Suriname
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Maarten Hoff. Suriname
Colofon
DANKBETUIGING. Toen Ingemar Esajas en ik het plan hadden opgevat om een onderzoek te doen naar verborgen drijfkrachten achter de besluitvorming van Surinaamse sleutelfiguren, kwam vanzelfsprekend het heikele punt op tafel over de mogelijke bereidheid van politici en hun civiele landsdienaren en de Raad van Bestuur van de Vereniging van het Surinaamse Bedrijfsleven om een dergelijk onderzoek te ondersteunen in de rol van respondent. Ingemar nam deze taak op zich om onze potentiële respondenten over de streep te trekken en dat is hem gelukt. Zonder zijn niet aflatende inspanning – meer dan eens kostte het maanden – zou dit boek nooit zijn gerealiseerd. Daarnaast is hij intens betrokken gebleven bij de voortgang van het onderzoek door steeds mee te lezen, scherpzinnige kanttekeningen te plaatsen, maar vooral door samen met mij de resultaten te interpreteren en te bediscussiëren. Veel dank daarvoor, Ingemar. Ook mevrouw Dita Pepin uit Portland OR was onmiddellijk bereid om haar steun te verlenen met haar kwaliteiten als editor. Dita, dank voor je onvermoeibare inzet en de adviezen die ervoor hebben gezorgd dat de tekst vooral leesbaar bleef voor een ruim publiek. Direct in het verlengde hiervan past het uiteraard de respondenten te bedanken voor hun bereidwilligheid om dit onderzoek te kunnen realiseren. Ondanks hun dagelijkse inspannende arbeid hebben zij tijd vrijgemaakt en geduldig de individuele instructies van de ondervrager geabsorbeerd om vervolgens de voorgelegde vragen te formatteren. De belangrijkste stap die tot publicatie van dit boek leidde was mevrouw Els Steyaert, en de Uitgeverij NOVUM en hun excellente dienstverlening moeten gewoon worden genoemd. Maarten C. Hoff. Vledder, 30 september 2020. LIJST VAN FIGUREN
LIJST VAN TABELLEN
1 INLEIDING. Wie, wat. Politieke vijanden waren ze in de jaren 1960/1970, Creolen en Hindoestanen in Suriname. Voor de Creolen was het een erezaak om volledig soeverein te worden, de Hindoestanen stonden pal tegenover onafhankelijkheid. Het kon toch niet waar zijn dat een eerste groep van zeventien Hindoestaanse contractarbeiders uit voormalig Brits-Indië en in 1868 in Paramaribo aan wal gebracht nu gingen domineren over een vrijgemaakte elite van Creoolse slaven die toen in 1868 al meer dan 15.000 mensen bedroeg? De onderlinge verhoudingen liepen in die jaren 1960/1970 over van wantrouwen, maar met stelligheid kan worden beweerd dat dat wantrouwen is begonnen toen de Hindoestanen al in het begin van de twintigste eeuw economisch gezien succesvol werden door hun ondernemerschap. Nederland als tanend moederland en onwillig immigratieland wilde in die jaren 1960/1970 snel van de last “Suriname” af, uit vrees voor nog meer migrerende Surinamers naar Nederland én voor politiek gezichtsverlies vanwege de koloniale status. Met 3,5 miljard Nederlandse guldens als bruidsschat en verder toegezegde ontwikkelingshulp, werd op 25 november 1975 in Paramaribo de onafhankelijkheidsakte ondertekend. De strijdbijl tussen Creolen en Hindoestanen werd voor de “buitenwacht” begraven, maar binnenskamers bleef het vuur ondergronds smeulen, maar nu wijdvertakt1. 1 Over de geschiedenis van Suriname zijn twee zeer goed toegankelijke studies verschenen van Hans Buddingh (2012) en Hans Ramsoedh (2018). Intussen is de discussie over het indelen van de Afro-Surinaamse bevolking nog steeds niet beslecht. Feit is dat er in culturele zin nog niet kan worden gesproken over “Surinamer”. De culturele breuklijnen zijn nog steeds zichtbaar. De parlementsverkiezing van 25 mei 2020 heeft dit wijdvertakte netwerk van tegenstellingen volledig geopenbaard. Het was “wij”, een bontgekleurde etnisch-politieke oppositie met een duidelijke Hindoestaanse meerderheid, contra “zij”, een eveneens gekleurde etnisch-politieke regeerder waar de stem van de Creoolse identiteit de boventoon voerde. De “wij” hebben de “zij” een flinke nederlaag toegebracht, niet om reden van verschillen in ideologie of partijprogramma’s, want die zijn er nauwelijks. De winnaars vonden elkaar in het gezamenlijke doel om zich te ontdoen van het zittende staatshoofd Desiré Delano Bouterse en zijn trouwe aanhangers binnen de Nationale Democratische Partij (NDP). Onder meer zal hebben meegespeeld het feit dat, in de aanloop naar deze verkiezing, de NDP loyaal achter haar minister Hoefdraad bleef staan ondanks alle vermoedens van schuldig zijn aan financieel wanbeleid en corruptieve zelfverrijking2. Het werd beschouwd als een bevestiging van het echte morele gezicht van de NDP. In januari 2020 volgde dan ook nog de onvoorstelbare “bankroof”, toen 100 miljoen Amerikaanse dollar aan kasreserve verdween bij de Centrale Bank van Suriname. Maar mogelijk nog belangrijker was dat met het niet op een vroeg tijdstip aanwijzen van een nieuw leiderschap van de NDP een strategische blunder werd gemaakt. Begrijpelijk natuurlijk, want Bouterse bewandelde ook nog het voor hem bedreigende juridische spoor dat verband hield met de Decembermoorden van 1982. Als staatshoofd in functie bleef hij immuniteit genieten. 2 Op het moment van schrijven – augustus 2020 – is er een opsporingsbevel uitgevaardigd jegens deze voormalige minister. In wat voor dispositie was het leiderschap van Bouterse terechtgekomen? Er was drang tot controle van alles wat dat leiderschap kon beïnvloeden. Bij het uitspreken van zijn laatste jaarrede straalde hij vermoeidheid en lethargie uit. Zijn waarneembaar gedrag van koppigheid, uitdagen en minachten van de oppositie in het parlement, ondoelmatig zijn, ambivalentie tonen over tal van zaken en geneigd tot uitstellen, geeft alle redenen om Bouterse ook te labelen met een negativistische dispositie. Hij moet veel tijd hebben besteed aan het zichzelf beschermen tegen wat hij zag als onredelijk en twijfelachtig. Zo’n controlerende, afhankelijke en negativistische dispositie brengt het land in gevaar (Kets de Vries, 2001; 2006). In minder dan vijftig jaar heeft het landsbestuur van het schip van staat een dobberend zeilschip gemaakt dat de wind uit de zeilen heeft, terwijl het sociaal-economische en politieke klimaat weinig goeds voorspelt. Eerder ontlokte de situatie in het land de toenmalige Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Stef Blok, tot de uitspraak dat Suriname het niveau van een “failed state” had bereikt als gevolg van etnische heterogeniteit. Diplomatiek gezien een ongelukkige uitspraak die door de regering Bouterse dan ook werd ingevuld als een poging om het politieke systeem van Suriname te desintegreren. Ongelukkig ook, omdat falende staten zich kenmerken door brute misbruik van kracht, het systematisch onderdrukken van de bevolking en elke vorm van een menswaardige ontwikkeling tegengaan3. Zover was Suriname nog niet. Maar erg fout zat Blok niet, want corruptie, wanbeleid en gemeenschapsgelden verkeerd gebruiken hebben het land in een crisis gemanoeuvreerd met een nagenoeg sociaal-economisch en moreel faillissement als uitkomst. De tegenstanders van Bouterse, de latere winnaars van de parlementsverkiezing in 2020, waren, hoe kan het anders, uitermate verheugd met Bloks uitspraak. Gemakshalve zagen ze de door Blok genoemde oorzaak over het hoofd omdat ze zich focusten op de kwalificatie “failed state” en zelf de relatie legden met Bouterse en zijn Nationale Democratische Partij. Het gewicht van Bloks uitspraak is niet te meten, maar het heeft ongetwijfeld invloed gehad. De toenmalige oppositie voelde het als een steun in de rug. Ze hebben elkaar op 31 mei 2020 in een proclamatie over samenwerking beloofd om de wind voor 2025 weer in de zeilen te krijgen, althans zo blijkt uit hun wederopbouwplan. Op 29 juni 2020 werd het regeerakkoord tussen de winnaars van de verkiezingen gesloten. “Samen werken aan een duurzame toekomst voor Suriname” was de titel die aan dit akkoord werd gegeven. Of deze ambitie, blijkend uit de titel, een serieuze kans van slagen heeft, zal blijken uit de analyses over de drijfveren van de politieke besluitvormers. 3 Zie hierover bijvoorbeeld Chomsky (2006) en Acemoglu & Robinson (2013:398). Stef Blok deed zijn uitspraak in een besloten bijeenkomst op 10 juli 2018. Waarom. Waarom juist dit onderwerp en dit land, met zoveel rijkdom aan grondstoffen en bossen, gekozen? Eigenlijk om de eenvoudige reden dat wij meer dan tien jaar geleden werden gegrepen door het concept van de klinische economie, zoals deze door Jeffrey Sachs werd ontwikkeld (Sachs, 2005: 74-89). Een economie waarin het menselijk kapitaal vooropstaat en niet het te verwachten financiële rendement van een investering. Een economie, ook nationaal, waarin diagnoses gedifferentieerd worden uitgevoerd omdat geen enkele lokale situatie identiek is. Een economie, die op grote schaal mensen uit armoede bevrijdt en een rechtvaardige spreiding van welzijn en welvaart tot een werkelijkheid maakt. Volkeren en staten zouden dan de weg bewandelen naar een beter en duurzamer bestaan. De werkelijkheid toont inmiddels een groeiende ongelijkheid binnen de landen met een vrije markteconomie, bevestigd door het feit dat het nationaal inkomen steeds meer door de productiefactor “financieel kapitaal” wordt bepaald ten koste van het “menselijk kapitaal”. En Suriname is geen uitzondering. Dat deze ontwikkeling negatieve psychosociale gevolgen heeft, ligt voor de hand. Maar zonder dat het met zoveel woorden is gezegd, lijken de ambities van de nieuwe coalitie in Suriname in lijn te liggen met het concept van Sachs’ klinische economie. Maar formuleringen zijn gemakkelijk gemaakt. De vraag is of het aangetreden nieuwe leiderschap, samengebundeld in de coalitie van Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP), Algemene Bevrijdings- en Ontwikkelingspartij (ABOP), Nationale Partij Suriname (NPS) en de Pertjajah Luhur (PL)4, gereed is om deze ambities waar te maken. Die vraag is meer dan terecht, want opnieuw worden aan de samenleving vooruitzichten van een “blauwe oceaan” geboden. Wordt het streven ondersteund door doeltreffend en herderlijk5 leiderschap voorzien van de noodzakelijke materiële en immateriële hulpbronnen? Ja, was het gezamenlijke en vanzelfsprekende antwoord van de nieuwe coalitiegenoten en ze toonden vertrouwen in elkaar. Ze zouden het anders niet hebben aangepakt. Hopelijk is het geen schijnwaarheid. Het door ons gehouden onderzoek kan een antwoord zijn op de realiteitsgehalte van dat volmondige “Ja” 4 “Pertjajah Luhur” staat voor “Vol Vertrouwen” 5 De leider die te midden van zijn “schapen” met zijn doorzettingsvermogen het volstrekte vertrouwen heeft en volledig met zijn “kudde” is verbonden (Taibah, 2020) Hoe. Het raamwerk van denken en redeneren voor deze discussie is hierna puntsgewijze op een rij gezet en daarmee is ook de opzet van dit boek geduid
2 MANAGEMENT-DRIESLAGS-LEER-MODEL. Uitgangspunten. Daar waar verbeteringen en innovaties aan de orde zijn, wordt vaak de aan W. Edwards Deming toegeschreven en wereldwijd bekende Plan-Do-Check-Act-cyclus toegepast. Minder bekend is zijn “14 punten management”-programma voor dienstverlenende organisaties en bedoeld om uit crises te komen (Deming, 2000: 183-247). De pijlers van dit programma zijn, ten eerste, de ontwikkeling van een managementsysteem waarin op geen enkel moment het doel uit het oog mag raken, en ten tweede, de filosofie dat foutloos werken de dwingende standaard moet zijn. Welnu, Suriname bevindt zich in een diepe politieke en sociaal-economische crisis, een feit dat door alle politieke partijen en andere invloedrijke groepen, zoals de Vereniging van Economen, hartgrondig wordt erkend. Voor het in juli 2020 aangetreden nieuwe landsbestuur ligt er vervolgens gelukkig het beproefde recept van Deming voor het oprapen, om het daarna te implementeren en uit te voeren. Wat houdt die implementatie en uitvoering in? Om te beginnen moeten activiteiten worden ondersteund met statistisch bewijs om aldus correcties aan te brengen die met geëigende meetinstrumenten worden begeleid voor de kwaliteitsbewaking. Voortdurend moeten alle ambtenaren bezig zijn met verbetering van de dienstverlening. Zij moeten nauw worden betrokken bij het opzetten en uitvoeren van projecten en omdat alles met alles samenhangt moeten “grenzen” tussen bureaus, afdelingen en ministeries worden geslecht om elkaar te informeren over op handen zijnde, lopende en gewijzigde activiteiten. Alleen instructeurs en toezichthouders die het niveau van drieslags-leren beheersen, mogen als mentor en tutor worden geaccepteerd. Voor fouten in het systeem worden managers binnen alle ministeries verantwoordelijk gesteld en zij zorgen voor nauwkeurig omschreven standaarden wat betreft de taakuitvoering van hun landsdienaren. Onnodig te zeggen dat het politieke topmanagement volledig betrokken moet zijn bij de uitvoering van alle programma’s. Waarschijnlijk is na het lezen van het bovenstaande nu reeds duidelijk geworden waarom in het wederopbouwplan van de pas aangetreden coalitie weinig wordt teruggevonden van het genoemde “14 punten management”-programma. Demings programma uitvoeren, vraagt een fundamentele verandering van organisatiecultuur van de ministeries. Vereist wordt een volledige from the bottom-up benadering ten koste van de top-down politieke “teugelvoering”. Een gedecentraliseerde aanpak binnen een bureaucratisch raamwerk dat op de hiërarchie drijft, is een bijna onmogelijke opgave. Zonder voorzichtig te hoeven zijn, denken wij dan ook dat deze eis in de komende regeerperiode 2020-2025 niet wordt gehaald. Het programma van Deming uitvoeren impliceert ook dat onze sleutelfiguren een leerschool moeten doorlopen zoals door Peter Senge beschreven in zijn Five Disciplines (Senge, 2006). Wordt de uitdaging om persoonlijk meesterschap te bereiken alom ondersteund en gevoed? Gaan de sleutelfiguren hoogwaardig leiderschap als waarde en norm hanteren? Zullen deze functionarissen waarheid als een absolute standaard hanteren? Wordt de politieke arena een ruimte waarin de sleutelfiguren gedeelde waarden hebben over een klinische economie? Gedeelde waarden zijn krachtige energiebronnen voor leerprocessen, voor het verbeteren van creatieve bekwaamheden en steunen de dialoog. Leerprocessen worden transparant en integriteit als standaard van gedrag vanzelfsprekend, terwijl de dialoog de betrokkenen bewust maakt van wat wederkerigheid en wederzijdse onderlinge afhankelijkheid kunnen betekenen. Defensieve routines, die mensen blokkeren, verdwijnen in de prullenbak. Ten slotte is het noodzakelijk dat er een cultuur ontstaat van systeemdenken. Dit denken is volgens Senge de hoeksteen van een structuur waarin het drieslags-leren (Argyris en Schön, 1996) tot wasdom komt. Denken in systemen (zie bijvoorbeeld Von Bertalanffy, 1969 en Meadows, 2009) is totaal denken en integreert alle relevante aspecten om gestelde doelen te bereiken. In een structuur van systeemdenken zullen de betrokkenen elkaar begrijpen en beslissingen komen tot stand in de wetenschap dat het waarde toevoegt aan het proces. Het gedrag van de betrokkenen linieert met het uitgezette beleid. Omdat ook “Senge” met grote zekerheid niet wordt gerealiseerd, is de sombere conclusie dat in de komende periode een beleid van aanmodderen het hoogst haalbare zal zijn. De regering Santokhi noemt deze vorm van besluitvorming nu al “work in progress”. In de programma’s en projecten zal ongetwijfeld het woord optimaal meer dan eens worden gebruikt en dat gebeurt wanneer er niet precies van de hoed en de rand wordt geweten. Het ligt dus voor de hand dat de kwaliteit van besluitvorming afhankelijk is van de bekwaamheid van drieslags-leren. Zij die deze bekwaamheid bezitten, zullen regels correct toepassen en hebben inzicht in het waarom van toepassingen en zullen op de hoogte zijn van de beginselen en de theorieën die achter de processen van het onderwerp van besluitvorming schuilgaan. Bijvoorbeeld zal de minister van Binnenlandse Zaken in zijn strategisch beleid de waarde van de synergetische theorie begrijpen in het proces van eenwording van de Surinaamse gemeenschap. En zo zullen de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie de geopolitieke betekenis van de Chinese bemoeienissen met Suriname volledig begrijpen en daar natuurlijk ook naar handelen. Voor alle duidelijkheid: dit gaat op indien en alleen indien men de bekwaamheid bezit van het drieslags-leren. In dat geval zijn de besluitvormende sleutelfiguren meesters in publieke beleidsvorming, –making en –uitvoering. Dan weten zij dat hoogwaardig beleid een resultaat is van snel of langzaam denkende systemen (Kahneman, 2012)8, waarin het nastreven van eigen voorkeuren al te vaak domineert. Mensen zijn maximaliserende behoeftenbevredigende systemen (Simon, 1945). Zij beseffen dat er sprake is van een bontgekleurd gezelschap van besluitvormers, van willen vooroplopen tot en met zich verschansen in loopgraven. Zij kennen de standaarden van een landsbestuur dat primair moet dienen, in plaats van alleen sturen zonder te luisteren. Het lijkt erop als zou de regering Bouterse te dikwijls niet verder gekomen zijn dan het systeem 1-denken (zie voetnoot 7), terwijl de nieuwe coalitie zich voorneemt om zowel systeem 1 als systeem 2-denken toe te passen. 