Memoires van een nobele onbekende

Memoires van een nobele onbekende
Автор книги: id книги: 1964108     Оценка: 0.0     Голосов: 0     Отзывы, комментарии: 0 1067,51 руб.     (12,22$) Читать книгу Купить и скачать книгу Купить бумажную книгу Электронная книга Жанр: Языкознание Правообладатель и/или издательство: Bookwire Дата добавления в каталог КнигаЛит: ISBN: 9783990649466 Скачать фрагмент в формате   fb2   fb2.zip Возрастное ограничение: 0+ Оглавление Отрывок из книги

Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.

Описание книги

Ben ik mister nobody, alledaags en banaal, of ben ik mister perfect? Dat vraagt Walydie Jumpstone zich af in zijn boek Memoires van een nobele onbekende. Zijn zoektocht is een ode aan het leven, aan zijn familie, zijn vrienden, zijn grote én kleine helden, maar bovenal aan zijn partner in love Lydie Boreale, met wie hij al meer dan vijftig jaar lief en leed deelt. In de loop van deze tocht plaatst hij kanttekeningen bij de evolutie van de tijdsgeest in de laatste decennia. Met het risico een eenzijdig, gekleurd, onvolledig, hoogdravend, klef, melig, zeemzoet, subjectief relaas op te hangen van zijn strapatsen, neemt de auteur een diepe ademteug en waagt hij de gok. Uit eerbetoon aan zijn vrouw publiceert de auteur onder de naam Walydie Jumpstone.

Оглавление

Walydie Jumpstone. Memoires van een nobele onbekende

Colofon

I. Legitimatie. Waarom dit boek schrijven of überhaupt een boek schrijven? De markt wordt overstelpt met boeken die, na bespreking in de pers of in een tv-programma, enkele jaren later belanden in de uitverkoopbakken van bibliotheken, kringloopwinkels en rommelmarkten. Er zijn slechts enkele blijvers of evergreens. Alleen op de Vlaamse markt verschijnen er jaarlijks duizenden boeken; als er één procent na enkele maanden (of jaren) nog in de boekenwinkel of bibliotheek beschikbaar is, dan is dat een hoge score. Wat maakt een boek meer waard dan wat de verspilling van de grondstoffen ons kost? In de eerste plaats moet er een meerwaarde zijn voor de lezer. Het moet tegemoet komen aan een behoefte bij de lezer, zo niet hoeft men het niet als boek uit te geven. Dit kunnen allerlei soorten behoeften zijn, van practische handleidingen (koken, studieboeken op allerlei terreinen), therapeutische boeken, kunst- en cultuurboeken, reisgidsen, ontspanningslectuur, waaronder de roman en deels de non-fictie te klasseren is. Veel ‘kennisboeken’ zijn sinds de opkomst van het internet en Wikipedia langzaam overbodig aan het worden, zodat op termijn vooral de ontspanningslectuur zal overblijven, de fictie en deels de non-fictie. Toch blijft het verbazend hoeveel boeken nog elk jaar op papier uitkomen; biografieën van bekende personen spannen de kroon. Vedetten van allerlei pluimage maken hun populariteit te gelde en verkopen hun door een ghostwriter geschreven (auto)biografie als zoete broodjes. Bewondering en identificatie met het aanbeden idool is een machtige commerciële drijfveer om op in te zetten voor elke uitgeverij die wil overleven. Op het terrein van de fictie is een doorbraak forceren voor weinigen weggelegd, de enige uitzonderingen van de laatste jaren in Vlaanderen Lize Spit en Griet Op de Beeck niet te na gesproken. Het mag wel eens een man van iets oudere leeftijd zijn om het evenwicht te herstellen. Als men ervan uitgaat dat de kans op succes bij het publiek minimaal is, heeft het dan zin een boek te schrijven voor eigen voldoening? Wat kan de drijfveer zijn om zich te uiten in een blijvende geschreven tekst of verhaal, als niet voor de tegemoetkoming aan de behoeften van de lezer? Volgens de behoeftepiramide van Maslow blijft enkel de zelfverwerkelijking of de hoogste van alle behoeften over. Materiële, primaire levensbehoeften, zoals de pecuniaire belangen, als die er al zouden zijn, worden eerder aangesproken dan gelenigd. De sociale erkenning, de geldingsdrang, het opbouwen van een reputatie, kan alleen maar gerealiseerd worden bij een ruime verspreiding onder brede lagen van de bevolking. Een local hero, een vedette bij vrienden, familie en buren is als een lege doos. Het is nog maar de vraag of sommige confidentiële ontboezemingen niet meer ergernis dan sympathie opwekken bij de inner circle. Het hoogst haalbare lijkt een voetnoot op Google of Wikipedia. Blijft over, de allerhoogste motivatie, de zelfactualisatie, en de mentale zelfbevrediging daaraan verbonden. De extase bij het vinden van een originele formulering, die exact en genuanceerd weergeeft wat men wil vertellen, zoals bij deze frase. De voldoening om creatief bezig te zijn, de leegheid van het dagelijkse bestaan op te vullen met iets anders dan routine en verve(l)ling. Als men dan blijkt een ‘relevante revelatie’ te zijn, dan is dat mooi meegenomen. Een misschien nog hogere drijfveer, die Maslow over het hoofd heeft gezien, is het verlangen naar onsterfelijkheid, iets wat velen hopen te realiseren in het verwekken van een min of meer uitgebreide kroost. Het is opvallend hoeveel schrijvers kinderloos zijn, en onbewust zouden hun schrijfsels wel eens hun ersatz- of surrogaatkinderen kunnen zijn (of is het omgekeerd?), waardoor ze in de herinnering blijven leven. (“Dood ben ik pas als jij me bent vergeten” Bram Vermeulen.) Iets achterlaten van je persoonlijkheid, je ideeën, je gevoelens in een materiële, tastbare, ‘onvergankelijke’ vorm, geeft de illusie, de touch van onsterfelijkheid. Het geeft meer dan een foto of een stoffelijke relikwie het gevoel van verbondenheid en nabijheid aan de nazaten, vooral als het boek autobiografische elementen bevat. Een bijkomend voordeel van het geschreven woord op het gesproken woord is dat men zich accurater en ongeremder kan uitdrukken. In het beste geval zullen de nakomelingen niet met de vraag opgescheept zitten: “Wie is of was die (vreemde) man”? Hoe paradoxaal het ook klinkt, er is ook een hoger sociaal motief in het spel. Bewijzen dat eenieders leven interessant genoeg is om verteld te worden, zelfs dat van een op het eerste zicht volkomen oninteressante persoon, een nobody. Alles hangt af van het perspectief, van de keuze van de bepalende passages van zijn leven en van de opmerkzaamheid, de verbeelding en de expressiekracht van de verteller. Wiens leven kan de verteller beter in beeld brengen dan zijn eigen leven, met alle details en nuances, alsof hij het zelf beleefd heeft. Daarnaast zijn er een aantal strikt persoonlijke motieven of over­-wegingen

