't Bolleken
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Cyriel Buysse. 't Bolleken
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
IX
X
XI
XII
XIII
XIV
XV
XVI
XVII
XVIII
XIX
XX
XXI
XXII
XIII
XXIV
XXV
XXVI
XXVII
Отрывок из книги
Opeens was meneer Vitàl de bezitter van een vrij aanzienlijk vermogen! Hij erfde alles, volgens wettelijk verloop, behalve twee uitkeeringen: vijfduizend frank aan de oude meid, die gedurende meer dan dertig jaren zoo lekker voor Nonkelken gekookt had; en vijftienduizend aan de jonge, die slechts drie jaar bij hem woonde, doch hem op een andere wijze groote diensten had bewezen. De oude snikte tranen van dankbaarheid, maar de jonge was woedend ondanks haar genereus geschenk, en schold op Nonkelken en op meneer Vital20, schreeuwend dat 't 'n schande was van zoo'n oude smeerlap en dat ze 't alles aan de groote klok zou hangen, indien de neef er niet heel wat bijpaste. Meneer Vitàl maakte korte metten met haar. Hij gaf haar 't geld en zond haar op staanden voet weg; maar aan de goedige oude vroeg hij om te blijven, in afwachting dat hij besloten had hoe hij nu zelf zijn verder leven schikken zou.
Daar stond hij opeens voor 't groote, gewichtige vraagstuk. Hij was bezig aan zijn laatste examen, waar hij reeds eenmaal voor gezakt was. Dat was de schuld geweest van een der professoren, die een wrok tegen hem had. Zoo beweerde hij althans en was ook diep overtuigd van wat hij beweerde. Maar wat zou hij nu doen? Verder doorstudeeren, advocaat worden om den broode21, dat hoefde niet meer. Hij kon voortaan doen en laten wat hij wilde. Het schraal inkomentje, waarvan hij, na den dood van zijn half-geruïneerden vader leven moest, was nu opeens als een goudmijn geworden. Die nijdige professor, die, een week te voren, zijn toekomst nog in handen had, kon hem nu niets meer deren, niets meer schelen. Hij was zijn eigen heer en meester, hij had zich maar te laten glijden op den eensklaps glad voor hem geworden levensweg en alles zou goed zijn, hij was zeker, zéker van in veilige haven aan te landen. Doch hij twijfelde en aarzelde. Met Nonkelkens ziekte en dood, met de beslommeringen van begrafenis en erfenis, had hij noodzakelijk een tijd verloren die, voor hem ten minste, die niet sterk geprepareerd was, bijna niet ingehaald kon worden. De dag van zijn exaam lag tamelijk dicht in 't verschiet; hij had geen tijd, en ook geen lust, althans niet op dat oogenblik, om nog grondig te studeeren; zooveel andere zaken en belangen vulden nu zijn hoofd; hij had nog niet eens al Nonkelkens boerderijen, – nu zijn boerderijen-bezocht; hij wist nog niet waar de bouwlanden lagen, waar de huizen stonden; en menschen kwamen hem reeds spreken over herstellingen, veranderingen, over allerlei dingen waarvoor hij tijd en rust moest hebben;… dat alles warde en draaide in zijn hoofd; en zoo zag hij zich weer vóór den nijdig-grinnikenden professor zitten, die hem sarrend ondervragen zou, die alles zou uitpluizen om hem nog eens te doen zakken, die juist van de moeielijkheid waarin hij zich bevond gebruik zou maken om hem… neen, neen, de mogelijkheid van zulk een vernedering zou hij in zijn nieuwen toestand niet dulden; plotseling was zijn besluit genomen; hij zou zich maar niet meer presenteeren, althans dat jaar niet; hij zou kalm wachten tot alles in zijn leven vast beredderd en op orde was en daarna zijn studies hervatten en eerst voor het eind-examen opkomen, wanneer hij zóó sterk onderlegd was, dat hij bij geen mogelijkheid meer zakken kon.
.....
Hij glimlachte nog schalkscher, knipte met zijn oogen; en, op vertrouwelijken toon:
"Z' hè al noar ou geïnformeerd, weet ge?"
.....