Читать книгу Op Samoa - E. von Barfus - Страница 5

In Apia.

Оглавление

Inhoudsopgave

Gedurende een reeks van jaren was ik op het kantoor van den heer Andreas Mertel werkzaam geweest en reeds tot tweeden boekhouder opgeklommen, toen de chef van het huis op een goeden dag zijn bedienden kwam mededeelen, dat hij voornemens was de zaak aan zijn beide zoons over te doen en stil te gaan leven. Ik gevoelde weinig lust, bij de jonge patroons in dienst te blijven en verzocht daarom den heer Andreas, die mij steeds zeer genegen geweest was, zoo vriendelijk te willen zijn, mij door zijn recommandatie een betrekking in een grootere handelszaak te bezorgen, het liefst in Duitsch-Oost-Afrika of op de Samoa-eilanden. Na eenige dagen ontving ik een brief van de Duitsche-Plantage-Maatschappij, waarin mij werd medegedeeld, dat ik op aanbeveling van den heer Mertel, als boekhouder in den dienst der maatschappij Bladzijde 3was aangenomen en mij zoo spoedig mogelijk aan de kantoren vervoegen moest. Een week later bevond ik mij aan boord van een stoomboot op reis naar Adelaïde. Tegelijk met mij was Gustaaf Gaedecke, een mijner vroegere schoolmakkers, ongeveer zoo oud als ik, van Hamburg naar Apia vertrokken. Terwijl ik de lessen aan de handelsschool volgde, had mijn vriend Gustaaf in Göttingen de natuurlijke historie en staathuishoudkunde bestudeerd, en zich hoofdzakelijk toegelegd op de verschillende wijzen van cultuur in de heete luchtstreek, daar hij sedert jaren den vurigen wensch koesterde, om òf in de Duitsch-Afrikaansche-koloniën, òf op de eilanden in de Zuidzee, gelegenheid te vinden, zijn verkregen kennis ten nutte te maken. Door zijn uitgebreide relaties was het hem gelukt, in dienst te komen bij de directie der Plantage-Maatschappij, voor haar koloniën op de Samoa-eilanden.

Toen wij na een zeer belangrijke reis over Port-Saïd, door het kanaal van Suez en de Roode Zee, over Colombo op Ceylon en Adelaïde, benevens de haven van Auckland,—de hoofdstad van Nieuw-Zeeland, gelukkig bereikten, waren wij blij, na een oponthoud van verscheiden dagen, op een naar Samoa bestemde stoomboot onze reis te kunnen vervolgen, want het was vinnig koud in de anders zoo fraaie haven van Bladzijde 4Nieuw-Zeeland. Wij waren in het midden van Augustus, dus in hartje van den winter op het zuidelijk halfrond. Toen wij den Steenbokskeerkring gepasseerd waren, stoomden wij, door het prachtigste weer begunstigd, tusschen de Loyaliteits-eilanden en de Nieuwe-Hebriden in het Westen, en de Fidschi-Archipel in het Oosten, noordwaarts, het doel van onzen tocht, de Samoa- of Schippers-eilanden, tegemoet, en lieten na een zeer voorspoedige reis, in de heerlijk schoone haven van Apia, de hoofdstad van het eiland Upolu, de ankers vallen. Van uit de haven gezien, biedt Upolu een verrukkelijken aanblik. Tot vlak aan het strand strekt zich de heerlijkste, weelderigste plantengroei der tropen uit. Boschjes van hooge, slanke kokospalmen wisselen af met talrijke broodvruchtboomen, oranjebosschen, banyan-wortelboomen en bananen. Op eenige kilometers afstand van de kust, verheft zich het gebergte, dat zich over de geheele lengte van het eiland,—zeven en dertig zeemijlen,—van het Oosten naar het Westen, en meer langs de zuidkust, uitstrekt. Talrijke stroompjes komen bruisend uit het gebergte te voorschijn, kleine watervallen vormend, die van uit de haven gezien, op breede, zilveren linten gelijken. De hoogste verheffing van deze bergketen is de 2570 voet hooge Lanuto, met het meer van dienzelfden naam. De Samoa—Bladzijde 5of Schipperseilanden liggen tusschen 13°.27′ tot 14°. 22.5′ Zuiderbreedte en 169°. 28′ tot 172°. 48′ Westerlengte. Ook behoort het Koraleneiland, Roda, dat ongeveer zeventig zeemijlen Oostelijker ligt, tot deze groep. Het Westelijkste en grootste eiland is Savaii; dan volgt het kleinste, Apolima, dat een oppervlakte heeft van ongeveer twee Engelsche vierkante mijlen, terwijl Savaii 639 vierkante mijlen groot is. Op Apolima volgt Manono, eveneens van weinig omvang, vervolgens het voornaamste eiland van de groep, Upolu, 336.6 Engelsche vierkante mijlen groot; Zuidoostelijk van deze bevindt zich het door zijn landelijke schoonheid bekende eiland Tutuila, met de uitmuntende haven van Pago-Pago; voorts volgen twee kleinere eilanden, Ofu en Olosega, terwijl, het ongeveer twintig vierkante mijlen groote eiland Manua de rij sluit. De geheele groep heeft een oppervlakte van ongeveer 236 Duitsche, of 1086.9 Engelsche vierkante mijlen.

