Читать книгу Vadertje Langbeen - Джин Уэбстер - Страница 2

DE BRIEVEN VAN JERUSHA ABBOTT AAN MIJNHEER VADERTJE LANGBEEN

Оглавление

215 Fergussen Hall.

24 September.

Lieve, vriendelijke Regent-die-Vondelingen-naar-College-stuurt!

Hier ben ik nu! Gisteren heb ik vier heele uren in den trein gezeten. Een typisch gevoel is dat, hè? Ik was er vroeger nog nooit in geweest.

College is de grootste inrichting, die je je kunt voorstellen! Ik verdwaal gewoonweg als ik even mijn kamer uitga! Als ik me een beetje minder door elkaar gerammeld gevoel, zal ik u later een heel nauwkeurige beschrijving geven en dan zal ik u ook van alles over mijn lessen vertellen. Die beginnen pas Maandagmorgen en het is nu Zaterdagavond, maar ik wou u zoo graag dadelijk mijn eersten brief schrijven, alleen maar, om gauw met u bekend te raken.

't Is toch gek om brieven te schrijven aan iemand, die je heelemaal niet kent en voor mij is het toch al erg vreemd om te schrijven. Denk eens aan, ik heb er in mijn heele leventje pas drie of vier geschreven. Erger u er dus alsjeblieft maar niet over, wanneer dit niet precies een model-brief wordt!

Voordat ik gisteren eindelijk vertrok, heb ik nog een heel ernstig gesprek met Juffrouw Lippett gehad. Ze zei me voor de duizendste maal nog eens precies hoe ik me nu gedurende de rest van mijn leven moest gedragen en vooral schreef ze me nog eens uitdrukkelijk mijn gedrag voor, tegenover den vriendelijken heer die zooveel voor me doet. Ik moest er altijd aan denken, Heel Eerbiedig aan hem te schrijven!

Maar hoe kan ik nu in 's hemelsnaam heel eerbiedig zijn (eigenlijk weer met twee hoofdletters) tegenover een man, die zich John Smith wenscht te noemen! Hoe kwam u er eigenlijk toe, zoo'n alledaagschen naam uit te pikken? Ik zou net zoo goed brieven aan Mijnheer Hitching Post of Mijnheer Clothes-Prop kunnen schrijven.

Ik heb dezen zomer heel veel aan u gedacht. Nu ik eindelijk iemand heb gevonden, die werkelijk belang in me stelt, heb ik het gevoel, alsof ik zoo opeens een heele familie heb gekregen, het is net, alsof ik nu ook bij iemand hoor. O, het is een zalig gevoel! Toch moet ik eerlijk opbiechten, dat ik het erg vervelend vind dat ik zoo verschrikkelijk weinig van u weet. Kijk, daar zijn alleen maar drie dingen, waarop ik mijn verbeelding voortbouw:

I. U is groot.

II. U is rijk.

III. U hebt het land aan meisjes.

Ik zou u wel Lieve Mijnheer Meisjes-Hater kunnen noemen, maar dat is toch nogal beleedigend voor mij. Of Lieve Mijnheer Rijkaard, maar dat is weer beleedigend voor u, want dan lijkt het wel of uw geld het belangrijkste van u is. En daarbij is rijk zijn zoo iets wisselvalligs. Misschien blijft u niet eens uw heele leven rijk, een massa heel knappe menschen eindigen hun leven in Wall Street. Maar lang zult u wel uw heele leven blijven en daarom heb ik besloten U mijn Lieve Mijnheer Langbeen of wel Vadertje Langbeen te doopen. Ik hoop, dat u het niet erg zult vinden, het is een eigen naampje voor mij alleen. We zullen het niet aan Juffrouw Lippett vertellen.

Over twee minuten zal de tien uur bel geluid worden. Ons heele leven is hier door bellen ingedeeld: wij eten, slapen en studeeren volgens bellen. Vroolijk, hè? Ik voel me den heelen dag als een vurig, steigerend paard. Daar gaat het licht al uit! Goeden nacht!

Let u wel op, hoe netjes ik hier gehoorzaam? Dat komt door de training in het John Grier Home.

Met verschuldigden eerbied,

Hoogachtend,

Uw Jerusha Abbott.

Aan den WelEd. Heer Vadertje Langbeen Smith.


1 October.

Mijn lieve Vadertje Langbeen.

Ik houd van College en houd van jou, omdat ik door jou hier gekomen ben. Ik ben heel, heel gelukkig en overdag zoo opgewonden, dat ik 's nachts bijna niet slapen kan. Je kunt je niet voorstellen, wat een verschil het leven hier is met dat in het John Grier Home. Zelfs in mijn droomen heb ik me zoo'n leventje niet kunnen voorstellen! Zeg Vadertje, ik heb medelijden met iedereen, die geen meisje is en die dus hier niet kan komen, want ik weet heel zeker, dat het op College, waar jij geweest bent toen je nog jong was, niet half zoo prettig kan geweest zijn als hier bij ons.

Mijn kamer is in een toren en toen het nieuwe ziekenhuis nog niet gebouwd was, werd ze voor de besmettelijke zieken gebruikt. Er slapen nog drie andere meisjes op dezelfde verdieping als ik: een Senior (studente van het vierde jaar), met een bril op, die ons vraagt, toch alsjeblieft wat kalmer te zijn, en dan nog twee groentjes, Sallie McBride en Julia Rutledge Pendleton. Sallie heeft rood haar en een wipneus en ze is heel aardig, Julia behoort tot een van de eerste families in New-York en heeft het tot nu toe beneden haar waardigheid gevonden, eenige notitie van mijn persoontje te nemen. Die twee wonen samen op éen kamer, en de oudere studente en ik hebben ieder een kamer voor ons alleen. Gewoonlijk krijgen nieuwelingen geen kamer alleen, er zijn er maar heel enkelen, die dat hebben, maar ik kreeg er dadelijk een, zonder dat ik er om gevraagd had. Ik denk, dat de registerbewaarder het niet over zich kon verkrijgen een fatsoenlijk grootgebracht meisje te verzoeken om samen met een vondeling op éen kamer te wonen. Dat is tenminste nog een voordeeltje!

Mijn kamer ligt op het Noordwesten en heeft twee ramen. Wanneer je 18 jaar lang met twintig anderen op éen zaal hebt geleefd, is het heerlijk rustig, eindelijk eens alleen te zijn. Ik geloof, dat dit het eerste gansje is, dat ik kreeg door de kennismaking met Jerusha Abbott en ik geloof heusch, dat ik nog eens van haar ga houden ook.

