat kwam mooi uit. Wij hadden vier motorordonnansen van de verkenning in onze groep, die op verkenning uitgingen om de colonne in de goede richting te leiden. Later zouden de twee verkenners zich aansluiten bij het A- en B-esk. Joop de foerier had een hoge aanhanger met bed matrassen achter zijn auto hangen. Boven op de matrassen was een wmr gaan liggen om zijn roes uit te slapen. Hij was de vorige avond aan de bar behoorlijk doorgezakt en zag het niet zitten om in een Daf plaats te nemen. We maakten diverse tussenstops, we moesten wachten op de genie met hun brugleggers tot die voorbijgereden waren. Hoe meer wij op Hildesheim aankwamen, hoe meer militaire voertuigen wij passeerden. Wmr1 Daan Ritmeester was ontzettend druk met zijn mannen, om al het verkeer in goede banen te leiden. Opeens reden wij met onze colonne op een smalle landweg, grote paniek bij het eerste voertuig van onze colonne. Uit de tegenovergestelde richting, kwamen wij een colonne Engelse tanks tegen, die we niet konden passeren. Onmiddellijk dirigeerde wmr1 Daan Ritmeester ons met de hele colonne het naastgelegen weiland in. De hoge aanhanger van Joop de foerier begon heen en weer te slingeren, de wachtmeester die in de aanhanger zijn roes lag uit te slapen, was door het hevige geschommel wakker geschud en wist in de donkere aanhanger niet wat er aan de hand was. De wmr kon niet zo snel van binnenuit het achterzeil loskrijgen om naar buiten te kijken. Joop had aan de buitenzijde van de aanhanger het zeil goed dichtgemaakt. De wmr schreeuwde het uit en raakte lichtelijk in paniek en sneed met zijn bajonet een gat boven in het zeil van de aanhanger, om door het gat naar buiten te kijken wat er aan de hand was. Dit was al gebeurd, voordat Joop zijn auto kon laten stoppen en uit kon stappen om het zeil los te maken. De wakker geworden wachtmeester stak met zijn halve blote bovenlijf boven het dekzeil van de aanhanger uit. Joop riep: “Wat flik je me nou, nu zit ik met een groot gat in het zeil, hier krijg ik gedonder mee als ik de aanhanger moet inleveren! Als het gaat regenen worden mijn matrassen nat.” De wmr zei: “Ik had het gevoel in donker, dat ieder ogenblik de aanhanger om kon slaan, ik wist totaal niet hoe de situatie was, ik was helemaal gedesoriënteerd.” “Daar heb ik geen reet mee te maken en donder direct mijn aanhanger uit,” riep Joop woest! Met de colonne reden wij een rondje door het weiland, we moesten even wachten tot alle tanks van de Engelsen waren gepasseerd. Daarna reden wij weer terug de weg op om onze weg te vervolgen. Tijdens de manoeuvre door het weiland was de boer naar buiten gekomen, om te klagen dat zijn grasland plat was omgeploegd. Wmr1 Daan Ritmeester stond de boer te woord en vertelde dat hij op de schadecommissie moest wachten. Daan had via zijn radio in zijn jeep de schadecommissie opgeroepen en ingelicht. Terwijl de colonne het weiland verliet, kwam de schadecommissie al aanrijden met twee witte vlaggen voor aan de jeep. De schadecommissie, zou de zaak verder afhandelen met de boer. Volgens Daan was de vergoeding niet gering. Daan had dit soort oefeningen meer meegemaakt. De Duitse boeren waren over het algemeen heel tevreden met de vergoedingen die zij hiervoor kregen. Daan vertelde, dat er in het verleden boeren waren geweest, die in hun boerderij een huiscafé runden voor de directe omgeving. Tijdens de grote jaarlijkse NATO-oefeningen, maakten zij hun bar buiten schoon op hun erf, en vroegen zij aan een passerende tankchauffeur of die even over de bar heen wilde rijden met hun tank. De tankchauffeur kreeg als beloning een fles schnaps. De schadecommissie deed de rest. Na iedere NATO-oefening hadden veel Duitse boeren een nieuwe huisbar. Wij reden nu richting Barsinghausen, op deze smalle weg kwamen wij achter twee bruggenleggers van de genie te rijden, die schoten niet erg op met hun zware tanks. De brugleggers zorgden voor veel oponthoud van onze colonne. De schadecommissie reed al achter onze colonne aan. Dat kwam mooi uit, niet wetende dat wij ze snel nodig hadden. De straatjes werden steeds smaller in de dorpjes. De eerste bruglegger kon er met moeite door, bij een scherpe bocht naar rechts ging het verkeerd, de tank had moeite om goed door de bocht heen te komen. De tankchauffeur had weinig zicht om de bocht goed te kunnen overzien. Heel langzaam nam de eerste bruglegger de bocht en ramde rechts van de straat, met het bovenstuk van de bruglegger, een dakkapel van een van de huizen. De tank met brugleggers stopte, reed achteruit en ramde nu een dakkapel aan de linkerzijde van de straat. Hierdoor ontstond schade aan beide huizen. De bewoners kwamen geschrokken naar buiten. Marechaussee Daan Ritmeester sprong uit zijn jeep en gaf de tankchauffeur aanwijzingen om de bruglegger door de smalle bocht heen te loodsen, ook gaf hij aan de tweede bruglegger aanwijzingen, deze bruglegger kwam zonder schade de bocht door. Na Daan zijn aanwijzingen, konden de twee brugleggers hun weg weer vervolgen. Wmr1 Daan Ritmeester ving de geschrokken bewoners op en vertelde dat de schadecommissie aanwezig was, zodat zij de schade direct konden opnemen en afhandelen. Wij moesten stoppen om de schadecommissie de gelegenheid te geven ons te passeren. Een van de bewoners was behoorlijk geïrriteerd, hij had net een nieuwe dakkapel op zijn huis laten bouwen en kon nu opnieuw beginnen. Was niet blij met de ontstane situatie. Gelukkig heeft wmr1 Daan Ritmeester de bewoner gerust kunnen stellen, dat alle schade op korte termijn werd vergoed en afgehandeld. Heel langzaam ging de stoet weer verder. Tegen de avond kwamen wij in Hildesheim aan. Hier moesten wij ons verzamelen, voor het volgende gedeelte van de oefening. Wij waren ingedeeld bij de Canadezen. Wij werden op een groot, oud fabrieksterrein neergezet, samen met Denen en Canadezen. Onze opper was druk bezig het bivak in te richten. Mijn koks waren bezig om de spinaziestamppot warm te maken. Joop, de foerier, had zijn bar auto ingericht, er kon een potje bier worden gedronken. Hier werd goed gebruik van gemaakt, twintig km verderop stonden de tankeskadrons opgesteld, klaar voor het volgende gedeelte van de oefening. Opper Eymail kwam langs met een Canadese sergeant-master, deze was bereid om wat gevechtsrantsoenen met ons te ruilen. Niet voor het hele bataljon, zoveel gevechtsrantsoenen