Gelijk men weet, zijn de Samoa- of, zooals zij vroeger heetten de Schipperseilanden, in het jaar 1768 door den Franschen zeevaarder Bougainville ontdekt en vervolgens in 1787 door den beroemden La Perouse bezocht, die ook op het eiland Tutuila landde, waarvan de inlanders verscheiden leden der expeditie in de Bladzijde 6tegenwoordig geheeten “Massacre-baai,” neerschoten. Kapitein Cook bezocht in 1791 eveneens de eilanden Savaii en Upolu.

Het vermoorden van eenigen der equipage van de expeditie van La Perouse, had de bevolking der Samoa-eilanden zulk een slechten naam gegeven, dat Engelsche zendelingen het eerst in 1830 slaagden, op Upolu te landen. Tot hun verbazing werden zij vriendelijk ontvangen en konden zij ongehinderd hun zegenrijk werk volbrengen. Spoedig bezochten ook andere zendelingen de eilanden en dezen ondervonden zooveel zegen op hun arbeid, dat er nu op de geheele groep geen enkele inlander gevonden wordt, die geen Christen is.—

Een half uurtje, nadat wij in de haven voor anker waren gegaan, kwam een lid der gezondheidscommissie aan boord, om te onderzoeken, of onder de passagiers, of de bemanning van de boot geen besmettelijke ziektegevallen voorkwamen. Zoodra alles in orde bevonden was, werd het verkeer toegestaan en in een oogenblik was het dek overstroomd met inlanders en Europeanen. Eerstgenoemden boden ons allerlei zeldzaamheden te koop aan, zooals: schelpen, kralen, mandjes en waaiers, gevlochten uit de bladnerven van den Padanus, benevens bananen, oranjeappelen, passievruchten en kokosnoten. Bladzijde 7

Mijn reis- en landgenoot Gustaaf Gaedecke en ik, waren op het punt het schip te verlaten, toen mijnheer Beckmann, de Directeur van de Duitsche Handel- en Plantage-Maatschappij, aan boord kwam, en nadat hij eenige woorden met den kapitein gewisseld had, zich met de vraag tot ons wendde, of wij de twee pas aangestelde bedienden uit Hamburg waren. Ik beantwoordde deze vraag bevestigend, noemde den naam van mijn vriend en den mijnen en voegde er bij, dat ik verscheiden brieven van het hoofdbestuur voor den Directeur meegekregen had, die ik hem, zoodra ik aan land was, overhandigen zou, daar zij zich in mijn koffer bevonden.

“Ik heet u welkom in Apia, mijne Heeren,” antwoordde mijnheer Beckmann, en hij gaf ons vriendelijk lachend de hand. “Laat uw bagage naar beneden in mijn boot brengen, en gaat met mij aan land. Ik zal u persoonlijk naar het dicht bij het strand gelegen Hotel International brengen, waar u een uitstekend logies vinden zult, daar de eigenaar een landgenoot van ons is. U kunt mij daar dan de brieven geven, mijnheer Arendt. Wees zoo goed, heden avond te zes uur bij mij te komen dineeren; wij kunnen dan de nadere bijzonderheden van uw werkkring bespreken.”

