Читать книгу De Wonderbouw der Wereld - Anton Pannekoek - Страница 10
5. DE STERREBEELDEN.
ОглавлениеWanneer wij de sterren aan den nachtelijker hemel beschouwen, zien wij, dat zij groepen en figuren met elkaar vormen, die steeds onveranderlijk hun vorm behouden. De merkwaardigste onder deze zijn den menschen reeds in den vroegsten tijd opgevallen, toen zij voor 't eerst op den hemel gingen letten; zij kregen bijzondere namen evenals ook enkele aparte sterren. In de oude Grieksche heldenliederen van Homerus worden Orion, de Boötes en de Wagen vermeld en evenzoo de Hondster Sirius, die voor duizenden jaren in Egypte vereerd werd. Overal zijn de primitieve volken met eenige opvallende stergroepen bekend; hier te lande kennen de boeren onafhankelijk van alle schoolonderwijs de Zevenster en den Wagen. Waar de menschen zich dan meer en geregelder met den sterrenhemel bezighielden, ontstond de behoefte om ook aan andere groepen namen te geven, die, al naar een uiterlijke gelijkenis of een mythologischen samenhang, aan de dierenwereld, de menschenwereld of de sagenwereld ontleend werden. Zoo zag men in een kruis van 5 sterren een vliegenden vogel, b.v. een zwaan; in een smallen, rechtopstaanden vierhoek een menschelijke gestalte. De Babyloniërs hebben reeds meer dan 10 eeuwen v. Chr. vele sterrebeelden en aparte sterren van namen voorzien; de Grieken uit de klassieke oudheid hebben deze gedeeltelijk van hen overgenomen en aangevuld. De moderne wetenschap heeft deze verdeeling van de sterrenwereld in sterrebeelden bewaard, omdat dit een uitstekend middel is om die anders zoo onoverzichtelijke, onregelmatige massa te ordenen, vlug den weg te vinden aan den hemel en ook de kleinere sterren door een letter of een nummer in zulk een sterrebeeld aan te duiden. Omdat het moderne West-Europa zijn wetenschap voortgebouwd heeft op de grondslagen, die aan de Grieksche oudheid ontleend waren, zijn de meeste nu gebruikelijke namen aan de Grieksche goden- en sagenwereld ontleend; andere volken, zooals de Chineezen, hebben geheel andere sterrebeelden en namen.
Wanneer wij nu met behulp van sterrekaarten de voornaamste sterrebeelden en sterren willen leeren kennen, moeten wij wel op een omstandigheid letten, die ons anders licht in de war zou kunnen brengen. Wij treffen aan den hemel nu en dan heldere sterren aan, die niet op de kaarten staan en waardoor een sterrebeeld er geheel anders uitziet dan op de kaart. Deze sterren konden echter op de kaart niet opgenomen worden, omdat zij geen vaste plaatsen hebben, maar voortdurend tusschen de andere sterren ronddwalen. Het zijn de zoogenaamde dwaal-sterren, of, naar het Grieksch, Planeten (planeta beteekent "de rondzwervende"), en tot hen behooren de allermooiste en schitterendste sterren.
[Illustratie: Kaart I. Noordelijke hemel.]
Zij bevinden zich altijd in een smalle strook van den hemel, die op de kaarten als "dierenriem" aangeduid is; vinden wij dus ergens in deze strook een heldere ster, die op de kaart ontbreekt, dan is het stellig een planeet, en na eenige dagen of weken zullen wij haar op een andere plaats vinden.
