Читать книгу Omzwervingen door de eilandenwereld van den Grooten-oceaan. De Aarde en haar Volken - Unknown - Страница 1

De Tubuaï eilanden

Оглавление

Reeds meermalen brachten wij een bezoek aan een der schier tallooze eilandengroepen, die daar in den Grooten-oceaan liggen uitgestrooid als het zaad op den akker, of als de sterren aan den nachtelijken hemel. Maar deze eilanden wereld is, onder meer dan een opzicht, zoo merkwaardig en geeft ons zulke geheel eigenaardige toestanden te aanschouwen, dat het wel de moeite waard is, nu en dan, ter afwisseling, onze schreden daarheen te richten. Zoo noodig ik dan nu mijne lezers uit, mij te vergezellen naar vier groepen van eilanden, welke wij tot dusver niet hebben bezocht.

Wij waren eerst sedert ettelijke dagen te Tahiti, toen de kommandant van het eskader der Stille-Zuidzee bevel gaf, met de Manua een bezoek te gaan brengen aan de groep van de Tubuaï-eilanden en aan Cooks-archipel.

De Austraal- of Tubuaï-eilanden zijn slechts vier in getal: Wawitu, Tubuaï, Rurutu en Rimatara; de twee eersten behooren tot de fransche bezittingen; de beide anderen zijn nog onafhankelijk en worden geregeerd door zoogenaamde koningen of vorsten, die zelven niet anders zijn dan werktuigen in de hand der engelsche zendelingen.

Rurutu maakt, vooral als men van Tahiti komt en het verrukkelijk schoone panorama van dat paradijsachtige weelderige eiland ons nog levendig voor den geest staat, geen aangenamen indruk; naar de kale naakte bergtoppen te oordeelen, zou men het eiland voor eene dorre wildernis houden. De kust is zoo hoog, dat men die, bij helder weer, op twintig mijlen afstands in zee kan onderscheiden; wie haar te dicht zou willen naderen, zou zich aan de grootste gevaren blootstellen: overal toch is die kust omringd door een gordel van riffen, waarop de golven van den Oceaan met felle branding breken. De sloep, waarmede ik mij naar den wal begaf, kon zich niet dan met eenige moeite een weg door die branding banen; de geul, die wij te midden der banken en riffen volgden, werd gevormd door het zoete water eener kleine rivier, welke zich in zee uitstort. Deze smalle geul, die zich als een donkerblauw lint tusschen de smaragdgroene koraalriffen slingert, voert naar het strand, waar de sloep, door eene bekwame hand bestuurd, weldra veilig aanlandde.

Naarmate wij de kust naderden, ontvouwde zich voor ons het panorama van het eiland, waarvan alleen de vlakte en de voet der heuvelen begroeid zijn. Tusschen de ijzerboomen met hun zwarten stam en schraal gebladerte, de pandanusboomen met hun grillig gevormde takken, en de sierlijke kokospalmen, bespeurde ik de huisjes van het dorp, door beschilderde palissaden omringd. Aanstonds blijkt dat de temperatuur hier minder hoog is dan op Tahiti. De doorluchtige woningen van dat toovereiland, die bevallige hutten van vlechtwerk van bamboes, waardoor de lucht vrij suizen en spelen kan, zouden voor de bewoners van Rurutu niet geschikt zijn. Zij hebben plankenwoningen noodig: ja, wat meer zegt, al de vensters zijn van glasruiten voorzien, een ongehoord iets in Polynesië. Ongetwijfeld hebben deze woningen, hoe eenvoudig ze ook mogen zijn, van de inboorlingen geene geringe mate van moeite en inspanning gevorderd. Polynesiërs die arbeiden!—dat is inderdaad een zeer zeldzaam verschijnsel, en ik mag niet nalaten daarop te wijzen als op eene eigenaardigheid, welke de inboorlingen van Rurutu van hunne stamgenooten van de Gezelschaps-eilanden onderscheidt.

Ik begaf mij aanstonds naar het belangrijkste dorp van het eiland, dat naar mij voorkwam weinig bevolkt is; volgens de door onzen tolk—dien wij van Tahiti hadden medegenomen—ingewonnen inlichtingen, zou de geheele bevolking van het koninkrijk Rurutu, blijkens eene voor twee jaren door de zendelingen gehouden volkstelling, niet meer bedragen dan tusschen de vijf- en zeshonderd zielen. Op eene wandeling in de omstreken van het dorp trof het mij, dat vele woningen blijkbaar sedert lang verlaten en ledig waren; waar vroeger talrijke gezinnen leefden, zag men nu niets anders dan dicht kreupelhout, en nu en dan een graf, overschaduwd door prachtige boomen, echte woudreuzen met forsche, ver uitgespreide takken. Daar, te midden der vrije natuur, sliepen de voorvaderen van den stam in hunne eenvoudige graven.