had hij niet, om te ruilen, alleen voor de officieren en de O.O’s. had hij genoeg. Opper Eymail zei: “Vanavond eten de O.O’s ‘heavy jouty-pakketten’.” Wat hij daarmee bedoelde, weet ik niet. In ieder geval hadden wij kip uit blik, gelukkig wat anders dan spinaziestamppot. Veel huzaren miste ik met het eten, die hadden voor zichzelf gezorgd. De meeste huzaren hadden in de plaatselijke cafetaria blokworst met patat frites gehaald tegen een schappelijk prijsje. Verschillende huzaren van A- en B-eskadron hadden hun gevechtsrantsoenen met enkele bewoners geruild voor soep en knakworst. De huzaren kwamen niets tekort, daar zorgden zij zelf wel voor. Het was groot feest in onze geïmproviseerde bar, de plaatselijke commandant van de brandweer was ook aanwezig. Die had gezorgd, dat wij in de brandweerkazerne water konden tappen, voor onze waterwagens. Diverse huzaren bezochten de plaatselijke cafés. Tegen tien uur ging wmr1 Daan Ritmeester met zijn mannen de cafés langs, om deze schoon te vegen. De huzaren moesten op tijd terug zijn in het bivak, voor het avondappel. Een paar huzaren waren lastig geworden door overmatig drankgebruik, die werden snel afgevoerd door Daan en zijn mannen. Opeens kwam Daan de O.O.-bar binnen en zei: “Mannen ik weet een leuke kroeg waar wij nog even een afzakkertje kunnen nemen. De huzaren liggen al te maffen en wij hebben nu het rijk alleen, om even gezellig met elkaar een borreltje te drinken.” Eigenlijk was het best makkelijk dat wij de MP bij de hand hadden. Enkele adjudanten en oppers waren alleen gaan stappen, zoals gewoonlijk. Ze waren per ongeluk in een verkeerde feesttent terecht gekomen, waar de champagne rijkelijk vloeide. Vooral de aanwezige dames deden hun best wie de meeste champagne kon verkopen. Alleen hadden de adjudanten en de oppers niet in de gaten, dat de kosten van de champagne op hun rekening werd bijgeschreven. Vanaf de buitenzijde zag de zaak er onopvallend en netjes uit. Wij zaten met de wachtmeesters in een andere kroeg, vlak bij het bivak. De Duitse kroegbazen waren blij met deze grote oefeningen, deze verhoogden hun omzet. Ik zat bij Daan aan een tafeltje mijn biertje te drinken, toen Daan ineens werd weggeroepen aan de telefoon door een bareigenaar. Hij kreeg te horen dat er onderofficieren in moeilijkheden zaten in zijn bar, die de drankrekening niet konden betalen. Hij vroeg of de KMAR even orde op zaken wilde komen stellen. Daan is met zijn mannen direct naar die bar gegaan, waar enkele oppers en de adjudanten nog zaten te drinken. De eigenaar van de bar kwam direct op Daan af, ze raakten beiden hevig in gesprek. Door het overmatig champagnegebruik van de dames en de onderofficieren waren de kosten hoog opgelopen, en wilde de bareigenaar geld zien van de oppers en de adjudanten. De drankrekening was hoog opgelopen, tot over de 2000.00 DM. Zoveel geld hadden de oppers en adjudanten niet bij zich, en pinnen bestond toen niet. Daan ging er, na het gesprek met de bareigenaar, met zijn mannendirect er op af, zij liepen de zaak binnen en zonder overleg te hebben gehad met de adjudanten en de oppers, sloegen zij met hun gummiknuppel de oppers en adjudanten op hun mieter en gooiden ze het café uit. De adjudanten en oppers waren stomverbaasd en diep verontwaardigd en beledigd, hoe er werd opgetreden door Daan en zijn mannen. Ze waren laaiend geworden door het brute optreden van Daan en zijn mannen. Terug in het bivak kwamen ze verhaal halen bij Daan. Ze vroegen aan hem, waarom hij zo hard had opgetreden en zo hard geslagen had met zijn mannen. “Wat denk je,” zei Daan…”ik moest het toch aannemelijk maken voor de directie van die tent, dat het verboden was voor militairen om in een hoerenkroeg te komen. Nu hebben jullie wel wat blauwe plekken opgelopen, maar je hoeft nu niets te betalen. Ik heb tegen de kroegbaas gezegd, dat jullie geen geld hadden en hij de rekening maar moest indienen bij de Generale Staf in Holland.” Daan vertelde, dat hij erachter was gekomen, dat de eigenaar geen echte champagne had geschonken maar Duitse Sekt. Een fles Sekt kostte maar 1,50 DM inkoop, maar werd verkocht voor 85,00 DM per fles, pure oplichterij. Dus zoveel schade heeft die eigenaar niet geleden. Verder wilde de eigenaar hier geen ophef over maken. Hij wilde geen gedonder hebben met de oefenende troepen. Daan had gedreigd om de Duitse MP erbij te halen om een onderzoek in te stellen. De eigenaar van de hoerenkroeg wilde hier niets van weten. Waarschijnlijk werkten hier mensen zonder verblijfsvergunning. Daan zei tegen de oppers en adjudanten: “Eigenlijk heb ik wel een borreltje van jullie verdiend, omdat ik de zaak zo netjes voor jullie heb opgelost.” De volgende morgen hadden wij vroeg appel, de marsroute werd bekend gemaakt door onze ritmeester, de eerste tanks van het A-esk waren al op weg. De Engelsen waren onze tegenstanders. De scheidsrechters en de schadecommissie reden met witte vlaggen rond, voor op hun voertuigen. De schadecommissie was nog bezig een regeling te treffen, voor de eigenaar van een groot korenveld. Het B-esk had hun tanks geparkeerd, midden in een groot korenveld, wat nu plat was gereden. Bij de verkenningsgroep was een ongeluk gebeurd, deze had van die oude Nekaf-jeeps, met een soort kanonloop op de jeep. Hierdoor waren de jeeps topzwaar en onstabiel, konden gemakkelijk omslaan tijdens het rijden, vooral als de chauffeur onvoorzichtig was. Met de verkenningsjeeps kon op grote afstand geschoten worden. Een van de jeeps was van de weg geraakt en lag op zijn kop in een grote greppel. Twee zwaargewonde militairen waren naar het hospitaal gebracht. Wij hebben de nog overgebleven spinazie gevechtsrantsoenen goed kunnen verkopen aan een boer en hier een aardig bedrag in DM voor ontvangen. Met het Duitse geld hebben wij Duitse worsten en zuurkool ingekocht bij de plaatselijke slager en kruidenier, met een redelijke korting. Precies genoeg voor alle huzaren en onderofficieren. De officieren aten op eigen kosten in de plaatselijke restaurants. Zelf hadden wij, voor in tijd van nood, grote zakken instant aardappelpuree meegenomen uit Holland. Instant aardappelpuree hadden wij altijd bij ons, voor het geval wij in moeilijkheden kwamen te zitten met de voeding. Kpl Honingh was bezig het avondeten klaar te maken, beide tankeskadrons deden al volop mee met de oefening. Wij