Hou jij ook een beetje van haar?

-–

Dinsdag.

Ze zijn bezig het Korfbal-twaalftal van de Groentjes samen te stellen en ik geloof wel, dat ik kans heb er in te komen. Ik ben natuurlijk wel erg klein, maar toch verbazend vlug en lenig. Wanneer de anderen allemaal in de lucht springen om den bal te vangen, kan ik onder hun voeten grabbelen en den bal op rapen. O, het is éénig 's middags daar buiten op het veld! De bladeren zijn nu alle rood, bruin en geel, er is en heerlijke, frissche lucht en wij lachen en schateren en hebben eeuwig pret! Ik heb nog nooit zulke gelukkige meisjes gezien en ik ben nog de allergelukkigste van allemaal!

Ik wou je eigenlijk een heel langen brief schrijven en je over alles vertellen, wat ik nu leer (Juffrouw Lippett zei, dat je dat weten moest), maar het heeft net zeven uur geslagen en over 10 minuten moet ik in mijn sportpak op het korfbalveld zijn. Zeg, hoop jij ook zoo, dat ik in het twaalftal kom?

P.S. (9 uur). Sallie McBride stak net haar hoofd door de deur. Weet je, wat ze zei? „Ik heb zoo'n heimwee, dat ik het niet meer kan uithouden. Heb jij ook zoo'n verlangen naar huis?”

Ik lachte een beetje en zei, dat ik er niet zoo'n erge last van had. Ik dacht, dat ik er wel doorheen zou komen.

Heimwee is tenminste een kwaal, waar ik geen last van zal hebben. Ik heb tenminste nog nooit gehoord van iemand die heimwee naar het Vondelingengesticht had, jij wel?


10 October.

Lieve Mijnheer Langbeen,

Heb jij ooit van Michael Angelo gehoord?

Hij was een beroemd schilder, die in de Middeleeuwen in Italië leefde. Iedereen in de Engelsche letterkunde-les scheen hem te kennen en zij lachten mij allemaal uit omdat ik dacht, dat het een aartsengel was. Maar het klinkt ook net als de naam van een aartsengel, nietwaar? Zieje, Vadertje, dat is heel lastig hier op College. Ze verwachten van me, dat ik een heele massa dingen weet, waarvan ik nog nooit gehoord heb. Ik ben er in het eerst vreeselijk verlegen mee geweest, maar nu luister ik goed wanneer de anderen over dingen spreken, waarvan ik niets weet, en dan zoek ik ze later in de encyclopaedie op.

Den eersten dag maakte ik een vreeselijke stomme fout. Iemand had het over Maurice Maeterlinck en toen vroeg ik of dat ook een nieuweling was. Die mop is nu in de heele universiteit bekend. Maar het doet er niets toe: in de klas ben ik even knap als de anderen en zelfs nog knapper dan sommigen.

Wil je weten hoe ik mijn kamer heb ingericht? Het is alles in bruin en geel gehouden. De muur was geel geverfd en nu heb ik geel linnen gordijnen en kussens gekocht en een mahoniehouten schrijftafel (tweede hands voor $ 3.—) en een rieten makkelijken stoel en een bruin karpet met een inktmop er midden in. Nu zet ik mijn stoel net op die mop.

De vensters zijn heel hoog van den grond en wanneer je gewoon op de stoel zit, kun je niet naar buiten kijken. Maar nu heb ik mijn lessenaar bij het raam gezet en ga ik daarop zitten. Dat gaat heel gemakkelijk. Ik schuif maar de la's uit en klim erop als bij een trap.

Sallie McBride hielp mij die dingen koopen op een veiling die de Seniors (vierde jaars studenten) hielden. Zij heeft haar heele leven in een huis gewoond en weet dus precies hoe je een kamer moet inrichten. O Vadertje Langbeen, je kunt je heusch niet voorstellen hoe leuk dat is, een winkel binnen te gaan en dan met een echt vijfdollars banknootje te betalen en dan nog geld terug te krijgen. Dat weet je alleen wanneer je je heele leven nooit meer dan een paar centen je eigendom hebt kunnen noemen. Ik stel je zakgeld erg op prijs.

Sallie is het aardigste meisje dat ik ken en Julia Rutledge Pendleton het vervelendste. Toch vreemd, dat de registerbewaarder zulke tegenstrijdige karakters op één kamer brengt. Sallie vindt alles even leuk en prettig, en Julia heeft aan alles even erg het land. Weet je waarom? Ze vindt dat alleen het feit dat ze een Pendleton is, haar het recht geeft zonder eenige moeite in den Hemel te komen. Zij en ik zijn geboren om vijandinnen te worden.

Je bent zeker erg ongeduldig, omdat ik je nog nooit verteld heb wat we hier allemaal leeren. Luister:

I. Latijn: Tweede Punische Oorlog. Hannibal overnachtte gisteravond met zijn leger aan het Trasimeensche meer. Zij gaan in een hinderlaag liggen en om 4 uur vanmorgen had het gevecht tusschen hen en de Romeinen plaats. De Romeinen delven het onderspit.

II. Fransch: 24 bladzij's uit „Les trois Mousquetaires” en de onregelmatige werkwoorden van de derde klas.

III. Meetkunde: Met de Cylinders zijn we klaar, nu komen de Kegels.

IV. Engelsch: Wij moeten de tentoonstelling beschrijven. Mijn stijl wordt van dag tot dag beter en ik schrijf nu veel pittiger.

V. Menschkunde: Het verteringsproces hebben we gehad. Den volgenden keer beginnen we aan de gal en de klieren.

Dag,

Je, met kennis volgepropte,

Jerusha Abbott.

P.S. Ik hoop, dat je nooit alcohol drinkt, Vadertje Langbeen? Het zou vreeselijk slecht voor je lever zijn.

-–

Woensdag.

Mijn lieve Vadertje Langbeen,

Ik heb mijn naam veranderd!

In de lijst der studenten sta ik nog heel deftig als Jerusha aangegeven maar overal elders heet ik nu Judy. Het is toch eigenlijk naar dat je jezelf een lievelingsnaam moet geven, maar ik heb hem toch niet heelemaal zelf bedacht. Freddie Perkins noemde me zoo, toen hij nog niet goed kon praten.