8 Het zogenoemde systeem 1 denkt automatisch, snel en met betrekkelijk weinig inspanning, terwijl systeem 2 de benodigde aandacht toewijst voor een inspanningsvolle mentale activiteit die vereist is, inbegrepen gecompliceerde berekeningen. Systeem 1 genereert verrassingen en ideeën, systeem 2 zet deze verrassingen en ideeën in elkaar. Samen vormen ze de “bouwdoos” van ons denken. Het impliceert een doorzichtige overheid die haar denken blootgeeft en zo het vertrouwen wint van haar burgers, legitimiteit verkrijgt en volstrekt dienstverlenend wordt. Wordt de “Corporate Governance Code” van de onderneming Staatsolie – een gedragscode gericht op langetermijn waardeschepping, effectief bestuur en toezicht, verantwoordelijkheid, integriteit, transparantie, risicobeheersing – ook werkelijkheid voor de overheid? Het niet kunnen en/of willen voldoen aan de bovenbedoelde standaarden zal alleen haar, de overheid, worden toegerekend (Pollitt en Bouckaert, 2011; Denhardt en Denhardt, 2015). Eerdere studies van Buddingh (2012), Coutinho (2013) en Ramsoedh (2018) geven aan dat de overheid van toen onder het niveau zat van het drieslags-leren en de recente uitslag van de parlementsverkiezing heeft deze constatering bevestigd. De vraag blijft of de nieuwe coalitie wél het niveau van drieslags-leren gaat behalen of misschien zelfs al bezit. Wat is daarvoor nodig? Aan de hand van het door ons ontwikkelde management-drieslags-leer-model wordt die vraag beantwoord. Het management-drieslags-leer-model (MDL-model) Na de gewonnen parlementsverkiezingen van 26 mei 2020 volgde op 31 mei 2020 de ondertekening van de proclamatie over samenwerking tussen de vier politieke partijen VHP, ABOP, NPS en PL, gevolgd door hun regeerakkoord op 29 juni 2020. “We hebben allemaal gewonnen, want Bouterse is verslagen,” zo riep een van de partijvoorzitters. De bewering achter deze uitroep is dat de coalitiegenoten in het voorafgaande politieke proces dit proces hebben afgesloten met een prestatie. Maar hoe groot is die prestatie? Was het wel een prestatie om Bouterse en zijn NDP te verslaan? Heeft de NDP niet zichzelf verslagen door het land in de richting van een faillissement te loodsen? Een afgewogen oordeel geven over een prestatie vereist de beantwoording van vier fundamentele vragen. Wat wordt beoogd en is het gerealiseerd, dat wil zeggen hoe doeltreffend zijn we geweest? Van de VHP was bekend dat hun doel was het behalen van de absolute meerderheid in het parlement. Vervolgens is de vraag welke offers de coalitie wilde brengen en welke offers werkelijk zijn gebracht. Offers gaan over inzet van materiële en immateriële hulpbronnen, zoals tijd, geld, mankracht, inspanning, motivatie, et cetera. Voor zover bekend hebben de coalitiegenoten hierover geen vaste plannen gemaakt, maar steunden ze elkaar wanneer er kon worden geopponeerd tegen de NDP. Geruime tijd voor de verkiezingscampagnes werkte de VHP al systematisch aan het vergroten van de aanhang door persoonlijke contacten met de burgers. Was er sprake van verkwisting van hulpbronnen of van gebrek aan hulpbronnen? Kortom, hoe doelmatig was het proces? De derde vraag wordt binnen het publieke domein van de overheid niet dikwijls gesteld, namelijk die naar de productiviteit die de verhouding is tussen resultaat en inzet. Gegeven het resultaat – niet de gewenste 27 zetels maar slechts 20 – en de enorme inzet gedurende langere tijd, is de productiviteit van de VHP waarschijnlijk beneden het verwachte peil gebleven. Wat was de gewenste productiviteit en wat is de werkelijke productiviteit? De verhouding van deze twee aspecten is namelijk de geleverde prestatie. De vierde fundamentele vraag: wat is de geleverde prestatie? kan dus alleen maar worden beantwoord indien en alleen indien de drie voorgaande vragen zijn gemeten. In het onderhavige voorbeeld kan er hooguit worden gegist naar de geleverde prestatie van de coalitiegenoten. De bedoeling van het bovenstaande voorbeeld is om duidelijk te maken dat alleen in de volgorde van de gestelde vragen inzicht kan worden verkregen in de kwaliteit van de besluitvorming. De bekwaamheid om aldus te werk te gaan is een maat voor de kwaliteit van drieslags-leren. Aan Bianchi is te danken dat deze bekwaamheid via het door hem ontwikkelde raamwerk van dynamisch prestatiemanagement meetbaar is gemaakt (Bianchi, 2016: 136-138)9. Bianchi’s schema, dat op logische wijze de samenhang toont tussen, achtereenvolgens, doelen, activiteiten/processen, strategische hulpbronnen, producten, prestatiedrijfveren en eindresultaten, heeft gediend als fundament voor het MDL-model. In het schema van Bianchi zijn essentieel de strategische hulpbronnen (bijvoorbeeld: menselijk kapitaal) die direct van invloed zijn op de prestatiedrijfveren (bijvoorbeeld: de verhouding tussen ontwikkelingskosten menselijk kapitaal/de te verwachten bijdrage van dat menselijk kapitaal aan het beoogde doel) die op hun beurt de eindresultaten bepalen (bijvoorbeeld: toename vertrouwen van de burger in de overheid). Toepassing van dit schema van Bianchi zou in Suriname zeer welkom moeten zijn, gegeven de ambities van de nieuwe coalitie. 9 Deloitte heeft eerder een praktische oplossing gegeven om prestatie te meten (Buckingham en Goodall, 2015: 40-50), maar hun oplossing ging niet verder dan het niveau van het tweeslags-leren. Inzicht in principes en theorieën werden niet verkregen. Bianchi’s perspectief is vooral instrumenteel, maar wij hebben voor het onderzoek ook het subjectieve perspectief nodig. Er moet rekening worden gehouden met zowel het vraaggedrag van de burger als het individuele denksysteem van de sleutelfiguren. Daarom zijn aan het schema van het dynamisch prestatiemanagement deze beide aspecten toegevoegd. Het MDL-model is dus een geïntegreerde combinatie van het subjectieve én het instrumentele perspectief. De visualisatie van dit model is in figuur 1 weergegeven
3 SAMENLEVING en SLEUTELFIGUREN. Samenleving als context. Algemeen. Als de Surinaamse wijsheid “winti wai lanti pai”11 in algemene zin klopt, wordt het flink trekken aan de roeispanen voor de sleutelfiguren en blijft de toekomst desondanks weinig rooskleurig. Wat is dan de waarde van de inspanningen van de nieuwe coalitie om uitgebreid met het maatschappelijk middenveld in gesprek te gaan en hun terugkoppelingen in het regeerakkoord 2020-2025 mee te nemen? Wat is dan de waarde van de pogingen om krachtige instituties op te zetten en dus ook de behoefte tot inspraak en consultatie van de samenleving te institutionaliseren? En ook al geldt deze wijsheid maar voor een deel van de bevolking, dan nog zal er hard aan de roeispanen moeten worden getrokken. De sleutelfiguren zijn er voor de samenleving en daarom wordt in deze paragraaf een korte schets van die samenleving gegeven vanuit een sociologisch perspectief, waarin is geprobeerd om een kwalificatie te geven over de “gezondheid” van de context. Wij beseffen dat sterke, lokale, emotioneel gebonden waarden van kleinere groepen buiten beschouwing blijven, zoals bijvoorbeeld de activiste van de PALU12 – de politieke partij die het in 2020 niet heeft gered om het parlement te bereiken – zei dat ze in hart en nieren altijd de Coroniaanse waarden zal blijven verdedigen van “vredig, vrij en vriendelijk” te zijn en met haar velen uit het district Coronie aan de Coppename rivier, maar met nauwelijks 1 procent van de bevolking. 11 “Hoe de wind ook waait, de overheid betaalt.” Wij zijn ons bewust van foutief denken indien, zoals in dit hoofdstuk gebeurt, stereotyperingen worden gebruikt. Eigenschappen die op een gehele groep van mensen worden geplakt. Maar wij zien deze eigenschappen als sociale representatie, dat wil zeggen dat een groep wordt beschouwd als een systeem van ideeën, waarden en uit de praktijk waargenomen handelingen waarover consensus bestaat. Aldus moet bijvoorbeeld de anderhalve-meter-samenleving voor Afro-Surinamers een groot probleem zijn in hun drang naar menselijk contact. 12 De in 1977 opgerichte Progressieve Arbeiders en Landbouwers Unie. De essentie is dat de multi-etnische samenleving van Suriname op basis van ingewortelde regels een doodernstig spel speelt dat door buitenstaanders weliswaar wordt waargenomen, maar of het ook wordt begrepen is een tweede. Via sociale interacties wordt de meervoudige dimensionaliteit van de verschillende culturen gemanifesteerd. Wanneer Buddingh het kabinet van Bouterse kwalificeert als een “regering van dieven” (Buddingh, 2018), beschrijft hij de individuele dimensie van cultuur. De leden van de regering zijn dieven. Vanuit de collectiviteit geredeneerd kun je ook stellen dat de leden van de regering zorg hebben voor elkaar. Vanuit deze zelfde collectiviteit geredeneerd is het zelfs de grote vraag of Suriname ooit één nationale cultuur zal verkrijgen omdat de huidige turbulentie in de internationale betrekkingen geen rekening meer houdt met nationale grenzen. Daarentegen zullen, net als die Coroniaanse vrouw hiervoor, subculturen met hun eigen specifieke vormen van communicatie voorlopig nog lange tijd blijven bestaan. Ontmoeten zij elkaar, dan is het de vraag of empathie enerzijds en het accentueren van de eigen standaarden anderzijds zullen botsen of niet. Deze ontmoeting van verschillend communiceren tussen politiek en multi-etnische samenleving bleek, gegeven de verkiezingsuitslagen van mei 2020, voor de NDP problematisch te zijn geweest. De veronderstelling dat ook de nieuwe coalitie aan botsing van veelsoortige culturen niet ontkomt, moet correct zijn. De juistheid van deze veronderstelling wordt gestaafd door de onderzoeken van Robert Lewis, met als uitkomst een driedeling van generieke cultuursystemen over de manier waarop mensen met elkaar communiceren (Lewis, 2009). Achtereenvolgens, de lineair-actieven voor wie taken, feiten, data, planning, produceren en heldere structuren, stelsels en strategieën heilig zijn, als tweede groep de veelvormige actieven die mensen, emoties, relaties en non-verbale communicatie de voorkeur geven, en ten slotte de reactieven die zich vaak kenmerken als introvert, in stilte nadenken over problemen, hun emoties onderhuids houden en dikwijls een subtiele non-verbale communicatie onderhouden. Waar Lewis zich concentreerde op de communicatie, ging David Pinto veel verder met zijn indeling in fijnmazige en grofmazige culturen en met daartussen gelegen mengvormen (Pinto, 1994). Extreem gezien hebben fijnmazige culturen (F-culturen) nauwkeurige gedragsregels voor iedere situatie, terwijl grofmazige culturen (G-culturen) veel minder “zwart-wit” denken. In F-culturen spelen eer en het willen behagen van de groep een voorname rol, in G-culturen tellen zichzelf kunnen ontplooien, acceptatie en zekerheid. Interacties tussen F- en G-culturen zijn per definitie gecompliceerd en moeizaam. Pinto en Lewis vinden elkaar in analyses over interculturele communicatie, waarbij F-culturen meer het domein bestrijken van de veelvormige actieven en, in mindere mate, ook reactieven, terwijl de G-culturen veelal zijn terug te vinden in de lineair-actieven en, in mindere mate, ook reactieven. Suriname moet een ratjetoe zijn van deze cultuurvormen. Omdat wij een poging tot een beschrijving van de samenleving niet wilden koppelen aan bedrijfsculturen, hebben wij de diepgaande onderzoeken van Sanders en Neuijen (1989), Hofstede (1991), Trompenaars en Hampden-Turner (1999), Schein (2004) en Budike (2010) als waardevolle informatie gebruikt ter aanvulling van de denkschema’s van Pinto en Lewis. Samen met de studie van Coutinho (2013), die Hofstede heeft opgerekt naar de Surinaamse samenleving, hebben Pinto en Lewis de bouwstenen aangereikt om de mogelijke breuklijnen en lasnaden te ontdekken in de multi-etnische samenleving. Wij beschouwen de politieke partijen en hun onderlinge communicatie als een vereenvoudigde weergave van de werkelijke communicatie in de samenleving. Dit uitgangspunt is heikel, want niemand minder dan Arend Lijphart kwam tot de conclusie dat geen enkel model enige hoop biedt om veelvormige samenlevingen, zoals die van Suriname, te beschrijven (Lijphart, 1977: 238). En Suriname is een zeer gefragmenteerde maatschappij, demografisch, politiek, sociaal en economisch. Een struikelblok bij de analyse van de Surinaamse maatschappij is de slechte datavoorziening. Het Surinaamse Centraal Bureau voor de Statistiek mag wat ons betreft behoorlijk worden opgeschud. Aldus kunnen we slechts schattingen doen over de verdeling van de etnische groepen. Hindoestanen vormen de meerderheid met ongeveer 30 procent, gevolgd door de Creolen (20 procent), Marrons en Javanen (ieder 15 procent), Chinezen mogelijk 2 tot 3 procent en het restant verdeeld over Libanezen, Brazilianen, Joden13, Amazone-indianen, Carib-indianen en Boeroe’s (blanken). Deze laatstgenoemde zes groepen blijven buiten bespreking in deze paragraaf. 13 Bij de volkstelling in 2012 gaven zij als hun identiteit op Jood. Dat Paramaribo de enige stad is ter wereld waar moskee en synagoge buren van elkaar zijn en Hindoestaanse tempels ongemoeid worden gelaten, wil nog niet zeggen dat homogeniteit een kenmerk is. Hooguit is er tolerantie of misschien wel een houding van “het is nuttiger wanneer je elkaar voor lief neemt”. Bovendien wordt heterogeniteit versterkt door een merkbaar voortschrijdend egocentrisme, vooral onder invloed van de vertechnisering van de samenleving. Het grootste probleem wordt echter veroorzaakt door de multi-etniciteit. Etnische identiteit kan niet door een derde worden opgelegd. Etniciteit en identiteit bepaal je zelf. Misschien ligt de oplossing om duidelijkheid te scheppen in het gebruiken van een indeling die met communicatie te maken heeft. Problematische communicatie met veel conflicten, tijdrovende communicatie om reden van gebrek aan helderheid en communicatie met weinig ruis. Wij vermoeden dat deze laatste vorm van communicatie alleen voorkomt op lokaal niveau tussen kleinere herkenbare groepen met een gelijke mentale programmering. Afro-Surinamer. De verwarring over etnische identiteit is met name groot onder de groep met Afrikaanse wortels. Marrons willen zich als Marron zien, Creolen als Creool en juist binnen deze groep van Creolen bevinden zich steeds meer mensen van gemengde afkomst. Maar voorlopig, zo denken wij met Salomon Emanuels, zullen ook zij zich uiteindelijk als Creool zien14. 