moesten daarachteraan met onze voeding om die uit te kunnen delen. Ik kreeg van de S4 de kaartcoördinaten op, waar het eten heen gebracht moest worden, dat werd nog een hele klus om zonder radioverbinding in een bosrijke omgeving de tankeskadrons op te zoeken. Toon Turk had de gamellen met zuurkoolstamppot en worst ingeladen. Wij gingen samen op weg om de tankeskadrons te zoeken. Onderweg moesten wij goed uitkijken dat wij geen Engelse tegenstanders tegenkwamen; je kon dan uitgeschakeld worden door de scheidsrechters, die je dan aan de kant van de weg zetten, en je niet verder mocht rijden. Dat betekende, dat de huzaren van de tankeskadrons, hun eten zouden mislopen. Dat moesten we koste wat het kost zien te voorkomen. Voordat wij gingen rijden om het eten weg te brengen, pakte Toon de twee colonnevlaggenstokken voor van de auto af, en bond daar twee witte vlaggen aan en plaatste die weer terug voor aan de auto. Ik zei tegen Toon: “Wat doe je nou?” “Kijk,” zei Toon, “nu lijken wij op een scheidsrechterauto en worden wij nu niet gepakt door de Engelse vijand. Ik heb van een andere chauffeur gehoord, dat een chauffeur van ons gepakt is door Engelse militairen. De militair die onze chauffeur had aangehouden, heeft de arm uit de kom gedraaid van die chauffeur, omdat er geen scheidsrechter in de buurt was om de auto stil te laten zetten, om deze zo buiten de oefening te stellen. Nu kon onze chauffeur niet verder rijden, daar heb ik geen zin in,” zei Toon. “Die Engelse zijn zulke fanatieke klootzakken, die niet tegen hun verlies kunnen,” zuchtte Toon. Wij reden door de bossen van het natuurpark Sottrum, het was al donker geworden, vlakbij Gut Nienhage, volgens onze kaart moesten de tanks hier ongeveer staan maar wij konden ze niet vinden. Boven op een heuvel hield Toon ineens in en stopte zijn auto. Toon draaide op zijn gemak een sigaretje en zei: “Let op wachtmeester, ieder ogenblik kan een ordonnans voor onze neus staan.” Ik zei: “Hoe weet jij dat nou?” “Let maar op,” zei Toon, “die gasten hebben honger en de jongens van de verkenning zijn zo bij je.” Even later hoorden wij motorgeronk van een motorfiets. Toon seinde met zijn lichten en ja hoor een motorordonnans dook voor ons op, hij had ons gevonden. Hij reed voor ons uit op zijn motor, even later waren wij bij het A-eskadron. De opgegeven kaartcoördinaten klopten totaal niet, de koers was al tweemaal gewijzigd van het A-eskadron. Toon zette het eten op de achterklep en begon met het uitdelen van het eten. De jongens dachten dat wij weer spinaziestamppot bij ons hadden, maar gelukkig hadden wij nu stamppotzuurkool met rookworst bij ons. Het ging schoon op. De motorordonnans wist waar het B-eskadron zat en was bereid om ons daarnaartoe te brengen. Met luid gejuich werden wij daar ontvangen, vooral omdat wij stamppotzuurkool met rookworst bij ons hadden. Ook hier werd er lekker van gegeten. Wij hadden nog wat koffie en suiker in natura voor ze meegenomen, zodat zij zelf koffie konden zetten op de benzinebrandertjes van hun tank. Even later gingen wij op terugreis naar ons bivak, we kwamen Engelse militairen tegen, die ons ongemoeid lieten vanwege de witte scheidsrechtervlaggen op de auto. “Kijk,” zei Toon, “die witte vlaggen werken uitstekend.” Bij terugkomst in het bivak heeft Toon snel de witte vlaggen van de auto afgehaald, voordat het ontdekt werd. Met de hele goederentrein (alle auto’s in colonne van Staf-Staf- Verzorgings Eskadron) zijn we uit Hildesheim vertrokken, Kareltje kreeg extra aandacht van de opper, dat hij niet weer ergens in achterbleef. De jongens van de BOS (benzine-olie-smeermiddelen)-groep hadden extra gefoerageerd. Deze jongens kregen extra voeding mee, voor het zware werk wat zij moesten verrichten. Zij moesten op de aangewezen, tijdelijke verdeelplaats, benzine laden in jerrycans, die laadden zij over op de openlaadbakken van de Dikke Daf’s. Zij moesten de tanks aftanken met benzine, die gebruikten nogal veel. Dat aftanken was allemaal handwerk. Het waren potige knapen, die bij de BOS-groep waren ingedeeld. Met deze jongens moest je echt geen ruzie krijgen, die waren beresterk. Wij reden met de colonne door diverse dorpjes heen, zoals Ammenhause, en in Wolfenhause zouden wij weer een stop hebben. Even hadden wij een rustige periode, de tankeskadrons waren ruimschoots voorzien van gevechtsrantsoenen, alleen de staf moest nog verzorgd worden. Wij stonden nu eenzaam opgesteld in een groot stuk bos. De opper kwam naar ons toe, en vertelde dat er een latrine gemaakt moest worden. Wij kregen vier man van de Bevo om mee te helpen. Er werd volgens handboeksoldaat een latrine gegraven, niet te diep. Langs de geul werden twee grote piketpalen in de grond geslagen, waaraan over de lengte een lang touw werd gespannen om je aan vast te houden, om niet achterover te vallen, als je zat te poepen op je hurken. Om de latrine werd het latrinezeil neergezet. We konden nu netjes onze behoefte doen. Door Toon werden rollen toiletpapier opgehangen, de latrine was nu compleet en kon geïnspecteerd worden door de opper. Kareltje van Zanen had van de opper opdracht gekregen om de latrine te bewaken en toezicht te houden dat alles netjes bleef. In het verleden was er een grapjas geweest die het touw doorsneed, toen een man of vijf zaten te poepen en achterovervielen in de latrine. Kareltje heeft aan deze functie de bijnaam Kareltje Poepdoos overgehouden. Joop, de foerier, had zijn mobiele bar opgezet en ingericht, op gepaste wijze konden de O.O’s nu hun borreltje en biertje drinken. Het was al laat geworden toen wmr1 MP Daan Ritmeester met zijn mannen binnenkwam. Zij zagen er niet vrolijk uit, waren duidelijk aangeslagen. Daan vertelde dat hij en zijn mannen, bij een verschrikkelijk ongeluk, onderzoek hadden moeten doen. Er was met een Centuriontank van A-esk, een verschrikkelijk ongeluk gebeurd met dodelijke afloop. De tanks moesten zich steeds verplaatsen, de Engelse (vijand) rukte op. Onze tanks moesten zich terugtrekken aan de bosrand, opnieuw verzamelen en opstellen en gecamoufleerd in stelling gaan. Terwijl de tanks stilstonden, is een seiner/lader in zijn tank gauw even gaan slapen. De seiner/lader had zijn benen languit gestrekt over het tandwiel van de koepel heen, hij dacht: “Ik word wel wakker als de motor start van de tank.” Opeens kreeg de tankcommandant