Nadat wij door den hotelhouder op de vriendelijkste Bladzijde 8wijze begroet geworden waren, hetgeen wij ongetwijfeld aan de recommandatie van onzen voornamen geleider te danken hadden, maakte ik in de kamer, die mij aangewezen was, vlug mijn koffer open, en bracht het dikke pak papieren en brieven naar beneden in de spreekkamer, waar de directeur mij wachtte.

Na een verfrisschend bad, trokken wij andere kleeren aan en sloegen een blik uit de vensters op de haven. Wij konden de geheele uitgestrektheid overzien, en tot onze vreugd viel ons de Duitsche kruiser “Falke” het eerst in het oog; op eenigen afstand lag een Engelsch oorlogsschip voor anker, als ik mij niet vergis de “Curaçao” en achter deze twee lag ook een Amerikaansche kanonneerboot. Verder Oostwaarts konden wij duidelijk op het strand het wrak van het ongelukkige Duitsche oorlogsschip “Adler” onderscheiden, dat daar in het voorjaar van 1889, gedurende een vreeselijken orkaan neergeslingerd en geheel uit elkander geslagen was. Behalve den ijzeren romp van den “Adler,” konden wij uit de veranda, vóór onze beide naast elkander liggende kamers, een groote menigte stukken van het schip onderscheiden, die op de kust lagen, en met de eb nu duidelijk zichtbaar waren.

Ten westen van de oorlogsschepen, lagen verscheiden kleinere vaartuigen, zoogenaamde kotters, die, te oordeelen Bladzijde 9naar de vlaggen, zoowel aan de Duitsche Handelmaatschappij, als aan de Duitsche firma Frings en Co. schenen te behooren; des avonds bevestigde mijnheer Beckmann dit ook. Zij onderhielden de gemeenschap tusschen de afzonderlijke eilanden der groep.

Wij hadden veel schik in een groot aantal jonge, bruine knapen die, onder luid gejubel en geschreeuw van het strand in zee sprongen en in het water rondspartelden. Ook zagen wij een groote oorlogsboot van Samoa, naar een model der Amerikaansche walvischbooten gebouwd, en door een twintigtal roeiers in beweging gebracht, in de groote haven naar het westelijk gelegen schiereiland Mulinu koers zetten. De roeiers zaten niet volgens Europeesche wijze met den rug naar het roer, maar met het gelaat, en haalden hun korte riemen of kleine roeispanen door het water; de boot had een groote snelheid en de roeiers begeleidden hun werk met een welluidend gezang.

Tegen etenstijd lieten wij ons door een zwarten bediende van het hotel naar het huis van den directeur Beckmann brengen. Tot onze verbazing zagen wij, dat de woning van onzen chef, die in Apia en de geheele eilandengroep toch als een persoon van gewicht bekend stond, wel een zeer aardig, maar slechts Bladzijde 10klein huisje was van één verdieping, en dat het op zijn hoogst zes kleine kamers kon bevatten. Naar mijnheer Beckmann ons later op onze vraag antwoordde, is het bouwen in Apia ongehoord kostbaar, zoodat de Blanken zich met weinig ruimte tevreden moeten stellen.