Ik wou dat die Juffrouw Lippett zich een beetje meer moeite gaf om aardige namen voor ons uit te zoeken. De achternamen haalt ze uit het telefoonboek—als je het openslaat, zul je Abbott op de eerste bladzij vinden—en de voornamen pikt ze overal uit op. Jerusha heeft ze eens op een grafsteen gelezen. O, ik had toch altijd zoo het land aan dien afschuwelijken naam! Maar Judy vind ik wel aardig. Weet je, het past eigenlijk heelemaal niet bij mij; een lief klein kindje met zonnige, blauwe oogen moest zoo heeten, een, dat door de heele familie vertroeteld en geknuffeld wordt en zonder eenige moeite zijn weg in het leven vindt. Zou het niet heerlijk zijn ook zoo'n kind te wezen? Ik mag een heeleboel fouten hebben, maar dat kan niemand mij verwijten, dat ik door mijn familie bedorven ben. Ik vind het prettig om me voor te stellen, dat ze het wèl gedaan hebben! Doe me een plezier en noem me in het vervolg nooit anders dan Judy, wil je?

Wil je nog meer van me weten? Ik heb drie paar glacés. Ik heb wel eens met Kerstmis wollen wanten gekregen, maar nog nooit echte handschoenen met vijf vingers. En dan glacés! Is het geen rijkdom? Lach niet, ik moet je nog iets biechten. Ik trek ze elk oogenblik uit en aan en vind het alleen maar doodjammer, dat ik ze niet in de klas kan dragen!

(Daar luidt de etensbel. Dag!).

-–

Vrijdag.

O Vadertje Langbeen, ik heb je zoo iets prettigs te vertellen! De Engelsche leerares zei, dat mijn laatste opstel veel oorspronkelijke gedachten inhoudt. Dat zei ze woordelijk, zeg! Je kunt het haast niet gelooven, hè, als je denkt aan het leven, dat ik achttien heele jaren heb moeten leiden. Zooals je wel weet (en zeker ook van harte goedkeurt) is het doel van het John Grier Home om 97 vondelingen in 97 gelijk- en gelijkvormige kinderen te herscheppen.

Ja, van mijn buitengewonen teekenaanleg gaf ik al in mijn prilste jeugd blijk, getuige de vele spotprentjes op Juffrouw Lippett op de deur van de loods.

Ik hoop dat ik je niet kwets, wanneer ik het instituut zoo bekritiseer. Je weet wel, dat jij de grootste macht in handen hebt, want als je me al te brutaal vindt, kun je altijd een eind aan mijn maandgeld maken. Het is niet erg beleefd dat ik dat zeg, hè Vadertje, maar hoe kun je ook van mij manieren verwachten: een vondelingengesticht is nu eenmaal geen jongedameskostschool.

Zeg, weet je, het is niet het werk dat me hier zwaar valt, het moeilijkste is voor mij onze vrije tijd. Ik weet haast nooit waar de meisjes het over hebben. Hun grappen schijnen op dingen betrekking te hebben, die iedereen behalve ik hier weet. Ik ben een vreemde eend in de bijt en versta hun taal niet. O, het is een ellendig gevoel en ik heb het mijn heele leven gehad. Op de middelbare school stonden de meisjes in groepjes bij elkaar en keken naar mij. Ik was altijd alleen en heel anders dan de anderen en iedereen vond me gek. Ik voelde „John Grier Home” op mijn voorhoofd branden. Een paar, die medelijden met me hadden, kwamen dan wel eens naar me toe en zeiden iets tegen me. O, ik had het land aan iedereen, maar nog het allermeest aan die medelijdende schapen.


VONDELINGEN TYPE

van achteren van voren


Niemand weet hier, dat ik uit een vondelingengesticht kom. Ik vertelde Sallie McBride, dat mijn ouders gestorven waren en dat een lieve, oude heer mij naar College had gestuurd. En dat is tot zoover ook heelemaal waar. Denk nu alsjeblieft niet dat ik laf ben, maar begrijp dan toch, Vadertje, ik wou zoo graag net als de andere meisjes zijn en dat ellendige gesticht zou nog mijn heele leven kunnen bederven. Daardoor alleen ben ik anders dan gewone meisjes, maar als ik dit huis den rug toe draai en er nooit meer aan denk dan geloof ik, dat ik nog net zoo als de anderen kan worden. Want ik geloof toch niet dat er een werkelijk bestaand verschil tusschen ons is. Jij wel?

In elk geval houdt Sallie McBride toch van mij!

Dag Vadertje, hartelijke groeten van

Judy Abbott.

(Née Jerusha).

-–

Zaterdagmorgen.

Ik lees zoo net mijn brief van gisteren over. Hij is niet erg aardig, wel? Maar begrijp je dan ook niet, dat ik van morgen over een te voren opgegeven onderwerp moet spreken en repetitie meetkunde heb, terwijl het met dat al nog vreeselijk koud is bovendien?

-–

Zondag.

Ik vergat mijn brief gisteren te posten en wil er nu nog even een verontwaardigd P.S. bijschrijven. Vanmorgen preekte een bisschop hier en waarover denk je wel dat hij het had?

„De schoonste belofte in den Bijbel is deze: „De armen zult gij altijd bij u hebben”. De armen zijn hier op aarde opdat wij barmhartigheid zullen leeren”.

Luister goed dan zul je begrijpen, dat de armen als zoo'n soort nuttig huisdier in de wereld dienst doen. Wanneer ik hier niet een volmaakte lady moest wezen zou ik na den dienst naar hem toegegaan zijn en hem eens flink hebben verteld, hoe ik daarover wel dacht.


Judy op het Korfbalveld


25 October.

Lieve Vadertje Langbeen,

Ik ben in het Korfbal twaalftal en ik wou dat je de rozet op mijn linkerschouder eens kon zien. Ze is blauw met bruin en binnen in een klein oranje knoopje. Julia Pendleton wilde ook in het twaalftal komen, maar ze kwam er lekker niet in. Hoera!

Nu zie je eens, wat een min schepseltje ik ben.

O, ik vind het hier hoe langer hoe prettiger. Ik houd van de meisjes en de leeraressen en de lessen en de openluchtspelen en ook van het eten, dat we hier krijgen. Zeg, we krijgen twee keer in de week roomijs en nooit meer maismeelpap. Je wou eigenlijk maar één keer in de maand van me hooren, is het niet, en ik overstroom je elk oogenblik met mijn brieven. Maar denk eens aan, Vadertje, wat heb ik niet veel nieuws beleefd in dien korten tijd! Ik ben zoo opgewonden, dat ik er wel met iemand over moet spreken en jij bent de eenige dien ik ken. Erger je dus maar niet als ik het je zoo erg vaak lastig maak. Ik zal wel gauw weer tot bedaren komen en als mijn geschrijf je verveelt, wel, dan kun je mijn brieven altijd verscheuren en ze in je papiermand gooien. Ik beloof je plechtig, je nu niet meer te schrijven voor midden November.

