Читать книгу Het Geld van Robinson Crusoe - David Ames Wells - Страница 3
ОглавлениеVoorwoord.
De Vereenigde Staten van Noord-Amerika waren door den oorlog tegen de Zuidelijke Staten voor tal van moeilijkheden gekomen op finantieel en monetair gebied; men denke slechts aan de overmatige uitgifte van de befaamde “green-back’s”, muntbiljetten, welke door te groote uitgifte ernstig in waarde waren gedaald tegenover het metalen geld; allerlei verschijnselen van inflatie en van depreciatie van geld hadden zich voorgedaan en brachten de gemoederen evenzeer in beweging, als thans gedurende den grooten oorlog wederom het geval is geworden.
Niet alleen waren groote fouten begaan op finantieel en monetair gebied, maar de maatregelen, welke van verschillende zijden als geneesmiddelen voor de ondeugdelijke toestanden werden aangeprezen waren meermalen nog veel afkeurenswaardiger.
Vele artikels werden gepubliceerd en redevoeringen gehouden, het geld- en muntvraagstuk bleef echter voor de groote massa onbegrijpelijk, ook al gevoelde zij dagelijks de nadeelen van een verkeerde regeling; het groote publiek vond die verhandelingen onduidelijk, of vervelend, en het gevolg was, dat wanbegrippen en dwaalleer op dit punt steeds weder te voorschijn konden komen.
In die omstandigheden werd aan den Amerikaan David A. Wells, Special commissioner of Revenue, gevraagd of hij kans zag om een verhandeling te schrijven, waarin die belangrijke vraagstukken over geld- en muntwezen op de meest eenvoudige wijze zouden uiteengezet worden, en in een stijl dat het groote publiek lust zou gevoelen om aan die abstracte en tot vervelens toe behandelde economische vraagstukken nog eens de noodige aandacht te wijden.
De Heer Wells heeft zich op voortreffelijke wijze van die opdracht gekweten. Hij heeft daartoe het meermalen gebruikte middel gekozen van het construeeren van eene denkbeeldige gemeenschap, die van de primitiefste perioden van eene samenleving zich ontwikkelde tot een modernen staat; als onderwerp heeft hij gekozen het eiland van Robinson Crusoe, hetwelk hij onder diens patriarchale leiding alle phasen laat doorloopen van een oervolk tot een staat van onzen tijd; en bepaaldelijk laat hij die denkbeeldige gemeenschap alle fouten begaan, welke op munt-gebied in de geschiedenis zijn voorgekomen.
Met bewonderenswaardige duidelijkheid en meestal sprankelend van geest, vertelt hij de wederwaardigheden van zijn volk van marionetten; en zoo is hij in staat geweest om de ingewikkelde munt-problemen voor een ieder duidelijk te maken.
Wij zagen in de geschiedenis der laatste vier jaren, sedert het uitbreken van den wereldoorlog na Juli 1914, op hoogst merkwaardige wijze weder tal van dezelfde geld- en munt-problemen opkomen: overmatige uitgifte van circulatie-middelen, inflatie, stijgen van goederenprijzen, depreciatie van geld, voorstellen om het goud af te schaffen en om een idiëele waardemeter in te voeren enz.; het betoog van den Heer Wells is daarom weder zoo frisch geworden, alsof het voor onzen tijd was geschreven. Ook in onzen tijd hebben wij eene dergelijke nuchtere voorlichting nog zeer van noode. Daarom heeft het boek van den Heer Wells voor onzen tijd eene nieuwe bekoring gekregen. Zijne uiteenzetting b.v. waarom goud zoo uitmuntende eigenschappen bezit, om als ruilmiddel en als waardemeter te dienen, is zoo geestig en zoo duidelijk, dat een ieder deze met genoegen moet lezen. In zijne beschrijving van de gevolgen van den oorlog met de kannibalen treft men telkens punten van overeenstemming met de oorlogstoestanden van onzen tijd; de beteekenis van de staatsleeningen voor de oorlogvoering wordt onder eene humoristische beschrijving toch zeer scherp geanalyseerd. En alle dwaasheden of gemaakte fouten, welke hij in zijne geschiedenis invlecht, zijn destijds òf werkelijk voorgekomen, òf werden althans in vollen ernst bepleit door “deskundigen”. Tal van noten verwijzen naar deze inderdaad historische feiten.
De frischheid van dit boek nog voor onzen tijd, heeft aan de firma W. P. van Stockum en Zoon, uitgevers te ’s-Gravenhage, aanleiding gegeven het te doen vertalen, teneinde het voor Nederlandsche lezers opnieuw verkrijgbaar te stellen. De vertaling was niet gemakkelijk; niet alleen tintelt het betoog van een aantal woordspelingen, welke uit den aard der zaak moeilijk in een andere taal weer te geven zijn, doch meermalen voert de schrijver zijne lezers opzettelijk in een strik van verwarde zinnen, met het doel om duidelijk te doen uitkomen, welk een wartaal in dergelijke redeneeringen meermalen gebruikt wordt; zit de lezer goed in dit warnet vast, dan laat hij door zijne volgende snaaksche zetten en conclusiën duidelijk den onzin van het voorgaande betoog gevoelen. Het spreekt vanzelf, dat dergelijke passages zeer moeilijk te vertalen zijn met behoud van de oorspronkelijke frischheid; nu en dan moest de vertaling dan ook op eenigszins vrije wijze geschieden. Om het werk van de vertaalster te kunnen waardeeren, dient dit wel even opgemerkt te worden. Overigens is het boek zelf in zeer lichten vlotten stijl, meestal zelfs in spreektrant geschreven; bij de vertaling werd er naar gestreefd, dit eigenaardige karakter niet te loor te doen gaan.
Ik geloof, dat de Heeren van Stockum & Zoon een goed werk doen met hunne Nederlandsche uitgave van dit boek; het is in hooge mate leerzaam, en de zeer vermakelijke vorm, waardoor de lezer zich verkneukelen kan in eenige uren genoegelijke lectuur, zal de grondwaarheden van de leer van het geld toegankelijk maken voor menigeen, die geen geduld of lust zou hebben, om de meestal zwaarwichtige betoogen op dit punt door te worstelen.
Moge dit boek dan zijn weg onder het Nederlandsch publiek vinden; het kan, zich vermakende met de goede zetten, veel daaruit leeren.—
G. Vissering.
Amsterdam, 22 October 1918.