“Zooals de voorzitter van het Hoofdbestuur schrijft,” zeide onze chef, toen wij na een uitstekend diner op de veranda, die een heerlijk gezicht op de haven aanbood, onder het rooken eener geurige sigaar, de koffie gebruikten, “zijt gij, mijnheer Arendt, tot boekhouder aangesteld op de groote plantage Mulifanua, terwijl mijnheer Gaedecke de leiding der verschillende cultures, die wij in onze plantages toegepast hebben, op zich zal nemen. Intusschen acht ik het hoogst noodzakelijk, dat beide heeren vooreerst nog een paar weken in Apia blijven, ten eerste om zich eenigermate aan het klimaat te gewennen, ten tweede om, al is het dan ook maar wat oppervlakkig, op de hoogte te komen van het aanleggen en het bestuur eener plantage. Daarom zal ik u in den loop der volgende week naar Vaitele, onze voornaamste plantage in dit district, brengen, waar u voldoende gelegenheid zult vinden om alles goed op te nemen. Vaitele ligt ongeveer tien kilometer ten zuiden van Apia, aan den voet van het Bladzijde 11gebergte, in een verrukkelijk landschap; de directeur der plantage, mijnheer Tiedemann, is zeer ervaren in alles, wat den aanleg en de behoeften der tropische cultures betreft, daar hij jaren lang een groote koffieplantage bij Menado op het eiland Celebes, bestuurd heeft. De eerstvolgende dagen moet u gebruiken om uitstapjes te maken in den onmiddellijken omtrek van Apia; daar zult u veel ontdekken, wat uw belangstelling wekt. Als mijn tijd het eenigszins toelaat, zal ik u met genoegen vergezellen, zoo niet, dan zal een mijner bedienden de leiding van mij overnemen.” Wij bedankten onzen vriendelijken chef hartelijk voor zijn goede bedoelingen en, daar het reeds laat was geworden, namen wij afscheid.

Den volgenden dag deden wij een wandeling door Apia, onder geleide van een bediende uit het hotel, die een weinig Duitsch en Engelsch sprak.

De stad bestaat uit vier groote dorpen, die een enkele, ruim twintig voet breede hoofdstraat vormen, welke zich in een halven cirkel langs de havenbocht uitstrekt. In het midden van dezen halven cirkel ligt het eigenlijke Apia; oostelijk daarvan het dorp Matautu, waarin zich de Engelsche en Amerikaansche Consulaatsgebouwen bevinden, terwijl in het westelijk gelegen Matafele, de grootsche magazijnen der Duitsche Bladzijde 12Handel-Plantage-Maatschappij in de Zuidzee, bijna de geheele ruimte beslaan. In de onmiddellijke nabijheid van Matafele bevindt zich de smalle landtong Mulinu, waarop het zoogenaamde paleis van koning Malietoa, benevens eenige gouvernementshuizen gebouwd zijn.

Zooals mijnheer Beckmann ons ’s avonds verteld had, leven er in Apia ongeveer tweehonderd blanken, waaronder de Duitschers het talrijkst vertegenwoordigd zijn. Dat konden wij al dadelijk op onze wandeling opmerken. De grootste helft der hotels, herbergen en winkels is in Duitsche handen; overal hoort men Duitsch spreken, leest men Duitsche namen op de borden der firma’s en ziet men de zwart-wit-roode vlag wapperen. Zelfs is er in Apia een Duitsche school, die niet alleen voor de kinderen der Europeanen, maar ook voor die der inlanders toegankelijk is en druk bezocht wordt.

Tegen den middag, brachten wij ook een bezoek aan den heer Biermann, den Duitschen Consul in Apia, om ons aan hem voor te stellen en hem onze passen te overhandigen. Evenals de directeur Beckmann, bewoonde de consul een eenvoudig houten huis van één verdieping.

De inboorlingen, waarvan wij een groot aantal in een zalig-niets-doen op de haven zagen rondslenteren, maakten een bijzonder sympathieken indruk. Zooals Bladzijde 13bekend is, behooren de bewoners van Samoa tot het Polynezische ras, hebben een lichtbruine huidkleur in tegenstelling met de donkerder gekleurde Melaneziërs, en een slanke, flinke gestalte. De gelaatstrekken der mannen zijn minder schoon; meestal hebben zij breede platte neuzen, tamelijk dikke lippen en vooruitstekende wangbeenderen, maar prachtige donkerbruine, amandelvormige oogen met lange zwarte wimpers. Tegenover vreemdelingen zijn zij vriendelijk en voorkomend, zooals ik later, gedurende mijn langdurig verblijf op de eilanden, heb kunnen opmerken. Deze beminnelijke karaktertrek, evenals hun besliste afkeer van elken eenigszins inspannenden arbeid, moeten toegeschreven worden aan het gelukkige, zorgelooze bestaan, dat de bewoners van Samoa in hun heerlijk, overvloedig gezegend vaderland leiden, waar de milde natuur alles oplevert, wat zij tot hun levensonderhoud behoeven.