II. Het wonder van Smeerebbe Vloerzegem. Tegen alle regels en trends in begin ik mijn verhaal met de allesbepalende gebeurtenis, met het hoogtepunt uit mijn leven, en misschien ook wel mijn reddingsboei. Het wonder van Smeerebbe Vloerzegem: Café-dancing De Kroon, Dorpsstraat, Kemzeke. Het is zaterdag, 11 februari van het gezegende jaar 1967. Thé dansant van de studentenclub Izegrim van De Klinge. 20.30: Ik sta aan de ingang van de danszaal, achter het café, piekfijn uitgedost, met een bruin, soort pied-de-poule, kostuum met een ondervest van dezelfde stof, met vooraan een lange rij knopen en achteraan een bruine, blinkende zijden rug met een modieuze, maar volledig overbodige gespsluiting, nog met veel liefde gemaakt door de vader van mijn ex-lief, die het edele, maar bijna volledig uitgestorven (behalve in de Londense New Bond Street) beroep van professionele kleermaker uitoefende. Mijn functie bestaat er in inkomgelden te ontvangen in ruil voor een ingangsticket, een niet te onderschatten verantwoordelijkheid. De studentenjeugd uit de omliggende dorpen druppelt langzaam binnen (the regular crowd shuffles in) op zoek naar vertier of een romantisch avontuur. Het kleine zaaltje komt langzaam tot leven door het geroezemoes en de langoureuze achtergrondmuziek van The Platters, Paul Anka, Brenda Lee, Roy Orbison en Connie Francis. 20.49: Uit het niets duikt een verschijning op, links vóór me. Ogen staren me aan, onschuldig vragend, schaamteloos verlegen, grote heldere ogen, vol sluimerende passie. Gebiologeerd, secondenlang kijken we elkaar in de ogen, het brandpunt van onze blikken exact gefocust op de pupillen. De wereld houdt op met draaien, de tijd staat stil, iedereen kijkt bewegingloos in het ijle. De mannequin challenge beleeft hier zijn première. ZE blijft me aankijken met haar priemende, doordringende babyblik. Er hangt een ondraaglijke spanning in de lucht, tot iemand me vraagt: “Twee tickets a.u.b.” De spell is broken, het is haar vriendin die tussen ons komt te staan en de onzichtbare draad doorknipt. Nu pas merk ik dat ik geen zinsbegoocheling heb beleefd, maar dat de ogen in het bezit zijn van een ravissante verschijning, met een klassiek oud-Grieks gezicht onder een strak achteruitgekamd donker kapsel, met een speelse paardenstaart. ZE is gekleed in een trenchcoat in gebroken wit, die assorti is met het gebroken zwart van haar haar. Ik bedenk het karamellenvers: gebroken wit, gebroken zwart, gebroken hart. 21.10: De karbonkelogen zitten samen met de vriendin op enkele tafels van me verwijderd. Mijn tafel is zo gekozen dat de afstand tot haar tafel snel overbrugbaar is, in geval de gepaste muziek in de vorm van een slow zich aandient. Mijn positie aan tafel is dusdanig dat ik haar in mijn gezichtsveld heb, zonder mijn hoofd opvallend te moeten draaien. Haar gezicht bevindt zich deels zijdelings en deels frontaal in mijn blikveld, zodat ik haar kan bespieden zonder dat het haar te zeer opvalt. Dat lukt niet al te best, want af ten toe werpt ZE me een steelse blik toe, gevolgd door een monkellach, alsof ZE wil zeggen: ik heb je wel door. Ondertussen wacht ik mijn kans af en begin ik te dagdromen, geïnspireerd door het ademloos aanschouwen van het aan de ogen verbonden lichaam, dat eenvoudig maar toch geraffineerd getooid is in een oranjegele pullover en een grijze rok met een paar sensueel gekrulde bretellen. Het gezicht is klassiek en perfect in harmonie: mooie, volle, goed afgelijnde lippen, een neus niet te groot en niet te klein, een eivormige, ovale gelaatsomtrek met lichtjes uitstekende jukbeenderen en een haarlijn en een haardracht, die de natuurlijke schoonheid van het gezicht accentueren. Alleen haar oren mochten iets kleiner zijn. Als ZE het hoofd draait, zie ik haar in profiel. Ik vraag me af waarom ik deze vormen zo mooi vind en waarom ze voldoen aan mijn schoonheidsideaal. Ik kan alleen maar concluderen: beauty is in the eye of the beholder. Elke correctie, valse wimpers, lippenstift, schmink is overbodig. Elke retouche of artificiële verfraaiing is nutteloos. Hier kan geen enkele schoonheidskoningin aan tippen. Ze lijkt wel weggelopen uit een selectie Griekse maagden, die om de vier jaar de fakkel ontsteken op de Olympusberg of is het een reïncarnatie van de mooiste van alle antieke Griekse godinnen, Aphrodite, geboren uit het schuim van de woeste zee, Godin van de liefde, de seksualiteit en de vruchtbaarheid en op zoek naar haar tragische held en minnaar, Adonis. Hoe is het mogelijk dat ZE nog geen vaste vriend (amant) heeft, of heeft ZE gewacht op mij, mag ik haar Adonis zijn? Beseft ZE wel hoe mooi ze is? Vergeleken met de contemporaine schoonheden komen enkel Marie José Nat, de Franse actrice, afkomstig uit een arm gezin uit Boniface op Corsica en de verrukkelijke Anna Galiena uit de hypersensuele film ‘Le mari de la coiffeuse’ enigszins in haar buurt. Ook Juliette Binoche en Monica Bellucci komen dichtbij. Waarom zit ik nu te dagdromen en te aarzelen? Heeft ZE me dan niet diep in de pupillen gekeken of is dit enkel in mijn verbeelding gebeurd of misschien doet ZE dat wel bij iedere Adonis? Ondertussen komen er steeds meer kapers op de kust. Zo is er de slagerszoon zonder brilletje uit St-Pauwels en ook mijn vriend Dirk laat zich niet onbetuigd, alhoewel hij op het punt staat te trouwen. Ik raap al mijn moed bij elkaar en ben vastbesloten er een sprint uit te persen bij de volgende slow en alle concurrenten lik op stuk te geven. Bij de eerste slepende tonen veer ik op en vraag haar met een bonkend hart ten dans. Even later dringt het tot me door dat onze eerste dans zich afspeelt op de zeemzoete tonen van ‘Please, release me, let me go’ van Engelbert Humperdinck. We kijken elkaar in de ogen, het voelt zowel hemels als angstaanjagend aan. Mijn linkerhand neemt weifelend haar rechterhand op schouderhoogte. ZE is van vlees en bloed, ZE bestaat echt. De eerste aanraking is magisch, zoals op het fresco van Michelangelo in de Sixtijnse Kapel, waar God via een subtiel vingercontact Adam tot leven brengt. Het voelt aan als een eerste aanraking van de miljoenen die nog zullen volgen. Onze vrije hand glijdt over onze ruggen, vluchtig en schroomvallig, zoals het past bij een engel(achtig wezen). Elke schijn van opdringerigheid, opportunisme en oppervlakkigheid is uit den boze. We kijken elkaar nog steeds in de ogen, en ik voel: deze blik is zo intens, haar blik begraaft zich in de mijne, this is the face, that ain’t looking through me, but is looking in me. Haar gezicht is nu op enkele centimeters afstand van het mijne, haar huid is fijn als satijn met een teint tussen gebroken wit en crème. Van dichtbij is ZE nog mooier, ZE straalt zachtheid en warmte uit, wars van schone schijn, pose, aanstellerij of pretentie. Als de ogen de spiegel van de ziel zijn, dan zie ik daarin alle G- woorden: goedhartig, goedlachs, genereus, gul en grappig, open en spontaan. De levensvreugde, de levenshonger, de lust for life zit niet in haar genen maar in haar ogen. Koortsachtig ben ik op zoek naar een openingszin die ze nooit zal vergeten. Eén zin schiet me te binnen: ‘Ik was al verliefd op jou, voor ik je kende’, wat eigenlijk betekent: ‘Ik heb je gedroomd’, wat nog klopt ook. Vroeger droomde ik van een imaginair meisje, met zwarte haren en een paardenstaart, dat iedere dag met mij op dezelfde autobus zat, komende van Meerdonk met bestemming St-Niklaas. ZE is haar evenbeeld. Kan ik dit wel zeggen, loop ik niet te hard van stapel, ben ik niet te opdringerig, te versierderig, te flirterig, gaat ZE me niet belachelijk vinden? Misschien vergis ik me, is het allemaal maar schijn, en misschien komt er geen zinnig woord uit haar. De dans is ondertussen al een minuut of zo gevorderd en er zit niets anders op dan een klassiek openingsgesprek te beginnen. Ik vraag haar naam. ZE fluistert haar naam zachtjes in mijn oor, deze sensueel heel lichtjes met haar lippen beroerend, alsof ZE haar diepste geheimen prijsgeeft. ‘Lydie’, dat kon mooier, maar misschien ook niet. Namen als Katharina of Angelina zijn toch iets te artificieel en te gesofisticeerd en passen niet bij haar. Beetje bij beetje worden de meest elementaire personalia uitgewisseld. Haar zinnelijke stem verraadt sluimerende passie en verbergt de belofte van een onvoorwaardelijke overgave, geen spelletjes, geen hard to get, geen kapsones. And let me live again de laatste zin van Engel(!)bert brengt ons terug op aarde. Ik kan het niet laten en geef haar een tactiele kus op de wang, vluchtig met door spanning verdroogde lippen. Elke slow die volgt is de onze. Bij elke dans stijgt de intimiteit en het gesprek wordt losser en vlotter. We dansen geregeld cheek to cheek. ZE ruikt heerlijk. Een mengeling tussen de geur van een baby en die van een bloem. Mijn roes neemt alleen maar toe. ZE is HET, ZE heeft niet iets maar HET, alles waarvan ik gedroomd heb. We kijken elkaar voortdurend diep in de ogen en wisselen de eerste schuchtere kussen uit op de lippen. Een elektrische siddering gaat door mijn lichaam, bij elke lipkus van dit goddelijk wezen. We dansen steeds dichter bij elkaar, ik voel haar lichaam tegen het mijne, zo dicht dat ik haar hart voel kloppen in mijn borst. Onze handen raken steeds meer verstrengeld, tot we elkaar met beide handen op de rug innig omhelzen, alsof we elkaar reeds jaren kennen. We zijn ons niet langer bewust van onze omgeving, gaan volledig in elkaar op en geven ons weerstandsloos aan elkaar over. De roes blijft stijgen in het besef dat droom en werkelijkheid volmaakt samenvallen. Tussen de dansen door, hebben we ons teruggetrokken aan ons eigen tafeltje, far from the madding crowd, waar we ons, in onze eigen cocon, steeds dieper kunnen ingraven in elkaars secret garden. Verliefdheid heeft geen publiek nodig. De uren vliegen voorbij en lijken minuten. Dit is een magische avond, once in a life- time, de eerste dag van de rest van ons leven. Rond middernacht verstoort haar vriendin Rita, tevens haar chauffeuse voor deze gelegenheid, de tweede maal de betovering met de melding dat ze huiswaarts wil, naar de boerderij in St-Pauwels, waar ZE nog een etmaal logeert. We spreken af voor de volgende dag, zondag 12 februari 1967. In opperste gelukzaligheid rijd ik in mijn Fiat 600 naar huis al zingend: I can’t be late, I got a date with all that heaven will allow. Wie kan zeggen dat hij op één avond Juliette Binoche, Anna Galiena en Monica Belucci in de ogen heeft gekeken? Zondag, 12 februari 1967. 18.00: We hebben afgesproken in café-dancing De Kroon. Als ik de zaal vijf minuten te vroeg betreed, is de slagerszoon zonder brilletje ook ter plekke, toevallig of niet. Wat maakt het uit, hij maakt toch geen schijn van kans. Iets later verschijnt ZE door het gordijn dat vóór de ingang hangt. Ik laat ZE even speurend rondkijken. Ik zie haar voor het eerst van op een iets grotere afstand en beleef een déjà vu: wat een ravissante aanblik, wat een charme, wat een sprankelende uitstraling. De onschuld in persoon. Geen meisje, maar ook nog geen vrouw. Een reïncarnatie van Eliza Doolittle uit Pygmalion? Een foute gedachte komt ongewild bij me op: is ZE even kneedbaar en zal ik haar professor Higgins zijn? Neen, zo oud ben ik nog niet. Om die gedachte te verdrijven, schiet ik in actie en loop naar haar toe. We kussen elkaar op de mond en ZE kijkt me aan met ogen, zwanger van verwachting. De danszaal lijkt ons te sfeerloos en te onpersoonlijk en we besluiten een stemmige, intiemere gelegenheid op te zoeken. We maken een ritje met de Fiat 600 en we belanden in een loungeachtige bar, langs de oude E3, tussen St-Niklaas en Beveren. Gedempt licht en gedempte muziek van Malando, Bert Kaempfert en Mantovani. We vlijen ons neer in een comfortabele, pluche tweezitszetel, dicht bij elkaar, en we bestellen een porto en een sherry. Het is zondagavond en er zijn buiten ons geen klanten aanwezig. Onze lichamen worden als magneten tot elkaar aangetrokken. We lipkussen en strelen, all that heaven will allow. Ik voel elke huidzenuw tot leven komen en tintelen onder haar fluweelzachte aanrakingen. Haar vingertoppen glijden met Fingerspitzengefühl, elektriserend over mijn huid. Ik zweef alle kanten uit, rillingen over de rug, shivers down my spine. Mijn neurotransmitters en hormonen werken op volle capaciteit, alle zintuigen op scherp, senses on overload. Mijn adem stokt en toch voelde ik me nog nooit zo intens leven. Her sweet whispering and her tender touch are driving me crazy. Er is geen twijfel mogelijk. ZIJ is even verliefd op mij als ik op haar. ZE geeft zich zonder reserves volledig aan mij over. Elke vezel en spier van haar lichaam voelt ontspannen aan. Haar huid voelt strak en toch soepel, elastisch aan, fruitig en toch fris. Hij geurt als een kruising tussen een roos en een baby en smaakt zoet als een perzik. Haar adem geurt naar kweepeer en violetjes. Bedwelmd door zoveel zinnenprikkelende sensaties krijg ik een rare ingeving en fluister in haar oor: “Zouden we geen bloemen- annex fruitwinkel beginnen?” Niet begrijpend, verbaasd kijkt ze me aan. In de intensiteit van de lichamelijke en emotionele sensaties openbaart zich een nieuw leven met ongekende mogelijkheden. Het onbereikbare wordt bereikbaar. Ik voel me de uitverkorene, de gelukzak, de lucky one, I’m way up high. De uren vliegen voorbij. Tijdens de rustpauzes verdiepen we ons verder in de persoonsgebonden materies. Heden, verleden en toekomstvisioenen passeren de revue. ZE is grappig als ZE me toevertrouwt dat haar laatste vriend uit Lovendegem kwam en dat alle liefde in Love-end-egem gedoemd is vroegtijdig te eindigen. We spreken af voor een volgend rendez-vous, volgende zaterdag in Ninove, dicht bij haar woonplaats. ( Vijftig jaar later, tijdens een tour down memory lane belanden we als bij toeval in hotel De Kroon in Ninove. Bij het ontbijt schalt ‘Please release me…’ door de ether en herbeleven we onze magische eerste dans.) Zaterdag, 18 februari 1967. 14.00: Ik heb plaatsgenomen in café Cambrinus tegenover het stadhuis van Ninove, waar we elkaar zullen ontmoeten. Op een strategische plaats vóór het venster, heb ik een goed zicht op de overkant van de straat, waar ZE normaliter moet verschijnen. Om iets over twee zie ik in de verte een crèmekleurige trenchcoat langzaam groter worden. Ook het gebroken zwart kapsel wordt langzaam zichtbaar. Voor het eerst zie ik haar van op een grotere afstand in beweging. ZE loopt kaarsrecht met de haakse schouders trots achteruit. ZE zwaait uitbundig met de armen, haar rechterarm zwaait iets verder dan haar linkerarm, een en al levenslust. ZE beweegt alsof ZE het eeuwig leven bezit; haar kan niets overkomen, een en al onschuld, zich van geen kwaad bewust. De vleesgeworden elegantie met de dansende paardenstaart. Ik laat haar even wachten voor het stadhuis en zie hoe ZE ongedurig de omgeving afspeurt. Ik wil haar geduld niet te lang op de proef stellen en snel haar tegemoet. Zoals in de eindscène van de film Un homme et une femme vliegen we elkaar in de armen, alsof we elkaar reeds jaren kennen. Zij is Anouk, ik ben Jean-Louis. Na een wandeling door het park en een intieme tête à tête op een bankje, besluiten we de warmte op te zoeken. Het café in de Koepoortstraat, vlak bij de oude Koepoortbrug, lijkt ons wel iets. Het is een bruin, ouderwets volkscafé met afgeleefde, kleurige vloertegels met een fleurig motief, en met harde, ongemakkelijke thonetachtige stoelen, al met al een weinig romantische omgeving. Het is zaterdagavond, het café is halfvol met de zaterdagse stamgasten. We kiezen een tafel in de hoek, zover mogelijk van de andere gasten en van de toog. We zitten naast elkaar, bestellen twee koffies om op te warmen en praten over hoe we de voorbije week overleefd hebben. Langzaam wordt de sfeer intiemer en voeren we een laagfrekwent fluistergesprek, zodat de gasten aan de lege tafel naast ons zeker niet kunnen meeluisteren. We bouwen onze eigen cocon. De complimentjes en de troetelnaampjes worden direct in het oor gefluisterd. Bij elke oorfluistering glijd ik met mijn gezicht langs haar paardenstaart, een zinnelijke sensatie die nog vijftig jaar zal nazinderen. Ik fluister in haar oor: “Je hebt prachtig glanzende haren en ze ruiken zo lekker. Welke shampoo gebruik je?” ZIJ: “Schwarzkopf”. Ik: “Vandaar dat ze zo zwart zijn, mijn schwartzkopfje”. Zelfs om mijn flauwe grappen kan ZE lachen. We vertellen de grootste onnozelheden, waar geen zinnig mens naar zou luisteren, laat staan om zou lachen. Ik zie dat ZE ietwat zenuwachtig wordt en dat ZE een aanloop neemt voor haar volgende oorfluistering, tot ZE met haar lippen zachtjes mijn oor beroert en innig, met een hese stem vol passie, fluistert: “Ik hou van jou”. Haar lippen blijven nog secondenlang aan mijn oorschelp plakken, die roodgloeiend aanvoelt van opwinding. Met een zwoele kus neemt haar mond afscheid van mijn oor, een sensatie die nog honderd jaar zal nazinderen. ZE houdt van mij, ZE houdt van mij en van niemand anders! ZE is van mij, ZE is van mij en van niemand anders! Ik ben de uitverkorene, de lucky one. Na één week is alles zonneklaar. We kijken elkaar diep in de ogen, we kussen elkaar ongegeneerd langdurig op de mond. Mijn hart bonst in mijn keel. Als we tot bezinning komen, hoor ik en zie ik in mijn fantasie de cafégangers applaudisseren en een staande ovatie geven voor het unieke schouwspel dat zich voor hun ogen heeft ontrold. Ik bedenk een antwoord op haar overrompelende amoureuze ontboezeming, die ik nooit zal kunnen evenaren. “Ik ook van jou” lijkt me niet spontaan meer en te voorspelbaar. Daarom flap ik eruit, voor ik het goed besef, prevelend in haar oor: “Wanneer gaan we trouwen?” ZIJ: “Volgende week”. Ik :” Afgesproken” Het wordt langzaam donker en we besluiten het publieke forum in te ruilen voor het intiemere forum, nu we toch onze huwelijksbeloften hebben afgelegd. We tuffen met een slowmotionvaart in onze trouwe Fiat 600 richting Geraardsbergen, waar naar het schijnt romantiek te beleven valt. Daar bijna aangekomen verandert onze trouwe vierwieler in een briesende viervoeter. Hij sputtert, schokkert en spuwt stoom uit al zijn gaten. Na een korte, maar deskundige inspectie, kom ik tot het besluit: hier helpt geen lievemoederen aan. De joint de culasse heeft het begeven. Het is circa tien uur, een heldere februarinacht en een onwaarschijnlijk mooie sterrenhemel. Hoeveel geluk kan je hebben, het kan geen toeval zijn dat we hier en op dit tijdstip in panne gevallen zijn. We kijken elkaar lachend aan, ons gelukkig prijzend voor de zoveelste toevalstreffer die ons te beurt valt. Het kan niet anders of iets of iemand heeft besloten ons onweerstaanbaar naar elkaar toe te drijven en onlosmakelijk aan elkaar te verbinden. Ergens in de buurt van Schendelbeke begeven we ons op weg naar Voorde, langs de Geraardsbergse Steenweg, voor een nachtelijke wandeling van circa tien kilometer. Ik pas mijn staplengte zo aan, dat we synchroon stappen, één in tijd en ruimte, ons tempo zo laag mogelijk houdend om de tocht epicuristisch lang te rekken. We omklemmen mekaar, stevig maar teder. Onze harten slaan in volmaakte symbiose in hetzelfde ritme. Om de honderd passen begint mijn ingebouwde automatische stappenteller te piepen. We stoppen een wijle en omhelzen elkaar. Ik fluister: “Ik zie je gezicht in elke ster, een kus voor elke ster”. Het schijnsel van de volle maan tovert een onwezenlijke glans op haar gezicht. Het spel van licht en schaduw accentueert haar natuurlijke schoonheid. Haar licht uitstekende jukbeenderen worden meer zichtbaar en lijken gemaquilleerd door de schaduw van het maanlicht. Haar ogen weerkaatsen het zwoele licht van de maan en haar donkere haren krijgen een subtiele glans. De kronkelende steenweg maakt dat steeds andere facetten van haar gezicht beschenen worden, zoals in een dancing met een uiterst langzaam draaiende discolichtbol. De trage overgangen geven me de tijd om elk van haar gezichtsimpressies in mij te laten doordringen en op te slaan in mijn visueel geheugen. Alles lijkt onwezenlijk, mede door de absolute stilte van de omgeving, geen auto, geen fietser, geen vogel. We lijken alleen op de wereld. Het doet tegelijk mysterieus, unheimlich en gevaarlijk aan, mede omdat reeds enkele maanden sprake is van een serieverkrachter, die hier ’s nachts zou ronddolen. We passeren, na ongeveer één uur stappen en kussen, Idegem, waar ook geen levende kat te bespeuren valt. Toch overvallen me even enkele nare gedachten, kan dit wel blijven duren? Als dit een hoogtepunt is, dan kan de verdere weg alleen maar bergaf gaan. Hoe hoger de pieken, hoe dieper de dalen. Geluk kan soms bedreigend en breekbaar overkomen. Is dit niet te mooi om waar te zijn? Maar dan denk ik: het leven is risico nemen en de kansen grijpen. Innig verstrengeld schrijden we langzaam verder door de nacht. Ondanks de koude, voelen onze lichamen warm aan. Ik hoor haar ademen en er vormt zich een condensatiekegel bij elke ademstoot. We trachten synchroon uit te ademen en onze kegels te laten samensmelten. We brengen onze monden langzaam naar elkaar toe en we vormen uiteindelijke één onzichtbare, inwendige kegel. Na twee uur bereiken we het mooiste dorp van Vlaanderen met tevens de mooiste naam: Smeerebbe Vloerzegem. Wij treden als midnightlovers het paradijs van Smeerebbe Vloerzegem binnen. De maan en de sterren zijn onze stille getuigen, ze lijken steeds meer in helderheid toe te nemen. Het is hier zo sacraal stil, dat ik alleen het ritmisch, zachtzoet geruis van haar ademhaling, het geritsel van haar trenchcoat en het getik van haar schoenhakken op het plaveisel kan horen. We houden aan voor het onooglijk kerkje, dat als een kathedraal uit het niets in de duisternis voor onze ogen opduikt. Het is exact twaalf uur, middernacht, op de verlichte klok van de toren. Achttien februari wordt negentien februari, onze vierde dag samen begint. We vouwen onze handen in elkaar, onze vingers gekruist zoals in de gebedshouding, kijken elkaar diep in de ogen, kussen langdurig op de mond, in volmaakte symbiose. We kussen op de wang, op de neus, op de ogen en de oren, alle zintuigen, waarmede we deze magische nacht mochten beleven. Het is niet te bevatten en tegelijk angstaanjagend gevaarlijk. We staan op de top van de Everest, op de top van de wereld; ik word duizelig, krijg hoogtevrees, we staan 8.888 meter hoog, exact de afstand van ons autowrak naar de kathedraal van Smeerebbe Vloerzegem (111 kussen om de 100 stappen van elk 80 cm en we hebben nog tien stappen over). De acht wordt ons geluksgetal, mooie ronde vrouwelijke vormen, twee lichamen onlosmakelijk met elkaar verbonden, in elkaar overlopend, zonder begin en zonder einde, zonder elkaar gelijk aan zero, elkaar eeuwig kussend, zo is de acht, zo zijn wij, wij zijn de acht, unzertrennlich. We ontwaken uit de spirituele, mystieke, religieuze ervaring en gaan even op een bankje zitten om te bekomen van de overrompelende emoties. Ik bedenk dat ik alles wat deze week gebeurd is tot in het kleinste detail moet opslaan in de diepste krochten van mijn hippocampus en ik beloof mezelf (en mijn eventuele nazaten) dat ik over vijftig jaar, als ik dan nog leef, alles op papier zal vastleggen. Niemand zal me geloven, uitgezonderd ZIJ. Na een wijle stappen ze verder, ze verdwijnen in de nacht richting Voorde en richting een gezamenlijk leven, vol passie, geluk en liefde. From here to Eternity. P.S. Voor al wie twijfelt aan het waarheidsgehalte van dit verhaal: wie heeft zoveel fantasie dat hij dit kan verzinnen? Ik in ieder geval niet