van de tank, een kornetaspirantofficier, opdracht om zijn loop geruisloos in bepaalde richting in te stellen, zonder de motor te starten van de tank. Via de intercom had de kornet zijn commando doorgegeven aan zijn tankbemanning, maar de seiner/lader had het snoertje van zijn tankhelm uit het contact van zijn switchbox getrokken, anders kon hij niet platliggen om te slapen. Door groot slaapgebrek, had hij het commando van de kornet niet gehoord. Terwijl de kornet zijn tankloop in de goede richting draaide, voelde de kornet het warm en vochtig worden onder aan zijn benen. De kornet stelde een onderzoek in, en zag dat er een groot ongeluk was gebeurd. De beide benen van de huzaar waren er totaal afgedraaid en het hoofd van de huzaar hing er raar bij. Volgens wmr 1 MP Daan Ritmeester is de kornet in totale shock geraakt, en liep hij verdwaasd en onder het bloed door het bos heen te rennen. De hospikken en de KMAR waren er snel bij om de in shock geraakte kornet op te vangen, de huzaar moet op slag dood zijn geweest door deze manoeuvre, het was verschrikkelijk. De hospikken hebben de tank van binnen moeten ruimen, en diverse ledenmaten bij elkaar moeten zoeken. “Geen geringe klus,” zei Daan. Slachtofferhulp had je in die tijd niet. De kornet en de verongelukte huzaar zijn afgevoerd naar een militair hospitaal in Celle. Wmr1 Daan Ritmeester zei: “Ik kom net bij de aalmoezenier vandaan, die heeft de onprettige taak om het aan de ouders van de verongelukte dienstplichtige huzaar te gaan vertellen.” Het gezin was al zwaar getroffen; een half jaar geleden was het zusje van de verongelukte militair overreden door een militaire vrachtauto, met dodelijke afloop. De aalmoezenier wordt nu met een Beaver naar Holland gevlogen om de zaak in Holland verder te regelen. Het was stil geworden aan de bar, de klap was hard aangekomen. Iedereen ging slapen, morgen was er weer een dag, de oefening was niet zonder gevaren, en ging gewoon door. De volgende morgen werd op het ochtendappel een minuut stilte gehouden voor de verongelukte huzaar. De overste hield een toespraak over de veiligheid en over onachtzaamheid, hier moest niet te licht over gedacht worden. Een ongeluk was zo gebeurd. Na het ochtendappel gingen wij weer over tot de orde van de dag, de oefening ging verder. Volgens de opper zijn er tijdens de oefeningen ongelukken ingecalculeerd, daar doe je niets aan. Het enige wat overblijft, is goed op elkaar te letten en steeds maar weer, elkaar waarschuwen en attenderen op de gevaren. Denk om je eigenveiligheid!, is het motto van de opper. Een kleine groep van Staf-Staf-Verzorging Eskadron moest mee met de verkenning, zij werden in stelling gezet om het bivak te bewaken voor de vijand. Sommige lagen een eind van het bivak af, zij dienden als voorpost. Twee keer heeft de vijand geprobeerd om het bivak aan te vallen met rookgranaten en geweerschoten met losse flodders. Midden in de nacht kregen wij alarm en moesten wij onze posten innemen. We hadden de situatie snel onder controle. Uit de staftent kwam het bericht, dat wij ons direct moesten gaan verplaatsen. De jongens die de buitenring van het bivak beveiligden, moesten direct terugkomen naar het basisbivak. Ze hebben snel een stukje autosnelweg gepakt, wat strikt verboden was, om zich snel aan te kunnen sluiten. Terwijl zij over de snelweg reden naar het basisbivak, heeft Kees Vullings weer eens voor grote opschudding gezorgd. Midden op de autobaan heeft Kees Vullings met zijn Uzi, vanuit de achterbak van de keukendaf, op achteropkomend autoverkeer geschoten. Weliswaar met losse flodders, maar dat wisten de automobilisten niet. Die waren zich wezenloos geschrokken. Enkele automobilisten kwamen van schrik in de berm en tegen de vangrail terecht. Even later, toen zij het bivak inreden, kwam de Duitse Polizei met de KMAR op bezoek, die een onderzoek instelden. Gelukkig bemoeide wmr1 Daan Ritmeester zich met de zaak, en hij wist de rel snel in de doofpot te stoppen. De overige jongens in de keukenwagen, die hier getuigen van waren, kregen een spreekverbod om over dit voorval te praten. Van wmr1 Daan Ritmeester kreeg ik de opdracht om Kees Vullings onder handen te nemen, hij mocht niet meer beschikken over losse flodders tijdens de oefening. Losse flodders waren veel te gevaarlijk, voor deze onbezonnen huzaar. Eigenlijk was ik best tevreden, dat we enkele leden van de KMAR in de voeding hadden. Anders had de uitspatting van Kees Vullings heel anders uitgepakt, en was ik voor lange tijd een kok kwijt geweest. Wij trokken weer verder met onze colonne, wederom werden wij het weiland ingestuurd, nu door de Canadese MP. De Deense troepen moesten ons nu passeren, in de verte zagen wij parachutisten naar beneden komen, het was een levensechte oefening, wij hadden veel bekijks van de Duitse burgerbevolking, een dergelijk grote oefening maak je niet iedere dag mee. Volgens wmr1 Daan Ritmeester had de schadecommissie het druk gekregen met al die vernielde landbouwgronden. Wij stopten nu in de omgeving van Bad Gandersheim, hier moesten wij ons bivak opstellen. Bij de CP-tent van de opper was een bord geplaatst met autokentekens die in Oost-Duitsland werden gebruikt. Bij het zien van deze kentekens moesten wij onmiddellijk onze commandant en S3 in kennis stellen, sectie stiekem. Er waren tijdens de oefening opvallend veel Oost-Duitse voertuigen gespot. Vermoedelijk met spionagedoeleinden. In ieder geval werd er geen risico genomen, uiteindelijk zaten wij vlak bij de Oost-Duitse grens, en de Koude Oorlog met het Warschaupact, was op zijn hoogtepunt. De oefening verliep verder, helaas moesten wij weer op pad met de spinaziestamppot naar de tankeskadrons. De meeste huzaren hadden voor zichzelf gezorgd en aten heel wat anders dan wat er op het menu stond. ’s Avonds aan de bar, nogal laat, kwam wmr1 Daan Ritmeester binnen voor een borrel, die hij hard nodig had, zei hij. Hij vertelde dat er in een van de cafés in het dorp een grote vechtpartij was uitgebroken tussen Engelse militairen en een stel huzaren van de BOS-groep. Het was er keihard aan toegegaan, de hele inventaris van het café was gesloopt en stukgeslagen. “Samen met de Engelse MP hebben we die gasten naar buiten gewerkt,” zei Daan. Bij de Engelsen waren diverse arrestaties verricht, de jongens van de BOS-groep waren hem snel gesmeerd. Daan