Читать книгу Het Duitsche Witboek: Documenten aangaande het uitbreken van den oorlog - Germany. Auswärtiges Amt - Страница 5
Diplomatieke Documenten.
ОглавлениеDen 28en Juni van dit jaar zijn de Oostenrijksch-Hongaarsche troonopvolger, aartshertog Franz Ferdinand en zijn gemalin, de hertogin van Hohenberg, door de revolverschoten van een lid van een Servische samenzweerdersbende gedood. Het onderzoek van de misdaad door de Oostenrijksch-Hongaarsche autoriteiten heeft aan het licht gebracht, dat het complot tegen het leven van den aartshertog-troonopvolger te Belgrado, met medewerking van en begunstigd door ambtelijke Servische personen gesmeed, met wapens uit Servische staatsdepots is ten uitvoer gelegd. |Bijlage 1.| Deze misdaad moest heel de beschaafde wereld de oogen openen, niet slechts voor het tegen het bezit en de integriteit van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie gerichte streven van de Servische politiek, maar ook voor de misdadige middelen, waarvoor de groot-Servische propaganda in Servië ter bereiking van haar doel niet terugschrikte. Het doel van deze politiek was het geleidelijk in opstand brengen en ten slotte afscheiden van het zuidoostelijk gedeelte van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie, ten einde dit met Servië te vereenigen. Aan deze richting der Servische politiek hebben de herhaalde en plechtige verklaringen, waarbij Servië Oostenrijk-Hongarije zijn afkeer van deze politiek betuigde en het bevorderen van goede betrekkingen als naburen beloofde, niet het geringste veranderd. Ten derde male in den loop van de laatste 6 jaren brengt Servië op deze wijze Europa aan den rand van een wereldoorlog. Het kon dit slechts doen, omdat het meende, bij zijn streven door Rusland gesteund te worden. De Russische politiek had zich spoedig na de door de Turksche revolutie uitgelokte gebeurtenissen van het jaar 1908 er op toegelegd een tegen het bezit van Turkije gericht verbond van de Balkanstaten, in het leven te roepen. Dit Balkanverbond, dat er in het jaar 1911 in slaagde Turkije zegevierend uit het grootste gedeelte van zijn Europeesche bezittingen te verdringen, stortte wegens het meeningsverschil omtrent de verdeeling van den buit, ineen. De Russische politiek liet zich door dit fiasco niet afschrikken. Volgens het plan van de Russische staatslieden moest een nieuw Balkanverbond, onder Russisch patronaat, tot stand komen, welks spits niet meer tegen het uit den Balkan verdrongen Turkije, maar tegen de bezittingen van de Oostenrijksch-Hongaarsche monarchie gericht zou zijn. De bedoeling was, dat Servië, als tegemoetkoming voor de ten koste van de Donaumonarchie verworven inlijving van Bosnië en Herzegowina, aan Bulgarije zou afstaan de deelen van Macedonië, die het in den laatsten Balkanoorlog verworven had. Met het oog hierop moest Boelgarije door isoleering murw gemaakt, Roemenië door een, met behulp van Frankrijk, ondernomen propaganda, aan Rusland geketend, en de aandacht van Servië op Bosnië en Herzegowina gevestigd worden.