De manlijke inboorlingen zijn, wat mij bijzonder opviel, bijna zonder uitzondering op eigenaardige wijze getatoeëerd. Dit tatoeëeren bestaat uit een aantal rechtlijnige figuren, die van den navel tot aan de knieën reiken. Naar men mij verteld heeft, moet het insnijden van deze figuren tamelijk pijnlijk zijn, daar het uitgevoerd wordt met een soort van harkje, gemaakt van vischgraten of kieuwen. Het werktuigje wordt in een Bladzijde 14mengsel van verbrande notedoppen en water gedoopt en met een hamertje in het vleesch gedreven, waardoor de figuren ontstaan, die meestal heel aardig zijn; veel inlanders verbergen hun tatoeëering echter onder hun Lava-Lava, een lendendoek van Tapa. Dit is een stof, die op papier gelijkt en gemaakt wordt van de roode bladeren van den Ti-boom. In den laatsten tijd is deze Tapa echter door gekleurd katoen vervangen geworden. Onder de inlanders gaan de jongelingen, die zich niet hebben laten tatoueëeren, voor onmanlijk door. Ook onderwerpen veel vrouwen zich aan deze kunstbewerking, hoewel in mindere mate. Zij bestaat doorgaans alleen uit stippen en een aantal plus- en minusteekens, d. w. z. kleine kruisjes en streepjes en is gewoonlijk met den Lava-Lava of lendendoek bedekt.

Gehoor gevend aan een verzoek van den directeur, kwamen wij op den vijfden dag na onze landing, dadelijk na zonsopgang ten zijnen huize, om hem naar de plantage Vaitele te vergezellen. Op aardige, vrij kleine paardjes, die, naar mijnheer Beckmann ons mededeelde, van het eiland Timor ingevoerd, dus zoogenaamde Sandelhoutpaarden waren, reden wij, door twee bedienden gevolgd, die in valiezen eenigen mondkost meevoerden,—het eerst naar den linkeroever van den Sigago-stroom, die zich ten Oosten van Apia in Bladzijde 15de haven uitstort, om vervolgens langs zijn oevers onzen weg stroomopwaarts voort te zetten. Zooals wij van den directeur vernamen, ontspringt de Sigago op de zuidelijke hellingen van den 2500 voet hoogen berg Godefroy, ongeveer vijftien kilometer zuid-oostelijk van Apia, en stroomt dan door een heerlijk vruchtbaar dal tot aan zijn mond bij Apia voort.

Ik was letterlijk overweldigd door den aanblik van deze menigte kokospalmen, bananen, benevens papaya’s, oranje-mango-broodvruchtboomen en bloeiende heestergewassen, wier namen mij onbekend waren; en dan, die kostelijke, bedwelmende geur, dien voornamelijk de bloeiende oranjeboomen en heesters verspreidden! Het was inderdaad verrukkelijk!

Daar wij zonder iets gebruikt te hebben de stad verlaten hadden, rustten wij een uur later in een schaduwrijk boschje van oranjeboomen en bananenpalmen, en verkwikten ons aan de versnaperingen, die de bedienden ons uit de tasschen toereikten.

Zooals de directeur nu onder ons ontbijt vertelde, had het huis Johan Cesar Godefroy en zoon in 1857 zijn eerste handelszaak op Upolu in Apia opgericht, en spoedig daarna in het bovendal van den Sigago, de plantage Vaitele aangelegd, die weldra gevolgd werd door de plantage Veilele, aan diezelfde rivier Bladzijde 16gelegen. In 1865 ontstond in het district Mulifanua, 32 kilometer westelijk van Apia, de uitgebreide en belangrijkste plantage Mulifanua, en wat verder op Savau, het grootste eiland der geheele groep, de kleinere plantage Vaiputi. In het geheel verkreeg de Hamburgsche firma op de Samoa-eilanden meer dan 3500 hectaren grond in bezit, die ontgonnen werd. Toen nu omstreeks het jaar 1880, het huis Godefroy,—dat in dien tusschentijd genoodzaakt geweest was, zijn betalingen te staken,—aanbood zijn bezittingen op de eilanden onder Duitsche bescherming te stellen,—en dit door de regeering, van de hand werd gewezen, nam de Duitsche Handel- en Plantage-Maatschappij, die kort geleden opgericht was, al de factorijen en plantages der firma in de Zuidzee over.