14https://werkgroepcaraibischeletteren.nl/creool-marron-afro-surinamer/ Maar plaats je ze onder één noemer van Afro-Surinamer dan zijn toch overeenkomstige eigenschappen aanwezig. Waarden zijn onder meer een sterk gevoel voor specifieke rechten die verband houden met verwantschap, voldoen aan sociale verplichtingen, respect voor ouderen, theatraal gedrag, liever samenwerken dan concurreren, genereus, sterke tendens tot dans, muziek en consumeren. Tijdsdruk wordt als onaangenaam ervaren en de sociale ruimte tijdens de conversatie is minimaal. Communicatie is dan ook meestal warm en vriendelijk, maar relatief veel tijd vragend. Persoonlijke communicatie is voor deze groep van vitaal belang en hun vermogen tot expressie bijna formidabel. Oplossingen zijn pragmatisch en theorie is waar zodra deze van pas komt. Overval een Afro-Surinamer niet met een waterval aan woorden die hem of haar onder druk zetten. Ze zijn in bijeenkomsten niet verzot op strakke agenda’s en een “voor-wat-hoort-wat”-moraal wordt als ethisch correct beschouwd. Beslissingen worden bij voorkeur met consensus genomen en ook om deze reden is communicatie een tijdrovende bezigheid. Ook het kortere termijn denken heeft de voorkeur omdat het element van overleven bedreigend is. Hun cultuurpatroon zal niet snel veranderen en de beschreven typeringen zijn tamelijk ongunstig voor een moderne staatsvorming met krachtige instituties. In het parlement zijn de NDP en de ABOP de voornaamste bron voor de groep van Afro-Surinamers, waarbij de Creolen vooral in de NDP zitten en de Marrons in de ABOP. De Creool schurkt vooral tegen de multi-actieven aan, de Marron gaat toch meer in de richting van de reactieven. Hun onderlinge communicatie is tijdverslindend en naar verwachting niet erg productief. De communicatie met lineair actieven zal de Marron beter afgaan dan de Creool. Hindoe-Surinamer. De Hindoe-Surinamer typeren met dáru, doksá, dánsi (alcohol, eendenvlees, dansen) doet onrecht aan de veelkleurige eigenheid van deze etnische groep (Mahabier, 2019). Ondanks deze interne veelkleurigheid zal er overeenstemming zijn over een aantal waarden die de Hindoe-Surinamer aanhangt. Gerichtheid op de familie is sterk en de eer van de familie en de groep zijn onaantastbaar. Ze willen onafhankelijk zijn en daarom zijn het ondernemers die risico’s durven te nemen, creativiteit tonen, gewiekst zijn, problemen willen oplossen en taakgericht zijn. Human resource management zal de Hindoe-Surinamer minder koesteren dan een op de business gerichte dynamic performance management. De groep behoort tot de lineair actieven en zijn daarin, met hun bewustzijn van de Hindoestaanse levenscyclus, zeer doelgericht. Succesvol zijn begint met leren en kennis verzamelen alvorens de sprong te maken naar een carrière. Daarna volgt een fase van toewijding gericht op afstand nemen van dit aardse leven en wordt voorbereid op het grote “hierna”. Daarom zullen binnen de VHP met haar streven naar eenheid in verscheidenheid aan culturen, maar intussen nog steeds met een ruime Hindoestaans gekleurde dominantie, de nodige desintegratieprocessen niet uitblijven. Tijdens het strikt Hindoestaans Holi-feest in maart 2020 riep een van de leiders: “… Holi is echt Suriname …” en zo’n bewering spreekt boekdelen. Daar komt bij dat de Hindoe-Surinamer het nepotisme niet schuwt. Het is niet moeilijk te voorspellen dat de communicatie met de Afro-Surinamer en de Java-Surinamer niet gemakkelijk zal zijn, maar beleefd en adaptief zullen ze blijven, zonder het doel uit het oog te verliezen. Het geduld in combinatie met luistervaardigheid, waarmee de VHP als een krab vooruitging in de jaren vooraf aan de parlementsverkiezing in 2020, zijn typerend voor het gedrag van de Hindoe-Surinamer. Maar de omslag naar onbeheerste drift kan zomaar gebeuren als verlies dreigt. Ze zijn vrijwel nooit uit op een win-win situatie, maar op een win-verlies resultaat. Java-Surinamer. Een hechte familieband waarbinnen de kinderen de hiërarchie dagelijks voelen, gastvrij en hoffelijk zijn, confrontaties vermijden – niet voor niets is hun favoriete toneel het spel met poppen waarvan alleen de contouren zichtbaar zijn –, geen gezichtsverlies lijden, snel gekwetst zijn, introvert gedrag en een hang naar eenheid en conformisme, zijn typeringen waar vrijwel consensus over bestaat. De Javaanse belangen worden bewaakt door de Pertjajah Luhur (PL), een partij die nooit slaapt, zoals hun politieke programma vermeldt. Hun culturele bindmiddel is de gotong royong, het onderling hulpbetoon. Geheel in lijn met de waarde die er is voor hiërarchie, is het leiderschap paternalistisch. De PL is een machtspartij bij uitstek en zal, waar mogelijk, niet nalaten die macht voelbaar te maken. In het schema van Lewis moet de Java-Surinamer tot de reactieven worden gerekend met bovendien een slecht ontwikkeld gevoel voor wat tijd betekent in een proces waarin werkstations voor hun output van elkaar afhankelijk zijn. Misschien hierom is ondernemerschap binnen deze etnische groep weinig ontwikkeld. Ze zijn meer werknemer dan werkgever. De Java-Surinamer wil meer samen-zijn dan samen-werken en in dat samen-zijn veel praten, zodra mogelijk, zonder emoties prijs te geven. Hij zal met alle eerbied luisteren naar wat wordt gezegd, zonder te onderbreken. Zijn weerwoord zal in principe altijd beleefd zijn en een schijnbare nederigheid inhouden. Hij zal graag datgene zeggen wat de ander wenst te horen om daarna de gesprekspartners in een situatie te manoeuvreren van onzekerheid. Een klassiek voorbeeld is de uitspraak van de partijleider van PL, Paul Somohardjo, dat hij blij is om in het nieuwe kabinet minister van Binnenlandse Zaken te worden, omdat zij een spin in het web is bij de ontwikkeling van het land en “… toevallig zitten daar ook de grootste verraders van onze partij …”15. Wat precies bedoelt hij te zeggen met deze laatste opmerking? In de interacties met coalitiegenoten en oppositie is – en zo is ook het gedrag dagelijks in de samenleving – alles bespreekbaar, maar over de factor tijd praten we niet. Een Java-Surinamer tijdsdruk opleggen helpt niet en van een gesprekspartner wordt enorm veel geduld gevraagd. Behandel ze met alle mogelijke achting en de kans is aanzienlijk dat je vraaggedrag wordt gehonoreerd. 15 Gedaan op 31 mei 2020 ná de ondertekening van de proclamatie over samenwerking tussen VHP, ABOP, NPS en PL. Uiteindelijk zal de zoon van Somohardjo minister van Binnenlandse Zaken worden. Chinese Surinamer. Er is geen politieke partij in het parlement die specifiek de belangen behartigt van de Chinese Surinamer. Hun situatie is uniek omdat zij een minderheid vormen in de samenleving (2 tot 3 procent geschat, zoals hiervoor vermeld), terwijl hun invloed onevenredig groot is en er nauwelijks onderzoek naar is gedaan (Man A Hing, 2019). Intussen blijft het ook binnen deze bevolkingsgroep moeilijk om precies te bepalen wie een Chinese Surinamer is. Het gros was in elk geval een Hakka-Chinees, een bevolkingsgroep die uit Zuid-China kwam. Nu zal dat aandeel naar alle waarschijnlijkheid beneden de vijftig procent liggen. Misschien wel het belangrijkste kenmerk van de Chinese Surinamers is hun ver doorgevoerd pragmatisme. De geschiedenis van elke Chinees is een geschiedenis van onderdrukking en dus gewend aan dominantie en repressie zijn het mogelijk de beste pragmatisten van de wereld. Doe je zaken zo goed mogelijk, werk keihard en besteed geen tijd aan onderwerpen die geen geld opleveren, zoals de instandhouding van een politieke partij die de Chinese belangen behartigt. Als minderheid heb je niets te vertellen en theater helpt de groep niet verder met ontwikkeling. Als bevolkingsgroep zijn de Chinese Surinamers echte reactieven. Een interessant aspect is dat het leiderschap van de Volksrepubliek China belang hecht aan het onderhouden van een Chinese cultuur in Suriname omdat de Chinese Surinamers de grootste groep van Chinezen is in het Caribisch gebied. Voor Beijing heeft de groep een geopolitieke én een strategisch-economische betekenis. De geopolitieke betekenis vanwege uitbreiding van invloedssferen, de strategisch-economische vanwege de rijkdom aan grondstoffen. In 2000 werd Suriname door de Wereldbank op plaats 17 gezet van de rijkste landen in termen van natuurlijke hulpbronnen. Chinese investeringen zullen doorgaan en zullen bijdragen aan de ontwikkeling van de samenleving, maar tegelijkertijd de autonomie van Suriname als nationale staat ernstig ondergraven. Sleutelfiguren. Algemeen. Studies over besluitvorming van politieke elites maken het belang voor het openbaar maken van “denk & doe”-atlassen16 duidelijk. Zoals een geografische atlas informatie geeft over de geografie van landen, zo verschaft een “denk & doe”-atlas informatie over het mogelijke besluitvormingsgedrag van mensen. Hoe komen zij tot een beslissing? Hoe zit de structuur van iemands denken in elkaar? De stroom van publicaties hierover is niet bij te houden, maar in die stroom zijn “denk & doe”-atlassen een schaars product. Na de onderzoeken uit de jaren 1970/1980 – belangrijk zijn Axelrod (1976) en in Nederland de publicaties van de Sociometric Research Foundation – is de belangstelling voor het produceren van dergelijke atlassen weggeëbd en over het waarom kunnen we alleen gissen. Dat gedrag door een onbewuste mind wordt gestuurd, staat intussen als een paal boven water. Mensen kiezen de feiten waarin ze geloven. Een kiezer die op de NDP stemt doet dat niet alleen vanwege de eigen perceptie die hij heeft over de NDP, maar waarschijnlijk nog eerder vanwege de perceptie die de NDP heeft over haar kiezers. Onze keuzes in dit onderzoek werden gestuurd omdat we geloof hechtten in wat wij kozen. 16 In de literatuur doorgaans “cognitive maps” genoemd. Gedurende het besluitvormingsproces wordt het denksysteem van een besluitvormer bestookt met invoerdata die vervolgens worden omgezet en uiteindelijk de beslissing als uitvoer opleveren. Tijdens dat omzetten spelen allerlei concepten een rol. Bijvoorbeeld, beleidsconcepten als “met de hoogste prioriteit een sociaal vangnet scheppen voor de allerarmsten”, cognitieve concepten als “het aantal hoogopgeleide landsdienaren is minder dan tien procent”, gevoelsconcepten als “door vriendschappelijke interacties voel ik mij meer betrokken” en concepten die te maken hebben met algemene beleidswaarden als “de overheid en de samenleving moeten polarisaties buiten de deur houden”. Gebaseerd op de notie van oorzaak-gevolg samenhangen kan een graaf worden gemaakt waarin de concepten op een logische wijze met elkaar worden verbonden. Deze manier van denken en redeneren hebben wij gevolgd en het resultaat daarvan was het MDL-model met als centraal station – zoals eerder gezegd – het gedrag met de verborgen motieven. In dit onderzoek hebben wij ons beperkt tot de ministers, parlementariërs, hoger opgeleide ambtenaren en de VSB-Raad. Het zijn de sleutelfiguren die beslissen over de toekomst van Suriname. Om praktische redenen, die vooral met de strikte handhaving van anonimiteit hadden te maken, hebben wij de ministers én de VSB-Raad als één groep behandeld. Hun belangen lopen parallel en hun onderlinge afhankelijkheid is groot en deze zal alleen maar toenemen. Ministers en VSB-Raad. De praktijk van het overheidsbestuur in democratische staten laat zien dat pogingen om principes van bedrijfskundige processen, gericht op doelmatigheid, doeltreffendheid, productiviteit en prestatie, te implementeren alom een teleurstellend beeld opleveren. Er werden valse verwachtingen gewekt over de kwaliteit van besturen en transparantie van gedrag. Na Etzioni (1995) is er na het millennium een optocht van auteurs gekomen (bijvoorbeeld King en Zanetti, 2005; Ansell en Gash, 2007; Denhardt, 2008; Bevir, 2009; Levy, 2010; Bianchi, 2010, 2016; Ansell en Torving, 2018) met een nieuwe remedie die “samen regeren” is gedoopt17. In de praktijk betekent dit nieuwe perspectief van “samen regeren” een alomvattend proces dat rondom vier principes is georganiseerd. Het top-down principe vertelt de samenleving wat de uitvoerende macht van plan is te doen en legt dat vast in programma’s. De uitgesproken ambities van de nieuwe coalitie hebben dit perspectief in het regeerakkoord in feite al vastgelegd, overigens zonder een scherpe tijdlijn aan te geven waardoor de exacte prioriteiten nog onzeker zijn. Het tweede perspectief is de from-the-bottom-up pijler die ruimte biedt aan de samenleving om haar vraaggedrag om te zetten in eisen. Wat willen wij als samenleving dat jullie, uitvoerders van de overheid, voor ons moeten doen. In hoeverre de nieuwe coalitie rekening gaat houden met minderheidsgroepen valt nog te bezien. Feit is dat dit principe een mogelijk explosief is dat onder de verkondigde solidaire samenwerking tussen de nieuwe coalitiegenoten is gelegd. De ministers in het nieuwe kabinet moeten rekening houden met de onderlinge eenheid, de wensen van de VSB-Raad en de partijdiscipline, waarbij iedere partij in werkelijkheid een etnische groep vertegenwoordigt. 17 De klassieke opvatting was dat het belang van de samenleving politiek werd bepaald en vervolgens vastgelegd in wetgeving. Daarna volgde de marktgedreven periode, werden burgers gelabeld als klant en was het publieke belang een samenstel van individuele belangen. De nieuwe opvatting is dat de belangen van de samenleving kenbaar worden door een dialoog over gedeelde waarden. Zolang het financieel kapitaal de boventoon voert, zal ook deze nieuwe opvatting blijven steken in fraaie volzinnen. Essentieel is het derde perspectief dat het karakter van een voorschrift heeft. Het informeert de gehele natie welk strategisch beleid zal worden gevoerd gegeven de actuele en de gewenste positie van het land. Dit perspectief veronderstelt dat iedere benoemde minister de bekwaamheid bezit om in de toekomst te kijken en de kunst van de long view verstaat (Schwartz, 1996). Het is een hoeksteen van hun functioneren en hun “denken & doen”-kaart moet duidelijk de kwaliteit van een doorbraakdenken inhouden gekoppeld aan creativiteit. Tijd speelt voor de nieuwe ministersploeg een cruciale rol en het dilemma is groot. De crisis te boven komen vraagt om relatief snelle besluitvorming. Strategie vereist het spoedig definitief ontwerpen van een beleid waarin mogelijk radicale nieuwe inzichten naar voren komen. Met alle risico’s dat er niet verder wordt gekomen dan de eerder genoemde S1-fase. Veel ideeën en daar blijft het bij. De nieuwe coalitie, en dus ook de ministersploeg, behoeft macht, invloed en legitimiteit. Dat vraagt om een strategische aanpak van veel overleg en overreding en is tijdrovend. Het vierde perspectief bepaalt de begrenzing van alle ambities, zowel van de ministersploeg, de VSB-Raad, als de eisen van de samenleving. Wat is mogelijk, gegeven de beschikbare hulpbronnen? Ministers en VSB-Raad worden afgerekend op hun vermogen om proactieve en fundamentele veranderingen door te voeren, waarbij zij in elk geval drie vragen moeten beantwoorden (Hamel en Zanini, 2014). Zijn ze in staat om de belangrijkste drijvende krachten achter het vraaggedrag van de pluriforme samenleving te bepalen? Waarschijnlijk wordt dit zoeken naar die krachten een kwestie van vallen en opstaan. De volgende vraag is wat er moet worden gedaan om de veranderingsprocessen breed ondersteund te krijgen. In het geval “Suriname” is er bijna heroïsch leiderschap voor nodig omdat de ontwikkeling van het land er een wordt met verschillende voelbare en herkenbare snelheden. De sociaal-economische verschillen tussen de districten zijn op dit moment veel te groot. De derde vraag is die naar onzekerheid en mogelijke onvermijdelijkheid van destabilisatie en politieke processen met een hoge intensiteit. Waardecreatie – en Suriname ontkomt daar niet aan – vindt plaats via algoritmen en netwerken. Hoe deze kaart eruitziet voor Suriname is niet duidelijk. Wie zijn zij of het wellicht die de samenleving gaan domineren? Bezit deze ploeg de bekwaamheid om hier diep over na te denken? Hoe dan ook, er zal een strategisch beleid worden geformuleerd dat moet voldoen aan de eisen van de politieke logica. Het bewust zijn van een machtsbeperking door de situatie van wederzijdse onderlinge afhankelijkheid en andere krachtbronnen die invloedrijk zijn (Cialdini, 2009). Voorbeelden zijn het aloude mechanisme van geven en nemen, grote delen van de samenleving zover krijgen dat er een betrouwbaar hart-op-hart systeem ontstaat hetgeen ontbrak aan de strategie van de NDP waardoor een meerderheid verloren ging, het gevaarlijke “wapen” van homogeniteit ontwikkelen via de leus van “volg ons, want wij zijn de waarheid”, een beleid dat kon worden bespeurd bij de VHP tijdens hun verkiezingscampagne