Onder deze omstandigheden moest Oostenrijk inzien, dat een langer werkeloos toezien bij hetgeen er over de grens gebeurde, noch met zijne waardigheid, noch met het zelfbehoud der monarchie was overeen te brengen. De Keizerlijke en Koninklijke regeering deelde ons deze opvatting mede, en verzocht haar onze meening daaromtrent te doen geworden. Van ganscher harte konden wij onzen bondgenoot verklaren, dat wij het geheel met zijne beoordeeling eens waren, en konden wij hem verzekeren, dat eene actie, die hij voor noodzakelijk hield om aan de, tegen het bezit der Monarchie gerichte beweging in Servië een einde te maken, onze goedkeuring zou vinden. Wij waren ons hierbij ten volle bewust, dat een mogelijk gewapend optreden van Oostenrijk-Hongarije tegen Servië, Rusland naar voren zou brengen, en ons, in verband met onze plichten als bondgenoot, in een oorlog kon wikkelen. Waar wij echter inzagen, dat levensbelangen van Oostenrijk-Hongarije op het spel stonden, konden wij onzen bondgenoot niet raden tot eene inschikkelijkheid, die niet met zijne waardigheid overeen te brengen was, noch hem onzen steun in dit ernstig oogenblik ontzeggen. Wij konden dit te minder, omdat ook onze belangen door het voortdurend woelen van Servië zoo gevoelig mogelijk bedreigd waren. Wanneer het den Serviërs nog langer vergund ware geweest, onder bescherming van Rusland en Frankrijk, het bezit van de naburige monarchie in gevaar te brengen, dan zou dit de geleidelijke ineenstorting van Oostenrijk en de onderwerping van alle Slaven onder Russischen scepter tengevolge gehad hebben, waardoor de positie van het Germaansche ras in Midden-Europa onhoudbaar zou geworden zijn. Een moreel verzwakt, door het opdringen van het Russische Panslavisme ineenstortend Oostenrijk, zou voor ons geen bondgenoot meer geweest zijn, waarop wij zouden kunnen rekenen, en waarop wij ons zouden kunnen verlaten, zooals dit tegenover de steeds dreigender wordende houding van onze oostelijke en westelijke naburen voor ons noodzakelijk is. Wij lieten daarom Oostenrijk geheel de vrije hand in zijn actie tegen Servië en hebben aan de voorbereiding daarvan niet deelgenomen.
Oostenrijk koos daartoe den weg om in eene nota aan de Servische regeering uitvoerig de door het gerechterlijk onderzoek na den moord te Serajewo vastgestelde onmiddellijke samenhang tusschen den moord en de door de Servische regeering niet alleen gedulde, maar zelfs ondersteunde groot-Servische beweging aan te toonen, en van haar te verlangen, dat deze agitatie volkomen zou ophouden en de schuldigen zouden worden bestraft. Tegelijkertijd verlangde Oostenrijk-Hongarije als waarborg voor een werkelijk ernstig onderzoek, het deelnemen van zijn ambtenaren aan dit onderzoek op Servisch gebied, en een definitieve ontbinding van de tegen Oostenrijk-Hongarije woelende Groot-Servische vereenigingen. De Keizerlijke en Koninklijke regeering stelde een termijn van 48 uren voor de onvoorwaardelijke aanneming van hare eischen. De Servische regeering begon een dag nadat de Oostenrijksch-Hongaarsche nota haar overhandigd was, met de mobilisatie. Toen na afloop van den termijn, de Servische regeering een antwoord gaf, dat wel is waar op eenige punten de wenschen van Oostenrijk-Hongarije vervulde, in hoofdzaak echter duidelijk het streven liet doorschemeren, om zich door uitstel en nieuwe onderhandelingen aan de gerechte eischen van de monarchie te onttrekken, brak deze de diplomatieke betrekkingen met Servië af, zonder zich met verdere onderhandelingen in te laten, of zich te laten ophouden door verzekeringen van Servië, waarvan zij de waarde—tot haar schade—voldoende kende.
Van dat oogenblik af bevond zich Oostenrijk feitelijk met Servië in oorlogstoestand, die het dan ook door de officieele oorlogsverklaring van den 28en Juli openlijk afkondigde.
Van het eerste begin van het conflict af hebben wij op het standpunt gestaan, dat de heele zaak eene particuliere aangelegenheid van Oostenrijk was, die het alleen met Servië moest uitvechten. Ons geheele streven was er daarom op gericht, den oorlog te localiseeren, en de andere mogendheden ervan te overtuigen, dat Oostenrijk in gerechtvaardigde zelfverdediging en door de omstandigheden gedwongen, tot een beroep op de wapens had moeten besluiten. Wij hebben met nadruk het standpunt verdedigd dat geen beschaafde staat het recht had, in dezen strijd tegen onbeschaafdheid en politieke misdadigersmoraal Oostenrijk te hinderen en te trachten, de Serviërs aan hun verdiende straf te onttrekken. In dezen geest hebben wij onze vertegenwoordigers in het buitenland instructies gegeven.
|Bijlage 1b en 2.| Tegelijkertijd deelde de Oostenrijksch-Hongaarsche regeering aan de Russische regeering mede, dat de stap, |Bijlage 3.| dien zij in Servië gedaan had, slechts bedoeld was als een defensieve maatregel tegenover de Servische kuiperijen, dat Oostenrijk echter gedwongen was waarborgen te eischen, dat Servië voortaan een vriendschappelijke houding tegenover de Monarchie zou aannemen. Het lag volstrekt niet in de bedoeling van Oostenrijk-Hongarije om eene verschuiving van de machtsverhoudingen op den Balkan te veroorzaken. Toen wij verklaarden, dat de Duitsche regeering alles wilde doen om het conflict te localiseeren, beloofden zoowel de Fransche als de Engelsche regeering, naar hetzelfde doel te zullen streven. Desniettemin gelukte het niet eene inmenging van Rusland in het conflict tusschen Oostenrijk en Servië te verhinderen.