zei: “Ga die maar zoeken, die vind ik nooit meer terug, die gasten zitten overal en nergens. Daar is geen uitzoeken aan. Overigens heeft dat voor mij geen prioriteit.” Eén van de koks, afkomstig uit Brabant, had twee konijnen gestroopt door strikken te zetten, als aanvulling op zijn eenzijdige maaltijd. Ik vertelde hem dat hij goed moest uitkijken, want stropen is hier ten strengste verboden. Gelukkig maken gestroopte konijnen, niet zo veel geluid als een wild zwijn, als dat geslacht wordt. Even later zaten de koks heerlijk van het gebraden konijn te eten, die jongens zorgden goed voor zichzelf. Ook hoorde ik van de tankcommandant van de bergingstank, dat bij het A- en B- eskadron ook volop konijnen werden gestroopt. Het wemelde hier van de konijnen in het bos. Wmr1 Daan Ritmeester keek de andere kant op als hij een geslacht konijn tegenkwam. Wel moest hij optreden toen een huzaar een paar kippen had gejat, bij een dorpsbewoner uit zijn kippenhok. Dit kon hij niet over zijn kant laten gaan. In overleg met de gedupeerde heeft de huzaar alsnog de kippen betaald en kreeg hij van Daan een proces-verbaal aan zijn broek, voor diefstal. Ons bivak werd halverwege de nacht weer opgebroken, iedereen had zwaar de pest in dat zijn nachtrust wreed werd verstoord. Wij reden nu in de richting van de rivier de Wezer, waar de genie een noodbrug had gelegd met brugleggers. Heel realistisch was deze noodbrug in elkaar gezet. Onze tanks waren de noodbrug al gepasseerd, nu wij nog met onze colonne. De Engelsen waren wederom in de aanval, wij waren de verliezende partij met de Canadezen en de Denen. Dat stond onze huzaren helemaal niet aan, dat zij voor de verliezende partij moesten spelen volgens het draaiboek. Zij waren liever de aanvallende partij geweest. Staf-Staf-Verzorging Eskadron passeerde de noodbrug, en reed richting Kassel waar het einde van de oefening in zicht was. Na anderhalve dag met tussenpozen te hebben doorgereden, kwamen wij vlak buiten Kassel in een bosrijke omgeving terecht, in afwachting op onze tanks. Wonder boven wonder had ritmeester Mertens met zijn BOG-groep alle tanks rijdende weten te houden; de jongens van de BOG-groep en de herstelgroep van de TD hebben dag en nacht doorgewerkt om de voertuigen en tanks rijdende te houden, een niet geringe prestatie. Bij het Engelse beroepsleger waren veel tanks uitgevallen. De oefening ging niet in je koude kleren zitten, ik had wel trek in een lekkere warme douche en was zowat door mijn schone kleren heen. Eindelijk, na ruim een week, was het einde oefening en gingen wij ons klaarmaken om richting Oërbke te rijden. De tanks werden op de trein gezet richting Höhne, en wij zouden de volgende morgen vertrekken over de autobaan richting Hannover en zo naar Oërbke rijden. We gingen bivakkeren in de vaste gebouwen om aan de aansluitende schietserie te beginnen. Onder begeleiding van onze KMAR schoten wij goed op over de autobaan. Hannover waren wij al gepasseerd. De autobaan werd verlaten, we reden nu over de secondaire wegen. We hadden veel last van het landbouwverkeer. Wmr1 MP Daan Ritmeester deed zijn uiterste best om deze voertuigen aan de kant te zetten, zodat wij zonder vertraging door konden rijden om op tijd in Oërbke aan te komen. “Kijk,” zei Toon, “daar ligt baan 9, gelukkig hoeven wij daar niet naar toe met dit kloteweer. Moet je zien hoe dat bivak er uit ziet, één grote modderpoel.” Wij waren blij dat we in de vaste gebouwen kwamen te liggen. Precies op tijd kwamen wij volgens de marsroute Oërbke binnenrijden. Wij kregen NAPO-1 gebouw toegewezen. Hier was de grote keuken in ondergebracht. Wij werden opgewacht door sergeant van de intendance, met enkele nieuwe dienstplichtige koks, zij waren hier twee dagen eerder aangekomen, rechtstreeks uit De Boskamp. Normaal gaan er geen beroepsonderofficieren van de intendance mee op oefeningen. Sgt Lotterman was een uitzondering. Ik moest voor de foerage, de inkoop van de tafelgelden zorgen, voor het hele bataljon. Tevens was ik belast met hofmeesterwerkzaamheden in de officiers- en onderofficiersmess. Sergeant Lotterman zwaaide de scepter in de manschappenkeuken, daar werd ook voor de O.O’s gekookt. Mijn collega stond ons buiten op te wachten en heette ons welkom in het nieuwe kookparadijs. Jan klaagde dat alle kookketels op kolen werden gestookt, die waren nog uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog. Het was volgens Jan wel behelpen om met kolengestookte kookketels te werken, vooral als er pap gekookt moest worden, je kon het vuur niet even laag zetten. Ook maakte ik kennis met de Duitse beheerder van het gebouw, Sjors Schweinsteiger was zijn naam, en hij was door de Duitse weermacht aangesteld als hulpkok. Hij begeleide ons in het kookproces en wist precies hoe er met kolengestookte kookketels en fornuis gewerkt moest worden. Sgt Lotterman had al kwartiergemaakt, wij sliepen samen in een kamer precies boven de grote keuken. Jan had een dag ervoor gefoerageerd, de nieuwe koks waren bezig met koken. Ik vertelde aan Jan dat wij voor de hele week alleen spinaziestamppot gevechtsrantsoenen bij ons hadden. Dat was afzien. Jan had het verhaal al gehoord op De Boskamp. Hij vertelde dat vandaag een balletje gehakt, met bloemkool en gekookte aardappelen, op het menu stond. Lekker vers eten, hier waren de jongens wel aan toe. Hij had heerlijke griesmeelpudding laten maken met bessensap als toetje, en groentesoep vooraf. Terwijl de jongens de keukenauto’s aan het uitladen waren, vroeg ik aan Jan of er ergens gedoucht kon worden. Jan zei: “Nergens is hier een badgelegenheid, behalve in het officiersgebouw.” Alleen de officieren mochten zich daar wassen, de overige moesten zich douchen in het NATO-bad in Höhne. Ik was nu hofmeester van de officieren, en heb er direct gebruik gemaakt om een bad te nemen in de officiersmess. Even later lag ik heerlijk in een warm bad, kwam weer helemaal bij na een volle week in de weer te zijn geweest, viel van vermoeidheid in slaap. Opeens schrok ik wakker, ik verdronk bijna in het bad doordat ik in slaap was gevallen. Nadat ik een bad had genomen en voorzien was van schone kleren, voelde ik mij helemaal nieuw, wat een lekker gevoel was dat, na een week oefenen zonder je goed te kunnen wassen. De keukenwagens waren uitgeladen, ik vroeg aan sgt Jan, waar mijn koks waren gebleven