III. The coming of Age. 1. Ons eerste huis (1945–1952) In de Molenstraat, De Klinge, piepklein maar schattig. Het heeft iets weg van het peperkoeken huisje van Hansje en Grietje. Kleine kamertjes, kleine raampjes. Binnen the bare necessities of life. Geen waterleiding en geen centrale verwarming, wel een kolenkachel, een Leuvense stoof met een smeedijzeren bolvormige pot, die in volle glorie roodgloeiend wordt van opwinding. Er wordt ook op gekookt en op het fraai versierde voetstuk, met blinkende gekrulde poten, is plaats voor vier paar kindervoetjes, die kibbelend hun favoriete plaatsje proberen te veroveren. De rosse kater heeft zijn eigen plekje op de vloer onder de verbinding tussen de stookpot en de schouw, waar hij zelfgenoegzaam ligt te spinnen. Er is binnen geen stromend water, maar geen nood, we hebben buiten de keuze tussen grondwater via een robuuste handpomp en regenwater, van het dak opgevangen in een regenput. Op de put ligt een scheel en met een aker, bevestigd aan een ketting, wordt het water opgevist. Het cirkelvormig muurtje rond de put is niet al te hoog en horresco referens als ik terugdenk hoe we soms met het zwaartepunt van ons lijfje over dat muurtje hingen. Natuurlijk is er nog geen frigo, laat staan een diepvriezer. Een ruime kelder met een stenen trap is onze voedselconserveringsruimte. Daarin bokalen gevuld met gesteriliseerd fruit en groenten en stenen potten met blauwe krullen versierd, gevuld met vis en vlees onder de pekel. Wassen doen we ons in een emmer, buiten als het niet te koud is. Als wc hebben we buiten een overdekte houten ‘plee’ met een uitgesneden hartje in de deur. Het hartje heeft een dubbele functie: voor een bezoeker als herkenningsteken en voor een dringende gebruiker om te zien of het huisje bezet is. Een minder smakelijk detail: er is alleen gazettenpapier voorhanden, wat dan weer als voordeel heeft dat men nooit zonder lectuur komt te zitten, letterlijk. Ik ben negen jaar. De vier broers slapen samen op zolder onder het schuine dak op de enige slaapkamer boven. Op het tussenverdiep in de trapruimte, de entresol, is nog een piepkleine slaapkamer waar ons kleine zusje slaapt. Beneden is er alleen een leefkamer, inclusief wat amper een keuken kan genoemd worden, en een kleine slaapkamer voor vader en moeder. In de achterliggende koterijen is er nog een kiekenkot en een konijnenkot. De kiekens leveren dagelijks een vers ei voor iedereen en de konijnen leveren jaarlijks een mals lapje vlees ter viering van de kermis. In de hof staan enkele fruitbomen, waaronder een pruimelaar, een kerselaar, een appelaar en een perelaar. Deze laatste draagt keiharde winterperen, die eenmaal gestoofd in een echte lekkernij transformeren. Achter de kleine boomgaard ligt de groententuin met veel soorten kolen, wortels, sla, prei… Voor een groot stuk zijn we reeds zelfvoorzienend, ver vooruit op onze tijd. In de omgeving is er ruimschoots plaats en gelegenheid om te ravotten en kattenkwaad uit te halen. Zo zijn we geregeld te vinden op de nok van het dak dat we beklimmen via het plat dak van het kiekenkot. Met kleine steentjes bekogelen we de voorbijgangers, die verwonderd in alle richtingen speuren, behalve in de hoogte, van waaruit ze geen onheil verwachten. Het verrassingselement wordt ook uitgespeeld in de klassieke truc met de lege portefeuille: die wordt op straat gelegd, verbonden via een zo goed als onzichtbare draad met de rukkertjes, verstopt achter een haag en die dan op het juiste moment aan het draadje trekken. Het grootste plezier is dan de vloek ‘miljaardedzu’ te horen. Ook grachten en rioleringen zijn een geliefd speelterrein. Aan weerszijden van de straat loopt een ongeveer één meter diepe gracht. Beide zijn met elkaar verbonden door een rioleringsbuis onder de straat. Hoe smerig die buis ook is, niets kan ons beletten er doorheen te kruipen en de sensatie van het duistere gevaar op te zoeken. Waar de riolering in de gracht uitmondt, is op de straatberm een betonnen bankje van ongeveer een halve meter hoog, dat zich leent tot allerlei halsbrekende stunts. Van op het bankje springen we over en soms in de gracht, die in de lente vol puiten zit. De arme diertjes zijn een geliefd doelwit van onze kinderlijke wreedheid. Eenmaal gevangen worden ze opgeblazen met strootjes en opgehangen aan de ‘pinnekensdraad’ In de late lente gaan we de spanning opzoeken in de nabijgelegen boomgaarden, die rijkelijk voorzien zijn van heerlijk lonkend fruit. Vooral de kersenbomen van Wies De Koven zijn heel verleidelijk: de dikke, sappige, zoete, zwartrode kersen zijn onweerstaanbaar. Bovendien is de man een zonderlinge, slechthorende, moeizaam bewegende, oudere kluizenaar. Vooraleer hij opmerkt dat we ons op zijn erf bevinden, hebben we reeds een flink deel van de laaghangende kersen naar binnen gespeeld. Maar als hij ons ziet breekt de hel los: met een buks in de hand strompelt hij op ons af en begint hij in de lucht te schieten, zoals hij dat ook doet om de mussen en spreeuwen te verjagen. Met het hart kloppend in de keel stuiven we alle kanten op, de adrenaline stomend uit onze oren, een kick zonder weerga. Enkele jaren later worden we door de huisbazin uit ons huis gezet. Naar het schijnt zou ze niet langer kunnen aanzien dat de jeugdige rabauwen haar precieuze eigendom naar de vaantjes helpen. Vooral onze dakbeklimmingen zouden haar een doorn in het oog zijn. We krijgen slechts enkele maanden tijd om een nieuw onderkomen te vinden. We riskeren op straat te belanden tot een deus ex machina redding brengt: Wies de Koven is dood gevonden. Zijn huis staat te koop op slechts enkele honderden meters van onze huidige woonst. Vooral van binnen is het een echte rotzooi, maar niet getreurd, juist daardoor zijn er weinig kandidaatkopers en is de prijs voor ons blijkbaar betaalbaar. Na de noodzakelijke aanpassings- en oplapwerken verhuizen we naar de Molenstraat 60, het huis met de zes kerselaars met de onwijs lekkere kersen. Ook het hooghangend fruit is voortaan onze buit. 2. Ons tweede huis (vanaf 1952) Een zolderkamer, twee grote ijzeren ledikanten, een antieke kast en een pispot als enig ander meubilair. Een dakvenster in het Franse dak, dat in de winter versierd is met grillige ijsbloemen. Het mooie houten plafond wordt ondersteund door een horizontale balk, waarop twee balken in V-vorm de zijwaartse schuine vlakken van het dak overeind houden. Een horizontaal houten luik bovenaan de trap geeft toegang tot de zolderkamer, maar is zo zwaar dat het door de jongetjes alleen met de rug kan geopend worden. De planchervloer ligt zo los dat elke voetstap erop de in de kast wankel ingezette spiegel ritmisch doet meetrillen met een snerpend geluid, bijna even krijsend als het schuren van vingernagels op een schoolbord. In elk bed liggen twee jongetjes, de twee jongsten en de twee oudsten samen. De leut kan niet op: ravotten, springen en dansen op het bed als op een trampoline of springkasteel, met een korte aanloop over de één-meter-hoge-witte-ijzeren sponde van het bed duiken, van op de twee-meter-hoge horizontale steunbalk boven de bedden te pletter storten. Tot vader met bulderende stem ons van beneden toe briest: “Is het bijna gedaan”. Als bange wezels duiken we onder de dekens, blijven roerloos liggen, gniffelend door de mix van spanning, schrik en opwinding voor het dreigend gevaar, lotgenoten in onze gedeelde, ademloze afwachting van wat komen gaat. Het blijkt loos alarm te zijn, het blijft stil. We vatten langzaam terug moed. ‘Het’ begint langzaam weer te kriebelen en ‘het’ deint uit tot een onweerstaanbare drang. Eerst beperkt ‘het’ zich tot plaagstoten, en bij elke iets te gemelijke tik of kneep escaleert het spelgevecht iets meer in de richting van een doorleefde worstelpartij met geschreeuw, gehuil en gekrijs als afgeleide nevenverschijnselen. Plots gestommel op de trap, gepaard met gevloek en getier. Het valluik klapt open met een mokerslag, hard genoeg om een os te vellen. We duiken onder de dekens, goed wetende dat hier geen lievemoederen meer kan helpen. Stijf van de angst zoeken we dekking bij elkaar, in een fractie van een seconde ondergaan we een metamorfose van kemphanen naar bondgenoten in de verdrukking. Enkele harde klappen op hoofd en bips zijn ons deel en ons verdiende loon. Opgelucht dat het al bij al nogal meevalt, schuldgevoel dat we onze vader zo kwaad hebben gemaakt en troost bij elkaar dat we dit samen hebben doorstaan. Het blijft onze vader, hij zorgt voor ons en ziet ons graag. Alles wat hij doet is goed gemeend en voor ons eigen bestwil. Enkele minuten later vallen we vredig in slaap in de armen van Morpheus. 3. De Meikevers. Mei 1952. Een weide achter een rij woonhuizen. De weide is afgezoomd met knotwilgen en een beukenhaag. Aan de andere kant het open veld van de Rode Moerpolder (in de volksmond den Drommoer), akkers en weiden zo ver het oog reikt. Gewapend met klakken is de ganse buurt uitgelopen op meikeverjacht. Het begint te schemeren, het tijdstip voor de meikevers om actief te worden. Overdag slapen ze in bomen en hagen, ’s avonds komen ze tot leven en gaan ze op zoek naar eten en naar partners voor de paring; de mannetjes in bekoring gebracht door de feromonenafscheiding van de vrouwtjes. De sfeer is uitgelaten, er wordt gedold, gestoeid en geraasd in afwachting dat de jacht overgaat van vriend(innet)jes naar meikevers. Jonge mokkeltjes of bakvisjes genoeg om onze kalverliefde op los te laten.(Jenny Hellemont, Mariette Blommaert, Josée Hermans… oú sont les filles d’antan?) Als de eerste meikevers opduiken, verlegt de aandacht zich volledig op de arme diertjes. Sommigen, eenjarigen, pas ontsproten uit larven, komen uit de grond gekropen of zitten nog in het gras, andere meerjarigen zitten in de haag of in de bomen. Vliegt de kever op armafstand, dan is het een koud kunstje om hem in de klak te vangen, vliegt hij iets verder, dan wordt er met de pet naar gesmeten. Als men hem raakt dan valt hij als een steen naar beneden. De gevangen kevers worden in een confituurpot verzameld, voorzien van beukenblaadjes om de beestjes een overlevingskans te geven. Er zijn twee soorten, de mulders of molenaars met witte haartjes op de rug, en de paters met het bruin van de fransciskanenpaters. Dit gaat zo nog uren door tot het te donker wordt om de kevers nog te zien. Op het einde van de jacht worden de vangsten met elkaar vergeleken. De mooiste exemplaren worden in ‘stekkendoosjes’, met gaatjes en blaadjes, gehuisvest om ’s anderendaags mee uit te pakken op het schoolplein. Sommige kevers wordt een draadje rond de poot gedaan en ze mogen een gecontroleerde vlucht maken, iets wat in de huidige tijdsgeest wellicht als dierenmishandeling zou gecatalogeerd zou worden. 4. De voetbaldroom. Als er één activiteit mijn jeugd heeft beheerst, dan is het wel het voetbalspel. Elk pleintje en elk vrij tijdstip is een gelegenheid om me samen met de andere fanaten op de bal te storten. In de prille jeugdjaren wordt zelfs op straat gevoetbald met af en toe een onderbreking voor passerende auto’s. Op de vrije dagen of namiddagen wordt het dorp afgeschuimd op zoek naar voetballiefhebbers om samen wedstrijden mee te spelen. Er zijn open terreinen waar, mits de nodige improvisatie, een voetbalveld van gemaakt kan worden. Enkele stokken in de grond om de doelen af te bakenen volstaan. Zo zijn er vaste samentroepingen in de Polenlaan en in de Trompwegel. Urenlang wordt de ziel uit het lijf gespeeld, getackeld, gedribbeld, naar doel geschoten, gescoord, gejuicht, gediscuteerd penalty of geen penalty, kortom dit hebben we nodig om het verbruik van onze schier onuitputtelijke voorraad energie in goede banen te leiden. Lange tijd is er geen jeugdafdeling in de voetbalvereniging van het dorp, S.K. Klinge. Als er in 1954 een kadettenploeg (12-14 jaar) wordt opgericht, is dat voor ons, voetbalvedetten in spe, een geschenk uit de hemel. Eindelijk kunnen we onze dromen waarmaken.The sky is the limit. Vorig jaar heeft meester Charel (Van Bellegem) van de zesde klas ons, zijn leerlingen, op zijn kosten meegenomen naar de wedstrijd van Beerschot, zijn geliefde club, tegen Anderlecht. Dé belevenis uit ons nog jonge leven. ’s Morgens in het dorp de bus op, onder het wakend oog van de chauffeur, die zijn orders heeft gekregen van meester Charel om ons goed in de gaten te houden. De busreis met de ganse klas is al een avontuur op zich en opent letterlijk nieuwe horizonten. Dit wordt alleen maar intenser als we aankomen in de stad, waar meester Charel ons ophaalt bij de bushalte, van waaruit we te voet naar het Beerschotstadion wandelen, een buitenaardse ervaring. Twee aan twee, netjes in de rij, hand in hand, komen we ogen te kort om deze surrealistische omgeving in ons op te nemen. De hoge huizen, met de weelderige versieringen, doen onze hoofden steeds weer achterover buigen tot onze nekspieren beginnen te protesteren. De mensen op straat zijn allen opvallend netjes gekleed, de mannen in kostuum en de vrouwen in fleurige rokjes, velen met hoge hakken en met een flatterend stijlvol hoedje. De straten zijn proper en de voetpaden liggen vlak, zodat we ongehinderd omhoog kunnen blijven kijken. Dit is de stad, het contrast met ons dorp op de boerenbuiten kan niet groter zijn. Aangekomen aan het voetbalstadion krijgen we een plaats, redelijk onderaan in de hoofdtribune. Meester Charel zit een stukje hoger boven ons, van waaruit hij ons goed in het oog kan houden. Af en toe staat hij recht, kijkt hij minzaam op ons neer en lacht hij ons vaderlijk toe. Het is zondag, iets voor drie, alles lijkt onwezenlijk, het immens grote stadion is tot de nok toe volgelopen, de wedstrijd kan beginnen. De ploegen komen naast elkaar, in twee rijen, bijna in militaire pas, het veld opgelopen. We herkennen van de foto’s in de kranten onze helden Jef Mermans, Rik Coppens, Stanneke Huysmans met zijn kleine gestalte, de gebroeders Hippoliet en Jeng Van Den Bosch, Rie Meert… We beleven de wedstrijd als een irreëel schouwspel dat zich voor onze ogen afspeelt. De spelers zweven als een soort goddelijke schepsels over de grasmat, ze hebben een perfecte controle over de bal, die als door een magneet aangetrokken aan hun voeten kleeft. Ze vinden blindelings elkaar met hun passes, een en al elegantie en virtuositeit. Het spel golft op en neer met nauwelijks bij te houden afwisseling. De wedstrijd is voorbij voor we het beseffen, de eindstand is drie-drie. En toch is niet alles perfect, want de keepers, Meert van Anderlecht en Geerts van Beerschot begaan enkele flaters die aan de basis liggen van een paar doelpunten. Beduusd en overweldigd door iets wat onze verbeelding overtrof, keren we terug naar ons dorp en naar onze alledaagse realiteit. Het lijkt wel alsof ik een soort sprookjesfilm heb bekeken, zoals ik ooit beleefde met de film ‘Sterren over Colombo’ met Kristina Söderbaum. Nog jarenlang heb ik gedroomd dat ik meespeelde met de Rode Duivels aan de zijde van Jef Mermans en Rik Coppens. Een jaar later, terug naar het ietwat primitieve hobbelige voetbalveldje van S.K. Klinge. We spelen onze eerste officiële wedstrijd met de kadetten tegen Vrasene, een mijlpaal in mijn bestaan tot die dag. Het eerste jeugdelftal in het dorp is een historisch gebeuren, vermeldenswaardig in de dorpsannalen. Er is grote publieke belangstelling, een paar honderd supporters zijn komen opdagen. Voor de wedstrijd wordt een foto genomen van de ploeg en we poseren zoals we dat in de kranten zien: de vijf voorspelers geknield vooraan, de handen tussen de knieën op de grond en de andere zes spelers rechtop daarachter. De wedstrijd kan beginnen. De spanning giert door gans mijn frêle lichaam, dat verzuipt in een veel te wijd oranje shirt en een veel te lange blauwe short. Ik voel een soort scheiding tussen mijn lichaam en mijn commandocentrum in mijn hoofd. Mijn lichaam functioneert op automaat, lopen, trappen… en mijn zintuigen zijn alleen maar bezig met het registreren van de vreemde, nieuwe sensaties, prikkels en afleidingselementen uit de omgeving van het spel zelf. Ik slaag er niet in me te focussen op de bal, het ruimtegevoel op het enorm grote veld is gans anders dan op de dorpspleintjes, en de controle op de bal wordt daardoor veel moeilijker. Ik durf niet te dribbelen en passeer de bal zo snel mogelijk naar een medespeler. Ik speel geen rol van betekenis in de wedstrijd, die voorbij is voor ik het goed en wel besef. We verliezen met drie-nul. Na het laatste fluitsignaal wordt de scheidsrechter belaagd door enkele opgewonden would-be supporters, die van mening zijn dat hij tegen ons gefloten heeft. Al met al een memorabele en leerrijke ervaring, ook al omdat het de start had kunnen zijn van de realisatie van een droom, hetgeen het niet geworden is, maar dat kon ik toen nog niet weten. De droom op zich is wellicht mooier dan de realisatie ervan. Bij de volgende wedstrijden is de track stilaan weggeëbt. Met als enthousiaste begeleiders Luc Vandendriessche, Albert Colman en mijn nonkel Jozef Lansu doorkruisen we de volgende jaren in twee volgepakte personenwagens het ganse Waasland, op zoek naar succes als aanloop naar eeuwige roem. In de vierde wedstrijd doe ik de eerste keer de netten trillen met een kanonskogel in het dak van het doel, op het veld van S.K. Beveren. Sindsdien is het alleen maar bergaf gegaan, mijn talent ontstijgt nooit het provinciale niveau, zoals dat voor de meerderheid van de mensheid het geval is. 5. De collegejaren, de ernst neemt het over. Begin september, 1954. Het immens grote speelplein van het Klein Seminarie te Sint Niklaas. Een joelende, kriskras door elkaar stuivende bende zoals bij de Brownse beweging van de moleculen. Ik zie mezelf vanuit de hoogte ronddwalen, zoveel mogelijk langs de muren van de klaslokalen om elk ongewenst contact te vermijden. Als ik af en toe moet uitwijken, laveer ik zodanig tussen de lichamen dat ik niemand hinder of in de weg loop. Afkomstig uit een klein dorpje met een dorpsschool, met alleen maar bekende gezichten, kom ik nu in de ‘grote’ stad in een ‘megaschool’ met alleen maar onbekende gezichten met daartussen knapen van achttien jaar. In mijn dorpsschool was ik een van de grootsten, hier ben ik een van de kleinsten. Bijna iedereen heeft een kostuum of een assorti vest-broek-plastron-ensemble aan. Ik sluip verder langs de overdekte toiletten en de fietsenstalling, en probeer mezelf onzichtbaar te maken. Dat is niet zo moeilijk want niemand ziet me staan of gunt me een blik. Helemaal alleen als klein manneke op een eiland midden een oceaan van bruisende vitaliteit. Plotseling weerklinkt de schoolbel. Chaos transformeert in een aantal rechtlijnige rijen, de kleinste jongens vooraan in elke rij. Het is stil, er wordt alleen nog gesproken met gedempte stem. Ik ben in paniek, waar staat de rij van mijn klas, de zesde Latijnse klas A? Na een aantal vergeefse pogingen kom ik toch in de juiste rij terecht. In het klaslokaal geeft de leraar-priester Heirbaut, na de nodige plichtplegingen, zijn eerste les, toevallig mijn allereerste les Frans, met als voornaamste figuranten, de familie Duval. De paniek slaat nogmaals toe, als ik moet vaststellen dat al mijn medeleerlingen reeds een basiskennis Frans hebben meegekregen uit het lager onderwijs en ik zelf nog geen gebenedijd woord Frans beheers. Het wordt nog erger als het mijn beurt is om enkele zinnen voor te lezen. Vooral het woord chaise krijg ik ook na veelvuldige pogingen, niet behoorlijk geprononceerd. De Franse ‘ch’ blijft een onoverkomelijk struikelblok. Leraar Heirbaut bemerkt mijn ontreddering en verlost me uit mijn lijden. Bij de andere vakken vertrekt iedereen op gelijke voet, bij Latijn start iedereen vanaf zero. Elke dag worden tien woorden aan het vocabularium toegevoegd, te beginnen met agricola ‘Den Heirbaut’, bijgenaamd ‘de Spek’ (ik ben nooit te weten gekomen waar deze spotnaam op sloeg) treedt enkele weken later nog eens als reddende engel op. Blijkbaar heeft hij opgemerkt dat ik er stil, afwezig en triest bij zit in de les. Hij vraagt me naar zijn kamer te komen tijdens de middagpauze voor een gesprek. Hij stelt me op mijn gemak door eerst de koetjes en kalfjes te bespreken en dan op een vriendelijke manier het gesprek om te buigen naar het waarom van mijn droefgeestige houding in de les. Met tranen in de ogen vertel ik hem dat huiselijke ruzies me soms te veel worden. Ik ben allesbehalve opgelucht, het voelt aan als verraad aan de loyaliteit die ik verondersteld word op te brengen voor mijn familie. Het valt me dan ook zwaar meer in detail te treden, wat ik dan ook niet doe. Hij brengt begrip op voor mijn stilzwijgen en houdt een monoloog over analoge situaties, die uiteindelijk allemaal goed zijn afgelopen. Hij beurt me op, geeft me vertrouwen in mijn eigen sterkte en in de toekomst en hij biedt me ten allen tijde zijn hulp aan. Het betekent een wereld van verschil, als iemand waar je naar opkijkt, je op deze manier ondersteunt. Ik voel me een stuk beter en bij het einde van het gesprek legt hij op vaderlijke manier zijn beide handen op mijn schouders en kijkt me met een milde glimlach enkele seconden in de ogen, alsof hij wil zeggen: je kunt het. Een moment dat me altijd is bijgebleven. Ook later is hij altijd zeer geïnteresseerd en vaderlijk bezorgd, zonder enige bijbedoeling, zoals dat in de loop der jaren meer en meer het geval blijkt te zijn bij andere priester-leraren. Zelf heb ik nooit iets ondervonden, ook niet bij andere priester-leraren, zodat ik geen gevoelens van aversie heb overgehouden tegen de zwartrokken. Enkele weken later wordt het eerste Franse thema afgenomen. Er wordt een Nederlandse tekst gedicteerd, die als dusdanig schriftelijk genoteerd moet worden. Daarna is er een bepaalde tijdsduur voorzien om deze tekst te vertalen naar het Frans. Volledig onwetend over de modus operandi probeer ik de tekst direct in het Frans te vertalen en neer te pennen. Ik geraak hopeloos achterop en ben nog de eerste zin aan het vertalen als de derde zin al voorgelezen wordt. De spanning en de paniek wordt zodanig heftig dat ik een spontane zaadlozing onderga, niet beseffende wat er gebeurt. De ‘Spek’ bemerkt mijn ontreddering, komt naar me toe, legt de oefening stil, deelt me mede wat ik fout doe en begint de oefening vanaf zero. De zaadlozing heeft hij niet gemerkt of hij heeft gedaan alsof hij niets gemerkt heeft. Ook van de medeleerlingen heeft schijnbaar niemand iets waargenomen, de camouflage heeft zijn werk gedaan. 6. The working life. Zomervakantie van 1957. Het is maandag, 4 uur ’s morgens. Slaperig, met de prut nog in de ogen, zitten Jo, mijn oudste broer, en ik op onze emmer en wachten we op de berm van de weg op het nakend transport. De zonsopgang laat nog even op zich wachten en een lichte dauw weerkaatst de eerste lichtstralen uit het zwerk. Binnen enkele ogenblikken zal de open camion van de Gebroeders De Bock uit Verrebroek ons oppikken en ons samen met de bonte bende naar de erwten- of bonenvelden brengen om ons daar als ‘loonslaven’ te werk te stellen. Opeengepakt als sardienen, zittend op onze emmer, vinden we steun bij elkaar en bij elke bocht golft de amorfe massa, aangedreven door de inertie, tegen de draairichting in. Onze ‘schoofzak’ is veilig in onze emmer opgeborgen. De samenstelling van de plukkers kan niet meer heterogeen zijn. Jong en oud, man en vrouw, maar geen meisjes. (x bestond toen nog niet) De stemming is, ondanks alles, opgewekt. Enkele lolbroeken brengen met hun grappen en grollen zelfs de grootste zuurpruimen aan het lachen. Af en toe wordt er zelfs gezongen. Zo moet het er ook aan toegegaan zijn toen de negerslaven in het diepe zuiden van de V.S. naar de katoenvelden werden gebracht. Alleen zongen zij blues en negrospirituals en zingen wij Vlaamse schlagers. We worden afgezet in het midden van de polder. De lengte van de akker wordt verdeeld onder de plukkers, in gangen van ongeveer één meter breed. Iedereen trekt kruipend op de knieën de struiken uit de grond en plukt de erwten er af in zijn eigen tempo. Sommige iets oudere pluksters doen dit in een hels tempo dat ze de ganse dag volhouden. Onze knieën beginnen langzaam te irriteren door het geschuif over de droge, harde grond en verkleuren van wit naar roos. Onze handen worden overgevoelig door het intense contact met de grond en de planten. De geur van de natuurdoordrongen directe omgeving verdooft de pijntjes en maakt het werk nog enigszins draaglijk en zelfs ietwat aangenaam. Als de emmer vol is, wat goed is voor ongeveer vijf kilo, dan wordt deze geledigd in een juten baal. Is deze vol, na een vijftal emmers, dan wordt deze op de rug of op de schouders gezwierd en zo naar de centrale bascule gedragen. Het gewicht wordt op een persoonlijke fiche genoteerd. Een ploegbaas surveilleert of er niet te veel erwten blijven hangen aan de afgewerkte struiken, achter de rug van de plukkers. Na een viertal uren wordt ‘geschoofd’, een gelegenheid om gekke verhalen boven te halen en enkele jonge of naïeve plukkers in de maling te nemen. Rond de middag, als de zon onbarmhartig op de hoofden en de ruggen brandt, het zweet in beekjes neerdwarrelt en het stof op onze huid plakt, wordt het werk stopgezet en de dagbalans opgemaakt. De beste plukkers(sters) halen rond de 150 kilogram, wat hen ongeveer 200-300 franken oplevert, wij halen ongeveer de helft. Van kinderarbeid is nog geen sprake en het verdiende geld wordt later zonder morren aan het huishoudgeld toegevoegd. Het is nog even wachten op de open camion, midden de velden met het hoge goudgele koren, waaruit af en toe een koppeltje opduikt, midden de bermen vol klaprozen, onder de trillende middaghitte en het strakblauwe zwerk. Eenmaal terug thuis blijft nog genoeg energie over. Vlug iets eten, andere kleren aan, de fiets op en gaan zwemmen naar de Weelkes, een natuurlijke zwempoel, waar we samen met de plaatselijke jeugd afkoeling vinden en onze levenslust verder kunnen botvieren. 7. Het illegale circuit, de contrabande ’s Nachts, drieëntwintig uur, in de ‘pikken donkeren’ (on a pitch black night): een vader steekt de grens over met een touw in zijn hand, waar aan het andere uiteinde een kalfje is vastgebonden. Op enkele meters afstand volgt een jongen van zestien jaar, eveneens met een kalfje achter zich aan. Van de maan is slechts een minimale sikkel zichtbaar, die het grootste deel van de tijd door de wolken verstopt wordt. We zien amper enkele meters voor ons uit, maar mijn vader kent de te volgen weg uit zijn hoofd, over weiden, grachten, akkers, bossen… De beperkte zichtbaarheid heeft het voordeel dat de douaniers (of de ‘commiezen’) je niet van ver kunnen zien, maar als nadeel dat je er tegenaan loopt voor je het door hebt. Dat is dan ook de reden dat we de grote veldwegen mijden en kleinere paden met grachten en prikkeldraden opzoeken, waar de douaniers zich niet wagen. We stappen zwijgend door de nacht, beiden in gedachten verzonken. Af en toe wil één van de kalfjes niet verder en worden de suikerklontjes boven gehaald, waarop ze reageren zoals een zuigeling op zijn tut. Het gesmak doorbreekt de bijna volmaakte stilte, die voor de rest alleen doorbroken wordt door de zware ademhaling van mijn vader. Er hangt een unheimliche sfeer alsof elk moment een weerwolf uit het struikgewas kan springen. Ik vertrouw mijn vader dat hij onze kleine karavaan langs de gevaarlijke klippen zal leiden. En alhoewel ik deze tocht met tegenzin heb aangevat, voel ik nu toch een zekere spanning door een onbestemde dreiging, die mijn hartslag versnelt en niet onaangenaam aanvoelt, vergelijkbaar met de rupsbaan op het moment dat het zeil dichtklapt. Stel dat plots enkele douaniers opduiken met getrokken pistolen. Als de kalfjes weigeren een brede gracht over te steken, legt vader de diertjes één na één in de nek en waadt hij door het ondiepe water naar de overkant. Mijn jeugdige sprongkracht volstaat om droog te blijven. Naarmate de tocht vordert begin ik meer en meer op te kijken naar die man, die door smokkelen en hard labeur op het land zijn gezin met vijf kinderen tracht te onderhouden. Daartegenover staat dat hij in het weekend volop geniet van het dorpse uitgaansleven. Kaarten, bier drinken en ’s middags naar ‘de voetbal’. Een vlaag van empathie overspoelt me. Wie is die man, met wie ik me zo verbonden voel, eigenlijk? Wat voelt hij? Wat denkt hij? Heeft hij nog dromen? Is hij gelukkig? Er zijn geen uiterlijke kenmerken of symptomen waaruit je dit zou kunnen afleiden. Ik herinner me dat hij vroeger, een achttal jaar geleden, wel eens in zingen uitbarstte, vooral tijdens het maken van zijn toilet, dan moet hij zich toch gelukkig gevoeld hebben. Zou hij me dan in zo’n euforische bui ook in zijn nek of op zijn rug geslingerd hebben, zoals hij dat nu met de kalfjes doet? Ik kan het mij niet herinneren. Hij is en blijft een mysterie, in tegenstelling tot mijn moeder, een open boek, van Hollandse komaf, die overal en altijd, gevraagd en ongevraagd, over gelijk welk onderwerp, haar mening ventileert. Zou het mogelijk zijn dat hij zich neergelegd heeft bij haar verbale dominantie en er dan maar zo veel mogelijk het zwijgen toe doet? De opkomst van de televisie verschaft een alibi om te ontsnappen aan ‘gekwetter en getetter’? We naderen de plaats van bestemming, ongeveer één kilometer op Nederlands grondgebied. De nachtelijke tocht door de velden, alleen met mijn vader en twee kalfjes, met amper enkele woordenwisselingen, geheel aan ons zelf overgeleverd en opgesloten in een door de duisternis minimaal waarneembare omgeving, heeft mijn kijk op en mijn gevoel voor mijn vader heel sterk beïnvloed en gevormd. We zijn beiden kinderen van onze tijd, over gevoelens wordt niet gesproken, ook niet als we helemaal in een cocon zijn opgesloten. Het is een eenmalige gebeurtenis, de gangbare manier van rundersmokkel is in een groep van vijf-zes volwassen mannen, die een tactiek hebben om het risico tot een minimum te beperken. Meestal komen ze voor de start van de tocht bij ons thuis samen, omdat ons huis enigszins verdoken ligt, op enige afstand van de straat. Ze vormen een hechte groep ‘vrolijke vrienden’ die ook drinkgenoten zijn in de dorpscafés. Bij het vallen van de nacht komen ze uitgerust in oude klamotten één na één binnengesijpeld. De moppen en de koldereske anekdoten in de strijd met de commiezen zijn niet uit de lucht. Met diezelfde commiezen wordt in het weekend gekaart en gepintelierd, dat zijn de ‘goeien’, die wel een oogje willen dichtknijpen. Daarnaast zijn er de onkreukbaren, die niet erg populair zijn in het uitgaansleven. Langzaam wordt ook boter een lucratieve handelswaar in de smokkelbusiness. Per kilo kan 10 frank winst gemaakt worden. De smokkelrichting is nu omgekeerd van Nederland naar België. Dit product heeft het grote voordeel dat het veel toegankelijker is voor de contrabande, democratischer zelfs, iedereen kan meedoen. Zelfs als snotneuzen kunnen we bijdragen aan het inkomen van het huishouden. Een fietsritje van ongeveer tien kilometer door de velden en over de dijken, beladen met vijf kilogram boter, brengt vijftig frank in de kassa. Ook passagiers op de bus naar Sint Niklaas zijn wel eens voorzien van enkele extra kilogrammen. Wanneer de douaniers de bus aanhouden voor controle, worden de pakjes boter achteloos in niemandsland geschoven om boetes te vermijden. Alleen de vrouwen, die pakjes op hun lichaam in hun ondergoed verstopt hebben kunnen de dans ontspringen omdat ze niet gefouilleerd mogen worden door mannen. Georganiseerder gaat het er aan toe in de dorpsbendes, waarvan velen ook actief zijn in de veesmokkel. Beladen met rugzakken van 20-30 kilogram trekken ze in een karavaan ’s nachts door de velden. Ze volgen elkaar op respectabele afstand, zodat altijd maar één door de douaniers verrast kan worden. Later wordt het nog professioneler en wordt de boter in gepantserde wagens, waarvan er ooit een bij ons in een bijgebouw geparkeerd stond, opgeslagen en vervoerd. De jolige amateurbende wordt een beroepsvereniging met ingehuurde wagen en chauffeur. De douane reageert met evenwaardige middelen: de ‘vliegende brigade’ met gespecialiseerd personeel en snelle wagens. Er is sprake van wilde achtervolgingen, waarbij kraaienpoten en Friese ruiters ingezet worden. Uitzonderlijk zouden er zelfs pistoolschoten afgevuurd worden. Zo gaat het meestal: wat onschuldig en amateuristisch begint en min of meer getolereerd wordt, escaleert en eindigt crimineel. Toch was het smokkelen aanvankelijk een groot avontuur, dat tot de folklore en de cultuur behoorde in de grensgemeenten, vóór het ontstaan van de gemeenschappelijke Europese markt. Parenthese: Nabeschouwing vanuit het heden: Het lijkt, achteraf door hedendaagse ogen gezien, een jeugd vol tegenslagen, hindernissen en rampspoed. Het was niet zo, en bovendien heeft dit alles me bijgebracht niet op te geven, maar door te zetten en mijn weerbaarheid op te drijven. Hulp van buitenaf is altijd welkom, maar je moet altijd in de eerste plaats op jezelf kunnen rekenen. Als je faalt ligt dat primordiaal aan jezelf en niet aan de anderen. Aan je eigen fouten en gebreken werken, lijkt me ook gemakkelijker dan aan die van anderen. Naast de schaduwzijden waren er ook heel wat lichtpunten: onbezorgdheid, grote vrijheid, spelvreugde, kameraadschappelijkheid, kind kunnen zijn, geen verveling, geen verslavingen, het leven was simpel en overzichtelijk, nog niet geïnfecteerd door een dagelijkse portie wereldse rampspoed, we aten nog allemaal samen aan tafel. Er was een organische, geen virtuele inbedding in de maatschappelijke structuren: de buurt, het dorp, de café’s, de verenigingen, de school, de kerk… er was verbinding. Het woord vervreemding bestond nog niet. En eenzaamheid was slechts met een vergrootglas zichtbaar. Armoede was relatief en leidde niet direct tot een gevoel van ongelukkig zijn, zolang aan de basisbehoeften kon voldaan worden. De toekomst werd rooskleurig ingeschat. Bijna iedereen vond gemakkelijk een partner, meestal voor het leven. De aandrang om verliefd te worden was epidemisch aanwezig bij de jeugd, zodanig zelfs dat velen trouwden op de leeftijd tussen 20 en 25 jaar. De happy few studeerde, de middenmoot ging naar de vakschool en de rest ging op leercontract of naar de fabriek. Bij een reünie (1992) van alle vijftigjarigen van mijn dorp was ik, achteraf gezien ten onrechte, verbaasd dat bijna iedereen een mooie sociale positie had verworven en relatief welgesteld was, ook de kinderen uit arme en soms marginale gezinnen. Velen hadden een stiel geleerd en enkelen hadden zelfs een eigen zaak opgericht. Kortom, er was een grote mate van zekerheid, voorspelbaarheid en vertrouwen in de toekomst. Er was weinig keuzestress of stress überhaupt en bore-outs, burn-outs en depressies, het bestond maar niet in de epidemische vorm van nu. Vanzelfsprekende aanvaarding van de beperkingen van het leven (en niet the sky is the limit of elke droom kan gerealiseerd worden, als je maar hard genoeg wil), geen torenhoge toekomstverwachtingen; tegenslagen incalculeren en aanvaarden, dat alles creëert gemoedsrust en kweekt mentale weerbaarheid tegen ongeluk, tegenstand en mislukkingen. Voor wat hoort wat, loon naar werk, geen instant gratification, geen verwennerij zonder grenzen, duidelijke hiërarchische structuren met de nodige autoriteit. Het was ouderwets en lijkt nu passé, maar mits het gepaard ging met de nodige liefde, was het een concept dat gelukkigere en zich beter in hun vel voelende jongeren en volwassenen voortbracht dan het huidig opvoedingsconcept van toegeven aan alle wensen en nukken van kinderen. (Natuurlijk behoor ik tot een uitstervend ras, ik ben een dino.) De prijs van de vooruitgang. Geen enkele maatschappelijke evolutie heeft alleen maar voordelen of nadelen. De sociale en technologische evoluties van de laatste decennia hebben ontegensprekelijk een grote vooruitgang teweeg gebracht in een aantal persoonlijke ontwikkelingsmogelijkheden, zoals daar zijn:

VII. De mislukte paringsdans. van Neu Moresnet. Juli 1973, Neu-Moresnet. Neu-Moresnet, een nietig dorp, deelgemeente van Kelmis, Duitstalig, op het drielandenpunt van België, Nederland en Duitsland. Het dorp geniet de twijfelachtige eer tweemaal het voorwerp van onderhandeling te zijn geweest op de belangrijkste conferenties tussen de Europese grootmachten. Op het Congres van Wenen (1816), na de nederlaag van Napoleon in Waterloo, werd het dorp, waar zich een belangrijke zinkmijn bevond, in drie gedeeld: een Pruisisch deel, een Nederlands deel en een neutraal deel, dat eigenlijk een zelfstandig staatje werd, een zogenaamd condominium met een gemeenschappelijke souvereiniteit. Het huidige Neu-Moresnet was toen het Pruisisch deel, vandaar dat de voertaal nog altijd Duits is. Door het Verdrag van Versailles (1919), na Wereldoorlog één, werd Pruisisch Moresnet Neu-Moresnet en werd het bij België aangehecht. Op 1.1.1977 werd het een deelgemeente van Kelmis. Onze buurman in de Kruisbekstraat in Merksem, waar we na ons verblijf in Duitsland enkele jaren hebben gewoond, Bob genaamd, is als leraar geschiedenis erg geïnteresseerd in het tot stand komen van België, en heeft onze nieuwsgierigheid ter zake opgewekt. Hij is een vrolijke, opgewekte kerel, een beetje een losbol, altijd te vinden voor een grap. Zijn vrouw, Babette, is moeilijker in te schatten. Ze gedraagt zich ietwat als een Dolle Mina met vooruitstrevende ideeën. Ze hebben twee kinderen, zoals wij, van dezelfde leeftijd als de onze, An, het meisje en Tim, haar jongere broertje. De kinderen zitten in dezelfde kleuterschool en zodoende is er een ‘natuurlijke’ band ontstaan tussen onze gezinnen. Af en toe passen we op elkaars kinderen, als een van de ouderparen een avond op stap gaat. Soms gaan we ook samen eten met de beide families. Op een van deze uitjes vertelt Bob enthousiast over het Congres van Wenen en hoe dit reeds indirect een weerslag had op het ontstaan van België, via de opsplitsing van Moresnet. Hij stelt voor een weekend met de gezinnen in Neu-Moresnet door te brengen en daar in het vacantiedomein, dat voorzien is van alle pretaccomodaties voor de kinderen, onze vriendschap verder te verdiepen. Het lijkt Lydie en mij een mooi vooruitzicht op deze ‘historische’ plaats samen te gaan genieten van een ongetwijfeld ontspannend en onderhoudend verblijf. Bob is een charmante, vlotte en aangename kerel en een mooie verschijning: blond, groot, atletisch, kortom niet onaantrekkelijk voor de andere sekse. Babette heeft iets meer uitgesproken ideeën over bijna alles en ondanks haar frivole naam is ze toch iets minder soepel in de omgang. Ze is secretaresse van opleiding, maar ze heeft gekozen voor loopbaanonderbreking om de kinderen op te voeden. Ze is kloek van gestalte, maar met geen overdreven vetgehalte, met geprononceerde, maar nog niet door de zwaartekracht overwonnen vrouwelijke vormen, kortom niet onaantrekkelijk voor de andere sekse. We reserveren drie kamers, één voor de kinderen en twee voor de ouders. Het volgende weekend gaan we, na een uitgebreide verkenning van het domein, met zijn allen een frisse duik nemen in het grote overdekte zwembad. Al de kinderen zijn tussen de twee en de vier jaar oud en kunnen niet of nauwelijks zwemmen. Terwijl Bob en Babette zich met de kinderen ophouden aan de rand van het zwembad, ga ik met Lydie zwembandjes halen in de onthaalruimte. Plots horen we onze vierjarige zoon Tom luid roepen: “Ik kan zwemmen, ik heb geen zwembandjes nodig” en hij stort zich met doodsverachting in de diepte van het zwembad. Bob, die vlakbij staat, reageert bliksemsnel, springt de kleine onverlaat achterna en kan hem zonder al te veel moeite op het droge brengen. Lydie en ik zijn erg geschrokken en we overladen Bob met dank- en lofbetuigingen. Zonder zijn snel en adequaat ingrijpen had dit hier tragisch kunnen aflopen. Vooral Lydie is erg aangedaan en ze drukt Bob langdurig aan haar boezem. Ik hou me ondertussen vooral bezig met de kleine snoodaard, die nog wat ligt te hoesten en te proesten. Als hij stilaan bij zijn positieven komt, worden hem op een vaderlijk zachte manier de levieten gelezen. De dag verloopt verder in opperbeste stemming. Het al met al goed afgelopen voorval in het zwembad heeft de vriendschapsbanden tussen onze families versterkt. ’s Avonds, de kinderen liggen in bed, spreken we af in de kamer van Bob en Babette voor een aangename dagafsluiting samen. Als we de kamer binnen komen, valt het ons op hoe schaars Bob en Babette gekleed zijn. Na het begroetingsritueel en een korte small talk-conversatie, ontdoet Bob zich van zijn nog resterende kledingstukken op uitzondering van zijn onderbroek. Hij neemt plaats op de radiator van de chauffage met zijn fluit triomfantelijk, verticaal als een paal, omhoog in de lucht, nauwelijks bedekt door zijn slipje. Hij kijkt ons aan met een superieur lachje, fier op zichzelf voor het letterlijk uitgestalde lef of is het om zijn gêne te verbergen? We zijn beiden sprakeloos, stomverbaasd. Hier zijn we nog lang niet aan toe en zullen we waarschijnlijk nooit aan toe zijn. Wat bezielt Bob? Is hij in verleiding gebracht door de innige omhelzing van Lydie na de redding van Tom? Feit is dat Bob en Babette aansturen op een gezamenlijk seksonderonsje, want Babette heeft zich nu ook verlost van haar bovenkledij. Ze zit op het bed met alleen nog een minieme, doorzichtige beha en een gelukkig ondoorzichtig slipje. Twee joekels van borsten begroeten het daglicht, uitpuilend uit hun benepen behuizing, schaamteloos vrolijk op en neer huppelend, dansend op het ritme van hun druk gesticulerende meesteres, die met een nors gezicht, druk pratend, haar weerzin probeert te verbergen achter een tirade van jammerklachten, een onvervalste jeremiade, waarvan geen woord tot me doordringt, een pratend gezicht annex borsten in volle actie. Ze heeft de senserotische uitstraling van een voluptueuze buikdanseres met een verlamd onderlichaam. Waarom doet ze hier aan mee? Blijkbaar wil ze haar man een poepje laten ruiken. Wat jij durft, durf ik ook. Een vrouw heeft dezelfde verlangens en rechten als haar man. Haar norse gelaatsuitdrukking verraadt dat ze dit niet met volle goesting en overtuiging doet. Het is waarschijnlijk ook een reactie op het flirterige en misschien ook wel eens overspelige gedrag van manlief. Voor mij is het duidelijk dat het initiatief uitgaat van Bob en dat zijn pijlen gericht zijn op Lydie. Alle andere bilaterale, interfamiliaire lichamelijke aantrekkingskrachten zijn niet van die aard dat ze tot een soort seksueel samenzijn zouden kunnen leiden, waar Bob blijkbaar op aanstuurt. Bovendien zijn Lydie en ik een traditioneel, conservatief koppel, dat het niet zo begrepen heeft op de vrije liefde. Dat leidt alleen maar tot complicaties, ongeluk, miserie en ambras. Babette praat ondertussen rusteloos door om haar onrust te maskeren. Ik luister nog altijd niet, gebiologeerd door haar joekels, die al haar bewegingen als een drilpudding volgen. Ik probeer zo veel mogelijk woorden te bedenken om dit schouwspel te beschrijven, dat me als man emotioneel, fysisch niet onberoerd laat. Waarschijnlijk gaat dit terug naar de baby-moeder-relatie en de allereerste indrukken en instincten als pasgeborene. Het instinct van de zuigeling, dat als residu in het lustcentrum van het brein was neergeslagen, dwarrelt nu terug naar boven. Weelderig, melkwit, moelleux, sappig, romig, zijdeachtigzachtig, warm, mals, vol, rijp, appelvormig rond, glad, soezig en meer in de wellustige sfeer: voluptueus, mollig, wulps, wuft, botergeil. Ze wiebelen, wiegen, zwieren, zwaaien en zwabberen op hoog niveau, synchroon in perfecte harmonie, als een ééneiige tweeling. (Ben ik nu een ma(e)mmofiel of een ma(e)mmomaan?) Vanwaar deze overdreven, kinderlijke fascinatie van een prille dertiger (in het jaar 1973) voor een stel blote, swingende joekels, toch geen volledig onbekend terrein. Primo, hij is honderd procent hetero en als dusdanig volledig gefocust op het weibliche en secundo, de ongewone situatie: een huiselijke, intieme omgeving, waarin een bekende, die hij alleen nog maar verhuld in kleren heeft gezien, zich plots, onverwachts in al haar intimiteit bloot geeft. Ongemakkelijk, maar prikkelend. Ik kan het niet laten, ik moet onwillekeurig terugdenken aan het kinderliedje dat we in het geniep zongen in onze puberteit(tijd): “Hey baberiba, de meisjes van de Priba, die roken sigaretten, die krijgen dikke tetten…” De meisjes van de Priba zijn nu Babette geworden. Het is vulgair en belachelijk, maar het kan niet geloochend worden: de duffe, muffe, wufte walmen stijgen op uit de duistere, krochtige spelonken van de menselijke ziel. Ze praat maar door en hij plaatst overal een grappige opmerking bij. Wij blijven volledig passief. Als ze bemerken dat we ook na verloop van enige tijd, geen aanstalten maken om op hun avances in te gaan, beginnen ze langzaam hun kleren weer aan te trekken. Ze zien de hopeloosheid van hun onderneming in. Babette lijkt opgelucht en Bob blijft zijn eigen zelve, het was allemaal maar om te lachen, en nonchalant steekt hij zijn opstandige buldog terug in zijn kot. Toch kan deze mislukte paringsdans (palingsdans voor de Chinezen) niet onbesproken blijven, al was het maar om de impact op onze vriendschapsbanden te evalueren. We zijn allen akkoord dat één koppel zich te ver heeft begeven in het maken van avances naar het andere koppel en daardoor de relatie onderling in de waagschaal heeft gelegd. Positief is dat het spel eerlijk is gespeeld, zonder achterbakse geheimdoenerij, niet ‘in den duik’. Een herhaling lijkt nu zeer onwaarschijnlijk en zoals de zaken er nu voor staan, zou dit het einde van onze vriendschapsrelatie betekenen. We sluiten het pact van Neu-Moresnet (na Wenen en Versailles): dit gebeuren moet onder ons blijven en we gedragen ons alsof dit nooit gebeurd is. We drinken een glas, we doen een plas en alles blijft zoals ‘twas’ Parenthese : ‘het gynaefiele, seksistische zwijn’ in mij