De Russische regeering gaf den 18en Juli een ambtelijk communiqué uit, waarin gezegd werd, dat Rusland in het conflict tusschen Servië en Oostenrijk onmogelijk onverschillig kon blijven. |Bijlage 4.| Ditzelfde verklaarde de Russische minister van buitenlandsche zaken, de heer Sasanow tegenover den Keizerlijken ambassadeur Graaf Pourtalès. Des namiddags van den 26en Juli liet de K. en K. regeering nogmaals door haar ambassadeur in St. Petersburg verklaren, |Bijlage 5.| dat Oostenrijk-Hongarije geenerlei veroveringsplannen had en slechts begeerde, eindelijk eens rust te krijgen aan zijne grenzen. In den loop van denzelfden dag bereikten reeds de eerste berichten over Russische mobilisatie, Berlijn. |Bijlage 6, 7, 8 en 9.| Nog den 26en 's avonds werd den keizerlijken ambassadeurs te Londen, Parijs en St. Petersburg opgedragen de regeeringen van Engeland, Frankrijk en Rusland ernstig te wijzen op het gevaar, van deze Russische mobilisaties. |Bijlage 10, 10a en 10b.| Nadat Oostenrijk-Hongarije Rusland officieel verklaard had, dat het geen uitbreiding van gebied in Servië nastreefde, lag de beslissing over den wereldvrede uitsluitend in St. Petersburg. Nog denzelfden dag werd den Keizerlijken gezant te St. Petersburg opgedragen, de Russische regeering het volgende te verklaren:
Voorbereidende militaire maatregelen van Rusland zouden ons tot tegenmaatregelen dwingen; die zouden moeten bestaan in de mobilisatie van het leger. Mobilisatie zou echter oorlog beteekenen. Daar ons Frankrijk's plichten tegenover Rusland bekend waren, zou deze mobilisatie tegen Rusland en Frankrijk tegelijk gericht worden. Wij mochten niet aannemen, dat Rusland een dergelijken Europeeschen oorlog zou willen ontketenen. Daar Oostenrijk-Hongarije het bezit van het koninkrijk Servië niet wilde aantasten, waren wij van meening, dat Rusland een afwachtende houding kon aannemen. De wensch van Rusland, om het bezit van het koninkrijk Servië ongeschonden te bewaren, zouden wij te eer kunnen ondersteunen, omdat dit bezit door Oostenrijk-Hongarije volstrekt niet bedreigd werd. Het zou gemakkelijk zijn, bij het verdere verloop der aangelegenheid een grondslag te vinden voor eene minnelijke schikking.
Den 27en Juli verklaarde de Russische minister van oorlog Suchomlinow den Duitschen militairen attaché onder eerewoord, dat het bevel tot mobilisatie nog niet gegeven was. Er werden slechts voorbereidende maatregelen getroffen, geen paard was opgevorderd, geen reservist opgeroepen. |Bijlage 11.| Als Oostenrijk-Hongarije de Servische grens overschreed, zouden de naar Oostenrijk gerichte militaire districten Kiew, Odessa, Moskou, Kazan gemobiliseerd worden. Onder geen omstandigheden echter de aan het Duitsche front gelegene: St. Petersburg, Wilna en Warschau. Op de vraag van den militairen attaché, met welk doel de mobilisatie tegen Oostenrijk plaats vond, antwoordde de Russische Minister van Oorlog door zijn schouders op te halen en te verwijzen naar de diplomaten. De militaire attaché bestempelde daarop de mobilisatiemaatregelen tegen Oostenrijk-Hongarije als ook voor Duitschland zeer gevaarlijk. De daarop volgende dagen volgden de berichten over Russische mobilisaties elkaar zeer snel op. Daaronder waren ook berichten over toebereidselen aan de Duitsche grens, zooals de afkondiging van den staat van oorlog over Kownow, het vertrek van het garnizoen van Warschau en de versterking van het garnizoen van Alexandrowo. Den 27en Juli kwamen de eerste berichten over voorbereidende maatregelen van Frankrijk. Het XIV korps staakte de manoeuvres en keerde in zijn garnizoen terug.