Even buiten het dorp staan, dicht bij elkander, het paleis van den koning en de protestantsche kerk. Op Rurutu is, merkwaardig genoeg, het wereldlijk en het geestelijk gezag nog in ééne hand vereenigd: Teuruarii, de schoonste man van het eiland, is, zij het dan ook op zeer kleine schaal, geestelijk en wereldlijk souverein. De zendelingen, die de inwoners van de Tubuaï-eilanden hebben bekeerd, hebben ook inlandsche leeraars en onderwijzers gevormd, aan wie zij de verdere voltooiing van hunne taak hebben overgedragen.—De kerk, van hout getimmerd, onderscheidt zich door niets bijzonders: zij is een publiek lokaal, waar het volk samenkomt om te bidden, te zingen en te luisteren naar de preeken van den koning, die tevens den Bijbel weet uit te leggen.—Het paleis des konings is zeer eenvoudig gemeubeld: de vloer is belegd met pandanusmatten; in eene der kamers zag ik pannen en potten en ander keukengereedschap, dat van een vrij hoogen trap van beschaving getuigde. Vooral werd mijne aandacht getrokken door het koninklijk ledikant, van tomanuplanken getimmerd, en bij wijze van matrassen voorzien van eenige lagen boven elkander gestapelde matten.—Toen ik het paleis binnentrad, was de koningin juist bezig, aan den vermoedelijken troonopvolger de borst te geven. De etiquette aan het hof van Rurutu is niet bijzonder streng en getuigt voor de vrijzinnige denkbeelden van Teuruarii: eene zijner vrouwelijke bloedverwanten, in volkomen deshabillé, lag voor de voeten der koningin op den grond te slapen. Van eene lijfwacht was niets te bespeuren: tenzij als zoodanig de twee dikbuikige inlanders moesten gelden, die voor de deur zaten te rooken en te soezen.—De vorstinnen ontvingen mij met de meest mogelijke beleefdheid. Zijne Majesteit, die kokosnoten was gaan plukken, bood er mij een aan, waarvan ik zonder eenige vleierij kon getuigen dat zij heerlijk smaakte. Om zijnerzijds niet onder te doen voor de beleefdheid van den kommandant, die hem eenige nuttige geschenken, waaronder enkele stukken katoen, gezonden had, zocht de goede Teuruarii de mooiste vruchten en groenten van zijn tuin uit, om die den admiraal aan te bieden. Daarmede nog niet tevreden, voegde hij er zelfs twee kippen en twee varkens bij.

De inboorlingen, die ik te Rurutu gezien heb, komen uit een anthropologisch oogpunt het meest overeen met het zoo opmerkelijke ras dat Tahiti bewoont. Echter bedraagt de lengte van de mannen op de Tubuaï-eilanden gemiddeld niet meer dan een el zeventig duim, terwijl in den archipel der Gezelschapseilanden de gemiddelde lengte voor de mannen een el negentig duim bedraagt. Wanneer ik de schoonheid der bewoners van Tahiti roem, dan bedoel ik daarmede uitsluitend het mannelijk geslacht; de vrouwen mogen dikwijls aanminnig zijn, schoon in den waren zin des woords zijn zij bijna nooit.

De kleeding is op de Tubuaï-eilanden overal dezelfde en mist geheel de artistieke bevalligheid van de vroegere draperieën van tapa, die naar oud-griekschen trant over de schouders werden geworpen. De kleeding der vrouwen bestaat uit eene wijde jurk of peignoir; in huis en als zij arbeiden, dragen zij niets anders dan een pareo, een soort van rok, bestaande uit een lap, welke om de heupen bevestigd wordt en tot beneden de knieën reikt. De mannen dragen ook dien pareo en ook een europeesch hemd, dat dan over den pantalon hangt.

Rimatara, dat ik vervolgens bezocht, is dertig mijlen van Rurutu verwijderd; dit eilandje heeft slechts eene lengte van anderhalve mijl bij eene breedte van eene mijl. Ook hier is de kust omsloten door een gordel van koraalriffen; reeds uit de verte ziet men de hooge golven, die op deze klippen breken en in wolken schuim uiteen spatten.—Het hoogste punt van Rimatara stijgt niet boven de honderd el; een boschje van mangoboomen kroont deze hoogte en valt van alle zijden aanstonds in het oog. Kokospalmen en andere boomen ontspruiten tot zelfs op de koraalriffen, die het strand omzoomen.

De grond van Rimatara is zeer vruchtbaar; de schepen zouden hier overvloed van vruchten en andere levensmiddelen kunnen vinden, maar de onherbergzame kust biedt nergens eene veilige ankerplaats aan. Goëletten van Tahiti, die onder fransche vlag varen, drijven handel tusschen Rurutu en Rimatara, maar zonder aan het laatste eiland aan te leggen. De bevolking, uit ongeveer honderdvijftig zielen bestaande, levert jaarlijks gemiddeld voor den uitvoer omstreeks honderd ton aan koopwaren, met name katoen en arrowroot.