X. Toeval, keuzes en vrije wil “Ik heb duizend levens gehad, maar ik heb er maar één geleefd” (Cees Noteboom). Het leven is als een eenrichtingstraat, doodlopend als eindbestemming. Het leven is een seksueel overdraagbare ziekte. Metaforen, die de beperking van het mensenleven omschrijven, binnen de gelimiteerde tijd die ons gegeven is. De echte levenskunst bestaat erin deze begrensde tijd zo goed en zo efficiënt mogelijk te gebruiken. Er zijn mensen, die hopen of proberen dit deels te bereiken door een boek te schrijven, de stakkerds. Het begrip ‘goed’ is multi-interpreteerbaar. Zoekend naar de grootste gemene deler, zullen velen uitkomen bij het streven naar positieve betekenis hebben voor de medemens en de omgeving, iets blijvends ten goede achterlaten. (Bram Vermeulen: ”Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde, en de stroming zal nooit meer hetzelfde zijn”.) Met geluk als afgeleid product. Niet alleen onze levensduur is begrensd, ook ons gedrag, ons handelen, ons denken is door allerlei factoren beperkt. We worden voortdurend voor keuzes gesteld, en de ingeslagen weg is onherroepelijk onomkeerbaar, zoals in de openingszin zo kernachtig verwoord. Alleen in onze fantasie zijn we volledig vrij. In de realiteit zijn we voor een groot gedeelte de speelbal van allerlei factoren, buiten onze wil. 1. Toeval. Aan het (afgezaagde) liedje van nature and nurture, die voor een groot gedeelte ons gedrag bepalen, kan een derde strofe worden toegevoegd: het toeval, anderen zullen dit het lot, het noodlot, het fatum, karma, of gewoon chance of pech noemen. Zo is mijn eigen leven, vanaf mijn 24 jaar, grotendeels bepaald door een uitermate toevallige ontmoeting, beschreven in hoofdstuk 2. De kans dat deze ontmoeting ooit zou plaatsvinden kan als uiterst miniem beschouwd worden. Heel toevallig komt ZE 1 keer binnen mijn ‘normale’ actieradius, Noord-Waasland. Heel toevallig komt ZE op dezelfde luttele vierkante meters waar ik op datzelfde moment ook vertoef. Zelf was ik tot dat moment nog nooit binnen haar ‘normale’ actieradius geweest, de driehoek Aalst, Ninove, Geraardsbergen. De kans op ontmoeting kan ruwweg op 1 op 100.000 geschat worden. Indien deze ontmoeting niet had plaats gevonden, dan was er wel een ontmoeting geweest met een andere ZIJ, er zijn ZIJ’s genoeg, en er zijn ZIJ’s met een veel hogere kans op ontmoeting, vooral dan ZIJ’s met een overlappende leefwereld met de mijne. Maar dan had mijn leven als partner in een liefdesrelatie er gans anders kunnen uitzien. Misschien was ik al gescheiden, had ik geen kinderen… Een andere verklaring: we waren voorbestemd om elkaar te ontmoeten en een vast paar te vormen. Toeval bestaat niet, alles wat ons overkomt is ons (nood)lot. Een indicatie in die richting: de onwaarschijnlijke gelijkenis tussen het leven van en de moord op Abraham Lincoln en John F. Kennedy