Dag,

Je kleine babbelzieke

Judy Abbott.


15 November.

Lieve Vadertje Langbeen,

Luister eens naar wat ik vandaag weer heb geleerd:

De ruimte van de bolle oppervlakte van de kegels van een regelmatige pyramide is het halve product van de som van den omtrek van zijn basis en de hoogte van elk van zijn trapeziums.

Het klinkt niet erg waarschijnlijk, maar het is tòch zoo en ik kan het bewijzen ook.

Ik heb nog nooit over mijn kleeren gesproken, wel Vadertje? Nu, hoor dan eens:

Ik heb zes japonnen, allemaal nieuw en mooi en extra voor mij gekocht en niet eerst voor een ander, die er nu uitgegroeid is. Misschien begrijp je niet eens, wat voor een punt van belang dat wel in het leven van een John Grier-Home-kind uitmaakt. Ik heb ze alle zes van jou gekregen en ik ben er je heel, heel dankbaar voor. Het is een zalig gevoel een goede opleiding te krijgen maar toch is het niets, vergeleken bij het overstelpend genot, de eigenares van zes nieuwe japonnen te zijn. Juffrouw Pritchard, die zooals je weet een geregelde bezoekster van het J. G. H. is, heeft ze voor me uitgezocht—gelukkig niet Juffrouw Lippett! Ik heb een avondjapon, zacht roze voile op roze zijde gewerkt (als ik die aan heb, ben ik heusch mooi) en een blauwe japon om naar de kerk te gaan en een japon voor 's avonds aan tafel, roode voile met een mooie Liberty rand (net een Zigeunermeisje is kleine Judy dan) en weer een andere met een roze zijden ceintuur en een grijs mantelcostuum en een daagsche japon om onder de les te dragen. Julia Rutledge Pendleton zou het niet veel bijzonders vinden, maar voor Jerusha Abbott is het een schat!

Nu denk je zeker: wat is ze toch een dom, frivool klein ding en waarvoor heb ik haar nu eigenlijk naar College gestuurd.

Maar kijk eens, Vadertje, als je, zooals ik, je heele leven lang geruite katoenen jurken hebt moeten dragen, zou je wel kunnen begrijpen wat ik nu voel. En toen ik naar de middelbare school ging, brak er voor mij een nog veel erger tijd aan dan die met de geruite jurken.

Toen kreeg ik de afleggers van de kinderen uit mijn klas.

O, je weet niet hoe vreeselijk ik het vond in die afleggertjes op school te komen! Ik was er zeker van, dat ik in de klas naast het meisje moest zitten, dat mijn kleeren eerst had opgedragen en ik voelde, dat ze zou gaan gichelen en fluisteren en ginnegappen met de anderen en er pret over zou maken. Het was zoo vernederend, de afgedragen kleeren van die nesten te moeten dragen, waaraan je zoo het land hebt, en het toch niet anders te kunnen! Al kon ik mijn heele verdere leven zijden kousen dragen, dan zou dat toch niet het verdriet uitwisschen, dat ik toen op school heb geleden!

Laatste oorlogsbulletin!!

Nieuws van het slagveld!


Bij de vierde rondte op Donderdag 13 November dreef Hannibal de voorhoede der Romeinen op de vlucht en leidde de Carthagers over de bergen in de vlakte van Casilinum. Een krijgsbende van licht gewapende Numidiërs kwam in botsing met het voetvolk van Quintus Fabius Maximus. Twee veldslagen en een kleine schermutseling. Na zware verliezen trokken de Romeinen zich terug.

Met de meeste hoogachting, teeken ik

J. Abbott,

uw speciale correspondent van de voorhoede.

P.S. Ik weet, dat ik geen antwoord op mijn brieven mag verwachten en ze hebben me ook genoeg gewaarschuwd, dat ik je niet met vragen mag lastig vallen. Maar één ding zou ik toch zoo graag willen weten. Zeg Vadertje, ben je vreeselijk oud of maar een béétje oud. En ben je heelemaal kaal of heb je alleen maar een klein maantje? Het is zoo vreeselijk vervelend als ik aan jou als aan iets wezenloos moet denken, net zooals aan een theorieregel in de meetkunde.

Gegeven: Een groote, rijke man, die aan meisjes het land heeft maar heel edelmoedig is voor een brutaal klein ding.

Gevraagd: Hoe ziet hij er uit?

Antwoord s. v. p.

19 December.

Lieve Vadertje Langbeen,

Je hebt nog altijd niet op mijn vraag geantwoord en toch was die van groot belang.

Ben je kaal?

Ik heb bij me zelf nog eens overdacht, hoe je er wel uit moet zien en ik weet het nu precies. Maar als ik den kruin van je hoofd bereik, is mijn heele kennis uitgeput. Het maakt me radeloos! Ik kan maar niet uitmaken of je sneeuwwit haar hebt of wel ravenzwarte lokken of peper-en-zout of wel heelemaal niets.

Hier heb je je portret.

Maar nu de hoofdzaak: moet ik er nog wat haar opplakken?

Wil je weten wat voor kleur oogen je hebt? Ze zijn grijs en je wenkbrauwen steken als luifels naar voren (in romans spreken ze altijd van dreigende, zwarte wenkbrauwen maar ik vind dat niet leuk), je mond vormt een rechte, besliste lijn, bij de mondhoeken trekt die heel even spottend naar beneden. Zie je wel, dat ik je ken? Je bent een scherpe, oude heer, toch heel aardig, maar je hebt een lastig humeur.

(Daar gaat de bel. We moeten naar de kapel).

-–

945 n. m.

Ik heb een vasten stelregel waarvan ik nooit wil afwijken: 's avonds studeer ik niet, onverschillig hoeveel opstellen we ook voor den volgenden dag hebben opgekregen. Dan lees ik alleen maar mooie boeken en ik heb een massa te lezen, want 18 lange jaren heb ik het niet kunnen doen. Je kunt je heusch niet voorstellen, wat een woestenij van onwetendheid er in mijn hersenen heerscht. Nu eerst krijg ik er zelf een flauw besef van. Van de dingen, die de meeste meisjes van een gewone familie met een eigen thuis en vrienden en een bibliotheek al van kind af aan weten, heb ik nog nooit gehoord.