Hoofdstuk 5. Met einde van mijn contract, als kortverbandvrijwilliger, kwam het einde van mijn dienst in zicht. In juli 1970 ging het B-eskadron voor de laatste maal op oefening in La Courtine. Dit had ik nog graag mee willen maken, ik had hier fantastische verhalen over gehoord, maar de einddatum van mijn contract naderde snel, het zat er niet meer in om mee te gaan. Heel even heb ik overwogen om beroepsmilitair te worden, maar heb hier in overleg met mijn vrouw vanaf gezien. Ik kon terugkijken op een fijne diensttijd, waar kameraadschap en collegialiteit hoog in het vaandel stonden. In de toekomst zou ik dat zeker missen. De burgermaatschappij zit toch wat anders in elkaar, het is daar ieder voor zich en God voor ons allen. Op een dag kwam Joop, de foerier, bij mijn veldkeukenmagazijn binnenlopen en ik vroeg of hij een kop koffie wilde. “Ja, met melk en suiker graag.” “Wat is de reden van je komst, heb je weer suiker en koffiemelk nodig of wat anders?” “Nee,” zei Joop, “ik wil je voor morgenmiddag uitnodigen in de O.O.-mess, ik krijg van de bataljonscommandant een medaille uitgereikt voor 24 jaar trouwe dienst, het hele bataljon moet voor mij aantreden. Ik hoop dat jij en je collega sgt intendance hierbij aanwezig zullen zijn, dat zou ik zeer op prijs stellen.” Joop vertelde dat na het officiële gedeelte een receptie werd gehouden in de onderofficiersmess. “Het zal een grote receptie worden,” zei Joop. Hij had de messpresident opdracht gegeven veel collega’s en oud-collega’s uit te nodigen. Joop wilde er een groot feest van maken, ook collega’s van andere onderdelen waarmee Joop in de loop van tijd op oefeningen was geweest, waren uitgenodigd. Joop was altijd gangmaker in het organiseren van feestjes, liet geen gelegenheid voorbijgaan, als hij een feestje kon organiseren, vooral als het een feestje voor hemzelf betrof. De volgende dag stond het hele bataljon aangetreden op de appelplaats. De overste hield een passende toespraak voor Joop, doorspekt met allerlei anekdotes, wel twintig minuten lang. De overste sloot zijn toespraak af met de lijfspreuk van 101 Tankbataljon, ‘fel maar vasthoudend’, deze spreuk was zeker op Joop van toepassing. Na de toespraak van de overste, moest Joop uittreden, marcheerde stram en strak op de overste af om zijn medaille in ontvangst te nemen. De overste spelde de medaille van 24 jaar trouwe dienst op Joop zijn uniform, vol trots bracht Joop de groet aan de overste en trad weer in zijn peloton. Hij was trots op zijn opgespelde ereteken, voor het front van de troepen. Na deze huldiging hadden wij een prettig samenzijn in de O.O.-mess. Opeens sprong iedereen in de houding, de Brigade Generaal kwam de O.O. mess binnen om Joop te feliciteren. Dit hadden wij nog nooit meegemaakt, iedereen was stomverbaasd bij het zien van de Brigade Generaal. Joop zei: “De Generaal is er ook bij als we op oefening zijn, waarom zou ik hem dan niet uitnodigen?” Typisch Joop! Hij vertelde later dat hij de Brigade Generaal formeel had uitgenodigd, maar er niet op gerekend had dat hij op de uitnodiging in zou gaan. Het was de Generaal die bij opper Eymail, tijdens een oefening in Duitsland, zijn tankbrevet had gehaald en Joop, als foerier, de zwarte baret had geleverd. Waarschijnlijk was de Generaal dat niet vergeten. Veel officieren en onderofficieren kwamen de O.O.-mess binnen om Joop te feliciteren. Veel collega’s van andere onderdelen gaven akte de présence., het leek wel een reünie. Joop was zeer populair in de divisie en op de kazerne, iedereen kende Joop. Joop is een van de mannen die altijd voor iedereen klaarstond, ook tijdens zware oefeningen, hij is een van de stuwende krachten in de verzorging voor het bataljon. En hij zorgde altijd voor vermaak in het bataljon. Veel collega’s waren overgekomen uit Duitsland van het 41ste Tankbat, ons zusterbataljon, om Joop te feliciteren. Zij waren speciaal voor hem naar Holland gekomen. Er waren wachtmeesters bij die eerst bij 101 zaten en in de loop van de tijd waren overgeplaatst naar het 41ste Tankbat; sommigen van hen waren al met pensioen. Het gaf een kameraadschappelijk gevoel om deze oud-collega’s weer terug te zien. Deze bijeenkomst zou niet gauw vergeten worden. Het was mooi voorjaarsweer, ik was in de manschappenkeuken aan het werk toen de messpresident van de O.O. Mess bij mij op bezoek kwam. Hij kwam bij mij om mijn afscheidsfeest te organiseren. Over twee weken was het voor mij einde dienst. Ikzelf wilde er geen groot feest van maken. De messpresident wilde weten wie er uitgenodigd moesten worden. De uitnodigingen werden verstuurd door de messpresident. Conform de traditie bij 101 Tankbat, heb ik gevraagd aan de messpresident welk passend cadeau ik kon schenken aan de O.O.-mess. Wij hadden een prachtige kast met tafelzilver in de mess staan. De zilverkast was gevuld met zilveren kandelaars en zilveren bekers, die in de loop van jaren cadeau warengegeven door vertrekkende onderofficieren. Ik wilde daar een blijvend geschenk aan toevoegen. Het tafelzilver wordt gebruikt tijdens bijzondere diners en andere feestelijkheden door de O.O’s van het bataljon. De messpresident stelde voor om een zilveren kandelaar te schenken, waarin mijn naam en diensttijd gegraveerd stonden De messpresident zou zorgdragen voor de gegraveerde zilveren kandelaar. De rekening kreeg ik later wel. Ik zag steeds meer op tegen mijn afscheidsfeest. Aan de ene kant was ik blij dat ik de dienst kon verlaten, vooral bij de opkomst van de soldatenvakbond in de jaren 70 vond ik het niet leuk meer, er kwamen steeds meer regeltjes bij die mij totaal niet bevielen. De huzaren kregen meer rechten, zoals lange haargroei, het niet meer groeten van een meerderen. Aan de andere kant zou ik de kameraadschap van mijn collega’s missen, vooral de saamhorigheid tijdens de oefeningen. Mijn laatste dag was aangebroken, de veldkeukens had ik al overgedragen aan mijn collega. Ik moest vandaag alleen nog mijn PSU inleveren bij Joop. Het was toch wel een gek gevoel, dat ik de kazerne voorgoed ging verlaten. Van de koks had ik al afscheid genomen, nu nog het afscheid van de onderofficieren. Op mijn laatste gang naar de O.O.-mess, werd ik opgevangen bij de deur, door de messpresident. Gezamenlijk liepen wij de mess binnen voor mijn afscheidsreceptie. Zag veel oude bekende zitten in de mess, die ik niet verwacht had. De messpresident hield een toespraak, die doorspekt was met allerlei anekdotes die wij tijdens de oefeningen hadden meegemaakt. Ik kon terugkijken op een fijne dienstperiode. Ook Joop nam het woord, en gaf als afscheid een schildje van 101 Tankbataljon, dan kon ik bij het zien van dit schildje nog eens terugdenken aan de fijne tijd bij 101. Hierna hield ik een dankwoord, ik hield het kort, ik hoopte de collega’s nog eens terug te zien. Na de mooie toespraken van Joop en de messpresident, hebben wij onder een borrel nog veel oude verhalen opgehaald. Enkele jaren later kwam Joop een keer bij mij thuis op bezoek, en vroeg of ik lid wilde worden van de onderofficiersvereniging cavalerie VOOC. Het is ontzettend leuk om in verenigingsverband bij te blijven wat er allemaal gebeurt bij de cavalerie. Door toedoen van Joop was ik ook lid geworden van de reunievereniging v.m. 3e regiment huzaren Prins Alexander. Ieder jaar gaan wij een dagje uit! Bij deze bijeenkomst komen de verhalen weer boven, die wij in de loop van de tijd hebben meegemaakt. Door het ophalen van deze verhalen, zei ik weleens: “Ik kan wel een boek schrijven, van wat ik bij 101 Tankbat allemaal heb meegemaakt.” Enkele oud-collega’s zeiden: “Dat moet je doen.” Ik was nog steeds te druk met mijn werk, het schrijven moest ik uitstellen tot mijn pensioen. Bij de 80ste verjaardag van Zijne Koninklijke Hoogheid Prins Bernhard kreeg ik van de VOOC een uitnodiging, om bij de verjaardag van de prins aanwezig te zijn op Paleis Soestdijk. In die tijd had ik de horeca verlaten, ik was met mijn militaire achtergrond in dienst gekomen bij een grote landelijke particuliere beveiligingsdienst en sinds kort was ik in dienst van een nieuw opgericht landelijk beveiligingsbedrijf. Op de verjaardag van de Prins, achter in de tuin van Paleis Soestdijk, ontmoette ik oud-collega’s uit de militaire dienst en collega’s uit de beveiliging waar ik thans mee werkte. Het was ontzettend leuk om die te zien