Om er helemaal een urban legend van te maken, worden er soms moeilijk te verifiëren feiten aan toegevoegd:

XI. Helden en antihelden als selfies. Er is materie en antimaterie, positief en negatief, hoog en laag, gezond en ziek, goed en kwaad… Het ene kan niet bestaan zonder het andere en heeft geen zin zonder het andere. Zo zijn er ook helden en antihelden. Iemand zei: “Choose your heroes with care, you become what you love”. Er zijn helden van alle slag, van alle smaken en van alle gradaties. Het spectrum varieert van gewone bewondering tot identificatie met de held, bewust of onbewust. De held wordt dan geïdealiseerd en hem worden eigenschappen toegeschreven, die men zichzelf zou toewensen of die men zichzelf toedicht, een soort gedroomd alter ego. Zelfs verstandige mensen voelen dan soms de drang om hun held na te bootsen (bijvoorbeeld Jacob, die een John Lennon-bril draagt, Elvis-klonen…). Het is vooral een diep gevoel van zelferkenning, dat dikwijls gepaard gaat met ontroering en onbedwingbare emoties. Zelfkennis en vragen zoals: wie ben ik, wat wil ik, wat denk ik, lijken tijdelijk iets dichter bij een antwoord te komen. Het idool biedt troost en licht in donkere tijden en kan tot voorbeeld strekken bij het maken van moeilijke keuzes. Zeg me wie je helden zijn en wie je met afkeer vervullen en dit zegt veel over wie je bent. Je kiest niet alleen je helden, zij kiezen ook jou. Het is geen volledig vrije keuze: het wordt een soort dwangbuis, die slechts door de tand des tijds langzaam losser kan komen te zitten. Choose your heroes… is dan ook maar de halve realiteit. Er zijn ‘grote’ en ‘kleine’ helden. De grote, publieke of populaire helden zijn vooral te vinden in de sectoren van de sport, de media, de kunst en het entertainment. Een held of een idool moet iemand zijn die excelleert op zijn terrein door een uitzonderlijk vakmanschap, een hoogstaande creativiteit, een buitengewoon charisma, een hoog prestatievermogen en vooral het vermogen om te ontroeren, allemaal redelijk subjectieve begrippen. Het komt er uiteindelijk op aan een uitgebreide schare volgelingen aan zich te binden. ‘Talent’ alleen volstaat meestal niet hiervoor, het is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde. Veel talent breekt niet door, omdat de nodige machinerie ontbreekt om in de publiciteit, om in de schijnwerpers te mogen treden. Relaties en managers met invloedrijke netwerken in de media hebben de touwen in handen to make or break het potentiële idool. Exposure in de media en goede kritieken door ‘prestigieuze’ recensenten kunnen de bal aan het rollen brengen en een volgzame kudde schapen in beweging brengen. Eenmaal de status van idool verworven, wordt deze alleen nog maar opgestuwd, aangezwengeld door een extreme commercialisatie van alle weetjes over het beroeps- en het privéleven van de vedette, vooral in de ‘boekjes’, die een symbiose aangaan met hun cash-cows. De fans vinden alles prima en slikken alle mogelijke nonsens en misstappen, negatief of slecht nieuws is beter dan geen nieuws, liefst overgoten met een sensationeel sausje. Alles is beter dan vergeten worden. Elke scheet moet uitvergroot worden in de media ter heil van de oplagen en de kijkcijfers. Vuistdikke boeken, vrijwel altijd door ghostwriters geschreven, met de meest onbenullige details moeten de onverzadigbare nieuwshonger van de volgelingen tegemoetkomen. Het is van een ondraaglijke lichtheid, van dezelfde grootteorde als die van de (a)sociale media. Het zegt ook veel over de interessesfeer van de brede massa. (All this useless information, I can get no satisfaction.) In de sportsector is men meer afhankelijk van objectief geleverde prestaties, in de politiek heeft men meestal meer critici dan aanhangers. De geschiedenis heeft weinig politieke helden opgeleverd en dikwijls waren het dictators of veldheren, zoals Alexander De Grote, Julius Caesar, Napoleon… Hun status verandert in tijd en ruimte. Stalin wordt nog altijd verkozen als de grootste Rus aller tijden. In de ‘hogere’ kunst is roem en eer stabieler, denken we maar aan Bach, Mozart, Van Gogh, Picasso… Door één enkele heroïsche daad te stellen kan je ook tot het heldendom verheven worden. Bijvoorbeeld de Amerikaanse ex-militairen die op de trein naar Parijs, op gevaar van eigen leven, een gewapende terrorist overmeesteren. De anonieme brandweerlieden die de Twin Towers, die op instorten staan, beklimmen om in een zo goed als hopeloze missie, ingesloten mensen te evacueren. Zo zijn er nog vele bekende en minder bekende voorbeelden. Er zijn ook kleine helden, alleen bekend in hun eigen kring. Ze verlenen hun status meestal aan de kleine alledaagse opofferingen, hun altruïsme, het zonder klagen vervullen van de dagelijkse verplichtingen, het anoniem ondersteunen van allerlei kleine of grotere liefdadigheidsinitiatieven, het zich inzetten voor lokale sociale initiatieven of projecten. Bepaalde beroepen, vaak niet al te best financieel gehonoreerd, zijn in se voorbestemd tot klein heldendom, als ze met hart en ziel worden uitgevoerd, zoals onderwijs, verzorging, hulp aan zwakkeren… Gerard Reve: “Een schreeuwlelijke betoger met een plakkaat voor zijn kop, krijgt meer aandacht dan een zuster die zieke mensen verzorgt en bijstaat”. De roepers, die meestal door eigenbelang gedreven zijn, voeren het hoge woord en staan continu in het midden van de belangstelling, zij maken het nieuws. Het valt te vrezen dat met de achteruitgang van de onbaatzuchtigheid en de solidariteit, geleidelijkaan een tekort zal optreden aan gegadigden voor de sociaal belangrijke beroepen, een trend die nu al merkbaar is. Financieel aantrekkelijker maken van die beroepen of immigratie van allochtonen met de juiste vorming kan soelaas bieden, een proces dat zich nu al voordoet in de zorgsector. Een kleine held wordt men door gewone dingen op een buitengewone manier te doen. Het gaat voor de grote massa onopgemerkt voorbij, alleen de eigen kleine kring van bekenden zal eventueel zijn appreciatie kenbaar maken. Meestal moet gewacht worden tot de pensionering of tot de begrafenis, tot in de afscheidsrede de waardering en bewondering wordt uitgesproken (veel te laat!) Toch is alles niet zo eenduidig als het op het eerste zicht lijkt. Bijvoorbeeld:

XIII. B.S. verkoopt geen B(ull) S(hit) Waar de meeste rock- of popsterren niets te vertellen hebben of zich wentelen in gemeenplaatsen, clichés en banaliteiten, waar anderen zich vermommen in allerlei vreemde personages en creaturen, en zelfs fysiek via schmink, tatoeages en rare kledij een andere persoon worden, die ze ook door houding en gedrag naar hun publiek vertolken, daar is B.S. een baken van authenticiteit en waarachtigheid. In een wereld van poseurs, bezeten door aanstelleritis en een onstilbare honger om op te vallen, valt hij op door zijn afkeer voor fake-gedrag. Een beetje overdreven gesteld: een eiland van oprechtheid in een oceaan van hypocrisie en huichelarij. Nu is men nooit honderd procent zeker of iemand zichzelf is of bewust een rol speelt uit imago-overwegingen. Bovendien is iemand nooit volledig zichzelf of volledig poseur. Alleen een dier is altijd volledig zichzelf, omdat het geen andere keuze heeft. Als mens verschieten we nog wel eens van ons eigen gedrag. Ook onder invloed van alcoholische drank of drugs komen soms ongekende facetten van onze persoonlijkheid naar boven… Veel toeschouwers hebben geen bezwaar tegen show en opschepperij, integendeel, ze omarmen het, wat hun goed recht is. Zie het succes van de vele megasterren. Voor mezelf werkt dit niet, integendeel het stoot me af, het artificiële, het oppervlakkige is niet aan mij besteed. Waarom dan toch zoveel vertrouwen in B.S.? Speelt hij ook geen rol, is het geen groots opgezette show? Mijn gevoel spreekt dit tegen. Als men zijn autobiografie leest, geschreven zonder het publiek als rechtstreeks betrokkene, wordt het duidelijk dat zijn songteksten uit zijn leven gegrepen zijn. Alles is zo doorleefd en zo aangrijpend geformuleerd dat het met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet gefaket kan zijn. Ook qua zeggingskracht, qua poëtische formulering en qua emotionele overtuigingskracht wijst alles in de richting van het aanboren van zijn diepste zieleroerselen. In enkele zinnen en met enkele rake metaforen schetst hij een tragedie, ingrijpende of ontroerende gebeurtenissen en situaties, waarvoor romanschrijvens een gans boek nodig hebben. I was open to pain, and crossed by the rain. I walked on a crooked crutch. I strolled all alone through a fallout zone. Came out with my soul untouched. De perfecte beschrijving van de worsteling met de jeugdjaren. Bobby said he pulled out. But he stayed in. Jenny had a baby. Wasn’t that a sin. Het drama van een bom-moeder in vier zinnen, iets waar anderen honderden bladzijden voor nodig hebben. When the mind gives in. The body takes over. Zwakte, toegeven aan lichamelijke verleiding. With a hole in your belly and a gun in your hand. Ellende en armoede brengen rebellie. I made you rich, rich enough to forget my name. Arbeider ‘bedankt’ baas na zijn ontslag. There is eyes in every shadow. Paranoia. I ain’t looking for nothing. I just want to live. I don’t want no trouble. I have nothing to give. Wanhoop, fatalisme, opgave. Daddy worked his whole life. For nothing but the pain. Now he walked these empty rooms. Looking for something to blame. De triestheid van een leeg arbeidersbestaan en het afreageren op de omgeving. I wanna find one face that ain’t looking through me. De zoektocht naar connectie, naar echte liefde. Down here it’s just winners and losers. And don’t get caught on the wrong side of that line. De onrechtvaardigheid, de tweedeling. Now Judge, I got debts that no honest man could pay. The bank was holdin’ my mortgage and they were taking my house away. Now I ain’t sayin’ that makes me an innocent man. But it was more’n all this that put that gun in my hand. De voorspelling van de subprime crisis en de reactie van een slachtoffer. My dad he sweats the same job from mornin’ to morn. Me, I walk home on the same dirty streets where I was born. Het altijd weerkerende thema over het uitzichtloze arbeidersleven van de vader en het effect op de zoon. Early in the morning factory whistle blows. Man rises from bed and puts on his clothes. Man takes his lunch, walks out in the morning light. Beproefde thema, subliem in zijn eenvoud, in gesproken taal. So tell me what I see, when I look in your eyes. Is that you baby or just a brilliant disguise … So when you look at me, you better look hard and look twice. Is that me baby, or just a brilliant disguise. Twijfel in de ‘andere’, gaat over twijfel in zichzelf. I remember how rough your hand felt on mine. On my wedding day. And the tears cried on my shoulder. I couldn’t turn away … All I can think of is being five years old. Following behind you at the beach. Tracing your footprints in the sand. Trying to walk like a man. Jeugdherinneringen aan zijn vader, overheersen zijn (eerste) huwelijk. It’s the same thing night on night. Who’s wrong baby who’s right. Another fight and I slam the door on. Another battle in our dirty little war. When I look at myself I don’t see. The man I wanted to be. Huwelijksworsteling, ook en vooral door eigen toedoen. Now it ain’t hard feelings or nothin’ sugar. That ain’t what’s got me singing this song. It’s just nobody knows honey where love goes. But when it goes it’s gone gone. Liefde kan niet afgedwongen worden. You shot through my anger and rage. To show my prison was just an open cage. There were no keys no guards. Just one frightened man and some old shadows for bars. Verlossing, geboorte kind. I’m standing in the backyard. Listening to the party inside. Tonight I’m drinking in the forgiveness. This life provides. I’m watching you through the window. With your girlfriends from back home. You’re showing off your dress. There’s laughter and a toast. Toeschouwer op eigen (tweede) huwelijk. From a house on the hill a sacred light shines. I walked through these rooms but none of them are mine. Down empty hallways I went from door to door. Searching for my beautiful reward. De zoektocht gaat eeuwig door. Well I went to leave twenty years ago. Since then I guess I been packing kinda slow. Sure did like that admiring touch. Guess I liked it too much. Bedwelmd door succes. In a cardboard box ‘neath the underpass. Got a one-way ticket to the promised land. You got a hole in your belly and a gun in your hand. Sleeping on a pillow of solid rock. Bathin’ in the city aquaduct. Vluchtelingenellende. I slipped on her shoe, she was a perfect size seven. I said “there’s no smoking in the store ma’am” She crossed her legs and then. We made some small talk, that’s where it should have stopped. She slipped me her number, I put it in my pocket. De schoenverkoper, willoos slachtoffer van de femme fatale. These mills they build the tanks and bombs. That won these country wars. We sent our sons to Korea and Vietnam. Now we’re wondering what they were dyin’ for. Once I made you rich enough. Rich enough to forget my name. Problematiek van sommige Trump-aanhangers. Word was out some men in from Sinaloa were looking for some hands. Well deep in Fresno county there was a deserted chicken ranch. There in a small tin shack on the edge of a ravine. Miguel and Luis stood cooking methamphetamine. In vier zinnen een verhaal vol beelden en tragiek. Vluchtelingen- en drugsdramatiek. Tonight my bag is packed. Tomorrow I walk these tracks. That will lead me across the border. And sweet blossoms fill the air. Pastures of gold and green. Roll down into cool clear waters. De droom van de vertrekkende vluchteling. The sky was falling and streaked with blood. I heard you calling me, then you disappeared into dust. 9/11 brandweerman, wanhoop. I don’t remember how I felt, I never thought I’d live. To read about myself in my hometown paper. How my brave young life was forever changed. In a misty cloud of pink vapour. De naamloze held van 9/11, nooit meer dezelfde. I woke up this morning, I could barely breathe. Just an empty impression. In the bed where you used to be. Coffee cups on the counter. Jackets on the chair. Papers on the doorstep. But you’re not there. De leegheid en het bodemloze verdriet van nabestaanden. We’ll let blood build a bridge. Over mountains draped in stars. I’ll meet you on the ridge. Between these worlds apart. Bruggenbouwer. Where the river runs to black. I take the schoolbooks from your pack. Plastics, wire and your kiss. The breath of eternity on your lips. Poging tot empathie met kind-zelfmoordterroriste. Vier korte gebalde zinnen volstaan om de tragiek te vatten. Young men on the corner, like scattered leaves. The boarded up windows, the empty streets. While my brother is down on his knees. De totale ontreddering en desolaatheid na de ramp. It’s comin’ on closing time. Bartender, he’s ringin’ last call. These days I don’t stand on pride. And I learned how to take a fall. So if you’re seeing what you like. Maybe your first choice he’s gone. Well that’s all right. Baby I could walk you all the way home. Beter tweede keus, dan geen keus. To love is better than to be loved. (?) Troost is beter dan trots. (?) Van saviour naar lucky looser: From:

But I could give it all to you, if only you could ask

Waste your summer praying in vain. For a saviour to rise from these streets. All the redemption I can offer, girl. Is beneath this dirty hood. To:

XIV. “Kleine” helden en gevallen engelen. Mijn kleine-helden-hersenkwab is groot en er is plaats voor vele gegadigden of kandidaten. Het zou te ver leiden om ze allemaal hier ten tonele te voeren. Er zijn in absolute cijfers veel personen, die aan mijn definitie van kleine held voldoen zoals in hoofdstuk XI beschreven, maar in relatieve cijfers (procentueel) zijn het er heel wat minder. Bovendien is mijn indruk, die fout kan zijn, dat hun aantal niet toeneemt, alhoewel er in de media heel wat publiciteit gevoerd wordt omtrent allerlei vrijwillig(st)ers in de vele diverse liefdadigheidsinstellingen en -acties. Daartegenover staat het tekort aan personeel in de educatieve (leraars) en verzorgende beroepen (verpleegsters, bejaardenhelpsters en hun mannelijke collega’s). Sectoren, die omwille van de aard van het werk en de financiële beloning niet echt populair zijn bij de jeugd. Het lijkt er op dat er accidenteel (vrijwilligers) vooruitgang is, maar structureel achteruitgang. Zou het kunnen dat door de aard van de opvoeding alleen nog maar ‘leuke’ dingen in trek zijn bij de opgroeiende jeugd? De immediate gratification, het dopamineshot is allesbepalend. Alle progressieven zullen me nu betichten van ouderwetse, bekrompen ideeën, wat ik ook begrijp. Een ‘kleine’ held. Als illustratie en als eerbetoon aan al mijn kleine helden, het prototype van de kleine held uit mijn onmiddellijke omgeving, de uitverkorene tussen de vele anonieme genomineerden: mijn broer Jo. Binnenkort op Valentijnsdag, wordt Jo 77 jaar. Hij is mijn oudste broer. Dan kom ik (anderhalf jaar later), daarna komen Theo, Albert en Annelies. Jo heeft een jaar van lichamelijke ongemakken achter de rug. Eerst breekt hij zijn achillespees bij een poging zijn persoonlijk record op de honderd meter snellopen te verbeteren, overenthousiast als hij is door de aankoop van een hightech chronometer. Als een raket schiet hij uit de startblokken om bij de eerste explosieve stap als een stervende zwaan neer te ploffen. Krak, achillespees afgeknakt. Later op het jaar worden al zijn boventanden vervangen door een prothese, met als resultaat dat hij er een stuk beter en jonger uitziet, maar dat hij minder smaak heeft bij het eten. Onlangs bij het laatste nieuwjaarsfamiliefeest komt, zoals dat onvermijdelijk is bij oude knarren zoals wij, ook ons beider gezondheid ter sprake. Al lachend vraag ik naar zijn algemene lichamelijke toestand: hoe zit het met zijn bloed- en andere waarden, eraan toevoegend dat als de zijne goed zijn, de mijne dan ook wel goed zullen zijn, aangezien we over dezelfde genen beschikken en dat ik desgevallend een doktersbezoek kan uitsparen. Geen reden tot bezorgdheid, niet lang geleden zijn al zijn bloed- en urinewaarden gemeten en goed bevonden. Tot mijn verbazing krijg ik ’s anderdaags een e-mail van Jo met al zijn fysiologische (chemische) waarden. Ik vraag me af: waaraan heb ik dit te danken, waar heb ik dit verdiend? Terugdenkend aan ons gemeenschappelijk verleden, besef ik nu pas – na zoveel jaren rijkelijk te laat – dat er één patroon is, dat telkens terugkeert: Jo is er altijd als hij ook maar enigszins van dienst kan zijn, onbaatzuchtig en al fluitend, zijn aanstekelijk goed humeur delend met de rest van de wereld. Enkele anekdotes schieten me te binnen:

Op een ontroerend naïeve manier gelooft Jo nog altijd in de goedheid van de mens. Dit probeer ik ook, maar dat lukt me niet zo goed. Hij doet het goede, ik denk het goede. Op niemand jaloers, optimist tot in de kist, alles op zijn best in de beste der werelden. Belastingontduiking, dat bestaat niet, werken in het zwart al evenmin. God schept de dag en Jo fietst er al fluitend en zingend doorheen. (Of doet dit zo lijken? Neen) Wie denkt dat ik bevooroordeeld ben, omdat ik zelf meerdere keren heb mogen genieten van Jo’s onbaatzuchtigheid, heeft het fout voor. Zo is hij jarenlang de vrijwillige, onbezoldigde mecanicien van een bevriend motorcrosser, Antoine, in die mate dat ik me niet van de indruk kan ontdoen dat wel eens van zijn goedheid wordt geprofiteerd (mea culpa). En altijd met een stralend humeur, nooit geïrriteerd, ontevreden of slecht gezind, nooit ruzie, nooit geklaag, dit alles ondanks een zwaar leven als metaalarbeider-lasser. Reeds als puber-adolescent, na het behalen van het diploma aan de vakschool, direct in het volwassen, ongepolijste arbeidersmilieu gekatapulteerd, als lasser bij de scheepswerven van Boel in Temse (zie ‘The working life’ van B.S.), weet hij zich staande te houden, op een wijze die men nu niet meer voor mogelijk zou houden en die nu ook niet meer maatschappelijk getolereerd zou worden. Op zijn negentiende begint hij aan zijn legerdienst en wordt hij gekazerneerd in West-Duitsland, waar hij anderhalf jaar verblijft, met een korte vakantie om de twee maand op het thuisfront. Hij is een model van een soldaat, zowel qua glamour als qua attitude. Nog nooit zo’n mooie soldaat gezien. Na (of was het vóór?) zijn legerdienst doet hij nog een claim to fame als beginnend wielrenner, maar zijn karakter zit hem in de weg: hij doet te veel kopwerk en de anderen profiteren hiervan, zie onze fietstocht aan het Veerse meer. Hij trouwt op zijn vijfentwintigste en wordt een voorbeeldig vader van twee dochters en later drie kleinkinderen. Hij heeft gans zijn leven gewerkt en, voor zover ik weet, niet één dag gedopt. Het geld dat hij als bijklusser verdient gaat hoofdzakelijk naar zijn kinderen en kleinkinderen. Degenen die hem niet kennen, zullen misschien denken: wat een saai en kleurloos figuur. Neen dus, hij is begiftigd met een talent voor flegmatieke humor en met een grote interesse voor sport en muziek. Boven op de zolder heeft hij zijn man cave geïnstalleerd met technologische hoogstandjes. He’s the real master in the art of electricity. Kleine helden als Jo vindt men in alle geledingen van de maatschappij, maar vooral toch in de arbeidersklasse, zoals ik er meerderen heb leren kennen in de fabrieksomgeving, waar ik een dertigtal jaar heb vertoefd. Maar ook bijvoorbeeld in de door velen uitgespuwde klasse van de politici zijn ongetwijfeld welmenende, moedige, idealistische mensen te vinden die tegen alle drek in, die door dikwijls onwetenden en cynici over hen uitgebaggerd wordt (sociale media), toch stand houden. Het is misschien een minderheid, maar ze bestaan. Als men met louter idealistische motieven aan een politieke carrière begint, moet men wel gek zijn om een beter betaalde baan in de bedrijfswereld te verzaken. Vrouwen, van wie dikwijls gezegd wordt dat ze altruïstischer en minder streberig zijn dan mannen, zijn, indien dit waar is, meer voorbestemd tot het kleine heldendom. Dit is zeker zo geweest in het nabije verleden, en waarschijnlijk is het nog altijd zo, alhoewel door de emancipatie en de stijgende deelname aan het beroepsleven het verschil dreigt te verkleinen. Nog maar eens een blijk van mijn seksistisch getinte nostalgie. Toch kan ik me niet van de (misschien foute) indruk ontdoen dat de kleine helden een uitstervend ras zijn. De jongeren van nu zijn zeer op zichzelf gefocust. Van op jonge leeftijd is er de verslaving aan de smartphone, de dopaminekick bij elke mail of appbericht. Het gepamper vanop de kleuterleeftijd zwakt hun weerstand af tegen elke vorm van tegenslag of negatie van hun wensen en verzuchtingen. Kritiek op hun gedrag wordt snel geïnterpreteerd als pesterij. Wereldvreemd gedrag is niet ver weg als ze verwonderd en geschandaliseerd zijn als hun naaktfoto’s op het internet gedeeld worden (sexting). Toch is alle hoop niet verloren als ik zie hoeveel Vlaamse jongeren zich inzetten als leiders in de talrijke jeugdbewegingen. Dat zijn deels potentiële vaandeldragers van het hopelijk niet uitstervend ras van de kleine helden. Het is trouwens opvallend hoeveel politici een verleden hebben bij een jeugdbeweging. Ook de bezorgdheid en het optreden tegen de klimaatopwarming van de jeugd zijn hoopvolle tekens

Jo en ik op latere leeftijd. Een gevallen engel. Mijn eerste kleinkind Kamille, kind van mijn dochter Sabine. Rad van tong vanaf de peuterleeftijd tot op heden. In mijn schriftje enkele memorabele uitspraken uit haar prille bestaan:

Vier keer zijn we samen gevallen met min of meer pijnlijke gevolgen

XV. Sündige Genüsse. Du hast meine Flügel Wind gegeben. of You gave wind to my wings. Wat klinkt het best of het meest poëtisch? Welke van de twee is de oorspronkelijke tekst en welke is de vertaalde tekst? Wie zingt de oorspronkelijke tekst? Weinig ‘kenners’ of popmuziekrecensenten in onze anglofiele contreien zullen het juiste antwoord kunnen geven. Duitse (en andere niet-engelstalige) teksten en bijbehorende muziek zijn in hun ogen en oren a priori minderwaardig en te inferieur om zelfs maar naar te luisteren, laat staan er een gefundeerd oordeel over te vellen. Oppervlakkige nietszeggende clichéteksten worden omarmd, omdat ze zo ‘goed’ klinken in de taal van Shakespeare. (She loves you yeah yeah yeah…) Men vergeet dat de Duitse taal muzikaler is en klankrijker is dan bijvoorbeeld de Engelse of de Nederlandse taal. Dat is natuurlijk ook een kwestie van smaak, maar het uitgebreide repertorium in de klassieke muziek in de Duitse taal wijst toch ook wel in die richting. De vele ij-, ei-, en ou-klanken in het Nederlands pijnigen het oor, terwjil de ei-, de ie-, en de u-klanken in het Duits het oor strelen. (Bijvoorbeeld: Diese Liebe wird uns überleben.) Die Deutsche Sprache ist musikalisch, alleen dit laatste woord zegt alles, in geen andere taal klinkt musikalisch zo muzikaal. Musical in het Engels of musical op zijn Frans is toch van een niveau lager. De Engelse taal is vloeiender, maar de Duitse taal is eufonischer. Ook voor de romantiek is de Duitse taal onovertroffen. Vergelijk:

Toch blijft het Duitse taalidioom ondergewaardeerd in de ‘serieuze’ populaire entertainmentkringen, en niet alleen het Duitse maar ook het Italiaanse, het Braziliaanse… Alle Duitse zangers/artisten worden door de niet-Duitse critici neerbuigend als schlagerzangers gedeklasseerd en zelfs geen woord van bespreking waard bevonden. (Welke niet-Duitser heeft ooit van Herbert Grönemeyer gehoord?) Er bestaat een uitweg om te ontsnappen aan de kortzichtige, hautaine, arrogante, pretentieuze muziekrecensenten, de hogepriesters van de goede smaak. Als je er bij wil horen dan moet je vooral publiekelijk hun ideeën volgen. Af en toe vergissen de herauten van de goede smaak zich en worden ze door hun opvolgers op de vingers getikt. Zo werd Leonard Cohen vele jaren door alle kenners als de wandelende Canadese treurwilg bestempeld, en wordt hij nu algemeen als een onovertrefbaar poëtisch genie omschreven. Misschien staat Grönemeyer dit lot ook nog wel te wachten. Er is nog hoop voor mijn vriend Herbert. (Ik ben zijn vriend niet, hij kent mij niet eens.) Dé uitweg voor alle volgers van de herauten: omschrijf je voorkeuren als guilty pleasures, schuldige oder sündige Genüsse, dan blijf je bij de kring van de kenners horen, je lijdt geen gezichtsverlies tegenover je ‘fellow mede-experts’. Het is de bekende greep uit de trukendoos: voorkom prestigeverlies door je criticasters voor te zijn, door nederig je zwakheden te erkennen. Maak ik me nu niet schuldig aan dezelfde kunstgreep, waar ik anderen van beticht? Misschien wel. Ter mijner verdediging, ik maak geen onderscheid tussen guilty en not guilty pleasures. Een pleasure is een pleasure, het gebodene schept genot en welbehagen in gradueel ervaren mate. Vorm, stijl en inhoud kunnen hierbij een rol spelen. Als alles samenvalt en de performer blijk geeft van een zeldzame creativiteit, van persoonlijkheid, van bepaalde waarden, die me aanspreken, en van charisma, dan kan die performer (in de brede zin) een soort heldenstatus krijgen in mijn ogen, iets waar mijn rationeel ego niet zo blij mee is. Als voorbeeld van een Duitse artieste met de hoogste quotatie op de genotsschaal: Helene Fischer, die door de kenners germanofoben zonder nadenken en zonder kennismaking onmiddellijk zal voorzien worden van het denigrerende label van schlagerzangeres. Zij is nochtans een ongelooflijk veelzijdige artieste of performer:

XVI. Ma compagne de route (My theory of everything) “Sommige relaties lopen goed af. Andere eindigen in een huwelijk” zei mijn vriend, een verstokte vrijgezel “Sommige relaties lopen slecht af. Andere eindigen in een huwelijk” was mijn antwoord. Stabroek, 8 september 2018. We vieren ons vijftigjarig huwelijksjubileum. Mijn dochter Sabine en haar partner Wim hebben alles georganiseerd. Zelfs de locatie, het huis van Wim, en de gastronomische verwenning van de gasten, voor alles wordt gezorgd. Ook over de afwikkeling van de uitnodigingen hoeven we ons geen zorgen te maken. Het is een beperkt feest, in intieme kring, met de naaste familieleden en vrienden. Lydie heeft een fris groen kleed aan, de kleur van de hoop, op 71-jarige leeftijd. Het is prachtig weer en de stemming is stralend als de zon. We hebben plaats genomen op het brede terras aan één lange tafel met uitzicht op het zwembad en de grote tuin. We brengen samen een toost uit op de voorbije vijftig jaar, vijftig jaar van geluk, hartstocht en liefde. Mijn gevoel bij onze eerste ontmoetingen heeft me niet bedrogen. ZIJ was hét en ZIJ is hét nog altijd. Ik ben nog altijd in de ban van haar, ze heeft nog alles waarvan ik ooit heb gedroomd. De schoonheid, de charme en de zachte uitstraling zijn gebleven. We zijn beiden grijs van haar geworden, maar niet grijs van hart. De unificatie, zowel fysiek als psychisch heeft zich meer en meer voltrokken. Ze blijft me fascineren, alle herinneringen aan onze eerste ontmoetingen staan nog vers in mijn geheugen, als de dag van gisteren. Ik ga dit op een subtiele manier proberen tot uiting te brengen in mijn toespraak, maar ik vrees dat ik me weer eens zal verliezen in mijn over-de-top romantische bevlogenheid. Ik ben nu wel zesenzeventig en een zekere zelfbeheersing wordt verondersteld mij niet vreemd te zijn. Daarom start ik mijn toespraak met een algemene beschouwing over romantiek en liefde om mijn gevoelens te kaderen en ook om ze te voorzien van een sausje ironie. Het mag vooral niet te melig of te zeemzoet worden, en ook niet te serieus. Het is dubbel: enerzijds wil ik niet uitpakken met wat een gelukzak ik wel ben, vooral in het licht van de vele strubbelingen en de mislukte relaties in de huidige huwelijksmarkt, en anderzijds wil ik toch dat ons geluk bekend is bij onze intieme kring van familie en vrienden, maar met de nadruk op het feit dat alles ons in de schoot is geworpen door Dame Fortuna en dat dit dus geen reden is om fier op te zijn, het is gewoon een kwestie van toeval en kansen grijpen. Daar hebben we weinig of geen verdienste aan en daar moeten we niet te hoog mee van de toren blazen. Het mag niet te zelfgenoegzaam of te zelfingenomen klinken, het moet iets weg hebben van schuldig plezier. Ik start mijn toespraak met de bekende truc, een soort waarschuwing: “Ons romantisch verhaal is alleen maar boeiend en genietbaar voor de betrokkenen zelf. Dat is dan ook de reden dat je niet met je geluk te koop moet lopen, het is voor de toehoorders alleen maar saai. Zoals in een soap, waar iedereen gelukkig in is. Een andere reden is dat je het noodlot niet mag uitdagen. Maar voor één keer, na vijftig jaar, durf ik het aan, alle wraakgodinnen te provoceren met een eruptie, een uitbarsting van pathetische ontboezemingen (extreme stemmingswissel). Tegen de wraakgodinnen kun je nog iets terug doen, je kunt weer-wraak nemen, door ze opnieuw uit te dagen. Maar vroeg of laat komen die andere godinnen op ons pad, de schikgodinnen, die beslissen over leven en dood. Ze zijn met drie:

Met die eerste, Clotho, kan je nog marchanderen, een deal maken, maar die twee anderen zijn onverbiddelijk. Ze beslissen met meerderheid van stemmen: er valt niet aan te ontkomen (de rol van het toeval, het noodlot duidelijk gemaakt). À propos, valt het jullie niet op dat het altijd vrouwen zijn die over ons lot beslissen? Het was zo in de oudheid en het is nog altijd zo. We gaan nu terug naar de realiteit, het hier en nu of toch het ‘recent’ verleden. Vijftig jaar terug, de tijd van de brylcreem, de vetkuiven, de rock-’n-roll en de kiekengaten. Dan volgt het verhaal van de nachtelijke wandeling van 18 februari 1967 naar Smeerebbe Vloerzegem, in geuren en kleuren beschreven in Hoofdstuk II. Ik word voortdurend onderbroken door mijn partner in love, die zich blijkbaar geneert voor mijn volgens haar te openhartige ontboezemingen en die dit probeert te ridiculiseren door haar begeleidende commentaar. Zo beschrijf ik op een bepaald moment mijn fascinatie voor haar donkere, glanzende, welriekende haren en zij merkt op dat dit te danken was aan de duivenstront in het water, waarmee ze de haren waste, terwijl ik altijd dacht dat dit aan de Schwarzkopf-shampoo te danken was. Dit komt me wel goed uit, het relativeert alles een beetje. En zo gaat het maar door. Ze begint op een gegeven moment zelfs zo hevig te gesticuleren, dat ze haar glas wijn over haar maagdelijk groen kleed morst, tot algehele hilariteit. Ze is nu even afgeleid door haar kleed, dat ze met een grote zoutmolen probeert te ontvlekken. Terwijl ze even buiten strijd is, kan ik rustig mijn gang gaan, niet voor lang echter, want kort daarna begint ze terug te oespeteren en me te ambeteren. Ik bedenk een tactiek om haar het zwijgen op te leggen: lichamelijk contact en haar bij het gebeuren betrekken. Ik leg mijn hand blijvend op haar schouder, zodat ze tot rust komt. Bij de cruciale passages in de speech speel ik samen met haar bepaalde scènes na, zoals onze hand- en kusgebaren voor de kathedraal van Smeerebbe Vloerzegem. Op het einde van de speech neemt ze zelf nog even het woord om de hartelijke, speciale manier waarop ik in die nacht door haar vader (en moeder) werd ontvangen te onderstrepen. De Taunus van de familie werd meteen ter beschikking gesteld om me huiswaarts te begeven. Als bekroning op het werk, als kers op de taart na de speech, wil ik er nog een dansje, een slow, uitpersen, maar de muziek uit de living is nauwelijks hoorbaar op het terras. Bovendien vindt Lydie dat ik op een bepaald moment te opdringerig word. Ze houdt niet van passionele uitingen in het publiek en gelijk heeft ze. Ik dans dan maar met een paar vriendinnen van Lydie. 14 augustus 1968 ’s Morgens zijn we wettelijk in de echt verbonden door de burgemeester van Voorde, die ons huwelijk vergeten is en uit een café moet opgevist worden. Het kerkelijke huwelijk wordt iets later ingezegend door de pastoor in licht benevelde toestand. Chaos en improvisatie zijn troef, misschien sympathiek voor de notulen, maar geen cachet voor de directe beleving. Het feest zelf vindt plaats in feestzaal Edelweiss op de Ninoofse Steenweg in Voorde, met als eigenaars de schoonouders van Paul Van Himst, de familie Neckebroek. Een tante van Lydie, tante Lucia, chef-kok van beroep, treedt op als traiteur en het diner is werkelijk ongemeen lekker. De zaal zit afgeladen vol. Al mijn directe familie, mijn nonkels en tantes en enkele nichten en kozijnen zijn met de bus van nonkel Frans uit Axel van de verre grensstreek naar Voorde afgezakt en ook heel wat vrienden en vriendinnen zijn op de uitnodiging ingegaan. De omvang van de groep doet ietwat afbreuk aan de intimiteit van het gebeuren, maar we proberen met iedereen een praatje te maken. De acht zusjes Jumpstone, mijn tantes, zorgen voor extra spektakel door tussen de menugangen in een zoetgevooisd, meerstemmig concert te geven, waarvan het vogellied ‘pipi pipi kwi, pipi pipi kwi, san san rabibi’ het meest is bijgebleven, een onvergetelijk muzikaal hoogtepunt uit ons leven. We blijven vasthouden aan onze foute muzikale keuze voor onze bruiloftsdans, het was nu eenmaal de openingsdans van onze liefde, ons liefdesanthem tegen wil en dank. We hopen dat de gasten de ironie van de tekst zullen oppikken en smaken. En onder de slepende tonen van Please release me, let me go wordt, met al onze dierbaren als getuigen, onze liefdesband als het ware gesacramenteerd, geëxternaliseerd, geïnstitutionaliseerd, geritualiseerd, geofficialiseerd, bestendigd, bezworen en beëdigd. Niets of niemand kan deze band doorbreken. Hij is unzerbrechlich. ZE ziet er stralend uit, onbeschrijflijk vrouwelijk, onvatbaar mooi, so easy to love, zich overgevend zonder enig voorbehoud. Tranen in onze ogen. We kijken elkaar aan met een blik, voor eeuwig op elkaar gefocust, gebiologeerd. Ik verlies me in de onpeilbare diepte van haar kastanjebruine ogen. We vergeten de wereld om ons heen. We zeggen geen woord tijdens de ganse dans, elk woord zou de sacrale betovering doorbreken. Ogen zeggen meer dan woorden. Ogen zijn de spiegel van de ‘ziel’. We hebben een allesomvattende conversatie van drie minuten met de ogen. Eyes don’t lie. Dit is veel meer onze echte huwelijksverbintenis dan de plechtigheid in het gemeentehuis en in de kerk, een ceremonie, een plichtpleging zonder intimiteit tussen ons beiden, met heel veel afleiding en poespas, die de beleving in de weg staan. Hier bevinden we ons op een eiland midden in een oceaan van zwijgende, passieve toeschouwers. Ik dans op een wolk met een engel, die uit de hemel is neergedaald. Ik weet niet of we één keer gepinkt hebben tijdens de dans. Ik denk het niet, zo volledig, zo onbeschaamd gaan we in elkaar op, zijn we één. Als we al gepinkt zouden hebben, dan hadden we dit gelijktijdig moeten doen. Tijdens drie minuten smelt alles samen, onze ademhaling, ons hartritme, onze bewegingen, ons denken en ons voelen, een symbiose in perfecte harmonie. De muziek houdt op, er volgt applaus, het is alsof we ontwaken uit een droom. De rest van het feest gaat een beetje aan ons voorbij. We dansen af en toe tussen de deinende massa, er worden leuke spelletjes gespeeld onder leiding van de olijke nonkels en tantes en we proberen nogmaals met iedereen een sociaal praatje te doen. Één man zondert zich meermaals af en zit een beetje triestig in zijn glas te staren aan de bar. Het is Lydie’s vader die beseft dat hij zijn dochter, die hij boven alles lief heeft, heeft verloren aan zijn rivaal, met wie hij nochtans goed kan opschieten en… Rond twee,drie uur verlaten we het feest, om na een korte nachtrust ons op weg te begeven naar ons appartement in Leuven, op het einde van de Tiense straat, huisnummer 243, boven een apotheek. We brengen de dag door met orde te scheppen en het inrichten van onze nieuwe woonomgeving. Tussendoor spelen we liefdesspelletjes, nu we voor de eerste maal van een eigen nestje kunnen genieten. We gaan vroeg naar bed en beleven hier onze huwelijksnacht. In de duisternis glijden mijn vingers over haar huid en voel ik haar zachte repliek. De kamer vervaagt en ik ben op de hoogste top, als ik haar in mijn armen hou, en het maanlicht door het venster stroomt ’s Anderdaags vertrekken we op huwelijksreis naar de meest romantische aller steden, Parijs. We vertrekken op goed geluk, op de bonne foi, avontuurlijk, niks gepland, zoals vrije vogels. Onze Simca Aronde decapotabel brengt ons overal, waar wij hem heen sturen, zij het soms met lichte tegenstrubbelingen. Als reisroute kiezen we voor de secundaire landwegen, kriskras door de pittoreske dorpen van de Ardennen. We hebben al de tijd: we zijn beiden in zomervakantie. Heel ontspannen, meezingend met de liedjes op de radio, cruisen we door het golvende landschap. Plots merken we op korte afstand enkele gendarmes. We arriveren aan de Frans-Belgische grens voor we het goed en wel beseffen. Algemene controle en het blijkt dat we vooraan een kaalkop hebben, iets waarvan we ons niet bewust zijn. We komen er vanaf met een fikse boete en met de belofte dat we bij de eerste garage die we tegenkomen, een nieuwe band laten steken. Zo gezegd, zo niet gedaan. We plannen een band te laten steken op de terugreis in één van de meerdere bandencentrales (of kerkhoven) die we in Wallonië gepasseerd zijn. We rijden lustig door richting Parijs. Na heel wat omzwervingen door de Franse campagne belanden we, als bij toeval, in het Noord-district van Parijs, Boulevard de Clichy, Montmartre… We zoeken een goedkoop hotelletje in de buurt. We lijken wel te belanden in een Franse crimifilm van Georges Simenon. In ons hotel op de Avenue de Clichy, waar de muren afgebladderd zijn, de vloertegels afgebrokkeld en de plankenvloeren kraken onder onze voetstappen, verwachten we elk ogenblik commissaris Maigret te zien opduiken. Gelukkig is het beddengoed proper, een conditio sine qua non om te blijven. De sfeer doet me een beetje denken aan de sfeer in onze eerste woning in De Klinge in mijn prille jeugdjaren. Alles ademt nostalgie, weemoed, geen steriele, klinische toestanden. Dit belet ons niet ’s avonds de beroemde, beruchte omgeving te gaan verkennen, de Place Pigalle, de Moulin Rouge… Het is nu niet bepaald de omgeving waar je als verliefde tortelduifjes op huwelijksreis moet gaan vertoeven. Na een korte blik op de vleesmarkt houden we het voor gezien en besluiten we een klein, intiem restaurant op te zoeken in een rustige buurt. We vinden vlug iets naar onze gading en genieten urenlang van een romantisch souper bij kaarslicht ’s Anderdaags gaan we Montmartre verkennen. Nu we toch in Parijs zijn moeten we toch ook even de toerist spelen. De Sacré Coeur-kerk en de Place du Tertre zijn enkele uren van onze kostbare tijd waard. We nemen een zonnebad op de bovenste trappen die leiden naar de Sacré Coeur, vanwaar we een prachtig panoramisch zicht hebben op le tout Paris. Op de Place du Tertre laat Lydie zich vereeuwigen door één van de vele tekenaars (en schilders). De tekening in grafiet is niet helemaal geslaagd. ZE kijkt een beetje sip naar het resultaat, maar ik troost haar met de gedachte dat haar schoonheid niet op papier te vatten is. De rest van de dag spenderen we aan doelloos flaneren door de smalle, maar sfeerrijke en schilderachtige straatjes van het oude Montmartre. We zijn vrij, niets moet, en elk voorstel van de ene wordt gretig door de andere opgevolgd. We eten van een baguette, we drinken pastis, en proeven cognac en cointreau. Lichtjes beneveld zetten we ’s avonds de kroon op de dag met een uitgebreide maaltijd op een terras in een stemmig zijstraatje van de Rue de Saint-Pétersbourg. De volgende dagen bezoeken we ook het centrum van Parijs, flaneren we langs de Seine en liggen we te stoeien in de parken van het groene hart van de mooiste stad ter wereld. Zeker nu we die gezien hebben door de ogen van de liefde. De Eifeltoren was nog nooit zo hoog. Na een tiental dagen verlangen we terug naar ons liefdesnest in Leuven. We vertrekken met nog steeds onze kaalkop vooraan. Als we de grens naderen bekruipt ons een licht gevoel van spanning. Zal er weer controle zijn aan de grens? We hopen de grenspost van op grote afstand waar te kunnen nemen en eventueel nog rechtsomkeer te kunnen maken, als er weer gendarmes geposteerd zijn. Helaas, de grenspost bevindt zich vlak achter een bocht, de gendarmes staan op een honderdtal meter voor ons, te laat om nog om te draaien. We krijgen een tweede proces-verbaal voor dezelfde kaalkop. Vloekend en tierend vervolgen we onze weg in België. We stoppen bij de eerste bandencentrale (kerkhof) en laten onze dure kaalkop vervangen door een splinternieuw exemplaar. Onze huwelijksreis dreigt te eindigen in mineur, tot we aan een kruising zonder wegwijzers komen. We twijfelen, moeten we links of rechts afslaan? Op de heenreis zijn we rechts afgeslagen, het zou wel raar zijn om nu links af te slaan, is mijn redenering. Lydie barst uit in een onbedaarlijke lachbui. Pas nu besef ik mijn eigen stommiteit. Minutenlang zijn we in de greep van de slappe lach. De stemming slaat helemaal om, de proces-verbalen zijn nu een fait divers geworden waarover nog in lengte van dagen gelachen zal worden. Ik prijs me gelukkig dat ik niet alleen een partner in de liefde maar ook een partner in de lach gevonden heb. Ik ben er nu rotsvast van overtuigd: beminnen en bemind worden is de essentie, de zin van ons bestaan in dit aardse tranendal. We zullen doorgaan tot met het schrijden van de tijd en met het voltrekken van het noodlot geluk voor één van ons beiden de vorm zal aannemen van een onuitwisbare herinnering. ( Maar wie zal er mijn haar knippen als ZIJ er niet meer is?)

Отрывок из книги

Текст предоставлен ООО «ЛитРес».

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

.....

Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.

Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.

.....

Добавление нового отзыва

Комментарий Поле, отмеченное звёздочкой  — обязательно к заполнению

Отзывы и комментарии читателей

Нет рецензий. Будьте первым, кто напишет рецензию на книгу Memoires van een nobele onbekende
Подняться наверх