Wij beginnen onze beschouwing met den herfst, laten wij zeggen in Oktober 's avonds om 10 uur, en wij richten het oog eerst naar het Noorden. Wat wij daar zien, toont ons kaart I, wanneer men de kaart zóó houdt, dat het woord "herfst" onder komt; de boog, waar dit woord onder staat, stelt den horizon voor, terwijl het toppunt des hemels recht boven ons hoofd door een cirkeltje met de letter H wordt aangeduid. Juist in het Noorden op geringe hoogte staat de Wagen, of, zooals de sterrekundigen hem noemen, de Groote Beer, een figuur van 7 heldere sterren, die wel het meest van alle sterrebeelden bekend is. Bij de boeren heet hij vaak de Ploeg, wat zijn vorm nog veel treffender weergeeft. De dissel of de staart is naar links gekeerd; de beide meest rechtsche sterren van den vierhoek wijzen naar boven bijna precies naar de Poolster. Van de Poolster gaat links naar beneden een boog van kleine sterretjes, die ook in een vierhoek eindigt; wegens de gelijkenis in vorm heeft men dit beeld de Kleine Beer gedoopt; de Poolster vormt de punt van zijn staart. Tusschen de beide Beren en dan links naast den Kleinen Beer slingert zich een sterrenrij, de Draak, die naar het Noordwesten toe in een kleinen scheeven vierhoek eindigt. Links daarnaast staat in het Noordwesten de heldere ster Wega in de Lier. De kleinere sterren links boven de Poolster vormen het sterrebeeld Cepheus; en recht boven ons hoofd staat als een driehoek met een staart of ook als een misvormde letter W het opvallende beeld Cassiopeia.
Gaan wij nu tot de sterrebeelden aan den westelijken hemel over, dan gebruiken wij kaart II, die wij zóó houden, dat de lijn, die den zuidwestelijken horizon voor den herfst aanduidt, naar onderen ligt; de plaats H duidt het toppunt van den hemel boven ons hoofd aan. Juist in het Westen staat de Zwaan als een kruis van sterren, de heldere ster aan den staart boven, de beide vleugels links en rechts, en den kop diep naar beneden. Een flauwe lichtband, grillig uit wonderbare wolkjes en banden samengesteld, de Melkweg, loopt door dit beeld heen, naar boven naar Cassiopeia, naar beneden naar den Arend met de heldere ster Altaïr.
[Illustratie: Kaart II. Zuidelijke hemel in zomer en herfst.]
Meer naar het Zuiden toe liggen in den Dierenriem de uit kleine sterretjes bestaande beelden Steenbok en Waterman, en daaronder, laag in het Zuiden, de heldere maar steeds door de dampen van den horizon verzwakte ster Fomalhaut. Hoog in het Zuiden ligt als een groot opvallend vierkant het dichterpaard Pegasus op zijn rug, met den kop naar rechts gekeerd.
Met behulp van kaart III, waar een getrokken lijn den Zuid-oosthorizon voor den herfst voorstelt en de letter H weer het toppunt, zien wij, dat aan den vierhoek van Pegasus zich naar het Oosten de sterrenrij van Andromeda aansluit; daar beneden staat de Ram en nog lager in het Zuidoosten de Walvisch, alle met minder heldere sterren. Vlak in het Oosten klimt naast Andromeda Perseus naar boven. Onder hem ligt een dicht opeen gedrongen hoopje sterren, de Zevenster (of de Pleiaden) en de roodachtige Aldebaran, waaraan een groepje kleine sterren in de gedaante van een liggende V vastzit; beide groepen behooren tot den Stier. Onder den Stier duikt in het Oosten Orion juist boven den horizon op, door zijn rijkdom aan heldere sterren het schoonste sterrebeeld; links staat de schitterende roode Betelgeuse,1) rechts de even heldere blauwwitte Rigel; in het midden staan de Drie Koningen, de gordel van Orion, een rij van drie iets minder heldere sterren, die in een rechte lijn vlak boven elkaar staan. Links van Orion staan laag in het Noordoosten de Tweelingen; daarboven schittert in het Noordoosten in het sterrebeeld de Voerman als helderste ster de geelachtige Capella, die van de Poolster gescheiden is door een groote leege ruimte zonder een enkele heldere ster.