Verjaardag prins Bernhard in de tuin van Paleis Soestdijk. (Foto C. de Vries)

Samen met Joop en prins Willem Alexander. (Foto C. de Vries)

Prins Bernhard en prinses Juliana bij het afnemen van het defilé. (Foto Herman van Dam)

Prins Bernhard maakt zijn ereronde, met ritmeester (ons oude OWI) Jan Went aan het stuur van de jeep. (Foto C. de Vries)

Defilé VOOC , voor de jarige prins (Foto Herman van Dam)

Samen met Prins Willem Alexander tijdens de verjaardag van zijn grootvader. (Foto C.de Vries)

Samen met Joop en opper Hayo bij de prins op zijn verjaardag. (Foto C.de Vries) Bij ons beveiligingsbedrijf was ik voorzitter van de eerste ondernemingsraad. Bij mijn vorige werkgever (het grootste beveiligingsbedrijf van Nederland, NVD) ben ik enige jaren vicevoorzitter geweest van de OR. Een week voor deze bijeenkomst was ik door een van de holdingdirecteuren (Randstad) geïnstalleerd als voorzitter van de ondernemingsraad van Randon Beveiliging. Terwijl wij ons achter in de tuin van Paleis Soestdijk opstelden voor het defilé, kwam ik mijn holdingdirecteur tegen van ons beveiligingsbedrijf. Hij zei tegen mij: “Wat doe jij hier!” Ik zei: “Net als u de verjaardag van onze Prins vieren.” Mijn holdingdirecteur is voorzitter van de vereniging korps oud-mariniers, is overste b.d. en als zodanig uitgenodigd op dit feest. Ik vertelde hem dat ik als wachtmeester bij de cavalerie heb gediend, vandaar. Even later kwam ik nog meer collega’s tegen van ons beveiligingsbedrijf, een areamanager uit Utrecht, hij was vroeger officier geweest bij de mariniers. De andere collega’s waren afkomstig van de Koninklijke Luchtmacht. Ik was een van de weinigen die afkomstig was van de cavalerie. Ik kwam er snel achter, dat veel leidinggevende collega’s bij ons beveiligingsbedrijf allemaal een militaire achtergrond hadden. Tijdens de pauze hebben wij in de tuin van Paleis Soestdijk, samen een borrel met elkaar gedronken op de verjaardag van Prins Bernhard. Ik heb er later nog ontzettend veel profijt van gehad, dat ik de holdingdirecteur in de tuin van Paleis Soestdijk heb ontmoet. Overigens heb ik nooit misbruik gemaakt van mijn goede contacten, met mijn holdingdirecteur. Wel werd ik door hem, als voorzitter van de OR, goed geïnformeerd over wat zich binnen de directie afspeelde, met de nieuw voorgestelde arbeidsvoorwaarden bijvoorbeeld. Hij hield me goed op de hoogte van de gesprekken met de overige directie. Ik zat namens alle beveiligingsbedrijven in Nederland, in de bondsraad van de vakbond Unie b.h.l.p, en had als zodanig te maken met onderhandelingen van de nieuwe cao in de beveiliging. Hierdoor was de holdingdirecteur in staat om goed te kunnen onderhandelen met de vakbonden. Ons bedrijf liep voorop met de nieuwe arbeidsvoorwaarden. De nieuwe beveiligings- cao. was een groot succes, mede dankzij de directie van ons bedrijf. Randon Beveiliging is onderdeel van Randstadholding. De eerste beveiligings-cao, bestond uit een boekje met vijf bladzijden. Nu hebben we, na regelmatig onderhandelen met vakbonden een beveilingings cao van 63 pagina’s. De minister van Justitie heeft de nieuwe c.a.o. bindend verklaard voor alle beveiligingsbedrijven. Een leuk succes. Nadat ik al mijn beveiligingsdiploma’s /bomcertificaten had gehaald en diverse rangen had doorlopen, werd ik bevorderd tot unitmanager van district Hilversum. Amersfoort viel hier ook onder. Ik had gehoord dat een inschrijving had plaatsgevonden, om militaire objecten te beveiligen, door een particulier beveiligingsbedrijf in Amersfoort en omstreken. Op een dag werd ik bij mijn directeur operations geroepen, die vertelde dat ik voor beveiliging moest zorgen op diverse kazernes in Amersfoort en Soesterberg. We werden ingehuurd als aanvulling, door defensiebeveiliging, van diverse kazernes. Voor mij zou dat een thuiswedstrijd zijn. Ik vertelde mijn directeur operations, dat ik als kvv’er, als wachtmeester, bij de cavalerie had gediend, bekend was op de kazernes in Amersfoort en Soesterberg en wist hoe het militaire systeem werkte en in elkaar zat. Met deze opdracht was voor mij de cirkel weer rond. Aan mijn planner had ik opdracht gegeven, dat ik uitsluitend gediplomeerde beveiligingsemployees wilde inzetten, liefst met een militaire achtergrond. In de tweede week, dat wij de Dumoulinkazerne (mijn oude kazerne) moesten beveiligen, ben ik persoonlijk daarnaartoe gegaan om mijn beveiligers te inspecteren en te instrueren. Er was een klacht binnengekomen, van een van de officieren, dat zij zich iedere keer moesten legitimeren bij het passeren van de slagboom. Zij waren gewend om door te mogen rijden zonder zich te legitimeren, als zij bekend waren bij de wachtdienst. Bij de beveiliging van de particuliere beveiligingsdienst aan de kazernepoort, moesten zij zich, ongeacht wie ze waren, steeds opnieuw legitimeren en dat vonden de officieren lastig. Regelmatig flikte een van mijn beveiligers het op het einde van de werkdag, om de vlag te laten zakken, net als officieren en onderofficieren de vlag wilden passeren, om naar huis te gaan. Zij moesten dan wachten tot de vlag ingehaald was, voor zij hun weg mochten vervolgen. De klagende officieren en onderofficieren hadden stellig de indruk, dat mijn beveiligers dat expres deden. De betreffende beveiligingsemployé kreeg van mij het voordeel van de twijfel, omdat ik niet kon bewijzen dat er opzet in het spel was. Ik heb hem wel gewaarschuwd dat dit niet de bedoeling was. Tijdens mijn inspectie op de Dumoulinkazerne zag ik dat deze totaal veranderd was. Het was nu een beroepsleger geworden. Het was nu een gemengd leger van vrouwen en mannen geworden. Ook de gebouwen waren vernieuwd. Het magazijn waar vroeger mijn mobiele veldkeukens instonden, was helemaal weg. Was nu parkeerplaats geworden voor burgerauto’s. Ook de indeling van de officiers en onderofficiersmess was veranderd, er was nu een restaurant voor in de plaats gekomen voor alle rangen en standen. Er waren geen aparte messrooms meer voor kpl’s, onderofficieren en officieren. Voor het eten moest betaald worden. Het was lang zo druk niet meer op de kazerne als vroeger met dienstplichtige