Intusschen zijn wij pogingen blijven doen, om door een zeer krachtige inwerking op de kabinetten een localisatie van het conflict door te zetten.
Den 26en Juli had Sir Edward Grey het voorstel gedaan, het geschil tusschen Oostenrijk-Hongarije te brengen voor een onder zijn voorzitterschap samen te roepen conferentie van de ambassadeurs van Duitschland, Frankrijk en Italië. |Bijlage 12.| Ten opzichte van dit voorstel hebben wij verklaard, dat wij, hoezeer wij de bedoeling ervan ook waardeerden, aan een dergelijke conferentie geen deel konden nemen, daar wij Oostenrijk in zake zijne afrekening met Servië niet voor een Europeesch gerecht konden brengen. Frankrijk heeft het voorstel van Sir Edward Grey goedgekeurd, maar het is tenslotte daarop gestrand, dat Oostenrijk het zooals te voorzien was, van de hand wees. |Bijlage 13.| Getrouw aan ons beginsel, dat eene bemiddelingsactie zich niet uitstrekken kon tot het conflict tusschen Oostenrijk en Servië, dat geheel eene Oostenrijksch-Hongaarsche aangelegenheid was, maar alleen tot de verhouding tusschen Oostenrijk-Hongarije en Rusland, hebben wij onze pogingen voortgezet om eene minnelijke schikking tusschen deze twee mogendheden tot stand te brengen. |Bijlage 14.| Wij zijn echter ook bereid geweest, nadat het conferentievoorstel verworpen was, een nieuw voorstel van Sir Edward Grey naar Weenen over te brengen, |Bijlage 15.| waarin hij Oostenrijk-Hongarije in overweging gaf, om òf het Servische antwoord als voldoende te beschouwen, òf anders als grondslag voor verdere besprekingen. |Bijlage 16.| De Oostenrijksch-Hongaarsche regeering heeft, bij alle waardeering voor onze werkzaamheid als bemiddelaar, ten opzichte van dit voorstel opgemerkt, dat het na het openen der vijandelijkheden te laat kwam.
Desniettemin hebben wij onze bemiddelingspogingen tot het uiterste voortgezet, en hebben wij in Weenen den raad gegeven, alle tegemoetkomendheid te toonen, die met de waardigheid der Monarchie overeen te brengen was. Helaas zijn deze bemiddelingspogingen nog voor ze tot een resultaat hadden gevoerd, gestaakt moeten worden, wegens de militaire toebereidselen van Rusland en Frankrijk. Den 29en Juli heeft de Russische regeering in Berlijn ambtelijk medegedeeld, dat zij 4 legerdistricten had gemobiliseerd. |Bijlage 17.| Tegelijkertijd kregen wij nadere mededeelingen over snel opschietende militaire toebereidselen van Frankrijk, te water en te land. Denzelfden dag had de Keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg een gesprek met den Russischen minister van buitenlandsche zaken, waarover hij telegrafisch het volgende meldde:
„De minister trachtte mij ertoe over te halen, dat ik bij mijne regeering zou pleiten voor het deelnemen aan een conferentie van vier mogendheden, teneinde middelen te vinden om Oostenrijk-Hongarije langs vriendschappelijken weg te bewegen, die eischen welke de souvereiniteit van Servië aantastten op te geven. Ik heb, terwijl ik slechts toezegde van het onderhoud verslag te zullen doen, mij op het standpunt geplaatst, dat mij, nadat Rusland tot den noodlottigen stap der mobilisatie besloten had, iedere gedachtenwisseling hierover zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk toescheen. Wat Rusland thans van ons tegenover Oostenrijk verlangde, was hetzelfde, als dat waarvan het Oostenrijk-Hongarije tegenover Servië een verwijt maakte, n.l. een ingrijpen in de souvereine rechten.
Oostenrijk-Hongarije had door zijne verklaring niet naar gebiedsuitbreiding te streven, beloofd, rekening te houden met de Russische belangen, wat een groote concessie is van de zijde van een oorlogvoerenden staat. Men behoorde daarom de Donaumonarchie haar aangelegenheid met Servië alleen te laten regelen. Bij het sluiten van den vrede zou er nog altijd gelegenheid bestaan terug te komen op het ontzien van de souvereiniteit van Servië.