Na ons ontbijt, stegen wij weer te paard en bereikten een uur later Vaitele, waar wij door den directeur, die van onze komst door een vooruit gezonden bediende verwittigd was, vóór diens woning ontvangen werden. Dit was eveneens een eenvoudig houten gebouwtje, maar te midden van oranje- en bananenboomen gelegen, en maakte daardoor een bijzonder vriendelijken indruk.

Nadat de directeur ons aan den heer Tiedemann had geïntroduceerd, stelde deze voor, de naastbij gelegen Bladzijde 17aanplantingen eens in oogenschouw te nemen, voor het te heet werd. Terwijl in het vochtige, lagere gedeelte, in de onmiddellijke nabijheid van den rivieroever, voornamelijk suikerriet, yams, de zoete knolvrucht, die in de tropen onzen aardappel vervangt—en ook de tarowortels geplant waren, stonden op de eenigszins hoogere hellingen, honderden kokospalmen, broodvruchtboomen, mango’s, bananen, papaya’s en oranjeboomen. De gewichtigste boom voor den handel was, zeide de directeur, intusschen de kokospalm; deze bereikt dikwijls een hoogte van honderd twintig voet, zonder dat er de kleinste tak of twijg aan zijn slanken stam te zien is. Boven aan de bladerkroon groeien de noten in menigte tegen den stam aan.

Mijnheer Tiedemann was zoo vriendelijk, mij en vooral mijn collega Gaedecke, als natuurkenner, uit te leggen, hoe men de kopra,1 dit gewichtig handelsartikel, het best aankweekt. Eerst na zeven of acht jaar geeft een kokospalm den eersten oogst; de noten worden niet geplukt, maar men wacht, tot zij rijp naar beneden vallen; dan worden zij opgeraapt en in manden op ezels naar rijwegen gebracht, vanwaar zij in karren, met ossen bespannen, naar de factorijen vervoerd Bladzijde 18worden. Na opengemaakt te zijn, wordt de vleezige kern er uit gesneden, op eesten gedroogd en eindelijk luchtig verpakt, naar Europa verzonden. De harige bolsters, waarvan in andere landen, zooals op Ceylon, de Sunda-eilanden enz. de kokosvezels verkregen worden tot het vervaardigen van matten, touwen en dergelijke, gebruikt men op Samoa niet; men verbrandt ze eenvoudig.

Verder onderrichtte mijnheer Tiedemann ons nog, dat een volwassen kokospalm op zijn plantage, jaarlijks gemiddeld tachtig tot honderd noten oplevert, en uit vijf noten wordt somtijds een kilogram kopra verkregen, zoodat de netto opbrengst van een palmboom bij gewone olieprijzen, op ongeveer twee mark per jaar kan geschat worden. Uit de kokospalm-plantage geleidde de directeur der factorij ons een eind de helling op, waar wij op een plek, die bijna geheel van groote boomen ontbloot was, een vrij groot aantal sierlijke, kleine boomen op regelmatige afstanden, opmerkten. Ik hield deze mooie boompjes, waarvan verscheidene met witte en roode bloesems bedekt waren, voor kerseboomen, tot ik door een uitroep van den directeur Beckmann, beter werd ingelicht.

“Zoo, zoo! U bent dus met den aanleg van een koffieplantage geslaagd, beste Tiedemann!” riep de Bladzijde 19directeur uit. “Dat doet mij werkelijk pleizier! Die kan ons van heel veel nut zijn.”

“Ja, het is mij gelukt, mijnheer,” antwoordde de opzichter der plantage. “Verleden jaar heb ik twee honderd stuks stekken van koffieboomen uit Menado besteld, en, daar ik bij ondervinding weet, dat de koffie in dit klimaat, het best op een hoogte van vier tot zes honderd meter gedijt, liet ik hier op de helling een vrij groot aantal boomen vellen en de stammen, takken en twijgen verbranden, om de asch als mest te kunnen gebruiken. Op gelijke afstanden werden tien kuilen gegraven en de stekken daarin gezet; ten einde de jonge planten tegen de verzengende zonnestralen te beschutten, liet ik een aantal dik gebladerde tamarindeboomen staan, die voldoende schaduw gaven. De boompjes schoten spoedig wortel en groeiden prachtig op; verscheidene staan reeds in bloei en zullen toekomende jaar, hoop ik, een flinken oogst opleveren.”