en dat veel weg heeft van het ontwikkelen van een Pavlov gelijkend sociaal systeem. Hoe door de nieuwe ministersploeg reputatie zal worden opgebouwd, wordt een interessant schouwspel. Helaas is de ervaring van productiviteit en dienstverlening bij de overheid er een van aanmodderen (Lindblom en Woodhouse, 1993), gebaseerd op een proces van incidenten en gestuurd door een onbekende mengelmoes aan krachten. Dat was zo en blijft zo. Het wereldwijde reageren door overheden op de coronavirus-pandemie toont de juistheid aan van de theorie van het aanmodderen. Strategie in de turbulente omgeving van Suriname vraagt om een stap voor stap benadering en dus zal elke ministersploeg, van welke politieke kleur ook, moeten geloven aan een brok-voor-brok aanpak. Alleen zeer krachtige instituties die het volledige vertrouwen bezitten van iedereen zijn in staat om zo’n incrementeel proces van grotere stappen te voorzien. Die instituties zijn er niet op korte termijn in Suriname, het Constitutionele Hof uitgezonderd. Welnu, ongeacht de politieke kleur zullen ministers en VSB-Raad een politiek bedrijven die gericht is op het veiligstellen van hun macht om hun rol van dienstverlener te vervullen. Een onvermijdelijke activiteit. Maar macht is een schaars goed en niemand weet hoeveel die schaarste bedraagt. Waarom zou je onnodige risico’s nemen bij het verwerven van die macht? Aanhangers van de bestuurder zullen met grote waarschijnlijkheid instemmen met deze verwervingsactiviteiten, tegenstanders zullen ze afkeuren. In deze dynamische driehoek van bestuurder, aanhanger, tegenstander zal de bestuurder in de operationalisering van zijn beleid altijd bepalen welke en hoe de tastbare en de niet tastbare hulpbronnen worden ingezet. Voor de bestuurder is de cruciale vraag waar, wanneer en waarmee de meeste waarde wordt bereikt. En wat betekent deze nieuwe herverdeling voor de verschillende kapitaalvormen, menselijk, sociaal, psychologisch en financieel kapitaal (Atsmon, 2016)? Neemt de aanhang toe en de tegenstand af dan heeft de bestuurder succes geboekt. De praktijk heeft aangetoond dat die operationalisering van dat strategisch beleid vanuit verschillende perspectieven wordt gedaan (Birshan, Gibbs, Strovink, 2014). Een visionair minister of VSB-Raadslid zal zich als bestuurder vooral richten op de innovatie, de analytisch ingestelde en onderzoekende bestuurder zal inzetten op het ontwikkelen van slimme structuren waar de hulpbronnen de meeste impact hebben, de architect onder de ministers en de VSB-Raad investeert het liefst in gecompliceerde en complexe doelen, terwijl zijn collega “gangmaker” sterke voorkeuren aan de dag legt voor processen die de dienstverlening ten goede komen. Ten slotte zullen er bestuurders zijn die zich vooral druk maken om de portfolio’s en misschien zijn het juist deze bestuurders die Suriname nodig heeft. Zij combineren in feite alle voorgaande perspectieven. Nodig zijn ze beslist, want de prestaties rondom de uitvoering van programma’s scoren slecht. De doeltreffendheid ligt beneden de twintig procent. Een bevestiging of juist een afwijzing van het voorgaande zullen we vinden in de agendavorming (De Vries, 2003) van het nieuwe kabinet, vanaf het moment dat haar werkzaamheden aanvangen. Dit proces laat zien waar de werkelijke aandacht ligt van deze uitvoerende macht. Komt deze agenda tot stand op basis van de ernst van het probleem waarbij de discrepantie tussen wat gewenst is en de waargenomen toestand bepalend is. De coalitie neemt bijvoorbeeld waar dat de rechtsstaat onder druk staat maar ook dat de situatie onder de armste groepen ver onder de maat is van wat een fatsoenlijke samenleving is. Waar wordt de prioriteit voor beleidsvorming gelegd? Een andere keuze is dat het kabinet in de oplossing van het probleem te veel hindernissen ziet en dat het te lang duurt om een concreet beleid uit te stippelen. Gaat het kabinet eerst het item van “goed bestuur en integer leiderschap” aanpakken of krijgt de uit balans geraakte gezondheidszorg de voorkeur? Een derde mogelijkheid om de agenda te vormen is om die problemen eerst aan te pakken die veel te lang geen aandacht hebben gekregen. De toestand van de wegen of het openbaar vervoer bijvoorbeeld. Ten slotte is er ook nog het zogenoemde stromenmodel van Kingdon (1995) waarbij het toeval bepaalt of iets op de agenda komt. Of een probleem wél of niet tot beleid leidt, is niet te voorspellen. Wij verwachten dat dit stromenmodel door de ministersploeg wordt gehanteerd wanneer het inzicht ontstaat dat strategische mijlpalen van het wederopbouwplan niet worden behaald. Zoals het binnen negen maanden beteugelen van de crisis of het begin van een duurzame groei. Elk ministerie is erop uit om de eigen straat schoon te vegen. De mogelijke dynamiek van de uitvoerende macht is weergegeven in onderstaand schema:
Parlementariërs. De meest geaccepteerde staatsvorm is vandaag de dag een variant van de klassieke liberale representatieve democratie. Wetgeving en constitutionele veiligheidsgaranties beschermen de fundamentele vrijheden. Het “gebouw” van de trias politica is gegrondvest in een constitutie, of het nu een parlementair systeem is (Verenigd Koninkrijk, Nederland) of een presidentieel systeem (Verenigde Staten, Suriname) of een hybride systeem (Frankrijk, Zuid-Korea). Ze hebben allemaal een centrum dat bestaat uit een hoeveelheid gekozen burgers die de macht hebben om de samenstelling van dit centrum te wijzigen zonder bang te hoeven zijn voor bedreigende maatregelen door de overheid (Dryzek en Dunleavy, 2009: 19). Dit kritische centrum is dus de volksvertegenwoordiging, die uit één of twee “Kamers” kan bestaan. De leden zijn politici met wetgevingsmacht én controleren bovendien de regering in hun uitvoeringstaak. Deze positie maakt parlementariërs kwetsbaar voor onsamenhangend gedrag en vormen van manipulaties door derden. De praktijk leert dat deze kwetsbaarheid reëel is waarbij de derden de media, het bedrijfsleven én bureaucraten kunnen zijn, maar ook protesterende burgers. In de ontwikkeling naar een volwassen democratie blijken competitief elitisme en pluralisme invloedrijk te zijn (Held, 1998: 157-232). Competitief elitisme creëert parlementariërs die strikt gehoorzaam zijn aan de partijdiscipline. De uitkomst van een politiek debat wordt gedomineerd door wat het partijleiderschap bepaalt, in de praktijk de fractievoorzitter van de politieke partij. Pluralisme daarentegen erkent verdeling van macht en doelen worden bereikt ongeacht de stemmen van opponenten. Parlementariërs opereren tussen beide uitersten in en de weg naar een bekwaam drieslags-leren moet een zeer lastige opgave zijn. Een kwetsbaar “schaap met vijf poten” moet een parlementariër zijn. Een intellectueel die graag mensen ontmoet en een creatieve, imaginaire en intelligente geest heeft met een uitstekend waarnemingsvermogen. Met een meer dan brede belangstelling voor alles wat er in de samenleving omgaat en die ook weet wat er onder de bevolking leeft. Een parlementariër is vitaal, ambitieus, betrouwbaar, voorspelbaar in gedrag met een grote dosis aan zelfdiscipline en een passie voor leren. En nog is het niet genoeg, want er wordt van hem/haar verwacht dat hij/zij ook een aangenaam mens is, beleefd, bescheiden, gevoelig, vriendelijk, geduldig, onzelfzuchtig en loyaal. Suriname heeft alleen De Nationale Assemblee als wetgevende macht met in totaal 51 zetels met de kanttekening dat onder condities de president het laatste woord heeft. Het systeem is presidentieel. Met de regering Bouterse aan de macht en de absolute meerderheid van zijn partij, de NDP, in het parlement kon het staatshoofd zijn volledige greep op de politiek laten gelden. De president en zijn partij domineerden volledig de wetgeving en dus ook het gehele wetgevingsproces met alle mogelijke “tactieken” van vertragen tot doordrukken van regelgeving. Het moet gezegd dat deze dominantie voor een afgedwongen evenwicht zorgde maar de uitkomsten van de politieke processen dienden in feite alleen de NDP, haar aanhang en meestal ook de coalitiegenoten. In de nieuwe situatie blijft de VHP als grootste partij afhankelijk van de steun van ten minste één coalitiegenoot, ABOP. Een briljante strategische zet dus om het voorzitterschap van de Nationale Assemblee in handen te geven van de ABOP. Ogenschijnlijk zal deze zet de macht van het presidentieel systeem verzachten. Het ziet er wat sympathieker uit. Maar verwacht moet worden dat de besluitvorming minder snel zal gaan, afhankelijk natuurlijk van wie het initiatief komt tot een bepaalde wetgeving. In de coalitie zal moeten worden onderhandeld en het machtsspel van VHP zal subtiel zijn om niet de NPS en de PL het gevoel te geven dat ze buitenspel worden gezet. In vele opzichten kan de situatie binnen de Nationale Assemblee worden vergeleken met de Nederlandse situatie. De coalitie wil graag in het zadel blijven zitten en blijft de grootste partij afhankelijk van de “kleintjes” om steeds weer een meerderheid te behalen. Wat we dus zien is professioneel politiek toneel en de vraag is niet of dit zelfde beeld ook in Suriname zal ontstaan, maar wanneer het zichtbaar wordt. Waar het echt om gaat – de zorgzaamheid voor de Surinaamse mens – verdwijnt in het denken naar de achtergrond. Een interessante vraag is in hoeverre het competitieve elitisme tussen VHP en NDP in alle hevigheid zal toenemen. Nog scherper, wanneer de breuklijn tussen Hindoestanen en Creolen tot diep in de samenleving weer gaat doorwerken. Van een culturele samensmelting is geen sprake. Laten de Creolen hun Suriname over aan de Hindoestanen? En waar gaan de Marrons van Brunswijk met zijn ABOP staan? Gaan zij goed garen spinnen bij de krachtmetingen tussen Creolen en Hindoestanen? En wat wordt de rol van de Javanen en de zich buiten de politiek houdende Chinese bevolkingsgroep? Zal de onzekerheid over de concurrerende etnische groepen bij de leider van de VHP leiden tot het oude concept van Bouterse? Geen decentralisatie van machtscentra: het staatshoofd met zijn directe getrouwen blijft het absolute centrum van de macht. Intussen beseffen alle parlementariërs terdege dat zij hun positie voor een zeer groot deel hebben te danken aan het kiezersvolk. Voor een ander deel door loyaal te zijn aan de leider/fractievoorzitter van de eigen politieke partij. Zou dit besef een van de voornaamste redenen kunnen zijn waarom, zoals in Nederland het geval is, parlementariërs zich vooral bezighouden met incidentenpolitiek? Niet het gros van de tijd bezig zijn met hun werkelijke taak van wetgeving maar met wat de media op de voorpagina’s van kranten of op het televisiescherm brengen. Wij vermoeden dat met de verandering van de samenstelling van het parlement het langere termijn denken – in de Hindoestaanse cultuur gevestigd – meer invloed zal krijgen. Het kan zeker een bouwsteen zijn voor het herwinnen van reputatie en institutionele versterking. Maar tegelijkertijd zal hun hiërarchische instelling en hun afstandelijke dispositie waarschijnlijk een blokkade zijn om de afstand tussen burger en volksvertegenwoordiger te verkleinen. Het klinkt wrang en het blijft voorlopig een droom, maar een integratie tussen Hindoestaanse en Creoolse politiek zou wel eens het fundament kunnen zijn voor de totstandkoming van een welvarend Suriname. Er zou een balans kunnen komen tussen het technisch-economische doelmatigheidsstreven van de Hindoestaan en de psychosociale koers van de Creool. Een opmerkelijk feit, ten slotte, is dat relatief veel parlementariërs ook een werkkring hebben als landsdienaar binnen een ministerie. Ambtenaren met een formele politieke pet op. Dat moet spanningen opleveren, al was het alleen maar om de toenemende onduidelijkheid van wie, welke informatie naar wie doorspeelt. Een interessante vraag is ook hoe het presidentieel systeem zich zal ontwikkelen. Het eerste feit is dat de Nationale Assemblee weliswaar in de grondwet als hoogste orgaan wordt aangemerkt, maar dan moet je deze rol ook waarmaken. In zijn installatierede als voorzitter van de Nationale Assemblee, sprak Brunswijk veelbelovende woorden uit. Hij gaat van het parlement een echt parlement maken waar iedereen voor elkaar een luisterend oor zal hebben. Holle woorden? We zullen het zien. Het tweede feit is dat, vooral onder invloed van de media en een langzaam mondiger geworden samenleving, de actuele situatie in Suriname bestempeld kan worden als een kies-democratie. Het is een bontgekleurd landschap met een enorme verscheidenheid aan belangen en dus ook belangentegenstellingen. De kleinere minderheidsgroepen hebben in dit systeem nauwelijks of geen invloed. Strijd tussen tegengestelde meningen is een wezenskenmerk van deze samenleving en desintegratie ligt op de loer. Om dan toch de kracht van besturen te moeten vasthouden kan een machtscentrum belichaamd in het staatshoofd desintegratie voorkomen. Maar dan wel wanneer dit machtscentrum zichzelf ziet als het hebben van een competentie om te coördineren en niet om suppressie uit te oefenen. Een sterk Constitutioneel Hof moet deze bewakersrol vervullen en tegelijkertijd moet de Nationale Assemblee reputatie herwinnen. Ten slotte is de vraag naar de agendavorming van het parlement belangrijk omdat deze het actieve beleid van de parlementariërs weergeeft. Wat is hun werkelijke aandacht voor de gesignaleerde maatschappelijke problemen? Voor de opties verwijzen wij naar het voorliggende deel over de uitvoerende macht. Wij verwachten dat het genoemde stromenmodel met grote kans het favoriete agendavormingsmodel zal zijn van de oppositie, terwijl de andere drie mogelijkheden door de coalitie zullen worden gebruikt. De mogelijke dynamiek van de wetgevende macht is weergegeven in onderstaand schema:
Landsdienaren. Als “Vierde Macht” zijn ze gelabeld (Crince Le Roy, 1976), de geschatte 60.000 landsdienaren in publieke dienst, met hun professionele standaarden en daarom ook de volledige zeggenschap willen hebben over hun eigen werksituatie. Begrensde rationaliteit (Simon, 1945) kenmerkt hun besluitvormingsgedrag. In Suriname lijkt deze “Vierde Macht” in de huidige situatie het beste te typeren als een contact-bureaucratie (Hupe, 2007: 92) met als kritische succesfactor de contactambtenaren met relatief veel macht, want de ambtelijke bemoeienis met individuele gevallen is honderd procent. Die machtspositie ziet men niet graag verloren gaan. Echter, gegeven de ambitie van de coalitie is het redelijk te veronderstellen dat er wordt opgeschoven naar een beeldscherm-bureaucratie en ligt deze vorm van innovatie op het bord van de NPS, zonder de PL, die “Binnenlandse Zaken” heeft, te kunnen negeren. Deze verandering impliceert een potentieel conflict tussen de operationele contactambtenaren en toekomstige aan te wijzen productiemanagers, die het elektronisch verkeer als structurerend principe hanteren. Deze productiemanagers worden de leidende figuren binnen de ministeries. Uiteindelijk zal de ambtelijke organisatie zich ontwikkelen in de richting van een systeem-bureaucratie en zal de ambtelijke bemoeienis met individuele gevallen nihil zijn. Systeemontwerpers hebben het nu binnen de ministeries voor het zeggen. Waar blijft de noodzakelijke zorgzaamheid voor de individuele burger? De boodschap achter het bovenstaande is dat de verzameling aan landsdienaren, georganiseerd in een structuur van principalen en agenten, zich consistent gedraagt volgens eigen ontwikkelde standaarden en zich niet wil laten sturen door politieke instituties met gekozen functionarissen door het volk (Meier en O’Toole Jr., 2006: 92-120). Ook al is er sprake van een intensieve politieke bemoeienis. Maar het is een illusie te denken dat alle ambtenaren integer, eerlijk, objectief en onpartijdig zijn. De structuur van principalen en agenten is te beschouwen als één groot productiebedrijf dat beleidsdossiers produceert met de ministeries als productiehallen en directoraten als productiebanden met opeenvolgende werkstations door landsdienaren bemand. Het zal ons niet verrassen wanneer een aantal van de nieuw benoemde ministers zich als mandarijn ontpopt en de landsdienaren als “kennisslaven” beschouwt. Een ontwikkeling die tegenwoordig niet meer als gunstig kan worden aanbevolen. Elk ministerie wordt geacht een doelgerichte collectiviteit te zijn. De doelen worden door de desbetreffende minister geformuleerd. De daaruit voortvloeiende besluitvormingsprocessen verschillen wezenlijk van de politieke besluitvorming binnen de top van een ministerie en die van de Nationale Assemblee. Dat levert in de praktijk in elke bureaucratie een spanning op die vooral afhankelijk is van de heersende waarden en normen. Politieke besluitvorming impliceert waardeafwegingen die te maken hebben met keuzes over privileges, autoriteit, vrijheid, macht, de verhouding tussen staat en samenleving, het primaat van de economie en internationale betrekkingen (Lipson, 1970, herdruk). Politici in Suriname zijn generalisten met nauwelijks universitair opgeleiden in hun midden. Hun waarden gaan over macht, regels en autoriteit. Bureaucratische waarden gaan over tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie, vastgelegd in regels en procedures. Bureaucraten zijn specialisten, in het bijzonder de hoger opgeleiden. De vraag is hoe deze generalisten en specialisten elkaar in gedeelde waarden kunnen vinden. De bureaucratische agent heeft waarschijnlijk meer ruimte om zijn politieke principaal te beïnvloeden dan andersom. En deze ruimte wordt zelfs aanzienlijk groter naarmate de vertechnisering, inclusief de robotisering zal toenemen. In dit spel om de macht zien wij een cruciale rol weggelegd voor de sterke manager als bekwame interventionist, in het bijzonder door zijn/haar informationele en interpersoonlijke activiteiten. Met inachtneming van de hiërarchie als instrument om verantwoordelijkheden, toerekeningen en competenties kan hij/zij een balans scheppen in de afhankelijkheid tussen politieke generalist en bureaucratische specialist. In zijn laatste uitgesproken “troonrede” van 2019 maakte het Hoofd van de Staat de opmerking dat het land in een ernstige sociaal-economische crisis was terechtgekomen. De huidige regerende coalitie gaf in het regeerakkoord de hoofdwegen aan om uit deze diepe crisis te geraken. De conclusie kan niet anders zijn dan dat ministeries beneden de gewenste maat hebben gepresteerd. Financiën, onderwijs, gezondheidszorg, woningbouw en infrastructuur zijn een paar voorbeelden. Het betekent simpelweg dat beleid en uitvoering en de samenhang tussen beide domeinen niet op orde zijn. Het ontbreekt aan taakvolwassenheid en hoe deze kritische succesfactor wordt aangepakt is niet terug te vinden in het wederopbouwplan. Nergens ook is iets gezegd over hoe het “operations management” handen en voeten wordt gegeven in de relatie tussen minister en landsdienaar. Allebei toch met de bedoeling om door de levering van de diensten van hún ministerie aan reputatie te winnen. Welnu, gegeven de ambities van de huidige regering zullen ministeries hoge volumes aan diensten moeten leveren en in die levering rekening houden met een hoge flexibiliteit, alertheid en gecompliceerdheid. Bovendien zal de samenleving een lange lijst van wensen hebben met daaraan toegevoegd de eis van transparantie. Omdat ministeries niet zijn ingesteld op anticiperen op vraaggedrag van de samenleving en nooit hebben geleerd om transparant te zijn, durven we nu al te zeggen dat het een illusie is om aan de lange lijst van wensen te voldoen. De mogelijke dynamiek van de ‘Vierde Macht’ is weergegeven in onderstaand schema:
Conclusies samenleving en sleutelfiguren. De sleutelfiguren vormen een ongelijkzijdige bestuurlijke driehoek met de parlementariërs als tophoekpunt en een basis met aan de ene zijde het generalistische hoekpunt van ministers en de VSB-Raad en aan de andere zijde de landsdienaren als specialisten (zie figuur 2) Vermoedelijk zal het een relatief brede basis zijn vanwege de afhankelijkheidsrelaties en het grote verschil tussen het politiek en het bureaucratisch perspectief. Redenen waarom de draagkracht van deze relaties bij voortduring onder grote druk staat
5 VERBORGEN MOTIEVEN. Algemeen. De kern van het onderzoek staat in dit hoofdstuk 5, in het bijzonder daar waar het over de data-analyse gaat. De waarschijnlijke verborgen motieven, zoals door ons opgespoord, die de besluitvorming van de sleutelfiguren sturen, zijn in dit hoofdstuk ontsloten. Om die ontsluiting te realiseren werd de Q-methode toegepast, waarvan de eerste bouwsteen al in 1935 door William Stephenson werd aangeleverd en die later in 1953 operationeel werd gemaakt (Stephenson, 1953). De grondgedachte is dat elk individu voorwerp kan zijn van een gedetailleerde factor- en variantieanalyse. De scepsis die lange tijd bestond over de geldigheid van deze methode lijkt eindelijk te zijn opgelost (Ramlo en Newman, 2011). Daarvoor was reeds aangetoond hoe Q kon worden toegepast in de politieke wetenschap (Brown, 1980). In de paragraaf hierna wordt deze Q-methode kort toegelicht. Een schijnbaar zwak element van dit onderzoek betreft de periode van de dataverzameling. Deze is uitgevoerd in de periode 2018 en 2019 en resultaten, over gevonden drijfveren achter de besluitvorming van de toenmalige respondenten, zouden niet kunnen worden toegepast op de huidige sleutelfiguren. De verklaring waarom wij denken dat het wél mogelijk is binnen de context van ons onderzoek, is gelegen in de veronderstelling dat politici in hun denken en doen vrijwel dezelfde drijfveren moeten hebben. Politieke processen gaan over macht, regels en autoriteit en geen politicus die niet wil winnen en niet meer macht zou willen verkrijgen. De verschillen zitten niet in het “wat”, maar in het “hoe” zij in het systeem kunnen socialiseren. Het lidmaatschap van een politieke partij heeft niet op de eerste plaats te maken met ideologie, maar met de kans om later een benoeming te krijgen in een eerbiedwaardige functie met status. Veelal zal dat ergens in het openbaar bestuur zijn. De politieke arena is een kaste geworden waarin zich ook de top van het bedrijfsleven bevindt. Het is een verzameling van regenten. Wat betreft de ondersteunende ambtelijke diensten denken wij dat er een soort psychologisch contract bestaat waarin ongeschreven gedragscodes zijn opgenomen over hoe met elkaar om te gaan en welke verwachtingen er zijn. Ook hier dus een vorm van homogeniteit met, wat Suriname in de nabije toekomst betreft, de drijvende kracht van zich veilig willen voelen. Ten slotte nog een toevoeging van fundamentele waarde. We zullen hoe dan ook de anonimiteit blijven handhaven. De ingevulde interviews zijn zodanig gecodeerd dat we alleen weten in welke groep van de sleutelfiguren de respondent zit, maar wie deze is kunnen wij niet eens achterhalen. Een punt van zorg is de analyse van de resultaten. De directe uitvoer geeft geen panklaar antwoord in termen van “dit is de drijvende kracht”, maar moet zeer zorgvuldig worden geïnterpreteerd. In ons geval hebben wij dat afzonderlijk van elkaar gedaan om uiteindelijk tot een overeenstemming te komen. In het jargon van Q zijn dat de Factoren die we hebben gevonden en we zullen dit begrip steeds met een hoofdletter (!) schrijven om verwarring te voorkomen. Q-methode19. 19 Zeer toegankelijk zijn McKeown en Thomas, 2013, en ook uitgebreid Watts en Stenner, 2012. Zodra in onderzoeken de menselijke subjectiviteit aan de orde is, is de Q-methode een potentieel toe te passen instrument. De beantwoording van vragen over hoe gedacht wordt over, in dit geval de indicatoren van de gedragsprofielen – in totaal dus 6 maal 4 –, is een daad van subjectieve communicatie die openbaar wordt gemaakt. Wat wordt bedoeld? Een voorbeeld. Stel dat een journalist in een Surinaamse krant het bericht plaatst dat hedenochtend militaire eenheden van de Surinaamse landmacht naar het grensgebied met Frans Guyana zijn gestuurd na een daartoe genomen beslissing van de minister van Defensie. Zo ’n bericht heeft niet onze interesse. Wij willen van de minister weten wat de drijvende kracht is achter zijn beslissing en dus vragen wij hem hoe hij over preventieve maatregelen denkt. En omdat wij een set van indicatoren hebben over het gedragsprofiel van een bewaker, is het wellicht mogelijk na interpretatie tot de conclusie te komen dat deze minister van Defensie in zijn besluitvorming wordt gedreven door het verborgen motief dat hij rotsvast geloof heeft in het feit dat het bezitten van initiatief een minimum voorwaarde is om te overleven. We hebben waarschijnlijk een Factor gevonden en deze Factor maakt het mogelijk om het waarschijnlijke gedrag van deze minister te voorspellen en te verklaren. Dus de waarde van de Q-methode is het bieden van een mogelijkheid om in de subjectieve wereld van een persoon te “kijken” om vervolgens datgene wat is waargenomen zo goed mogelijk te objectiveren. Q is niet bedoeld om te testen of theorieën te verifiëren, maar biedt de gebruiker ervan om iets te ontwerpen en mogelijk een theorie te genereren. Bijvoorbeeld, gegeven het voorgaande, dat ministers van Defensie, in relatief jonge democratieën, zich in hun besluitvorming laten sturen door de gedachte dat initiatief nemen en behouden de minimum voorwaarde is voor het bereiken van doelen. In Q wordt de respondenten gevraagd een lijst met beweringen psychologische betekenis te geven door deze beweringen te waarderen in termen van meest gewaardeerd tot minst gewaardeerd en deze waarderingen te noteren in een speciaal daartoe ontworpen format (zie figuur 3)
Figuur 3: Een ingevuld format van respondent NN. De respondent wordt gedwongen om de eigen unieke frequentie-distributie weer te geven en aldus ontstaat het beeld van een rangorde. De nummers in de cellen van figuur 3 komen overeen met de nummering van de lijst met beweringen. Merk op dat er 25 cellen zijn omdat aan de lijst van 24 indicatoren nog een 25e is toegevoegd en van toepassing is op alle gedragsprofielen. De middenscore “0” is geen gemiddelde en heeft geen psychologische betekenis. Dataverzameling en data-analyse. Dataverzameling. De uitvoering van Q gebeurt in vijf opeenvolgende stappen waarvan de eerste de Q-lijst is met beweringen die worden voorgelegd aan de respondenten. De samenstelling van deze lijst begint met het domein van de vier gedragsprofielen (pionier, aanjager, bewaker, integrator) uiteen te rafelen in meetbare indicatoren waarbij zo mogelijk een aantal van 40 tot 80 wordt verzameld. Minder is toegestaan, maar dan moet rekening worden gehouden met ruimere grenzen van het domein. In dit onderzoek hebben wij 25 indicatoren20 toegepast, waarvan 24 afgeleid uit het schema van Johnson Vickberg en Christfort: naar buiten gericht, verbeeldingskracht, aanpassen, risico accepteren, grote lijnen, spontaan, loyaal, structuur, methodisch, afstandelijk, praktisch, details, focus, logisch, competitief, nieuwsgierig, experimenten, kwantitatief, relationeel, intrinsieke motivatie, empathisch, conflict, diplomatiek, traditioneel. Deze indicatoren zijn vervolgens in korte beweringen geplaatst waarbij een beroep werd gedaan op de subjectiviteit van de respondent. Bijvoorbeeld: “… Ik vind dat besluitvorming door logica moet worden beheerst …” 20 De 25e indicator betrof het aspect van besluitvorming alleen op basis van volledige informatie, hetgeen per definitie onmogelijk is. Maar het gaf wel een beeld over hoe dit ene aspect werd gewaardeerd. Voor de berekening was het geen probleem want de verandering op de variantie is marginaal. De volgende stap was het vinden van bereidwillige respondenten. Van de 16 ministers waren 10 bereid om mee te doen, in de groep van 17 VSB-bestuursraadsleden 11, en uit het parlement konden van de 51 parlementariërs er 19 meedoen. Deze negentien waren verspreid over de coalitie én oppositie. In de groep van naar schatting 1000 hoger opgeleide civiele landsdienaren konden we er slechts 19 zover krijgen om aan dit onderzoek deel te nemen. We hebben gemakshalve maar de gedachte meegenomen dat bureaucraten een redelijk homogene groep zijn wat betreft hun denksysteem. Hun belang ligt in de verhouding die er is met de uitvoerende macht. Wat mogelijk het beeld kan vertroebelen is dat er van de ondervraagde parlementariërs ook een aantal werkzaam is als ambtenaar bij een ministerie. Maar ook nu besloten wij de anonimiteit te handhaven. Achteraf zou blijken dat er waarschijnlijk geen foutieve beeldvorming is opgetreden, gegeven de resultaten. De derde stap was de uitvoering van de dataverzameling. In totaal moesten dus 59 persoonlijke “Q-piramiden” worden ingevuld waarbij elke respondent persoonlijk werd begeleid. De instructie werd beslist neutraal gehouden. Daarna konden de resultaten worden ingevoerd en bewerkt met behulp van de PQMethod software van Peter Schmolck21. De kern van dit onderzoek volgt in deze laatste stap, de data-analyse met als climax het vinden van de factoren. 21 Geïnteresseerden kunnen hierover via de uitgever met mij contact opnemen. Zie ook onder “Bibliografie” Data-analyse. Het uitgangspunt van de analyse is dat de drie groepen – ministers/VSB-Raad, parlementariërs, landsdienaren – geen sociale systemen zijn omdat één gemeenschappelijk doel ontbreekt. Het zijn drie verzamelingen van mensen. In hun politieke strijd om de macht is het niet onwaarschijnlijk dat onwaarheid spreken het politieke verdienmodel is geworden22. Sympathieker gesteld blijken de samenhangen tussen de breinen van de respondenten in de afzonderlijke groepen minimaal te zijn. Deze “ties of minds” blijken in de groep van ministers en VSB-Raad niet meer dan tien procent te zijn, terwijl ook de parlementariërs slechts negen procent scoren, maar dit was te verwachten. Opmerkelijk was de nog lagere score onder de landsdienaren met nog geen acht procent. Als tenminste de groep ondervraagden representatief zou mogen zijn. Een mogelijke verklaring is het opleidingsniveau omdat mag worden verondersteld dat hoe hoger de opleiding, hoe groter de kans op zelfstandig en kritisch nadenken. 