Zeer ernstig heb ik hieraan toegevoegd, dat op het oogenblik de geheele Austro-Servische aangelegenheid tegenover het gevaar van een Europeesch conflict op den achtergrond getreden was, en ik heb mij alle moeite gegeven, den minister de grootte van het gevaar onder de oogen te brengen.
Het was niet mogelijk Sasanow van de gedachte af te brengen, dat Rusland Servië niet in den steek mocht laten.”
Eveneens den 29en Juli rapporteerde de militaire attaché te St. Petersburg het volgende over een onderhoud, dat hij had gehad met den chef van den Russischen generalen staf:
„De chef van den generalen staf heeft mij verzocht bij hem te komen en mij medegedeeld, dat hij zoo juist van Zijne Majesteit kwam. Hij had van den minister van oorlog de opdracht gekregen, om mij nogmaals te bevestigen, dat alles zoo gebleven was als de minister het mij 2 dagen geleden had medegedeeld. Hij bood mij schriftelijk bevestiging aan en gaf mij op de plechtigste wijze zijn eerewoord, dat nergens eene mobilisatie, d. w. z. het oproepen van een enkelen man of een enkel paard, tot op dit uur, 3 uur namiddags, had plaats gehad. Voor de toekomst kon hij daarvoor niet instaan, maar wel zeer uitdrukkelijk bevestigen, dat op het front, dat naar onze grenzen gericht is, door Zijne Majesteit geen mobilisatie gewenscht werd. Er zijn hier echter vele berichten ingekomen over het oproepen van reservisten in verschillende deelen van het rijk, ook in Warschau en in Wilna. Ik heb daarom den generaal voorgehouden, dat ik door zijne mededeelingen voor een raadsel geplaatst werd. Hij antwoordde mij echter op zijn woord als officier, dat deze berichten onjuist waren, hoewel het mogelijk was, dat misschien hier of daar valsch alarm geslagen was.
Ik moet het gesprek, met het oog op de talrijke positieve berichten over het onder de wapenen roepen, beschouwen als een poging om ons te misleiden over den omvang van de maatregelen, die tot nu toe genomen zijn.”
Toen de Russische regeering op de verschillende vragen naar de redenen van haar dreigende houding er steeds op wees, dat Oostenrijk-Hongarije nog geen besprekingen in St. Petersburg begonnen was, kreeg de Oostenrijksch-Hongaarsche ambassadeur in St. Petersburg den 29en Juli op ons initiatief de opdracht, met den heer Sasanow de besprekingen te beginnen. Graaf Szapary kreeg machtiging de, door het uitbreken van den oorlog weliswaar reeds verouderde, nota aan Servië tegenover den Russischen minister toe te lichten en elk voorstel in ontvangst te nemen, dat men van Russische zijde doen zou. Ook moest hij met Sasanow alle quaesties bespreken, welke de betrekkingen tusschen Oostenrijk en Rusland onmiddellijk betroffen.
Zij aan zij met Engeland hebben wij onafgebroken voortgewerkt aan de bemiddelingsactie, en in Weenen ieder voorstel ondersteund, waarvan wij konden hopen dat het de mogelijkheid zou openen voor eene vreedzame oplossing van het conflict. |Bijlage 19.| Nog den 30en hebben wij een Engelsch voorstel naar Weenen overgebracht, dat als basis voor de onderhandelingen stelde, dat Oostenrijk-Hongarije na Servië te zijn binnengerukt, daar zijn voorwaarden zou dicteeren. Wij moesten aannemen dat Rusland deze basis aanvaarden zou.
Terwijl in den tijd van den 29en tot den 31en Juli deze onze pogingen tot bemiddeling, door de Engelsche diplomatie ondersteund, met steeds meer nadruk werden voortgezet, kwamen er steeds nieuwe zich ophoopende berichten over Russische mobilisatiemaatregelen. Troepenopeenhoopingen aan de Oost-Pruisische grens, en het afkondigen van den staat van oorlog over alle belangrijke plaatsen aan de Westgrens van Rusland lieten geen twijfel meer over, dat de Russische mobilisatie ook tegen ons in vollen gang was, terwijl men tegelijkertijd tegenover onzen vertegenwoordiger te St. Petersburg alle maatregelen van dezen aard opnieuw op eerewoord loochende. Nog eer het antwoord uit Weenen op het laatste Engelsch-Duitsche bemiddelingsvoorstel, welks strekking en grondslag in St. Petersburg bekend geweest moest zijn, in Berlijn kon aankomen, gaf Rusland last tot de algemeene mobilisatie. |Bijlage 18, 20, 21, 22, 23, 23a.| Op diezelfde dagen vond tusschen Z. M. den Keizer en Koning en den Tsaar Nicolaas een telegrammenwisseling plaats, waarin Z. M. den Tsaar wees op het dreigende karakter van de Russische mobilisatie en op het feit, dat hij zijn eigen bemiddelend optreden nog steeds voortzette.