Wij voeren langzaam om het eiland heen; eene landing ging ook voor de sloepen met groote bezwaren gepaard, en het gelukte den inboorlingen niet, hunne prauwen in zee te brengen, ten einde ons eene landing te vergemakkelijken. De kommandant alleen ging een officieel bezoek afleggen bij de koningin Tamaëva. Men hoopte aan boord op de milddadigheid van deze vorstin, maar zag zich in die verwachting teleurgesteld: de sloep bracht slechts eenige vruchten en een ouden haan mede. Trouwens de vrijgevigste en beminnelijkste koningin van de wereld kan niet meer geven dan zij zelve heeft.

Bij een tweede tochtje, kort daarna ondernomen, had ik gelegenheid de beide fransche eilandjes Tubuaï en Wawitu of Laïwawaï te bezoeken. Aan boord van de Manua bevonden zich toen twee passagiers, die, zij het ook krachtens verschillenden titel, het beginsel des gezags vertegenwoordigden: een gendarme, die als resident zijn post op Tubuaï ging betrekken, en een inlandsen hoofd van Laïwawaï, die naar zijn vaderland terugkeerde. De gendarme was een echt type van den ouden kolonialen soldaat; hij had reeds vele jaren op de Markiezen-eilanden doorgebracht en sprak het maori als een geboren Kanake. Het opperhoofd, een fraai gebouwd man, met fijne en regelmatige gelaatstrekken, was eerst twee- of drie-en twintig jaren oud en maakte een zeer gunstigen indruk. De helft van de bevolking van Laïwawaï gehoorzaamde aan zijn gezag. Daar de fransche regeering tot dusver geen resident op dat eiland had gehad, was aan de beide hoofden, die over het eiland regeerden, de zorg opgedragen voor de bewaring der vlag, voor de handhaving der orde, de rechtspleging enz. Sedert werd het bestuur over de fransche eilanden van de Tubuaï-groep bepaaldelijk opgedragen aan een luitenant ter zee, die het bevel voerde over een goëlet van het station van Tahiti.

De toegang tot het eiland Tubuaï, dat aan den archipel zijn naam geeft, is voor groote schepen zeer gevaarlijk. De Manua moest dus op een eerbiedigen afstand van de kust het anker uitwerpen, en op de vrij hooge golven heen en wier wiegelen, ten einde aan den gendarme gelegenheid te laten om zich naar de wal te begeven. Zijne geheele bagage, bestaande uit een half dozijn groote koffers, uit eenige meubelen, geweren, hoeden, ook de traditioneele zevenmijls-laarzen niet te vergeten, werd in de boot geladen. Daar ik de vaste gewoonte had, van elke gelegenheid om onbekende streken te zien te profiteeren, ten einde, al ware het slechts voor eenige uren, de eentonigheid van het leven aan boord af te breken, nam ik mede plaats in de boot. Wij hadden den wind tegen en moesten roeien: de tocht duurde twee volle uren.... Ik kreeg bijna een zonnesteek, terwijl de weerspiegeling van de zonnestralen op het water zoo onuitstaanbaar was dat ik mijne oogen niet open kon houden. Eindelijk stapten wij aan land. Ik dacht op Tubuaï eene fransche nederzetting te vinden en een aardig dorpje, schilderachtig onder het geboomte genesteld, als op Rurutu. Welk eene teleurstelling. Het eiland telt nog slechts driehonderd-veertig inwoners, en het voornaamste dorp, eene verzameling van eenige armzalige hutten, ziet er vuil en ellendig uit. Naar het schijnt, brengen de inboorlingen twee dagen van de week door met het bereiden van zoogenoemden oranjewijn, en de overige met het drinken van dien wijn.

Een zwaar belommerde weg loopt rondom het eiland. Ik trad op goed geluk een der hutten, waarvan de deur open stond, binnen. Drie vrouwen, die stomdronken waren, rookten eene cigarette van wilde tabak in een pandanus-blad gewikkeld, en wentelden zich om en om op een houten bed, met smerige gescheurde matten belegd; ik keerde mij dadelijk om, meer dan tevreden met dit kijkje op de plaatselijke gewoonten. Ik beklaag den gendarme, aan wien de taak is opgedragen om de inboorlingen van Tubuaï te regeeren en tot andere menschen te maken. Die goede man kwam daar met een in de tahitische taal gedrukt fransch wetboek! Wat moet hij in ’s hemels naam daarmede uitvoeren? en welke resultaten zijn van zijn arbeid te wachten? Misschien zal hij, om zijn gezag te toonen en krachtig op te treden, woedende plakkaten, vol dreiging en moord tegen de dronkenschap, laten aanplakken aan de bamboezen wanden van het bedehuis; maar welke middelen heeft hij om die fraaie wetten en verordeningen te handhaven? En al had hij die, welke wezenlijke hervorming meent men toch wel dat hij tot stand zou kunnen brengen? Dit ras is onherroepelijk ten ondergang gedoemd.