1) De meeste sternamen zijn min of meer verminkte Arabische woorden. Betelgeuse komt van bed-el dsjaoedza == schouder van den reus; Rigel van ridsjl-el-dsjaoedza == voet van den reus; Wega komt van el-waki == de vallende (arend). Altair van el-tair == de vliegende (arend); Algol van râs-el-goel == kop van het monster, Deneb beteekent staart, el-debaran (Aldebaran) == de (op de Zevenster) volgende; foem-el-hoet (Fomalhaut) == bek van den visch, achir-nahr (Achernar) == einde van de rivier. Aan het Grieksch zijn ontleend: Sirius (seirios == de vurige, brandende), Arkturus (arkt-oeros == berenhoeder), Antares (beteekent aan Ares (Mars) gelijk), Procyon (aan den hond, nl. Sirius, voorafgaand). Latijnsche namen zijn: Capella (het geitje), Spica (de korenaar) en Regulus (de vorst).
[Illustratie: Kaart III. Zuidelijke hemel in herfst en winter.]
Beschouwen wij nu den hemel in den winter, b.v. in Januari 's avonds om 10 uur. Wij vinden dan in het Noorden weer dezelfde sterrebeelden als in den herfst, alleen in een anderen stand, zooals kaart I ze toont, wanneer men het woord "winter" beneden houdt. Wega is verdwenen, het vierhoekje van den Draak staat beneden, en links daarvan, op dezelfde hoogte, bevindt zich Deneb, de helderste ster in den Zwaan. De Groote Beer klimt in het Noordoosten omhoog, Capella schittert recht boven ons hoofd en Cassiopeia daalt in het Noordwesten naar beneden. In het Westen zien wij met behulp van kaart III, waar W het toppunt van den hemel aanduidt, de sterrebeelden Perseus, Andromeda, Pegasus, Ram, Walvisch, die wij van den herfsthemel kennen, naar beneden dalen. In het Zuiden staat nu een overvloed van de mooiste sterrebeelden met de helderste sterren; iedereen kent de fonkelende pracht van de vriezende winternachten. In het midden, recht in het Zuiden, staat de reus Orion, als een opstaande rechthoek, met de roode Betelgeuse aan den linkerschouder boven, de witte Rigel aan den rechtervoet beneden. Een krans van heldere sterregroepen ligt in een wijden kring om hem heen. Rechts boven staat de Stier met de roodachtige Aldebaran en het Zevengesternte; juist boven staat de Voerman met de geelachtige Capella hoog boven ons hoofd; schuin links boven ziet men de Tweelingen met de beide heldere sterren Castor en Pollux; vlak links staat de eenzame Procyon in den Kleinen Hond, en schuin links beneden de helderste van alle vaste sterren, de blauwachtig-witte hondster Sirius, die met een aantal lager liggende sterren het sterrebeeld de Groote Hond vormt.
Onderzoeken wij met behulp van kaart IV den Oostelijken hemel verder, zoo zien wij daar als voornaamste sterrebeeld den Leeuw met een vrij heldere ster Regulus omhoogstijgen. Rechts daarvan steekt de Waterslang haar kop omhoog. Boven den Leeuw staan in het Noordoosten een aantal kleinere sterren, die tot den Grooten Beer behooren.
[Illustratie: Kaart IV. Zuidelijke hemel in winter en lente.]