Ik heb nog nooit „Moeder de Gans” gelezen of „David Copperfield” of „Ivanhoe” of „Asschepoes” of „Blauwbaard” of „Robinson Crusoe” of „Jane Eyre” of „Alice in Wonderland” of iets van Rudyard Kipling. Ik wist niet, dat Hendrik VIII meer dan eens getrouwd was en dat Shelley een dichter was. En nog veel minder, dat de menschen van de apen afstammen en dat het Paradijs maar een mooie mythe is. Ik wist niet, dat R.L.S. de afkorting van Robert Louis Stevenson is en dat George Eliot een vrouw was. Ik had nog nooit een afbeelding van de Mona Lisa gezien en (het is waar maar je zult het haast niet kunnen gelooven) ik had nog nooit van Sherlock Holmes gehoord.

Nu weet ik al die dingen en ook nog een heeleboel meer, maar nu zie je eens, hoe ik mijn best moet doen om dat alles in te halen. En is het niet grappig, ik verlang den heelen dag al naar den avond en dan hang ik een bordje met „Niet te spreken” op de deur en doe mijn mooie warm-roode kimono aan en mijn sandalen. Alle kussens worden op de sofa gegooid, de koperen studeerlamp bij mijn hoofd neergezet en dan ga ik lezen, lezen en nog eens lezen. Eén boek is nooit genoeg, ik heb er altijd vier tegelijk bij de hand. Op het oogenblik zijn dat Tennyson's gedichten, „Vanity Fair”, Kiplings „Plain Tales” en dan nog (lach niet) „Op eigen wieken” van Louise Alcott. Ik heb gemerkt, dat ik hier het eenige meisje ben, dat dat boek in zijn jeugd nog niet gelezen heeft. Ik heb het niemand verteld (dan zou ik dadelijk den naam krijgen van een vreemd kind) maar ik ging heel kalm de deur uit en kocht het boek voor $ 1.12 van mijn zakgeld van de laatste maand. En als er nu iemand een volgende keer over kleverige lemoenen spreekt, weet ik tenminste, wat ze er mee bedoelt.

(Daar heb je de 10-uur-bel. Deze brief is wel erg verward).

-–

Zaterdag.

Mijnheer,

Hiermede heb ik de eer u mede te deelen, dat ik nieuwe ontdekkingen op het gebied van de meetkunde heb gedaan. Vrijdag l.l. hebben we ons werk over de parallelogrammen gestaakt en hetzelve bij de afgeknotte pyramides voortgezet. Wij vinden onzen studieweg hobbelig en zéér steil.

-–

Zondag.

De volgende week begint de Kerstvacantie en wij hebben allen onze koffers voor den dag gehaald. De gangen staan er zoo propvol mee, dat je er haast niet door kunt en wij zijn allemaal zoo dol-opgewonden, dat we haast niet meer aan ons werk denken. Ik krijg beslist een heerlijken vacantietijd! Er is hier een andere nieuweling, die uit Texas komt en ook met de vacantie hier blijft en nu hebben wij afgesproken om samen lange wandelingen te maken en—als we ijs krijgen—te leeren schaatsenrijden! Dan is daar nog de heele bibliotheek en drie volle weken om te lezen!!

Dag, Vadertje, ik hoop dat jij je even blij voelt als ik me nu!

Altijd, Je Judy.

P.S. Vergeet vooral niet mijn vraag te beantwoorden! Als je het te lastig vindt om te schrijven, kun je je secretaris toch even laten telegrafeeren.

B.v.

Mijnheer Smith is heelemaal kaal,

of:

Mijnheer Smith is niet kaal,

of:

Mijnheer Smith heeft sneeuwwit haar,

en het kwartje dat het telegram kost, mag je dan van mijn maandgeld afhouden.

Dàààg, tot Nieuwjaar! En prettige Kerstvacantie!

Aan het eind van de Kerstvacantie

Datum weet ik niet.

Mijn lieve Vadertje Langbeen,

Sneeuwt het ook zoo waar jij bent? Alles wat ik hier vanuit mijn toren zie, is wit, en groote sneeuwvlokken dwarrelen voortdurend naar beneden. Het is laat in den namiddag. De zon is juist ondergegaan en koud-gele strepen zijn achter de nog kouder lila heuvels zichtbaar. Ik zit hier in mijn raamzitje om bij het laatste daglicht nog aan jou te schrijven.

Je heerlijke vijf goudstukjes waren een verrassing! Ik ben er niet aan gewend met Kerstmis cadeaux te krijgen en jij hebt me al zóó veel gegeven—alles wat ik heb, komt van jou—dat ik zelf vind, dat ik eigenlijk niet nog iets extra's verdien. Maar het is toch heerlijk, dat je het me gestuurd hebt! Wil je weten, wat ik er voor gekocht heb?

I. Een zilveren horloge in een leeren riempje om aan mijn pols te dragen. Nu zal ik altijd wel op tijd op college komen.

II. De gedichten van Matthew Arnold.

III. Een nikkelen kruik.

IV. Een heerlijke warme reisdeken. (Het is vaak ijskoud in mijn toren).

V. 500 folio's geel papier. (Ik ben van plan nu gauw een schrijfster te worden, weet je).

VI. Een woordenboek van synoniemen. (Om de woordenschat van de schrijfster te vergrooten).

VII. (Eigenlijk heb ik niet veel lust om je ook dit laatste te bekennen, maar ik wil het toch niet voor je verzwijgen). Een paar zijden kousen.

En nu moet je nooit vertellen, dat ik niet alles, tot het laatste toe, opbiecht!

Het was een klein, flauw motief, dat me er toe bracht ook die zijden kousen te koopen. Luister maar! Julia Pendleton komt 's avonds in mijn kamer om met me meetkunde te doen en zit daar met gekruiste beenen op mijn sofa, opdat ik vooral toch maar haar zijden kousen zal zien. Maar nu komt de mop! Als zij nu weer terug komt, zal ik met gekruiste beenen op háár canapé gaan zitten en ook zijden kousen dragen! Nu zie je weer, Vadertje, wat Judy toch een kinderachtig schepseltje is, maar ik ben nu tenminste eerlijk geweest en je weet al door mijn John Grier Home rapport, dat dit vroeger niet altijd het geval was, herinner je je wel?