militairen. De gelegerde beroepsmilitairen hoefden geen wacht meer te lopen op de kazerne, dat deed nu de beveiliging. De groep beveiligingsemployees van mij vond het maar saai werk op de kazernes, vooral in de avond en de nacht was er niets te beleven. Zij werkten liever in Hilversum op het Media Park. Daar was het dag en nacht druk, zij hadden daar veel contact met BN’ ers, en zaten boven op het eerste nieuws. Het viel niet mee om gediplomeerde, gemotiveerde beveiligingsemployees op de kazernes te plaatsen. Ik kreeg vaak te horen: ”Heb ik daarvoor mijn beveiligings- en brandwachtdiploma gehaald, om de hele nacht op een kazerne een konijn in zijn kont te kunnen kijken?” Mijn planner had het eens gepresteerd om een ex-dienstweigeraar voor aan de poort van de Soldaat Olivier Ketting-kazerne’ neer te zetten. Deze beveiligingsemployé was hier zeer verbolgen over. Ik heb hem uitgelegd dat hij alleen voor de toegangscontrole moest zorgen, dat had verder niets te maken met een militaire –dienstuitvoering. Al met al had ik het best druk met de beveiliging van de kazernes en mobcomplexen. Eind september kreeg ik thuis een uitnodiging, ter gelegenheid van de opheffingsreünie 101 Tankbataljon Regiment Huzaren Prins Alexander. Deze zou plaatsvinden op 27 oktober 2005, in de Bernhard-kazerne te Amersfoort. Via het inschrijfformulier heb ik mij aangemeld, het leek mij een mooie gelegenheid om mijn oud-collega’s weer eens te ontmoeten. Op de dag van de reünie ben ik om 08.30 uur naar de kazerne gegaan, ik moest mij legitimeren bij mijn eigen employees, die de toegangscontrole verzorgden. Zij keken vreemd op dat ik uitgenodigd was voor de reünie. Wij moesten ons melden op het Hoytemaplein van de kazerne, hier zou de reünie plaatsvinden. Nadat ik mijn auto had geparkeerd, liep ik in de richting van de tenten, waar wij ons moesten melden. Onderweg daar naar toe riep iemand vanuit de verte, luid en heel hard over het plein: “Hé…wachtmeester! Hebben ze je losgelaten?” Ik zag ineens dat Woeste Willem (mijn oude ritmeester) mij toeriep, die ik 35 jaar niet meer had gezien. Hij zei: “Kerel, treed in en maak lol vandaag,” draaide zich om en liep zonder een spier te vertrekken in zijn gezicht weer verder! “Nog steeds niets veranderd,” dacht ik bij mezelf. Inwendig moest ik wel lachen. Om 09.00 uur was de ontvangst van reünisten en gasten van de te beëdigen militairen. Al heel snel kwam ik oud-collega’s tegen; onder het genot van een kop koffie raakten wij snel aan de praat met elkaar. Veel oud-collega’s had ik jaren niet meer gezien, het rollator- en rolstoelgehalte was hoog, net als het dragen van gehoorapparaten. De meeste tankboeren waren schietdoof. In onze tijd hadden wij nog geen goede gehoorbeschermers. Wij moesten het doen met oordopjes in je oor, die vaak ongemerkt uit je oren vielen tijdens het schieten met de tanks. Om 10.35 uur hield luitenant-kolonel der huzaren D.J. Broks, zijn welkomstwoord. En hij vertelde over de beslissing om de 41 Gemechaniseerde Brigade in Seedorf op te heffen, een nieuw pantserinfanteriebataljon op te richten en de Koninklijke Landmacht alleen maar uit parate eenheden te laten bestaan. Dat had grote gevolgen voor ons bataljon. Het alfa-eskadron verhuisde naar Oirschot als het nieuwe Charlie-eskadron van 101 Tankbataljon, het Bravo-eskadron verhuisde naar Havelte als het nieuwe Charlie-eskadron van 42 Tankbataljon, en het Staf-Staf-Verzorging Eskadron werd de Stafcompagnie van het nieuwe 45 pantserinfanteriebataljon in Ermelo. Onze eskadrons zouden de andere Bataljons gaan versterken terwijl 101 Tankbataljon werd opgeheven. Met de opheffing van One-O-One Heavy kwam er een einde aan een gedenkwaardige periode waarin we betrokken waren bij de Koude Oorlog in de Noord-Duitse laagvlakte, vredesmissies in Bosnië, hoogwater aan de grote rivieren en de strijd tegen het terrorisme in Irak. We verrichtten gezamenlijk huzarenstukjes tijdens operaties, nationale taken, grote oefeningen en steunverleningen waarbij loyaliteit, eerlijkheid, openheid, professionaliteit, actief, resultaatgericht en discipline de centrale begrippen waren. “Laten wij vandaag trots omzien naar onze geschiedenis van bijna vijftig jaar 101 Tankbataljon. Oude en jonge veteranen ontmoeten elkaar vandaag, en zorgen dat de herinnering blijft. ‘Fel en Vasthoudend’,” aldus overste Broks. Om 10.45 uur was het opstellen voor de beëdiging op het Hoytemaplein. Daarna volgde de beëdiging, nu werden ook militairen beëdigd in een lagere rang dan officier, in mijn tijd was dat alleen voor de officieren weggelegd. De beëdiging vond,, en vind ik nog steeds, indrukwekkend, dat deed mij wel wat. Om 12.00 uur was er receptie in de tent en kon er een maaltijd genuttigd worden. Vanaf 12.30 uur was er een voertuigenshow met demonstratie, daarna volgde een leuk samenzijn. De meeste onderofficieren en officieren die nog in leven waren, zaten in de tent onder het genot van een borrel en een hapje gezellig na te genieten van deze voortreffelijk georganiseerde reünie. Namen en adressen werden uitgewisseld om later nog eens met elkaar contact op te kunnen nemen. Later zag ik een artikeltje staan over deze reünie, in ons VOOC-blaadje, met een foto van een vergeten rolstoel, die midden op het Hoytemaplein onbeheerd stond geparkeerd. Met het onderschrift over een wonderbaarlijke genezing. De wonderen waren de wereld nog niet uit. Bij binnenkomst van de reünie ontving ik een ‘Certificaat van Echtheid’, behorende bij coin exemplaarnummer 0451 die mij was aangeboden. Bij het uitreiken hiervan kregen wij hierbij een: ‘Coin-reglement’ 101 Tankbataljon RHPA

Voorgezien en akkoord – Plaats: Amersfoort. Naam: C. de Vries – Datum: 27 oktober 2005. Handtekening: – Coinnummer : 0451

Certificaat (Foto C. de Vries)

Отрывок из книги

Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

.....

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

.....

Добавление нового отзыва

Комментарий Поле, отмеченное звёздочкой  — обязательно к заполнению

Отзывы и комментарии читателей

Нет рецензий. Будьте первым, кто напишет рецензию на книгу Een Huzaar wordt niet geboren
Подняться наверх