Het voorjaar toont ons om 10 uur 's avonds in April in het Westen (zie kaart IV, waar L het toppunt van den hemel aanduidt) de wegzinkende achterhoede van de heldere wintersterren. Orion is bezig onder te gaan; nadat de Drie Koningen als een liggend rijtje ongeveer tegelijk met Sirius verdwenen zijn, blijft alleen Betelgeuse nog eenigen tijd zichtbaar. Boven haar staan de Tweelingen, links daarnaast schuift Procyon achter hen aan, en rechts van allen staat de Voerman met Capella in het Noordwesten. Van het Zuidwesten door het Zuiden naar het Zuidoosten strekt zich als een lange reeks van kleinere sterren de Waterslang uit; daarboven staat hoog in het Zuiden de Leeuw, waarvan de mooiste ster Regulus lang niet de helderheid van de wintersterren bereikt. Laag in het Zuiden valt ons een kleine scheeve vierhoek op van matig heldere sterren: de Raaf: links daarboven (van hier af gebruiken wij voor den oostelijken hemel kaart V) bevindt zich het sterrebeeld de Maagd met een enkele heldere ster Spica (de Korenaar), en nog hooger aan den hemel staat een vreemd vertakt hoopje kleine sterretjes, het Hoofdhaar van Berenice. Prachtig schittert hoog in het Zuidoosten de roodachtiggele Arcturus, de helderste ster van den Boötes, en iets lager staat daarnaast een boog van kleine sterren, de Kroon, met Gemma (de Edelsteen) als helderste tusschen de andere. Als een bochtige sterrenreeks stijgt daaronder de Slang naar boven. Een groot aantal meest kleinere sterren in het Oosten vormen het sterrebeeld Hercules, en daarnaast vinden wij in het Noordoosten de Lier met de heldere, witte Wega. De Noordelijke hemel toont ons het beeld van kaart I met het woord "Lente" beneden. Hoog boven ons hoofd staat de Groote Beer, laag in het Noorden dicht bij den horizon Cassiopeia; in het Noordwesten daalt Capella naar beneden, in het Noordoosten stijgt Wega omhoog.
De zomeravonden in Juli en Augustus toonen ons, wanneer de schemering verdwenen is, een pracht van sterren, die niet minder is, maar van een andere, weekere natuur dan de strakke, tintelende felheid van den winterhemel. Nu is het vooral de teere lichtband van den Melkweg, die met zijn wonderbaar schilderachtigen en grilligen vormenrijkdom van heldere nevelwolken, lichtstrepen, donkere holen en groeven het oog treft.
[Illustratie: Kaart V. Zuidelijke hemel in lente en zomer.]
In zijn loop van het noordoosten naar het Zuiden wordt hij door een reeks van mooie sterrenrijke beelden begeleid, al is ook het aantal der allerhelderste sterren niet zoo groot als aan den winterhemel. In het Noordoosten stijgt Cassiopeia omhoog; aan haar sluiten zich de kleine sterren van Cepheus aan, en daarnaast zweeft, hoog in het Oosten, als een groot sterrenkruis de Zwaan. Op zij naast den Melkweg schittert hoog boven ons hoofd Wega in de Lier. Meer naar het Zuiden toe (zie kaart II, waar Z het toppunt van den hemel beduidt) volgt de Arend met de heldere ster Altaïr. Beneden den Arend ligt een opvallende heldere melkwegvlak in den vorm van een schild, die aan een sterrebeeldje met enkel kleine sterretjes dezen naam heeft gegeven; en laag in het Zuiden toont ons de Schutter een door de dampen van den horizon sterk verzwakt beeld van een opgehoopt mengsel van sterren en vlokkige lichtnevels. Rechts daarnaast (zie kaart V) staat het sterrenrijke beeld van den Schorpioen met de roode Antares, waar, door de nabijheid van den horizon, van het melkweglicht nauwelijks meer iets te zien is. Boven den Schorpioen bevindt zich aan den Zuidwesthemel de Slang met den Slangendrager en daarboven Hercules, alle zonder opvallende sterren. Hoog in het Westen schittert als helderste ster van den zomerhemel de roodachtige Arcturus in den Boötes; diep onder hem gaat Spica juist onder. Hoog in het Noordwesten daalt de Groote Beer naar beneden; recht in het Noorden strijkt Capella vlak boven den horizon langs. In het Noordoosten stijgen eenige sterren van Perseus, in het Oosten Andromeda en daarbij aansluitend in het Zuidoosten de vierhoek van Pegasus boven den horizon omhoog.