Eene Egyptische Koningsdochter
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Георг Эберс. Eene Egyptische Koningsdochter
Eerste boek
Eerste hoofdstuk
Tweede hoofdstuk
Derde hoofdstuk
Vierde hoofdstuk
Vijfde hoofdstuk
Zesde hoofdstuk
Zevende hoofdstuk
Achtste hoofdstuk
Negende hoofdstuk
Tiende hoofdstuk
Elfde hoofdstuk
Tweede boek
Eerste hoofdstuk
Tweede hoofdstuk
Derde hoofdstuk
Vierde hoofdstuk
Vijfde hoofdstuk
Zesde hoofdstuk
Zevende hoofdstuk
Achtste hoofdstuk
Negende hoofdstuk
Tiende hoofdstuk
Elfde hoofdstuk
Derde boek
Eerste hoofdstuk
Tweede hoofdstuk
Derde hoofdstuk
Vierde hoofdstuk
Vijfde hoofdstuk
Zesde hoofdstuk
Zevende hoofdstuk
Achtste hoofdstuk
Negende hoofdstuk
Tiende hoofdstuk
Отрывок из книги
De Nijl was buiten zijne oevers getreden. Daar, waar anders het oog met welgevallen rustte op weelderige akkers en bloeiende velden, breidde zich thans heinde en verre eene onmetelijke watervlakte uit. Alleen de door dammen beschermde steden, met hare reusachtige tempels en paleizen, de daken der dorpen en de kronen der hoogstammige palmen en der bladerrijke sykomoren verhieven zich boven den waterspiegel. De wilgenboomen lieten hunne takken nederhangen in den vloed, terwijl de hooge zilverpopulieren, met hunne naar boven gerichte takken, het vochtige element schenen te willen ontwijken. De volle maan was opgegaan en goot haar zacht en liefelijk licht uit over de Lybische heuvelrijen in het westen, welker omtrekken zich slechts flauw tegen den wolkloozen hemel afteekenden. Op den effen waterspiegel dreven blauwe en witte lotusbloemen. Vledermuizen van verschillende soorten zwierden en fladderden door de stille, van den geur der acacia’s en jasmijnbloesems vervulde nachtlucht. In de toppen der boomen sluimerden wilde duiven en andere vogels, terwijl pelikanen, ooievaars en kraanvogels zich verscholen hielden tusschen het papyrus-riet en de nijlboonen, die langs den oever wiesen. De eersten verborgen slapend hunne langgesnavelde koppen onder de vleugelen en bewogen zich niet; de kraanvogels evenwel schrikten op, telkens wanneer zich een riemslag of het gezang van nog werkende schippers deed hooren, en zij tuurden in de ruimte, terwijl zij de slanke halzen angstig her- en derwaarts keerden. Geen koeltje zelfs woei er, en het spiegelbeeld der maan, dat als een zilveren schild op het watervlak scheen te drijven, bewees, dat de Nijl, die zich eerst zoo woest van de rotsen neêrstort en zoo driftig de reuzentempels van Opper-Egypte voorbijsnelt, daar, waar hij, in verscheidene armen verdeeld, de zee nadert, zijn onstuimig jagen heeft laten varen, om zich over te geven aan een kalme rust.
In dezen schoonen nacht doorkliefde, 528 jaren vóor onze jaartelling, eene bark den Canobischen mond1 van den Nijl, waarin schier geen stroom te bespeuren was. Een Egyptenaar zat op het hooge achterdek, terwijl hij met beide handen den langen stuurriem vasthield, waarmede hij den koers van het vaartuig regelde2. In het ruim van het schip zaten halfnaakte roeiers, die zingende de riemen bewogen. In eene van voren opene kajuit, die groote overeenkomst had met een houten priëel, lagen twee mannen op lage matrassen. Zij waren, naar hun uiterlijk te oordeelen, geen van beiden Egyptenaren. Zelfs bij het maanlicht kon men hunne Grieksche afkomst herkennen. De oudste van de twee, een ongemeen groot en krachtig man van even zestig jaren, wiens zware grijze lokken vrij en los tot op zijn korten gevulden hals nedervielen, was in een eenvoudigen mantel zonder sieraad gehuld. Hij staarde met somberen blik in den stroom, terwijl zijn metgezel, die ongeveer twintig jaren jonger was, een slank en schoon gebouwd man, nu eens naar den hemel opzag, dan weder tot den stuurman enkele woorden richtte, dan weder zijne violetblauwe chlanis3 verschikte en verplooide, of met de hand over zijne welriekende bruine lokken of zijn fijngekroesden baard streek.
.....
Aristomachus knikte toestemmend, en Phryxus las ten tweeden male het antwoord van de Pythia:
Nauw had Phryxus het laatste woord gelezen, toen Kallias, de Athener, juichend van zijne ligplaats opsprong, uitroepende: »De vierde gave, het vierde geschenk der goden, zult gij thans van mij in dit huis ontvangen. Weet dat ik de nieuwstijding, die wel het meest uwe verbazing zal wekken, tot het laatst bewaarde: de Perzen komen naar Egypte.”
.....