22 Hans Goslinga in Dagblad Trouw, dd. 24 juni 2020, over de Nederlandse situatie. Gegeven de ervaringen in Suriname sinds 1975 zou het opmerkelijk zijn als de waarnemingen van Goslinga ook niet op Suriname van toepassing zijn. Critici zullen zeggen dat we het niet empirisch kunnen aantonen. Geen enkele politicus/politica zal erkennen dat hij/zij aan macht is verslaafd. Politici verschillen van elkaar in de manier waarop zij macht omzetten in kracht. We hebben vervolgens de statistisch significante relaties in drie afzonderlijke netwerken van verborgen motieven vastgelegd en deze in tabelvorm omgezet (tabellen 1, 2 en 3). In totaal waren er 59 respondenten en de anonimiteit dwong ons tot nummering. De nummers 1 tot en met 21 werden gereserveerd voor de ministers en VSB-Raad, de nummers 22 tot en met 40 voor de parlementariërs en 41 tot en met 59 voor de landsdienaren. De aanduidingen F1, F2, F3 en F4 betreffen de gevonden Factoren. De veronderstelling was dus dat er hooguit vier “motoren” zijn die betekenis hebben wat hun invloed betreft op de besluitvorming. Merk op dat de inhoud van F1 voor elke groep anders is en ditzelfde geldt ook voor F2, F3 en F4. Voor de bepaling van de inhoud werden de uiterste waarden beschouwd. Dus drie cellen aan de uiterste rechterzijde van de Q-piramide en drie cellen aan de uiterste linkerzijde. De inhoud zelf bestaat dus uit een “hoeveelheid” innovator, aanjager, bewaker en integrator. Analyse ministers en VSB-Raad (zie tabel 1) Factor F1 domineert het netwerk en is verbonden met alle andere factoren. Het blijkt dat in F1 het facet van een naar buiten gerichte geest het meest wordt gewaardeerd, terwijl het klassieke denken van evenwicht bewaren sterk wordt afgewezen. Dat klopt natuurlijk met de naar buiten gerichte geest die wijst op een mogelijk innovatieve instelling. Maar deze instelling wordt teniet gedaan door hun positieve waardering van een gefocuste mind, ook terug te vinden bij vooral aanjagers en in mindere mate wellicht bij bewakers en integrators. Kennelijk wordt de naar buiten gerichte geest begrensd door rationaliteit. Prima om te innoveren maar let op je draagkracht. De groep lijkt eerder toch behoudsgezind want de pionier die in zee gaat, zien we niet terug in de beantwoording van de vragenlijsten. Een lage waardering wordt gegeven aan evenwicht zoeken, empathie en relatiegerichte interacties. Een benadrukking van het feit dat menselijk en sociaal kapitaal ondergeschikt is aan het denken in rendement behalen uit je activiteiten. Het materiële nut is toonaangevend in F1. In F1 worden ook aspecten als loyaliteit aan het kabinet, aanpassen, confrontaties uit de weg gaan psychologisch kennelijk niet van betekenis geacht, althans ontvangen een negatieve waardering. Van de integrator als gedragsprofiel is niets terug te vinden. De in de literatuur gesignaleerde trend van een samenwerkende overheid met bedrijfsleven en samenleving wordt in deze groep van ministers en VSB-Raad niet herkend. F1 is een materiële rendementszoeker. Factor F2 lijkt te worden gedomineerd door twijfel en dilemma’s. Zojuist hebben we het zoeken naar rendement als een essentiële drijfveer genoemd. Maar als rendement uitblijft, kan vertwijfeling en onzekerheid de kop opsteken. We zien dat ook terug in de respons. Enerzijds worden kenmerken van de bewaker zeer hoog gewaardeerd. Loyaliteit naar de organisatie toe en gestructureerde processen scoren hoog. Besluitvorming wordt het liefst gedaan onder de voorwaarde van complete informatie. Anderzijds worden afstandelijkheid – probeer een schildwacht aan het lachen te krijgen – en een oog voor gedetailleerdheid zeer laag gewaardeerd, toch kenmerken van de bewaker. En overlopen van een passie om iets van een integrator mee te krijgen, is geen onderdeel van deze Factor 2. Ze vinden dan wel dat medewerkers van hun werk moeten houden. Logica, praktische instelling, verbeeldingskracht en methodisch iets aanpakken hebben weinig betekenis voor deze mensen. Botsingen tussen F1 en F2 gestuurde individuen kunnen vrijwel zeker niet uitblijven. F2 wil data, data en nog eens data. Factor F3 kan een aanjager zijn met een hoogste waardering voor een doelgerichtheid, maar tegelijkertijd spreekt ook het gedragsprofiel van een bewaker hem/haar aan. Praktisch en methodisch werken zijn favoriete keuzes ter ondersteuning van de doelgerichtheid. En dus heeft F3 ook trekken van de bewaker, hoewel door de afwijzing van loyaliteit naar de organisatie toe twijfel bestaat over de bewaker attitude. Een confronterende instelling wordt hoog gewaardeerd, hoewel een competitieve en een winnende generator weer totaal geen issue is. Maar in F3 zit, gegeven de respons, ook een element van geen voorkeur voor samenwerking en de lage waardering voor spontaneïteit maakt van F3 niet direct de pionier die we zoeken. Wat is de inhoud van deze Factor? Is het een drijfveer achter een pragmaticus of een opportunist of een rasechte zelfverdediger? Of toch een conflictzoeker? In ieder geval hoort F3 iemand toe die zich niet wil blootgeven. Naar het waarom moet worden gegist. Wij houden het erop dat F3 een vrees koesterende drijfveer is en door zekerheid wordt gedreven. Factor F4 lijkt te zijn gericht op het gedragsprofiel van de integrator. Deze kwalificatie is gebaseerd op de hoge waardering voor intrinsieke motivatie die mensen hebben en en dat mensen van hun werk houden. Het wordt ondersteund door empathisch vermogen belangrijk te vinden en, hoewel niet onmiddellijk een eigenschap van de integrator, is ook de voorkeur voor een spontaan gedrag een steun in de rug voor de gedachte dat het hier om de integrator gaat. Er is een “maar”, want diplomatieke communicatie wordt afgewezen. Wij verklaren dit door te veronderstellen dat diplomatieke communicatie wordt gezien als iets willen verbergen om maar te kunnen winnen of je uit een netelige situatie te redden. En dat, indien, zoals uit de respons blijkt, relatie georiënteerde interacties op de voorgrond staan, opnieuw diplomatieke communicatie hiertoe niet bijdraagt. F4 wordt gedreven door interactie
Tabel 1: Het verborgen netwerk van ministers en VSB-Raad. Analyse parlementariërs (zie tabel 2) Uit de tabel blijkt dat het netwerk uit twee gedeelten bestaat, vertegenwoordigd door de verborgen drijfveren F1 en F4. De brug tussen beide delen wordt geslagen door de Factor F2. Als de drie parlementariërs, genummerd 7, 14 en 15 zich uit het netwerk terugtrekken, breekt de graaf van de verbonden parlementariërs in twee stukken. Zonder de anonimiteit prijs te geven betreffen deze twee stukken – het kan eigenlijk niet anders – parlementsleden uit de coalitie en oppositie. Factor 1 komt als verborgen drijfveer het meeste voor onder de parlementariërs die een statistisch significant verband hebben. Hoewel nieuwsgierigheid en een competitieve geest redelijk laag worden gewaardeerd – ten opzichte van de andere items – is het gedragsprofiel van de aanjager zeer duidelijk te herkennen. “Meten is weten” wordt als hoogste gewaardeerd en daarnaast ook een gefocuste geest. Opmerkelijk is hun visie over samen bruggen bouwen als wetgevende macht. Men wil graag dat mensen van hun werk houden maar evenwicht in de interacties bewaren wordt als onbelangrijk gezien, terwijl confronterende relaties hoog worden gewaardeerd en in lijn hiermee diplomatiek gedrag een relatief lage waardering ontvangt. Kennelijk werkt hier toch het mechanisme van coalitie en oppositie. De geest van de pionier is beslist niet herkenbaar, want facetten als de grote lijnen zien en verbeeldingskracht hebben en risico’s durven te nemen worden als irrelevant gezien. F1 is de probleemoplosser van het ogenblik, aangezet door signalen uit de omgeving. De Factor F2-dragers zijn degenen die de andere Factoren-dragers bij elkaar houden. Hun rol is dus essentieel en zij hebben de meeste macht indien en alleen indien het de bedoeling is om als parlement wetgeving te maken en de regering te controleren. Helemaal passend bij deze rol is hun hoogste waardering voor het facet “empathie” en ook dat afstandelijkheid niet hoog wordt gewaardeerd. Maar scherp daartegenover staat dan weer hun laagste waardering die zij hebben gegeven aan een niet confronterende attitude en het feit dat diplomatieke communicatie als onbelangrijk wordt gezien. Ze scoren dan ook bijna even hoog op de schaal van het gedragsprofiel “aanjager”. In het bijzonder omdat aan logisch denken een warm hart wordt toegekend. F2 combineert integrator met aanjager. F2 wil operationeel gereedstaan. Factor F3-vertegenwoordigers komen in het netwerk van statistisch significant met elkaar geassocieerde parlementariërs niet voor. Het beeld dat Factor F3 toont is een ratjetoe van alle gedragsprofielen. Wel of niet de pionier zijn, wel of niet de bewaker zijn, een beetje afwijzend staan tegenover het gedragsprofiel van een integrator, maar wel weer wat weg hebben van de aanjager. F3 is de typische opportunistische twijfelaar, gedreven door verscheidenheid. Factor F4 stuurt vijf parlementariërs aan die samen in een stevig netwerk zitten. Hun beeld is het hebben van mogelijk een pionier en dit versterkt door het feit dat het gedragsprofiel van de bewaker uiteindelijk wordt afgewezen. De respons laat veel tegenstellingen zien. De grote lijnen zien is prima en aan details heeft F4 een hekel, maar processen moeten wél gestructureerd zijn, ook al wordt een uitgaande geest zeer gewaardeerd. Confrontaties niet uit de weg gaan, maar geen afstandelijkheid hoewel empathie dan weer als onbelangrijk wordt aangemerkt. Het wekt een gevoel op van een groep van parlementariërs die graag willen innoveren en integreren, maar de mogelijkheid om het in daden om te zetten nog niet in hun vingers hebben. F4 moet de Factor zijn van de onvoldane dromen, gedreven door blinde ambities
Tabel 2: Het verborgen netwerk van parlementariërs. Analyse landsdienaren. Anders dan bij de twee andere groepen heeft bijna 80 procent een statistisch significant verband met één of meerdere collega’s “hoger opgeleide civiele landsdienaren”. De respondenten waren voor meer dan 90 procent Hindoestaan of Creool. Ook anders dan bij beide andere groepen was dat drie Factoren voldoende waren om een betrouwbaar beeld te krijgen van de gedragsprofielen. Ook onderling vertoonden de Factoren vrijwel hetzelfde “gewicht” met Factor F2 op de eerste plaats en Factor F1 als derde. Het vermoeden bestaat dat de doorslaggevende invloedfactoren de relatief jonge leeftijd én het opleidingsniveau waren om dit resultaat te hebben. Het gedragsprofiel dat door Factor F1 wordt gestuurd, vervult in het netwerk wat de positie betreft een bescheiden rol. Het wegvallen uit het netwerk leidt niet tot desintegratie van de totale graaf van hoger opgeleide civiele landsdienaren. De Factor F1 prefereert het gedragsprofiel van de bewaker het meest, maar vreemd genoeg onmiddellijk gevolgd door het gedragsprofiel van de pionier. Concreet wordt de meeste waarde gehecht aan gestructureerde processen en willen deze besluitvormers zoveel mogelijk informatie hebben alvorens tot conclusies te komen in hun werk. Maar daarnaast pleiten ze voor vasthouden aan het grote geheel, zijn ze bereid om risico’s te nemen en wijzen vasthouden aan een traditionele benadering van de hand. In alles zien we een diep gewortelde wens om zich te ontdoen van de “veiligheidsriemen” van een bureaucratie met al haar regels en standaarden. Het roept het beeld op van de gevangene die met medegevangenen de wens koestert om te ontsnappen en samen stap voor stap aan die ontsnapping te werken. F1 wil vliegen, maar alleen in formatie. Factor F2 is de navigator van een gedragsprofiel dat op de eerste plaats aanjager wil zijn met een zeer sterke voorkeur voor een gefocuste geest, hoewel spontaneïteit zeer laag wordt gewaardeerd. Dus weliswaar aanjagen, maar met de nodige bewust gemaakte afwegingen. Deze begrensde aanjager heeft wél hoge waarderingen voor een naar buiten gerichte geest, echter binnen de grenzen van een praktische benadering van de problemen. Dit beeld wijst op de moeizame combinatie van aanjager en pionier willen zijn, maar tegelijk ook bewaker van wat hij/zij vindt dat goed is. Dat blijkt uit de volstrekte afwijzing van managers die zich hard maken voor details. Een beeld dat in de arena van de bureaucratie bijna standaard is. Hier opnieuw dus het signaal van de hoger opgeleide mens die autonoom wil zijn. De rol van integrator wordt herkend, maar speelt een bijrol. In de trant van “uitstekend als je mij in mijn wens tot aanjager zijn wilt volgen”. F2 wil vliegen, maar voorop en een formatie is niet per se nodig. Factor F3 heeft veel weg van F2 waar het aanjagen betreft. De gefocuste geest wordt als hoogste gewaardeerd, terwijl betrokkene over het pionier willen zijn dubbel is. Toon spontaneïteit alsjeblieft, maar neem geen risico’s. Over drie facetten verschillen F3 en F2 radicaal, te weten de zojuist aangehaalde spontaneïteit waar F2 een afkeer van heeft, vervolgens de onder F2 aangehaalde manager met zijn detail georiënteerde geest die door F3 beslist niet wordt afgewezen, en ten slotte het facet van de verbeeldingskracht waar F2 wél waardering voor heeft en F3 in het geheel niet. Wat bij F3 beslist niet wordt geaccepteerd is afstandelijkheid zoals dat in een bureaucratie normaal is. Een essentieel element van het gedragsprofiel “bewaker” vindt bij F3 dus geen gehoor. F3 wil vliegen, maar met de zekerheid van weten waar het nest is
Tabel 3: Het verborgen netwerk van hoger opgeleide civiele landsdienaren. Conclusies verborgen motieven. Het beeld van het netwerk van ministers en VSB-Raad toont een mozaïek van gedragsprofielen. Het gedragsprofiel van de pionier overheerst, op ruime afstand gevolgd door de bewaker en de aanjager op de derde plaats. Beslist negatief scoort het profiel van de integrator. Blijven in de nieuwe situatie de ministers met hun ministeries “eilandjes”? Scoren ze voor hun eigen politieke partij of voor het kabinet als geheel? Waarschijnlijk, met de dominantie van de VHP, zal er voor deze laatste moeten worden gescoord en mogelijk – maar dat zal een stap verder zijn – voor de partijleider van de VHP. Het machtsspel in de arena van de nieuwe regering zal met grote waarschijnlijkheid het volwassen worden van het gedragsprofiel “integrator” verhinderen. Het C3I-beginsel (Command, Coordination, Control and Information), in handen van de nieuwe vicepresident in een rol van hoogste “Chef van de Staf” zou hét instrument zijn om een zogeheten HPO te maken (een High Performance Organization) van de uitvoerende macht. Uit de dataverzameling, –verwerking en –analyse komt, wat betreft de groep van parlementariërs, zeer duidelijk het beeld naar voren van twee totaal gescheiden groepen en een derde kleinste groep die een brugfunctie vervult tussen de gescheiden groepen. Zonder de anonimiteit prijs te geven, mogen we zonder risico fout te zijn, de conclusie trekken dat het om een coalitie en een oppositie gaat. Anders gesteld gaat het om probleemoplossers binnen de context van de waan van de dag en onvoldane dromers die wel willen maar niet kunnen. Het resultaat logenstraft het beeld dat er doorgaans bestaat over de bureaucraat, namelijk dat van de behoudende functionaris, die niet graag verandert en voor wie regels en autoriteit heilig zijn. De groep van relatief jonge en hoger opgeleide civiele landsdienaren laat zien dat ze de drijfveren hebben die passen bij de aanjager en op afstand gevolgd door de pionier. De gedragsprofielen van integrator en bewaker worden volledig afgewezen. De ervaring heeft geleerd dat er binnen de ministeries weinig plaats is voor aanjagers en pioniers. Dat zou betekenen dat aanwijsbaar talent niet de kans krijgt zich te ontplooien en de organisatie haar belangrijkste kapitaal niet rendabel inzet. Zolang de werkgelegenheid niet sterk zal verbeteren, levert deze situatie niet het probleem op van massaal vertrek van jong talent naar elders op de arbeidsmarkt. Gegeven de wederopbouwplannen van de nieuwe regering moet hun arbeidsmarktbeleid hand in hand gaan met een verandering van cultuur binnen alle ministeries om het talent te kunnen behouden. Maar kan het leiderschap het aan dat er kweekvijvers ontstaan waarin menselijk kapitaal zich kan ontplooien? Alle Factoren samengevat komen wij tot het volgende schema (zie tabel 4):