Om het in het kort nog eens samen te vatten (zoo begint onze Engelsche leerares ook elken nieuwen zin), ik ben heel, heel blij met mijn zeven cadeaux. Ik verbeeld me, dat alles in een groot pak van mijn familie in Canada is gekomen. Het horloge is van Vader, de reisdeken van Moeder (die is altijd bang, dat ik hier in dat kille klimaat kou zal vatten), de kruik van Grootmoeder, het gele papier van mijn kleine broertje Harry, Isabel, mijn zusje, gaf mij de zijden kousen en Tante Suze de gedichten van Matthew Arnold. Van Oom Harry (kleine Harry is zoo naar hem genoemd) komt het woordenboek. Eigenlijk wilde hij me chocolade sturen, maar ik vond het woordenboek veel nuttiger.

Je hebt er niets op tegen, is het wel, om zoo voor een heele familie te spelen?

Zal ik je nu eens iets over mijn vacantie vertellen, of kan alleen mijn werk je maar interesseeren?

Het meisje uit Texas heet Leonora Fenton, (haast net zoo'n gekke naam als Jerusha, vind je niet?) Ik houd wel van haar, maar niet zooveel als van Sallie McBride. En ik zal ook nooit zooveel van iemand gaan houden als van Sallie, behalve van jou natuurlijk. Van jou zal ik altijd het meeste houden, dat spreekt vanzelf, want jij bent mijn heele familie in één persoon.

Leonora en ik en twee tweede jaars studenten hebben elken mooien dag groote wandelingen gemaakt. Wij droegen voetvrije rokken, sweaters en gebreide mutsen en kleine wandelstokken voor de mop en hebben zoo den heelen omtrek doorkruist. Eens zijn we naar de stad gewandeld (dat was vier mijlen) en hebben daar gegeten in een restaurant, waar de studenten altijd heengaan. Eerst kreeft en vleesch (75 cent) en beschuit met bessensap toe (30 cent). Goedkoop en voedzaam!

Het was éénig leuk, vooral voor mij, omdat het zoo heel anders was dan in het gesticht. Vadertje, ik voel me nu nog elken keer weer als een vluchteling, wanneer ik Fergussen Hall verlaat. Voordat ik het zelf wist, had ik de anderen al over dat gevoel gesproken en ik kon me nog net bijtijds inhouden. Maar het valt me zoo vreeselijk moeilijk niet alles uit te flappen, wat me te binnenschiet. Ik ben van natuur een erg mededeelzaam zieltje en als ik jou niet had om alles te vertellen, mijn lieve Vadertje, dan geloof ik heusch, dat ik nog eens op een goeden dag zou barsten!

Verleden Vrijdag heeft de directie van Fergussen Hall aan alle achterblijfsters een caramelfuif aangeboden. Wij waren met ons tweeëntwintigen; groentjes en tweede-, derde- en vierdejaars, allen vreedzaam bijeen. De keuken is kolossaal groot met roodkoperen pannen en ketels op een rij aan den steenen muur. De kleinste ketel heeft nog veel van een stoomketel. Wij wonen hier met ons vierhonderden op Fergussen.

De chef-kok met een witte muts en schort kreeg nog 22 andere witte mutsen en schorten (ik begrijp niet waar hij die zoo vlug vandaan tooverde), en wij werden allen aan het werk gezet.

Het was éenig leuk, al hebben we wel eens betere caramels gegeten. Toen we klaar waren en wijzelf en de deurknoppen en alles in de keuken even vies en kleverig was, hebben we een processie georganiseerd en zijn we, met onze mutsen en schorten aan, elk met een groote vork, lepel of braadpan gewapend, door de gangen gemarcheerd naar de ontvangkamer, waar een half dozijn professoren en leeraressen rustig hun avond doorbrachten. Wij gaven een serenade met studentenliederen ten beste en boden hun verfrisschingen aan. Ze namen alles heel beleefd maar toch een beetje weifelend aan. Toen gingen wij weer naar onze kamers terug, en zwijgend en kleverig, op groote brokken caramel zuigend, bleven ze daar achter.


Nu zie je weer, Vadertje Langbeen, wat een welopgevoede dame ik hier nog eens zal worden.

Kijk eens naar deze penneschets. Geloof je niet werkelijk ook, dat ik een schilderes moest worden inplaats van een schrijfster?

Over twee dagen is de vacantie weer voorbij en dan zal ik alle meisjes weer hier zien. Nu is mijn toren wel een beetje eenzaam. Wanneer negen meisjes een huis bewonen, dat voor vierhonderd is gebouwd, kom je jezelf wel wat verlaten voor.

Elf bladzijden al! Arme lieveling, wat zul je moe zijn! Ik was eigenlijk van plan je alleen maar een kort bedankbriefje te schrijven, maar nu zie je, waartoe mijn schrijfsterstalent me niet al brengt!

Dag mijn oude, lieve Vadertje. Je bent een schat, dat je zoo aan me hebt gedacht. Ik zou volkomen gelukkig zijn, wanneer er niet een klein wolkje aan den hemel dreigde: in Februari beginnen de examens.

Dag lieveling, veel groeten van

Judy.

P.S. Misschien vind je het niet erg comme il faut, dat ik je zoo maar „lieveling” noem. Neem het me niet kwalijk. Ik moet toch iemand op de wereld liefhebben en ik heb alleen maar Juffrouw Lippett en jou, dus snap je wel, Vadertje, dat ik wel van jou moet houden, want aan haar heb ik het land.

-–

Even voor het examen.

Mijn lieve Vadertje Langbeen.

Je moest ons hier op College eens zien blokken! Wij hebben allemaal vergeten, dat er ook eens een vacantietijd bestond. In de laatste vier dagen alleen heb ik 75 onregelmatige werkwoorden in mijn arm hoofd gepompt—het is nu maar te hopen, dat die er tot na het examen in blijven!

Sommige meisjes verkoopen hunne leerboeken wanneer ze die niet meer noodig hebben, maar ik wil de mijne alle houden. Wanneer ik dan eindelijk heelemaal afgestudeerd ben, zal mijn heele opleiding in een rijtje in mijn boekenkast staan en als ik iets niet weet, kan ik het dadelijk opslaan. Dat is veel secuurder dan al die wijsheid te onthouden, (dat gaat toch niet!)

Julia Pendleton kwam vanavond even binnen om me een buurvisite te brengen. Ze bleef hier een flink uur plakken en had het natuurlijk over „Familie”. Ik kon maar niet van haar afkomen. Ze wilde met alle geweld weten, welke mijn Moeders meisjesnaam was. Heb je ooit zoo'n onmogelijke vraag gehoord aan iemand, die uit een vondelingengesticht komt? Ik dorst haar niet te bekennen, dat ik het niet wist en zei toen maar den eersten den besten naam, die me te binnen schoot en dat was Montgomery. Ze wilde toen weten of ik van de Montgomery's uit Massachusetts of wel van die uit Virginia afstamde.