Van Tubuaï begaven wij ons naar Laïwawaï, ook Wawitu of Raiwawaë genoemd; bij de Engelschen bekend onder den naam van High-Island, omdat dit eilandje het hoogste van de geheele groep is. De ligging van het eiland was op de kaarten niet goed aangewezen; bovendien dreef eene zeer sterke strooming ons naar het westen: het gevolg van een en ander was, dat wij eerst tegen den avond van den volgenden dag de plaats onzer bestemming bereikten, te laat om nog aan wal te gaan. Wij moesten dus het aanbreken van den dag afwachten. Ik bracht den avond door in gesprek met het inlandsch opperhoofd, die mij uitnoodigde een bezoek aan zijn rijk te brengen. Ten zes uren begaven wij ons, met den kommandant en nog een der andere officieren, naar den wal.

De jeugdige vorst, die zich behoorlijk met monoï (kokosolie met welriekend santalpoeder vermengd) had geparfumeerd en zijn mooiste kleederen aangetrokken, was buiten zich zelven van vreugde, nu hij weer naar zijn land terugkeerde. De Polynesiërs houden wel van reizen, maar toch is de liefde voor hun land diep in hun hart geworteld; als zij aan den horizon hun eiland zien opdoemen uit de onmetelijke wateren, toonen zij nog altijd eene naïeve, echt kinderlijke vreugde. Toen wij nog twee mijlen van de haven verwijderd waren, zeiden wij tot onzen passagier, dat wij rechtstreeks naar Rapa zouden doorvaren, zonder zijn eiland aan te doen; hij trok daarop heel kalm zijn hemd uit en beduidde ons dat hij er dan heen zou zwemmen.

Ik denk nog met genoegen terug aan dat bekoorlijke eiland, met zijne hooge romantische kust, zijne fraai geteekende, met bosschen bedekte bergen en heuvelen, met zijne weelderige flora. Tusschen den gordel van riffen en de kust strekt zich een binnenmeer uit, dat op sommige punten drie tot vier mijlen breed is, en dat eene uitmuntende haven zou kunnen zijn, indien men slechts een toegang maakte door eenige rotsen te laten springen.

Bij onze komst werden wij verwelkomd door eene muziek, die mij dadelijk aan onze kermissen denken deed. Een half dozijn mutoïs (inlandsche politie-beambten) sloegen uit alle macht op een turksche trom van amerikaansch maaksel en op twee tamboerijnen; achter hen volgden de bewoners van het dorp. De vorst ontving ons in zijne woning; fauteuils van roting werden voor eene tafel geplaatst, waarop de mooiste meisjes van het land kalebassen nederzetten, met bananen en geschilde oranjeappelen gevuld.

Terwijl de kommandant een gesprek aanknoopte met een Portugees, den eenigen Europeaan die op het eiland woonde, stelde de vorst mij met groote vriendelijkheid voor aan de notabelen en aan de vele schoonen van zijn rijk, die van alle kanten kwamen aangeloopen, om hem met zijne behouden tehuiskomst geluk te wenschen. De vrouwen van Laïwawaï hebben in haar gang en beweging iets zeer bekoorlijks. Met een glimlach om de lippen, met eene sierlijke houding, met de rechterhand den langen sleep van haar peignoir ophoudende, boden zij ons cigaretten van pandanus aan, die zij zelven met hare dunne vingers hadden gemaakt, en die voor het meerendeel half waren opgerookt. Men zeide mij, dat het aannemen van de half opgerookte cigarette als een bewijs van kiesche beleefdheid gold.

Ondanks de hitte deed ik eene heerlijke wandeling in de prachtige, geheel belommerde laan, die langs de kust loopt, en waarin eene verkwikkelijke koelte heerschte. Dit eiland onderscheidt zich zeer gunstig van Tubuaï. De broodboom groeit hier niet, maar de taro voorziet in bijna alle behoeften der inwoners, wier aantal ter nauwernood tweehonderdvijftig bedraagt. Zoo arm en ellendig als het er op Tubuaï uitziet, zoo welvarend en aangenaam is het hier. De inlanders hebben blijkbaar alles wat zij behoeven; het is waar, dat hunne behoeften niet vele zijn en dat zij nooit iets anders drinken dan kokosmelk. Hunne matigheid is zeer zeker de hoofdoorzaak van hunne welvaart.

Omzwervingen door de eilandenwereld van den Grooten-oceaan. De Aarde en haar Volken

Подняться наверх