6 DISCUSSIE. Algemeen. De discussie zal over twee aspecten gaan. Eerst over mogelijke scenario’s voor Suriname, gevolgd door een analyse over het waarschijnlijke verloop van het politiek proces. Het uitgangspunt in termen van beleid is het wederopbouw-denken en doen van de nieuwe regering. Van geheel andere orde is de vraag wat de politieke uitgangspunten waren van de verschillende partijen. De VHP wilde zonder meer de grootste partij van Suriname worden en rekende op een absolute meerderheid. In de aanloop naar de verkiezingen werd gedroomd van tenminste 27 zetels. Die droom is niet gerealiseerd. Voor de ABOP, de NPS en de PL was het politieke doel een einde maken aan de periode “Bouterse” en zijn NDP als partij met de absolute meerderheid. Dat is ze gelukt. Apart voor de ABOP was de dringende wens om de Marrons definitief als invloedrijke politieke factor op het toneel te zetten. Die wens lijken Brunswijk en de zijnen voorshands te hebben gerealiseerd. Samen staan VHP, ABOP, NPS en PL voor de opgave om een succesvol beleidsmodel te formuleren. Dat wil zeggen een economische groei realiseren vanaf 2024 en een einde te maken aan de patronagecultuur. Zo te zien is dat beleidsmodel een logisch stappenplan gebaseerd op rationele besluitvorming. Deze conclusie kan direct worden getrokken uit het opgestelde wederopbouwprogramma, zoals dat door de VHP is opgesteld, en het regeerakkoord. Dit akkoord is een blauwdruk van het wederopbouwprogramma en dus is de simpele conclusie dat het een VHP-programma is. ABOP, NPS en PL hebben genoeg voldoening gekregen en zijn trots dat ze mogen meeregeren. Als politieke partij hebben ze meer status gekregen en in het regeerakkoord zullen ze wat punten en komma’s hebben toegevoegd. Dat deze bewering niet overdreven kan zijn, blijkt uit een opmerking van Gregory Rusland, partijleider van de NPS, dat “… wij graag onderhandelingen hadden gehad op basis van wederzijdse visies …”, maar nu we meedoen zal de NPS “ … excellence tonen …” (GFC Nieuws, 29 juni 2020). De coalitie – we durven het te voorspellen – zal gedomineerd worden door de VHP en waar mogelijk zal de ABOP meedoen en haar invloed stap voor stap vergroten. Dat logisch stappenplan, zoals in de voorgaande alinea genoemd, is meer dan alleen op rationele besluitvorming gebaseerd. De pijler van de politieke besluitvorming moet worden toegevoegd. De inhoud van die besluitvorming zal hoe dan ook tussen de vier coalitiegenoten tot de nodige politieke spanningen leiden. Het is niet waarschijnlijk dat ABOP en NPS een absolute meerderheid van de VHP zullen accepteren om de eenvoudige reden dat het uiteindelijk de partij blijft van de Hindoestaanse belangenbehartiging. Hoe ook andere beweringen vanuit de VHP mogen luiden. Dat zij in deze fase het voortouw nemen is volstrekt begrijpelijk vanwege de politieke, economische en sociale crisis waarin het land verkeert. Onder deze omstandigheden is sterk leiderschap nodig. De crisis kent dus twee vectoren: de politieke en de sociaal-economische vector. En dit impliceert dat er in elk geval vier scenario’s mogelijk zijn die in de paragraaf hierna worden besproken. Met welk scenario de Surinaamse samenleving in 2025 ook wordt geconfronteerd, alle partijen zullen het nodige investeren in de zich ontrollende sociale, economische en politieke processen. In het herstelplan van de regering zal eind 2020/begin 2021 het begin van de stabilisatiefase een feit moeten zijn alvorens uiteindelijk rond 2024 de groeifase kan beginnen. Zo althans zijn de geschetste contouren. We zullen via een paar logische stappen, in de paragraaf daarna, nagaan wat er van deze stabilisatiefase mag worden verwacht. Vier scenario’s voor Suriname23. 23 Een min of meer analoge redenering kon worden opgezet naar het voorbeeld van de Mont Fleur-scenario’s in 1991, opgezet voor de toen onhoudbare toestand van de regering De Klerk in Zuid Afrika, in Ringland, 206: 117-123. Algemeen. De waardering voor wat de regering Bouterse en de NDP voor het land hebben gedaan, is na 2015, toen de NDP de absolute meerderheid behaalde en met 26 van de 51 zetels het parlement kon domineren, langzaamaan gedaald. Deze dalende trend kwam zelfs, een paar maanden voor de parlementsverkiezingen van mei 2020, in een niet meer te stuiten stroomversnelling. Regering en zittende coalitie in het parlement hadden hun legitimiteit verspeeld bij een grote meerderheid van de samenleving. Daarmee was de politieke crisis in het politieke systeem “Suriname” een feit, want waar legitimiteit onvoldoende is, is het resultaat een directe aanslag op de levensvatbaarheid, de stabiliteit en de homogeniteit van het desbetreffende politieke systeem. De politieke crisis was dus een legitimiteitscrisis, vooral veroorzaakt door, ten eerste interacties waarbij de bronnen – in dit geval NDP-leden – qua gedrag onvoorspelbaar waren geworden. Ten tweede was het gevoel van onveiligheid in de samenleving toegenomen door het wegvallen van alle zekerheden die te maken hadden met de basisbehoeften van de mens. Met de gewoonte van beloven en niet nakomen door de overheid werd nu door velen afgerekend. Ten derde had de NDP veel aantrekkingskracht verloren door de perceptie van nepotisme, patronage en corruptieve zelfverrijking. Toch werd op de ranglijst van de Legatum Prosperity Index24 in 2018 én 2019 nog een plaats bezet op rangordenummer 82 van de 167 genoteerde landen. Tien jaar eerder, in 2009, werd een plaats bezet op nummer 72. In feite dus niet eens zo’n dramatische terugval, terwijl het sein pas op oranje en rood gaat na nummer 100. Wél behoort Suriname met 18 andere landen tot de groep die een terugval laat zien sinds 2009, terwijl 148 landen het beter zijn gaan doen. Die terugval is in het bijzonder te wijten aan stagnerende instituties, hoewel de individuele vrijheid en veiligheid in Suriname volgens de Index “groen” scoort qua rangorde. Tussen enerzijds het gevoel en anderzijds de werkelijkheid van de Index ligt een bijna gapend groot gat. De mogelijke verklaring is dat in de berichtgeving via de media en de communicatie van de winnaars van de verkiezingen met de samenleving steeds weer het desastreuze leningenbeleid van de regering aan de orde werd gesteld, plus de torenhoge staatsschuld van meer dan 3 miljard US dollars en de wanprestatie van de Centrale Bank van Suriname met betrekking tot de monetaire financiering. Steeds weer dat hameren op deze feiten maakt natuurlijk de kiezer onzeker en bang voor de toekomst. Daar waar deze communicatie de mensen niet of in veel mindere mate bereikt, zal de kans op het bedoelde gapende gat waarschijnlijk kleiner zijn. Een mogelijke reden waarom grote delen van de lagere volksklasse zich nog steeds achter Bouterse scharen. Als hem iets overkomt, zal een voelbare sociale binnenlandse onrust in deze volksklasse met grote waarschijnlijkheid het gevolg zijn. Een onrust die tot in Nederland mogelijk gevolgen heeft. De huidige coalitie zal zich van dit mechanisme bewust zijn. 24 De Index is samengesteld uit twaalf dimensies (de getallen tussen haakjes zijn de rangordes van Suriname): economische kwaliteit (98), investeringsklimaat (138), condities ondernemingen (121), markttoegankelijkheid en infrastructuur (94), overheidsbestuur (82), individuele vrijheid (50), sociaal kapitaal (68), veiligheid (55), educatie (101), gezondheid (106), leefomstandigheden (72), natuurlijke omgeving (20) Een betrouwbare beschrijving van de sociaal-economische crisis is moeilijk te geven omdat actuele data ontbreken. Datavoorziening is in Suriname een probleem en naar onze mening is bijvoorbeeld het Centraal Bureau voor de Statistiek absoluut onvoldoende bemand. Desondanks kunnen we voor de beschrijving van de vier scenario’s toe met de beschikbare data van dit Bureau en die van de Stichting Planbureau Suriname. Vervolgens kunnen deze worden aangevuld met data van de Centrale Bank en data zoals door de coalitie in het wederopbouwplan genoemd25 en niet te vergeten de scores op de Legatum Prosperity Index. De kern van de crisis bevindt zich in het domein van de factor omstandigheden26, een begrip dat Michael Porter in zijn tijdloze diamant als startpunt nam om het competitieve voordeel van landen te bepalen (Porter, 1990). Wat is nodig om competitief te zijn? En heeft de uitvoerende macht de bekwaamheid om deze factor omstandigheden betekenisvol te verbeteren? En heeft de wetgevende macht de bekwaamheid om de uitvoerende macht hierop te controleren? De nieuwe voorzitter van de Nationale Assemblee, Ronnie Brunswijk van de ABOP, heeft in zijn eerste toespraak op 29 juni 2020 na zijn installatie deze kerntaak met zoveel woorden genoemd teneinde een echt parlement te zijn, waarbij tussen oppositie en coalitie geen onderscheid wordt gemaakt. Gegeven het opleidingsniveau van de parlementariërs mogen we twijfelen aan zo’n gevraagde bekwaamheid. Het aantal universitair geschoolden ligt beneden de dertig procent. 25 Door de VHP geproduceerd. 26 De beschikbaarheid van alle denkbare productiefactoren. De eerste en tevens belangrijkste variabele in het domein van de factor omstandigheden is het menselijk kapitaal. Wat is de waarschijnlijke waarde van dat kapitaal in Suriname anno 2020? Het percentage jongeren ligt in Suriname op ongeveer 15 procent van de gehele bevolking, terwijl rond de 75 procent van de gehele bevolking in de leeftijdsgroep zit van de arbeidsactieven. Op basis van gewenste groeiprojecties zal in 2021 het werkloosheidscijfer tussen de 16 en 20 procent zijn, maar bij een pessimistische groeiprojectie – en wij denken aan de gevolgen van de coronacrisis – moet rekening worden gehouden met een percentage van 25 of zelfs meer. En terwijl het arbeidsaanbod zal toenemen, wordt het gat tussen het scheppen van nieuwe banen en het verlies ervan alleen maar groter. Het zijn ontwikkelingen die niet uitnodigen tot een vrolijke kijk op de toekomst van het menselijk kapitaal. Maar het wordt nog erger. Het onderwijs is ontwricht, zo verklaren de coalitiegenoten, en deze conclusie wordt niet door de oppositie tegengesproken. Als je vervolgens de aangedragen oplossingen beziet, mogen de wenkbrauwen worden gefronst. De coalitie komt niet verder dan te zeggen dat een gezondmaking stevige financiële investeringen vereist, dat er goed onderwijs moet komen ondersteund door een goed beleid en dat studenten recht hebben op goede docenten. We zijn benieuwd wat de NPS, die Onderwijs en Technologische Ontwikkeling in de portefeuille heeft gekregen, hieraan kan doen met haar minderheidspositie in de coalitie. Want hun politieke leider, Gregory Rusland, een intellectueel en een heer van fatsoen en beschaving, past eigenlijk niet goed in deze arena van manipulaties en van het schuren langs de waarheid dat tot kunst is verheven. Feit is dat gezonde geesten worden ondersteund door gezonde lichamen en dat de coalitie als een van haar eerste daden het Ministerie van Sport- en Jeugdzaken heeft opgeheven. Het tweede gemor, over deze opheffing, is vanuit de samenleving bij monde van de CARICOM jeugdambassadeur, nog vóórdat de coalitie aan het echte werk is begonnen, al in Paramaribo gehoord27. 27 Het eerste gemor was nog ernstiger en werd veroorzaakt door Brunswijk die zich niet wilde houden aan gemaakte afspraken over verdeling van ministeries. De NPS heeft zich neergelegd bij dit machtsspel en een vroege breuk voorkomen. Deze eerste djoegoe, djoegoe binnen de coalitie zal niet de laatste zijn. Iets wat zeker is met politici als Brunswijk en Somohardjo in de gelederen. En Santokhi heeft ze voorlopig nodig zolang de VHP niet de absolute meerderheid heeft. In het verlengde van dit menselijk kapitaal ligt het kenniskapitaal. Het percentage van de bevolking dat hoger onderwijs heeft genoten bedraagt nog geen tien procent. Over hoe de coalitie de omkering gaat aanpakken van het gepolitiseerde wetenschappelijke kenniscentrum onder de naam “Anton de Kom Universiteit” is nog geen duidelijke aanwijzing te vinden. De academische neergang is te wijten aan een tekort aan financiële middelen en aan een gebrek aan kennis en deskundigheid (Schalkwijk, 2019), ondanks het toonaangevende Institute for Graduate Studies and Research met iets meer dan tien wetenschappers gevuld van de circa 450 anderen binnen de universiteit. Het aantal gepromoveerden moet rond de 200 liggen en een drive om te promoveren lijkt er niet te zijn. Ook wordt niets gehoord over hoe de wanverhouding tussen de alfa en bèta gerichte studies wordt opgelost. Er zal ook beleid moeten komen over hoe kennis en talent te bewaren voor Suriname. Laat het Centraal Bureau voor Statistiek data verzamelen over de precieze kennisniveaus en de verdeling ervan over alle economische sectoren. Bouw een beleid over wat Suriname nodig heeft aan kennis over tien jaar en als het kan achter die horizon van tien jaar. Maar het beeld is er helaas toch een van experts in het bouwen van luchtkastelen. De toestand van het financiële kapitaal is anno 2020 een drama. De Surinaamse kredietwaardigheid bevindt zich op het niveau van een “junkstatus”. Was, bijvoorbeeld, het begrotingstekort in procenten van het bruto binnenlands product (BBP) in 2018 nog 7,9 (volgens de opgave van de Centrale Bank Suriname), in 2019 zou deze al 23 bedragen (volgens berekeningen van het VHP). Volgens het Bureau voor de Staatsschuld bedraagt deze SRD 26 miljard bij een koers van 7,52 US dollars. Dat is 87 procent van het BBP, terwijl 60 procent de internationale norm is. In negen jaar tijd is deze staatsschuld van 500 miljoen US dollars gegaan naar rond de 3 miljard US dollars. De betalingsbalans toont een tekort aan 411 miljoen US dollars, maar zou volgens de Centrale Bank een jaar eerder in 2018 nog een overschot hebben gehad van 541 miljoen US dollars. Hoe het ook zij, een mokerslag voor de regering Bouterse komt in februari 2020 als bekend wordt dat de Centrale Bank 100 miljoen aan US dollars aan particulier geld heeft gebruikt voor overheidsuitgaven. Met deze grootste bankroof ooit, zoals Iwan Brave in Dagblad Trouw schrijft (20 februari 2020), is het vertrouwen na het zoveelste monetaire en bancaire schandaal in de Surinaamse dollar geheel verdampt. Het is niet onredelijk om het vermoeden uit te spreken dat Bouterse en zijn NDP toen in februari zijn verslagen en in feite de verkiezingsuitslag in grote lijnen vaststond. Aan potentieel fysiek kapitaal, inbegrepen het infrastructurele kapitaal, heeft Suriname in beginsel geen gebrek. Maar om het land om te toveren tot een vreedzaam paradijs waar het aantrekkelijk is om te leven en te werken moeten er nog de nodige inspanningen worden geleverd. Woningbouw en fysieke bereikbaarheid moeten danig worden opgekrikt. Het tweede domein is het vraaggedrag van de samenleving. Het kan niet anders of het land moet moe zijn. Met het gros van de mensen dat onder de armoedegrens zit in een land dat bankroet is, kan toch moeilijk de conclusie opleveren van een gevoel van gegroeide nationale trots. Welke persoonlijke toekomst voor hun kinderen moet het gros van deze mensen in hun gedachten meedragen? Is het dan vreemd de veronderstelling te uiten dat, gegeven het nieuwe wederopbouwplan van de coalitie, een samenleving ontstaat die in de komende jaren het najagen van materieel eigenbelang voorop gaat stellen? De corona-pandemie heeft opnieuw laten zien dat onzekerheid ontregelt en dat mensen van de staat een kapstok verlangen. Mensen willen bescherming van de staat. De rol van de wetgevende macht wordt cruciaal. Van een terugtredende overheid zal geen sprake zijn in Suriname. Maar is dit parlement met Brunswijk aan de helmstok in staat om met de gehele samenleving een ethisch-inhoudelijk openbaar debat te voeren over een haalbaar evenwicht tussen sociale mobiliteit en sociale ongelijkheid? Eerlijk gezegd denken wij van niet. De actuele toestand in de hierboven genoemde twee domeinen zijn voldoende om de conclusie te trekken dat van een krachtige competitieve positie van Suriname geen sprake is. Wat ook de bijdrage mag zijn op dit moment van het bedrijfsleven. We kunnen nu onze scenario’s opstellen. Scenario 1. Het eerste scenario houdt in dat zowel de politieke als de sociaal-economische crisis niet wordt opgelost. Het politieke proces tussen de vier regerende partijen heeft niet tot een schikking geleid. De coalitie maakt haar ambities niet waar en er ontstaat een uitvoerende én een wetgevende macht die niet representatief is en onvoldoende legitimatie heeft. Het gaat niet zover dat een of meerdere coalitiegenoten met de coalitie breekt. In het zadel blijven zitten wordt als essentieel gevoeld. De coalitie wordt een groep van struisvogels die wel met elkaar in gesprek blijven in de wetenschap dat er voorlopig geen schot zit in het oplossen van beide crises. De kans dat een groot deel van de samenleving sociaal gedepriveerd raakt neemt toe met als resultaat onvoorspelbaar gedrag, van apathie tot en met agressie. Scenario 2. Het zoeken naar aanvaardbare schikkingen voor alle coalitiegenoten blijft een probleem hoewel alle betrokkenen zich bewust zijn van het feit dat de beide kleinste partijen in de coalitie (NPS en PL) niet nodig zijn om voor VHP en ABOP de meerderheid te behouden in het parlement. Beleid en daden hebben geen echte doorbraak opgeleverd in de sociaal-economische situatie, die helaas blijft stagneren. Alle regeringspartijen gaan geloofwaardigheid inleveren, terwijl de politieke uitkomst onhelder blijft. Uit elkaar vallen betekent dat de homogeniteit verloren is gegaan, de legitimiteit nog meer vermindert en de erkenning dat men voldoende capaciteit miste om de sociaal-economische crisis op te lossen. De oppositie zal met genoegen toezien hoe dit tweede scenario het scenario is van de vleugellamme vogel. Scenario 3. In het derde scenario heeft de zoektocht naar aanvaardbare schikkingen in elk geval voor de regeringspartijen een politieke uitkomst gerealiseerd waarmee kan worden geleefd. Namelijk dat de politieke doelen zijn bereikt en het strategisch politieke beleid een sociaal-economische schikking heeft opgeleverd op macro-economisch