“Ik zie, dat u den grond tusschen de koffieboomen geheel grasvrij laat,” zeide Gaedecke. “Waarom doet u dat?”

“Omdat het gras van Samoa als woekerplant voortteelt, op een tot beplanten geschikt gemaakten grond, en alleen door onophoudelijk uitroeien verdelgd kan worden,” luidde het antwoord van mijnheer Tiedemann. Bladzijde 20“Ik heb ook getracht hier cacaoboomen te planten, maar in Vaitele dragen zij niet zooveel vrucht als in Mulifanua; mijn collega Krüger schijnt daar een gunstiger bodem te hebben.”

Op den terugweg naar de woning van mijnheer Tiedemann, zagen wij een troepje werklieden, die van de verschillende plantages naar hun hutten gingen, om te eten en gedurende het heetste gedeelte van den dag te rusten. Het trok mijn aandacht, onder deze mannen geen enkelen inboorling van Samoa, maar lieden van veel donkerder huidkleur te zien.

Toen ik aan tafel mijn verwondering hierover te kennen gaf, verklaarde directeur Beckmann mij de reden hiervan.

“Alle pogingen, om de inboorlingen van Samoa aan geregeld werk te gewennen, hebben schipbreuk geleden op hun aangeboren traagheid,” zeide hij. “Zij eischten ongehoord hoog loon voor buitengewoon geringe diensten en bleken in geen enkel opzicht te vertrouwen te zijn. Daarom waren wij genoodzaakt, vreemd werkvolk in dienst te nemen, en wij vonden dit in voldoend aantal op de Salomons- en Gilberts-eilanden, de Nieuwe-Hebriden en den Bismarck-Archipel. Het aanwerven van manschappen geschiedde door de kapiteins van onze eigen schepen, die met de hoofden dier Bladzijde 21eilanden in onderhandeling traden. De werklieden worden voor drie jaar aangenomen, na welk tijdsverloop, zij vrij naar hun vaderland teruggezonden worden, wanneer zij er niet de voorkeur aan geven de overeenkomst te vernieuwen. Ieder werkman verdient, behalve kost en inwoning, drie dollars per maand, en komt ons dus jaarlijks op ongeveer drie honderd mark te staan, de kosten van import en export daaronder begrepen. Ook verloopt er geruime tijd, voor de lieden zich aan hun dagtaak, en aan discipline gewend hebben; bovendien moeten de inlanders der verschillende eilandgroepen afzonderlijk gehuisvest worden, anders vallen zij elkander aan, slaan elkaar dood, of eten elkander ten slotte op, om de overwinning feestelijk te vieren. U ziet, mijne Heeren,” zoo eindigde de directeur zijn verklaring, “dat wij met veelvuldige moeilijkheden in onze koloniën te kampen hebben, waartoe ook onze verhouding jegens de Engelsche en Amerikaansche autoriteiten op Samoa heel veel bijdraagt.”

Na een korte rust bezichtigden wij nog de overige aanplantingen op de factorij Vaitele, gebruikten eenige ververschingen en sloegen daarna den weg naar Apia in. Vóór wij van den heer Tiedemann afscheid namen, verzocht mijn collega Gaedecke dezen verlof, op een Bladzijde 22der eerstvolgende dagen naar Vaitele te vertrekken, om zich onder leiding van den kundigen planter, op de hoogte te stellen van het aanleggen en de werkzaamheden op een grootere plantage. Mijnheer Tiedemann verklaarde zich vriendelijk bereid, den jeugdigen botanicus bij zich in huis te nemen, op voorwaarde, dat directeur Beckmann, hieraan zijn goedkeuring hechtte; deze had hiertegen geen enkel bezwaar.

1 kopra = het gedroogde, vleezige gedeelte van de kokosnoot.

Op Samoa

Подняться наверх