Читать книгу Een Kerstlied in Proza - Charles Dickens - Страница 3
ОглавлениеUitgegeven voor De Mij. voor Goede en Goedkoope Lectuur door G. Schreuders Amsterdam
De vertaler wenscht openlijk te erkennen, dat hij hier en daar een dankbaar gebruik heeft gemaakt van de aanteekeningen van den heer Ten Bruggencate in diens bekende uitgaaf van het origineel.
J. K.
Iets over Charles Dickens
(1812–1870).
Er is geen werk en er zijn geen schrijvers, waarover het zoo moeilijk valt in later leven te oordeelen als die, waarmee men geleefd heeft in zijn jonge jaren, waarvan men genoten heeft toen lezen nog een wonderbaarlijk opgaan was in vreemde werelden van volkomen echtheid, zonder andere toets dan “boeiend” of “vervelend”.—Dickens is er zoo éen voor mij geweest. En ik zou niet graag geroepen worden een oordeel te schrijven over Pickwick, Barnaby Rudge, Olivier Twist en de Kerstvertellingen, want ik kom er niet los genoeg van mijn jonge ervaringen.
Doch oordeelen over deze Kerstvertelling moet de lezer maar zelf. Een kort woord is alleen noodig over den schrijver.
Toen hij deze Kerstvertelling schreef was hij dertig jaar en al een der populairste vertellers van zijn tijd door zijn Samuel Pickwick. Hij had achter den rug een nogal moeilijk leven van den kleinen burgerjongen, die van buiten naar Londen was gekomen om er zijn weg te zoeken. Zijn eerste rustpunt dáár was een advocaten-kantoor; zijn tweede was het verslaggeversambt van terechtzittingen. Zoo leerde hij veel kennen van den ondergrond van het groote stadsleven; van de praktijken der rechtsgeleerden; de kronkelpaden van het gerecht; de hardheid van het armelijke leven in de groote stad. En hij oefende zich in schrijven; werd novellistisch reporter; schetsenmaker; later: romancier, die in wekelijksche afleveringen lange verhalen pende vol avontuur, realisme, humor, satire, pathos en zedeles,—alles door elkander.
Door zijn eigen tijdgenooten is Dickens nogal eens geschuwd om zijn realisme; en tegelijkertijd is hem de kritiek niet gespaard om zijn tot in de karikatuur-vervallende òver-typeering en zijn effectbejag. Wat tegenstrijdig klinkt, doch het in zijn geval niet is. Want zijn realisme was zuiver zedekundig-maatschappelijk en humanitair, stond geheel onder den invloed van zijn behoefte tot aanwijzen van misbruiken en opwekken tot verbeteren. Niet om de koel- en verstandelijk waargenomen werkelijkheid weer te geven, was het hem te doen. Maar om zijn lezers te doordringen van de vele ellende, die om hen heen groeide, en waar zij onverschillig voorbijgingen; en ze de misbruiken te doen kennen, die om verbetering riepen. Zelf zoo sterk gevoelsmensch, dat hij onder het neerschrijven zijner eigen verbeeldingen soms half ziek werd, liet hij zich al schrijvend door dat gevoel beheerschen tot overdrijvingen en sentimentaliteiten, welke in dien éersten tijd der 19e eeuw nog uit de 18e eeuw in heel de romantische letterkunde voortleefden. En zijn humor was onder den invloed van de echt Engelsche clowneries en de gezochte aardigheden, die nog tot vandaag den dag het tooneel er beheerschen, in éen rechte lijn van Shakespeare tot Bernard Shaw. Het is de humor van een volk van lijn-kunst, dat gauw overslaat tot de charge en de caricatuur der overdreven vormen en òver-typeering. En Dickens, geboren acteur en voordrager, is wel in alle opzichten de sterke openbaring van al zijn volks-eigenaardigheden gebleken. Maar hij bezat daarnaast de onontbeerlijke eigenschappen om zijn fouten te doen vergeten in de sterke wegsleependheid van zijn aard; de kracht van zijn verbeelding; de fleur van zijn grappigheid; de uitbundigheid van zijn vinders-vernuft, en de meegevoeligheid van zijn hart.
Tijdens de jaren van zijn leven (1812–1870) heeft Engeland een geleidelijke evolutie doorgemaakt, waarin versteend industrialisme en verrotte politiekerij door de zelf-ontwaking van de onderdrukten en het edelmoedig verzet van idealisten uit de andere klassen, werden omgewerkt tot bescherming van de arbeiders en zuiverder democratie. Tot die edelmoedige idealisten heeft ook Dickens behoord en zijn strijd tegen misbruiken in de rechtspraak, misbruik in de kostscholen, tyrannie van den gehuwden man, kinderverwaarloozing, heeft de hervormingsbeweging niet weinig geholpen. Hij had een macht over duizenden van lezers, in wier gemoed hij soms wel wat òverforsch kwam roeren, maar die zóo in hem en zijn scheppingen geloofden, dat zij, naarmate zijn werk in wekelijksche afleveringen vorderde, hem overstelpten met smeekbrieven om een kleine heldin toch niet te laten sterven; of dìè toch met dìèn te laten trouwen—.
Aan een populariteit als deze zit altijd gevaar. Men wordt geen schrijver voor de menigte, als men niet in sterke mate eigenaardigheden heeft die tot velen spreken en velen gemeenzaam zijn, en wat vele menschen met elkaar gemeen hebben, kan alleen het àlgemeene zijn. Het fijnere, bizondere, in zich zelf verlorene is uit den aard der zaak maar voor weinigen. Doch dit algemeene behoeft niet noodzakelijk het grove, alledaagsche, oppervlakkige, sentimenteele te wezen. Er zijn kunstenaars door wie de sterke en groote levensstroom beweegt; menschen met breed gebaar, gansche levensruimten vullend, en die aldus op dien breeden, gullen en warmen levensstroom velen met zich nemen. Victor Hugo is zulk een mensch geweest, Peter Benoit was er een. Ook Björnson en Zola. En Dickens, hoewel zijn gebaar niet zóo breed, en zijn verbeeldingsleven niet zoo gul-echt was, behoorde toch wel tot hen, die hun populariteit dankten aan het sterke dat in hen was, en niet aan hun levensvervalschingen en niets-ontziende doordravende oppervlakkigheden, als nu Marie Corelli haar voorbijgaande populariteit bezorgen.—
Zijn Kerstvertelling, in 1842 geschreven, is een heel karakteristiek staal van zijn eigenaardige kunst. Er is de echt-Engelsche, op het ijzingwekkende gerichte, verbeelding; de bizarre humor; de sterke gevoeligheid en de humanitaire strekking in, die de vier grond-elementen van zijn werk vormen. In zijn soort is het compleet en ook door hem zelf niet overtroffen. Werk van langer adem van hem—en dat is wel het meeste—was zoo spoedig niet te vertalen. Maar het staat op onze lijst voor de toekomst. Want het behoort gemeengoed van allen te blijven of te worden.
L. S.