niveau. Er zijn beleidsmaatregelen verkondigd om algemene prijsstijgingen te beheersen, om werkgelegenheid proberen te bevorderen en om de groei van de nationale productie een stimulans te bezorgen. Maar de verzekering dat deze beleidsmaatregelen een duurzaam resultaat hebben wordt niet gegeven. Een doortimmerd structuurbeleid als onderdeel van de economische politiek ontbreekt. De bereikte sociaal-economische situatie is een zeepbel die elk moment uit elkaar kan spatten. Met nog meer genoegen ziet de oppositie dat de regeringspartijen het land hebben gemanoeuvreerd naar het scenario van de dode mus. De NDP begint zich al warm te lopen voor een hernieuwde regeringsperiode. Scenario 4. Maar er is nog een vierde scenario mogelijk. Het is het scenario van de vuurvogel die uit de as herrees. De interacties hebben niet alleen geleid tot schikkingen, maar zijn ondersteund door in het leven geroepen krachtige instituties. De investeringen in de factor omstandigheden hebben bruisende hulpbronnen opgeleverd. Overheid en samenleving zijn met elkaar in debat geraakt. Suriname is terechtgekomen in een proces van voorwaartse democratisering (Lim A Po, 2019) en de sociaal-economische groei ziet er structureel goed uit. Kunnen we iets meer zeggen over de kansen van de geschetste scenario’s? Daarover meer in de volgende paragraaf. Escalatie of de-escalatie van het politieke proces. Om een zo betrouwbaar mogelijke voorspelling te geven over waar het naartoe gaat met het politieke proces van de regering Santokhi28, zijn de uitgangspunten gebruikt van drie theorieën. De integratie-theorie vanuit het systeemperspectief van Joop de Vree (1982), de theorie over de logica van het falen van Dietrich Dörner (1996) en de theorie over de logica van de macht van Mauk Mulder (2004) 28 Onder de ABOP-leden wordt steevast gesproken over de Regering Santokhi-Brunswijk om hoe dan ook de schijnwerpers op de Marrons te blijven richten. De kern van de integratie c.q. desintegratie-theorie van De Vree draait om de capaciteit van het politieke systeem die bepaald wordt door vier factoren: (1) de mate waarin macht is geconcentreerd in het systeem; (2) de macht die subsystemen hebben om te sturen; (3) de homogeniteit van het systeem; (4) de legitimiteit die het systeem bezit. Integratie c.q. desintegratie wordt dus gezien als een proces van toename c.q. afname van de capaciteit van het systeem. Voor het politieke systeem “Suriname” is dit nauwelijks cijfermatig te bepalen. We kunnen stellen dat de capaciteit een kenmerk is van het systeem hoe gemakkelijk of moeizaam de politieke besluitvorming plaatsvindt waarbij de uitkomst al dan niet stabiel is. De kern van de faaltheorie van Dörner – waarom gaan dingen fout? – is de valkuil dat wij in onze besluitvorming lineair denken. De dynamica met alle sub-processen van oorzaken en gevolgen is niet lineair en laat zich niet in gefixeerde programma’s definiëren. Exponentiële ontwikkelingen verwarren ons denken. In onze interacties maken we stelselmatig de fout dat we een situatie proberen te regelen in plaats van de onderliggende processen. Een groot gevaar ligt op de loer wanneer besluitvormers worden gevangen door het mechanisme van het groepsdenken. De homogeniteit in het model van De Vree herbergt dus een dreiging. De macht-afstand-reductie-theorie van Mauk Mulder is in feite een verslavingstheorie. Mulder heeft in zijn decennialange onderzoeken wetten van de macht opgespoord. Elk individu is drager van een fundamentele machtsdrijfveer. Ontstane machtsverschillen worden door de meer machtigen geconsolideerd of nog groter gemaakt, terwijl de minder machtigen onderling tijdelijke coalities sluiten om voldoende kracht te kunnen ontwikkelen die de machtsafstand verkleinen. De mate waarin men elkaar al dan niet als bedreigend ervaart, speelt vanzelfsprekend een rol en door welke Factoren – zie hoofdstuk 5 – deze spelers worden gestuurd. Stuk voor stuk hebben deze politici een menselijke rechtvaardigingsobsessie over macht. Ze zullen verwijzen naar nobele principes, waarden waarin zij geloven en standaarden die worden gehanteerd. De strijd in de komende jaren heeft twee machtsdimensies. Het pure gevecht om de macht is een machtsklassenstrijd – wie wordt de meest machtige? – én hoe deze strijd in gedrag wordt geopenbaard. Ronnie Brunswijk met zijn dwarsliggend gedrag wat betreft het schenden van afspraken over de verdeling van ministeries contra Gregory Rusland was de duidelijke openingszet in het machtsspel van het nieuwe kwartet. Dus, met als uitgangspunten de drie genoemde theorieën, is dit nieuwe kwartet onmiddellijk begonnen met het investeren van de nodige energie met als resultaat een wederopbouwplan. Daarbij heeft het zich verbonden aan de belofte om over 100 dagen nadat het met regeren is begonnen de crisis in een stabilisatiefase te brengen. Het politieke kwartet heeft belang bij een spoedige succesvolle uitkomst van de geleverde inspanningen. Het aanpakken van de torenhoge schuldenlast en het op orde brengen van de staatsbegroting hebben topprioriteit gekregen. Maar daarmee zijn veiligheid van de burgers, de neutralisatie van corruptie, de gegarandeerde toegang tot de eerstelijnsgezondheidszorg, de toenemende werkgelegenheid en het sociale vangnet voor de armste groepen nog niet opgelost. Allemaal kritische elementen van de crisis. We durven de voorspelling te doen dat, indien u deze tekst leest, de crisis nog steeds niet onder controle zal zijn. Suriname stond bij de jaarwisseling 2019/2020 met de rug tegen de muur, eind 2020 zal er hooguit ruimte zijn gekomen tussen die Surinaamse rug en de muur. Het uiteindelijk resultaat is dat de stabilisatiefase nog niet is bereikt. Wat is het gevolg van dit wederopbouwplan dat een psychologisch contract inhoudt, gesloten tussen vier partijen die namens hun aanhang en alle andere leden van de samenleving verwachtingen hebben gegenereerd? Zie figuur 4 ter ondersteuning van de tekst hierna
Figuur 4: Het politiek proces van wederopbouw. Schending van verwachtingen zal leiden tot groei van ontevredenheid met de toenemende kans dat aanhang zich afwendt van de partij. Deze ontwikkeling ziet het kwartet niet graag en het heeft een groeiend belang bij een goede uitkomst van het politieke proces. De inspanningen met betrekking tot het investeringsgedrag zullen toenemen. De coalitiegenoten hebben immers beloften gedaan en hun doelgerichte gedrag zorgt voor een investeringswedloop. Een wedloop die intussen wordt gestuurd door de verschillende verborgen Factoren zoals die eerder zijn gepresenteerd. Terwijl de motoren van de wens tot integratie, het lineaire denken en de machtsverslaving nu volop draaien, worden “smering en toerental” binnen de ministersploeg, in nauwe samenhang met de VSB-Raad en met de ondersteuning van de landsdienaren, bepaald door de verborgen drijfveren van rendement zoeken, data verzamelen, data interpreteren, waar mogelijk zekerheid scheppen en interacties gaande houden, in het bijzonder met het parlement. Deze interacties zullen moeizamer worden dan in de vorige periode waar de NDP met haar absolute meerderheid aan de teugels van het staatshoofd liep. Het kan een parlement worden dat problemen serieus wil oplossen en alles uit de kast wil halen om op democratische wijze te manoeuvreren en te opereren. Maar evengoed een parlement waar het najagen van blinde ambities merkbaar is en verscheidenheid een uitdaging wordt. Het zal niet verrassend zijn als chaos een kenmerk wordt van de komende Nationale Assemblee. Het te bereiken belang van regering en parlement neemt qua groei een bijna exponentiële vorm aan. En door die wens om als coalitie bij elkaar te blijven – we hebben een psychologisch contract gesloten – zullen er serieuze problemen ontstaan in het bereiken van onderlinge schikkingen. Hun wederzijdse onderlinge afhankelijkheden komen onder zware druk te staan en kunnen tot desintegratie leiden. De toenemende problemen om schikkingen te vinden die voor alle partijen aanvaardbaar zijn, komen tot uiting in de inspanningen die de coalitiegenoten leveren en deze impliceren dat verder wordt gegaan met het investeren van energie om het wederopbouwplan toch maar te realiseren. Het besef bij de besluitvormers groeit dat de moeite die gedaan moet worden om compromissen te vinden, tot gevolg heeft dat hun wederzijdse congruentie daalt. Dat wil zeggen dat zij steeds minder waardering krijgen voor elkaars politieke doelen en de manieren waarop wordt geprobeerd deze doelen te behalen. Hopelijk leidt het niet tot een negatieve waardering. Dat het toenemende belang in een succesvolle uitkomst van het politieke proces – men wil zo spoedig mogelijk de stabilisatiefase bereiken – tot meer problemen leidt in de wederzijdse onderlinge betrekkingen komt door een aantal factoren. De autonomie komt in het geding omdat er “water bij de wijn” moet worden gedaan. De wetten van het machtsspel van Mauk Mulder laten zich gelden. Dat machtsspel plaatst de betrokkenen voor het probleem om ondanks alles de integriteit te handhaven. De waardering die er is dat een coalitiegenoot zijn standaarden handhaaft neemt af en dat heeft weer gevolgen voor de legitimiteit en de homogeniteit van de ministersploeg of van de coalitiegenoten in het parlement, maar leidt ook tot de nodige weerstanden in de interacties tussen ministers en de parlementariërs van de coalitie. Het gevaar dat capaciteit, geloofwaardigheid en prestige in waarde dalen is meer dan evident. De voorlopige conclusie is duidelijk. De afnemende congruentie en de toenemende interdependentie-problemen hebben een verhoging van de intensiteit van het politieke proces tot gevolg. Omdat alom de dichtheid tussen mensen toeneemt en politieke processen steeds vaker niet binnenskamers kunnen worden gehouden, neemt de kans toe dat derden bij dit politieke proces worden betrokken. Al dan niet daartoe uitgenodigd. Maar deze derden – instituties van allerlei aard binnen en buiten de Surinaamse samenleving – worden hierna onderdeel van dat investeringsgedrag waarmee alles is begonnen. Het verhaal begint niet opnieuw maar herhaalt zich op een hoger niveau van frequentie en amplitude. De intensiteit van het politieke proces gaat onbeheersbare vormen van toename tonen. De escalatie van het politieke proces kan zover gaan dat de intensiteit destructief wordt voor het politieke proces en een gewenste uitkomst niet meer wordt behaald. Het politieke systeem is gedestabiliseerd. Zijn er remmen voor de coalitie beschikbaar om deze beschreven dynamiek om te buigen naar een de-escalatie? Volgens De Vree (1982: 183-186) zijn er zes condities die de-escalatie teweegbrengen. De-escalatie is ook de allerlaatste fase in een politiek proces wanneer sprake is van totale uitputting van de hulpbronnen of neutralisatie van de deelnemers
Slotwoord. Wat gaat het worden? Het scenario van de struisvogel, de vleugellamme vogel, de dode mus of de vuurvogel? Misschien is de vraag “welke vogel gaat het vrijwel zeker niet worden” eenvoudiger te beantwoorden. Wij vermoeden dat het niet de vuurvogel is, om de simpele redenen dat het politieke bedrijf opportunistisch is en het politieke leiderschap onvoorspelbaar. Door een coalitie aan te gaan met verschillende politieke doelen en de altijd blijvende druk van de NDP, die nog steeds een ruime aanhang heeft, zullen dat opportunisme én de onvoorspelbaarheid van gedrag zelfs toenemen. Integreren moet een heikele zaak zijn. Het wordt ook ondersteund, en natuurlijk niet met zoveel woorden, door de respons van de 59 deelnemers aan ons onderzoek. Wanneer namelijk alle respondenten als één groep worden beschouwd en hun verborgen motieven per gedragsprofiel met elkaar worden vergeleken, valt onmiddellijk op dat, op twee uitzonderingen na, alle andere Factoren de indicator “van je werk houden” laag positief waarderen. Daarentegen wordt een confronterende houding hogelijk gewaardeerd en staan de respondenten in grote meerderheid negatief tegenover een manager die een relationele, zakelijke communicatie wil onderhouden. Ook een diplomatieke communicatie wordt afgewezen. Nota bene indicatoren die te maken hebben met een gedragsprofiel dat op integratie is georiënteerd. Nemen wij nogmaals dat totale beeld voor ogen van één groep met elf verschillende Factoren dan wordt het scenario van de dode mus als grootste kanshebber beschouwd. De gefocuste mind staat fier op de eerste plaats van waarderingen, alleen is niet bekend wat de inhoud van die focus is. Maar aanjagen als gedragsprofiel zit uiteindelijk toch ook weer niet in de “genen” van de sleutelfiguren. Wél een positieve maar lage waardering voor logisch denken en een “winning and quantitative mind”. Van nieuwsgierigheid en experimenteel gedrag is nauwelijks sprake. Ook de pionier als gedragsprofiel voor de gehele groep komt niet duidelijk naar voren. Alles bij elkaar genomen zien wij een groep die, koste wat kost, doelen wil bereiken. Hoe die worden bereikt is geen punt van discussie. En daarom kan er geen garantie worden gegeven voor de duurzaamheid van wat is bereikt. De dode mus ligt op de loer. Deze ontwikkeling is een voortreffelijke voedingsbodem voor het aanjagen van een politiek proces naar grote hoogten van intensiteit. Het is dan niet meer relevant welk ander scenario realiteit wordt. Wat dan wel relevant is, is een wederopbouwplan op het fundament van de vita activa. In dit geval de menselijke activiteiten van kunnen arbeiden en handelen in vrijheid om een einde te maken aan een wanhopige armoede voor het gros van de samenleving. Dus niet een sociaal vangnet maken voor de meest armen, zoals het wederopbouwplaan aangeeft, maar een sociaal vangnet voor degenen die niet meer kunnen arbeiden. Politieke onderdrukking is in Suriname niet aan de orde, maar dat impliceert nog geen vrijheid van handelen, zoals Hannah Arendt dat duidelijk heeft gemaakt (Arendt, 2019, vertaling). Die is er pas als het vrij zijn van honger en gebrek niet langer een privilege is van een bovenlaag. Zo’n ideologie wordt niet gerealiseerd door met de hoogste prioriteit aan staatsbegrotingen en staatsschulden te werken. In deze gaat het om verplichte procedures. Zo’n ideologie wordt wél opgelost door een politiek leiderschap – en de dienende landsdienaren zijn hiervan een onderdeel – dat zich bewust wordt van het feit dat het zelf onderdeel is van het probleem van niet kunnen arbeiden zoals gewenst en niet kunnen handelen in vrijheid. De sterkte-zwakte- analyse, zoals door de coalitie uitgevoerd, zal met grote waarschijnlijkheid geen paragraaf bevatten waarin het eigen leiderschap is getoetst. Ondoelmatig handelen, het keer op keer niet bereiken van doelen, het beloven en niet doen en de logica van het falen door het lineaire denken zijn diep geworteld in het politieke leiderschap van Suriname én in de samenleving. Het beeld van de gevonden verborgen motieven stemt niet tot grote vreugde. Onder de ministersploeg en de VSB-Raad is de drijfveer om vooral de interacties aandacht te geven van marginale waarde. Centraal staat het denken in rendement hetgeen nog niet betekent dat er ook als zodanig wordt gehandeld omdat er een tweede drijfveer meespeelt die het zoeken en verzamelen van data als meest belangrijk ziet. Maar wat er vervolgens met de data gebeurt, is onduidelijk. Wat het parlement betreft spelen twee groepen een alles overheersende rol. De ene groep jaagt blinde ambities na, de andere houdt zich bezig met het oplossen van momentane problemen. Een kleine minderheid probeert een brugfunctie tussen beide groepen te vervullen. In deze mediërende rol kunnen zij pas slagen indien er tussen de beide groepen een wil bestaat om tot elkaar te komen. Concreet gesteld wordt de machtsstrijd tussen VHP en NDP voortgezet, terwijl de ABOP op de loer ligt om elk gunstig moment te gebruiken dat haar machtspositie kan verstevigen (zie figuur 5)
Bijlage A: De interviewlijst & Factor scores. Ministers en VSB-Raad
Parlementariërs
Hoger opgeleide civiele landsdienaren
Отрывок из книги
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
.....
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.
.....