Karolingsche Verhalen
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
J. A. Alberdingk Thijm. Karolingsche Verhalen
Karolingsche Verhalen
Inhoudsopgave
Carel en Elegast—De vier Heemskinderen—Willem van Oranje—Floris en Blancefloer
In nieuwer form overgebracht door. JOS A. ALBERDINGK THIJM
VIJFDE UITGAVE. ZUTPHEN—W.J. THIEME & CIE—MCMXLVIII
VOORREDE VAN DE TWEEDE UITGAVE
CAREL EN ELEGAST
AAN Dr. V.H. DELECOURT. (1851.)
DE VIER HEEMSKINDEREN
AAN HENDRIK CONSCIENCE. (1851.)
HIER BEGINT DE HISTORIE VAN DE VROME VIER HAYMIJNSKINDEREN. HET EERSTE CAPITTEL
HET TWEEDE KAPITTEL
HET DERDE CAPITTEL
HET VIERDE CAPITTEL
HET VIJFDE CAPITTEL
HET ZESDE CAPITTEL
HET ZEVENDE CAPITTEL
HET ACHTSTE CAPITTEL
HET NEGENDE CAPITTEL
HET TIENDE CAPITTEL
HET ELFDE CAPITTEL
HET TWAALFDE CAPITTEL
HET DERTIENDE CAPITTEL
HET VEERTIENDE CAPITTEL
HET VIJFTIENDE CAPITTEL
HET ZESTIENDE CAPITTEL
HET ZEVENTIENDE CAPITTEL
HET ACHTTIENDE CAPITTEL
HET NEGENTIENDE CAPITTEL
HET TWINTIGSTE CAPITTEL
HET EEN-EN-TWINTIGSTE CAPITTEL
HET TWEE-EN-TWINTIGSTE CAPITTEL
HET DRIE-EN-TWINTIGSTE CAPITEL
HET VIER-EN-TWINTIGSTE CAPITTEL
HET VIJF-EN-TWINTIGSTE CAPITTEL
HET ZES-EN-TWINTIGSTE CAPITTEL
HET ZEVEN-EN-TWINTIGSTE CAPITTEL
WILLEM VAN ORANJE
FLORIS EN BLANCEFLOER
AAN HELENE UKENA. (1851—1873)
Отрывок из книги
J. A. Alberdingk Thijm
Gepubliceerd door Good Press, 2022
.....
Als de Koning dit hoorde, verblijdde hij zich in zijn harte, dat Elegast, de roover, hem goed gunde en liefhad. Hij dacht bij zich-zelven—'kon ik, met behoud mijner eere, thuiskomen, ik zoû hem zoo veel goed geven, dat hij zonder stelen of rooven al zijn dagen leven kon. Dat mag men wel van mijn gelooven!'
Na deze overweging vraagde hij aan Elegast—'of deze hem ergends anders wilde heenleiden, daar zij die nacht te zamen buit mochten opdoen; hij zoû daar van zijn kant, zoo Elegast hem meê woû laten gaan, gaarne zijn kracht en behendigheid aan wijden. Elegast zeide: "Wat mij betreft—gaarne: maar ik ben niet geheel zeker, of gij soms den spot niet met mij drijft. Bij Eggheric van Egghermonde, die des Konings zuster tot vrouw heeft, daar kunnen wij stelen, zonder ons te bezondigen. 't Is schande en jammer, dat hij leeft. Menig heeft hij verraden en in groot onheil gebracht. Zelfs den Koning, zijnen Heer, zoû hij aan het leven en de eere staan—ging alles naar zijn wensch: dat kan ik u getuigen. En echter heeft hij land en zand en menig ding—burcht en leen—aan den Koning te danken. Al had hij geen andere toevlucht—het zoû hem luttel schaden, dat wij van het zijne teerden. Daarheen —zoo ge wilt—zullen wij optrekken." Toen overlegde de Koning bij zich-zelven, dat het daar, gelijk het geschapen stond, goed stelen ware: hij was toch wel zeker, dat al zoû hij bij zijne zuster in boeyen raken, zij hem ongaarne zoû laten hangen. Eindelijk kwamen zij overeen daar gezamendlijk heen te rijden, om Eggherics grooten schat te stelen. De Koning vergat zijn rol geen oogenblik.
.....