Haar moeder was een Rutherford. Die familie is (dat spreekt van zelf) verbazend oud en nog door huwelijk aan Hendrik VIII verwant. Van haar Vaders kant stamt ze van nog vóór Adam's tijd. Op de bovenste takken van haar stamboom huist een superieur apengebroed met zacht, zijachtig haar en extra lange staarten.

Ik was van plan je vanavond een lieven, aardigen en geestigen brief te schrijven, maar ik ben werkelijk te slaperig en te dood op. Het lot van een eerstejaars studente is werkelijk niet op rozen gebed.

Je haast geëxamineerde

Judy Abbott.

-–

Zondag.

Liefste Vadertje Langbeen.

Ik heb allerafschuwelijkst nieuws voor je, maar ik zal niet dadelijk met de deur in huis vallen. Eerst moet ik probeeren je in een goed humeur te brengen.

Jerusha Abbott is haar schrijfstersloopbaan begonnen. Haar gedicht, getiteld „Uit mijn toren”, verschijnt in het tweede nummer van „De Maandelijksche” op de allereerste bladzij—een groote eer voor een eerste jaars. De Engelsche leerares hield me op weg naar de kapel even tegen en zei dat het een alleraardigst gedicht was. De zesde regel uitgezonderd, want die heeft te veel lettergrepen. Als je er iets om geeft, zal ik je er den volgenden keer een copie van sturen.

Wacht eens—heb ik niet nog iets aardigs om je te vertellen? O, ja, ik heb leeren schaatsenrijden en kan nu al heel alleen voortkrabbelen. En ik kan ook aan een touw van de zoldering van het gymnastieklokaal af naar beneden klauteren. En ik kan 1.50 M. hoog springen, misschien breng ik het nog wel tot twee Meter!

Van morgen preekte hier de bisschop van Alabama.

Prachtig! Zijn tekst was „Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt”. Hij wees er op, dat we niet zoo op gebreken van anderen moeten letten en ook de menschen niet mogen ontmoedigen met ons hard oordeel. Ik wou dat je er bij geweest was.

Vandaag is het de heerlijkste, zonnigste winterdag, die je je kunt voorstellen. IJskegels hangen aan de boomen en de heele wereld gaat onder een zware vracht sneeuw gebukt… behalve ik, want ik ga onder mijn groot verdriet gebukt.

Nu komt het nieuws! Vat moed, Judy, je moet het vertellen. Ben je nu heusch in een goed humeur?.... Ik ben voor Latijn en Meetkunde gezakt en moet nu de volgende maand herexamen doen. Ik vind het heel naar als je nu teleurgesteld bent, maar anders kan het me niet zooveel schelen, want ik heb een macht dingen geleerd, die niet op het programma staan. Hoor maar: ik heb 17 boeken gelezen en bundels gedichten, werkelijk heel goede boeken, zooals: „Vanity fair” en „Richard Feverel” en „Alice in Wonderland” en ook nog „Emerson's Essays” en het eerste deel van Gibbon's „Roman Empire” en de helft van Benvenuto Cellini's „Life”—interessant is dat, vind je ook niet? Hij had de gewoonte 's morgens rond te zwerven en bij gelegenheid eens een man te dooden, alles vóór zijn ontbijt.


NIEUWS van de MAAND

Judy leert schaatsen rijden en over een heele hoogte springen

Ook langs een touw naar beneden glijden

Rokken zijn lastig!

Ze krijgt twee herexamens en stort heete tranen

Maar ze gaat hard aan 't werk.


Dus nu zie je, dat ik nog knapper ben dan wanneer ik dat alles niet had gelezen en alleen maar door mijn Latijn was gekomen. Wil je het me dus dezen éénen keer vergeven wanneer ik je beloof nooit, nooit meer voor iets te zakken?

In zak en asch,

Je Judy.

-–

Lieve Vadertje Langbeen.

Vandaag krijg je een extra brief in het midden van de maand, want ik voel me zoo alleen en verlang er naar, je weer eens te schrijven. Het stormt buiten en het sneeuwt aanhoudend. Alle lichten in het gebouw zijn al uitgedraaid, maar ik heb sterke koffie gedronken en kan nu niet in slaap komen.

Ik heb vandaag Sallie en Julia en Leonora te soupeeren gevraagd. We hadden sardines en toast en sla, kaas en koffie. Julia zei, dat het heel gezellig geweest was, maar Sallie bleef nog hier om me te helpen opruimen.

Het zou heel geschikt zijn, als ik nu vannacht nog wat voor mijn Latijn ging werken, maar ik moet je eerlijk bekennen, dat ik daar heel weinig voor voel. We hebben Livius en De Senectute uit en ik ben nu met De Amicitia begonnen.

Vind je het goed als ik me (alleen maar voor een tijdje) voorstel, dat jij mijn grootmoeder bent? Sallie heeft er een en Julia en Leonora hebben er zelfs twee en ze spraken er vanavond alle drie over. Ik zou, geloof ik, niets zoo graag willen, als ook een eigen grootmoedertje te hebben. Dat is zoo'n lief, eerwaardig familielid. Dus, als je er werkelijk niets tegen hebt.... Toen ik gisteren in de stad was, zag ik er een met een allerdoddigst zwart kanten kapje met lila linten. Ik zal het jou dus geven met je 83sten verjaardag.

! ! ! ! ! ! ! ! ! ! ! !

Dat is de klok van de kapel, die juist twaalf sloeg! Ik geloof, dat ik nu toch slaperig word.

Nacht Grootmoedertje! Ik houd heel veel van je.

Judy.


Midden Maart.

Lieve V.L.,

Ik ben druk bezig over mijn Latijn te blokken. Ik ben er mee bezig geweest, ik zal er mee bezig zijn, ik zal er gelukkig haast mee bezig geweest zijn. A.s. Dinsdag om 7 uur moet ik her-examen doen en ik zal er doorkomen of stralen. Je zult dus wel gauw weer van me hooren en als het eenmaal terecht is, zal ik je ook weer een behoorlijken brief kunnen schrijven. Vannacht moet ik me geheel aan den Ablativus Absolutus wijden.

In alle haast,

je J. A.


26 Maart.

Den Heer V. L. Smith,

Mijnheer,

U hebt mij nog nooit op een enkelen vraag antwoord gegeven. U toont nooit de minste belangstelling in wat ik doe. U bent ongetwijfeld de allervervelendste van al die afschuwelijk-vervelende Regenten en dat U me hier een goede opleiding laat genieten, doet U niet, omdat U een steek om me geeft, maar vindt alleen zijn oorsprong in een zeker plichtsgevoel.