Den 31en Juli richtte de Tsaar aan Z. M. den Keizer het volgende telegram:
„Ik dank je van harte voor je bemiddeling, die de hoop doet herleven, dat alles nog vreedzaam kan eindigen. Het is technisch onmogelijk onze militaire maatregelen te staken, die noodzakelijk zijn geworden door de mobilisatie van Oostenrijk. Wij zijn er ver van af, een oorlog te wenschen. Zoolang de onderhandelingen met Oostenrijk over Servië voortduren, zullen mijn troepen geen uitdagende actie ondernemen. Daar geef ik je plechtig mijn woord op. Ik vertrouw met alle kracht op Gods genade en hoop op het succes van je bemiddeling in Weenen, voor het welzijn van onze landen en voor den vrede van Europa.
Je je hartelijk toegenegene
Nicolaas”.
Dit telegram van den Tsaar kruiste het volgende, eveneens den 31en Juli om 2 uur namiddags afgezonden telegram van Z. M. den Keizer:
„Naar aanleiding van je beroep op mijn vriendschap en je verzoek om mijn hulp, ben ik eene bemiddelingsactie begonnen tusschen jouw regeering en de Oostenrijksch-Hongaarsche. Terwijl deze actie in gang was, zijn je troepen tegen het met mij verbonden Oostenrijk-Hongarije gemobiliseerd, waardoor, zooals ik je reeds heb medegedeeld, mijne bemiddeling vrijwel nutteloos geworden is. Desniettemin heb ik die voortgezet. Nu krijg ik betrouwbare berichten over ernstige oorlogstoebereidselen ook aan mijn oostelijke grens. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van mijn rijk dwingt mij tot verdedigende tegenmaatregelen. Ik ben met mijne pogingen om den wereldvrede te redden, gegaan tot aan de uiterste grenzen van het mogelijke. Niet ik draag de verantwoordelijkheid voor het ongeluk, dat nu de geheele beschaafde wereld bedreigt. Nog op dit oogenblik ligt het in jouw hand, het af te wenden. Niemand bedreigt de eer of de macht van Rusland, dat wel den uitslag van mijne bemiddeling had kunnen afwachten. De vriendschap voor jou en voor je rijk, die mijn grootvader op zijn sterfbed op mij heeft overgedragen, is mij altijd heilig geweest, en ik heb trouw aan de zijde van Rusland gestaan, als het in groote moeilijkheden verkeerde: vooral in zijn laatsten oorlog. Gij kunt den vrede van Europa op dit oogenblik nog redden, als Rusland besluit zijn militaire maatregelen te staken, die eene bedreiging zijn voor Duitschland en Oostenrijk-Hongarije”.
Nog eer dit telegram zijne bestemming bereikte, was reeds de op den morgen van denzelfden dag bevolen, blijkbaar tegen ons gerichte mobilisatie van alle Russische strijdkrachten in vollen gang. Het telegram van den Tsaar echter was om 2 uur 's middags ingeleverd.
|Bijlage 24.| Na het bekend worden van de algemeene mobilisatie van Rusland te Berlijn, kreeg des namiddags van den 31en Juli de keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg bevel, de Russische regeering ervan in kennis te stellen, dat Duitschland als tegenmaatregel tegen de algemeene mobilisatie van het Russische leger en de Russische vloot den staat van oorlog had afgekondigd, waarop de mobilisatie moest volgen, wanneer Rusland niet binnen 12 uur zijn militaire maatregelen tegen Oostenrijk-Hongarije staakte en Duitschland daarvan in kennis stelde.
|Bijlage 25.| Tegelijkertijd kreeg de keizerlijke ambassadeur te Parijs de opdracht, binnen 18 uur van de Fransche regeering eene verklaring te verlangen, of zij in een Duitsch-Russische oorlog al dan niet onzijdig zou blijven.
De Russische regeering heeft door haar mobilisatie, die de veiligheid van het rijk in gevaar bracht, het moeizame bemiddelingswerk van de Europeesche staatskanselarijen, kort voor het welslagen, te niet gedaan. De mobilisatiemaatregelen, over den ernst waarvan men de Russische regeering van den beginne af niet in twijfel gelaten had, en het voortdurend loochenen van deze maatregelen, toonen duidelijk aan, dat Rusland den oorlog wilde.
De Keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg heeft de hem opgedragen mededeeling, den 31en Juli 's nachts om 12 uur aan den heer Sasanow gedaan. Een antwoord van de Russische regeering hierop heeft ons nooit bereikt. Twee uur na afloop van den in deze mededeeling gestelden termijn, heeft de Tsaar aan Z. M. den Keizer getelegrafeerd:
„Ik heb je telegram ontvangen. Ik begrijp dat gij gedwongen zijt te mobiliseeren, maar ik zou gaarne van jou dezelfde waarborg hebben, die ik je gegeven heb, nl. dat deze maatregelen niet oorlog beteekenen, en dat we zullen voortgaan met onderhandelen, tot heil van onze beide landen en van den algemeenen vrede, die ons zoozeer ter harte gaat. Onze langbeproefde vriendschap moet het met Gods hulp gelukken, bloedvergieten te voorkomen. Dringend verwacht ik vol vertrouwen je antwoord”.
Hierop antwoordde Z. M. de Keizer:
„Ik dank je voor je telegram. Ik heb je regeering gisteren den weg aangewezen, waarop de oorlog nog te vermijden is. Ofschoon ik om een antwoord tegen hedenmiddag had verzocht, heeft mij tot nog toe geen telegram van mijn ambassadeur met een antwoord van je regeering bereikt. Ik ben daardoor gedwongen, mijn leger te mobiliseeren. Een onmiddellijk, duidelijk antwoord van je regeering, dat geen aanleiding kan geven tot misverstand, is het eenige middel, om onafzienbare ellende te voorkomen. Voor dat ik dit antwoord gekregen heb, ben ik tot mijn leedwezen niet in staat, nader op den inhoud van je telegram in te gaan. Ik moet zoo ernstig mogelijk van je verlangen, dat gij onmiddellijk je troepen bevel geeft, onder geen omstandigheden ook maar de geringste schending van onze grenzen te begaan”.
Daar de termijn, dien wij aan Rusland hadden gesteld, verstreken was zonder dat wij een antwoord hadden gekregen op onze vraag, beval Z. M. de Keizer en Koning den 1en Augustus 's middags om 5 uur de mobilisatie van het geheele Duitsche leger en van de keizerlijke marine. |Bijlage 26.| De Keizerlijke ambassadeur te St. Petersburg had intusschen opdracht gekregen, als de Russische regeering binnen den gestelden termijn geen bevredigend antwoord zou geven, haar te verklaren, dat wij ons na het afwijzen van onzen eisch beschouwden in oorlogstoestand te verkeeren. Alvorens ons echter nog een bericht over het uitvoeren van deze opdracht bereikte, overschreden Russische troepen onze grenzen, en wel op den namiddag van den 1en Augustus, den zelfden namiddag dus, waarop het zooeven vermelde telegram van den Tsaar was afgezonden. Zij rukten voorwaarts op Duitsch gebied.
Hiermede had Rusland den oorlog tegen ons begonnen.
Intusschen had de Keizerlijke ambassadeur te Parijs den 31en Juli om 7 uur 's avonds de vraag, die hem opgedragen was, aan het Fransche kabinet gesteld.
|Bijlage 27.| De Fransche minister-president heeft daarop den 1en Augustus om 1 uur 's middags een dubbelzinnig en onbevredigend antwoord gegeven, dat geen duidelijke voorstelling geeft van de houding, die Frankrijk van plan was aan te nemen, daar het er zich toe bepaalt te verklaren, dat Frankrijk zou doen wat zijn belangen het geboden. Eenige uren later, om 5 uur namiddags, werd last gegeven tot de mobilisatie van het geheele Fransche leger en de geheele Fransche vloot.
Den morgen van den volgenden dag opende Frankrijk de vijandelijkheden.
Afgesloten den 2en Augustus des namiddags.