Ik weet absoluut niets omtrent u; ik ken zelfs uw naam niet. Ik twijfel er geen oogenblik aan of u gooit al mijn brieven in de prullemand zonder zelfs de moeite te nemen ze te openen. Van nu af aan zal ik u slechts over mijn werk schrijven.

Verleden week had ik her-examen voor Latijn en Meetkunde. Ik slaagde voor beide vakken.

Hoogachtend,

Jerusha Abbott.


2 April.

Mijn lieve Vadertje Langbeen,

Ik ben een Mispunt.

Vergeet alsjeblieft dien afschuwelijken brief, dien ik je verleden week zond. Ik voelde me dien nacht afschuwelijk verlaten en ellendig en ik had erge keelpijn. Ik wist het toen niet, maar mijne amandelen waren gezwollen en ik had influenza en nog een macht andere vervelende dingen.


Ik lig nu al zes dagen in het ziekenhuis en ik mag vandaag voor het eerst weer opzitten en aan jou schrijven. De hoofdverpleegster is heel, heel lief, maar ik heb den heelen tijd aan dien vervelenden brief moeten denken en ik zal niet beter worden, voordat ik er zeker van ben, dat je me vergeeft.

Hier zie je meteen hoe ik toegetakeld ben met dien dikken doek om mijn hoofd geknoopt! Heb je nu niet een beetje medelijden met me? Ik heb gezwollen amandelen. Ik heb nu al het heele jaar Menschkunde gehad en toch wist ik niets van die amandelen af. Wat is onze opvoeding toch oppervlakkig!

Ik kan nu niet verder schrijven, want ik word een beetje duizelig van het lange opzitten. Vergeef me, dat ik zoo ondankbaar en brutaal geweest ben. Ik ben èrg slecht opgevoed.

Je je liefhebbende

Judy Abbott.


In het Ziekenhuis.

4 April.

Liefste schat van een Vadertje Langbeen,

Toen ik gisteravond tegen donker in bed opzat, naar den regen keek en allerverschrikkelijkst het land had aan het leven hier in die groote inrichting, kwam de verpleegster met een lange witte doos, aan mij geadresseerd, die met de snoezigste rose rozenknopjes was gevuld. En wat nog veel aardiger was, er zat een kaartje binnen-in, waarop een paar vriendelijke zinnetjes met een grappig, stijl handje geschreven (maar toch toont je schrift veel karakter). Dank je lieveling, dank je heel, héél hartelijk. Dat is nu het eerste werkelijke cadeau, dat ik ooit in mijn leven heb gekregen. En zoo'n kleine baby ben ik nog, dat ik stil ging liggen en zachtjes huilde, omdat ik me zoo gelukkig voelde.

Nu ik zeker weet dat je mijn brieven wel leest, zal ik je in het vervolg nog veel meer vertellen en ze zoo interessant maken, dat je ze nog allemaal zult bewaren, met een rood zijden lintje er om heen gebonden. Maar neem alsjeblieft die ééne nare er uit en verbrand hem. Ik zou het ellendig vinden, als je die ooit weer eens te voorschijn haalde.

Dank je, Vadertje, dat je een zieke, knorrige en landerige eerste jaars zoo gelukkig hebt gemaakt. Je zult wel een groote familie hebben en een massa vrienden die van je houden, en je weet dus niet hoe ellendig het is, wanneer je je zoo vreeselijk verlaten voelt.

Dàg. Ik beloof je, nooit meer naar tegen je te zijn, omdat ik nu weet, dat je een werkelijk bestaand mensch bent en ik zal je ook nooit meer met vragen lastig vallen.

Altijd,

Je kleine Judy.


Maandag, 8 uur.

Lieve Vadertje Langbeen,

Je bent toch niet de regent geweest, die op die pad is gaan zitten? Ze vertelden me naderhand, dat die ongedeerd met een plof er onderuit sprong. Het zal dus wel bij een dikkeren regent gebeurd zijn, denk ik.

Herinner je je dat kleine holletje met tralies ervoor, bij het waschhuis van het John Grier Home? Elk voorjaar, wanneer de padden weer te voorschijn kwamen, maakten we jacht op ze en stopten dan heele benden in dat holletje. En af en toe sprongen ze er dan uit en kwamen ze ook in 't waschhuisje en brachten ons zoo wat afleiding op die vervelende waschdagen. We kregen dan natuurlijk allemaal erge straf maar toch konden we het nooit laten, die padden telkens en telkens weer te vangen.

En op een goeden dag (ik zal je maar niet met kleine bijzonderheden vervelen) maar in elk geval, toen kwam een van onze vetste padden in een van de groote leeren clubstoelen in de regentenkamer terecht. En dien middag op den Regentendag—maar ik hoef je niets verder te vertellen, want je bent er natuurlijk ook bij geweest en herinnert je nu zeker wel de rest.

Wanneer ik nu na langen tijd onpartijdig aan het geval terugdenk, moet ik eerlijk bekennen, dat onze straf verdiend was en—als ik me tenminste goed herinner—zelfs in evenredigheid met de zonde.

Ik weet niet, waarom ik juist vandaag zoo'n zin heb, al die oude herinneringen weer eens op te frisschen. Misschien roepen het voorjaar en de padden mijn ouden ondeugenden geest wakker. Alleen het feit, dat hier geen enkele regel ons verbiedt er een verzameling padden op na te houden, weerhoudt me, aan die lust toe te geven.

-–

Na kerk, Donderdag.

Wat denk je wel, dat mijn lievelingsboek is? Op het oogenblik meen ik, want ik verander alle drie dagen. „Wuthering Heights!” Emily Brontë was nog heel jong toen ze het schreef, was zelfs nog nooit buiten het kerkhof van Haworth geweest. Ze had nog nooit in haar heele leven een man gekend. Hoe kon ze dan toch zoo'n man als Heathcliffe beschrijven?

Ik zou het niet kunnen. Soms ben ik op eens erg bang, dat ik heelemaal geen schrijfsterstalent heb. Zou je erg teleurgesteld zijn wanneer ik geen groote schrijfster werd? Nu het in het voorjaar zoo mooi wordt met al dat jonge groen en die zwellende knoppen, zou ik die boeken wel den rug willen toedraaien en naar buiten, in het veld, hollen. Daar kun je toch zoo'n macht avonturen beleven en het is veel leuker boeken te lezen dan ze te moeten schrijven!

Vadertje Langbeen

Подняться наверх