Читать книгу Het voedsel der Goden en hoe het op Aarde kwam - H. G. Wells - Страница 6

II.

Оглавление

Inhoudsopgave

Ik noem het ’t Voedsel der Goden, deze zelfstandigheid die de heer Bensington en professor Redwood samen maakten; en in aanmerking nemend wat het reeds gewrocht heeft, en alles wat het voorzeker nog zal doen, is de naam beslist niet overdreven. En derhalve zal ik het zoo blijven noemen mijn geheele verhaal door.

Doch mijnheer Bensington zou het evenmin zóó in koelen bloede hebben durven noemen, als zijne kamers in Sloane-street te verlaten, gehuld in koninklijk purper en met een lauwerkrans op. Deze benaming was niets anders dan een eerste kreet van verbazing die hem ontsnapte. Hij noemde het ’t Voedsel der Goden, in zijn enthousiasme, en dit wel een uur lang achter elkaar. Daarna kwam hij tot de conclusie dat het dwaas was. Toen hij het eerst over de zaak nadacht, had hij als het ware een uitzicht op enòrme mogelijkheden—eenvoudig enorme mogelijkheden, doch na één blik van verbazing, sloot hij resoluut de oogen voor dit verblindende uitzicht, zooals een conscientieus „natuurkundige” dit behoort te doen. Hierna klonk „Het Voedsel der Goden” hem zóó snoeverig toe, dat hij het bijna onbehoorlijk ging vinden. Hij was er verwonderd over dat hij deze uitdrukking gebezigd had. Maar niettegenstaande dit, was er tòch nog iets van dat helder-geziene oogenblik in hem blijven hangen, en kwam telkens weder voor den dag...

„Waarachtig,” zei hij, zich in de handen wrijvend en zenuwachtig lachend, „het is van meer dan theoretisch belang.”

„Bijvoorbeeld,” deelde hij den professor in vertrouwen mede, zijn gezicht dicht bij dat van den geleerde brengend en zachter sprekend, „het zou misschien te verkóópen zijn, als het goed aangelegd werd.”

„Precies als een voedingsstof,” zei hij, een eindje wegloopend. „Of ten minste als een voedingsbestanddeel. Natuurlijk aannemend dat het smakelijk is. Iets wat we niet kunnen zeggen vóor we het bereid hebben.”

Hij wendde zich om op het haardkleed en bestudeerde aandachtig de zorgvuldig afgewerkte spleetjes in zijn linnen schoenen.

„De naam?” zei hij, opkijkend, als antwoord op een vraag. „Wat mij betreft hel ik over naar de goede oude klassieke zinspeling. Het—’t maakt de wetenschap respectabel—geeft er een tikje ouderwetsche waardigheid aan. Ik dacht zoo... Ik weet niet of je ’t zot van me zult vinden... een beetje verbeelding is nu en dan toch zeker wel veroorloofd... Herakleophorbia. He? Het voedsel van een mogelijke Hercules? Het zou best kùnnen, niet waar... Natuurlijk als jij denkt dat het nièt....”

Redwood keek aandachtig in het vuur en opperde geen bezwaren.

„Geloof je dat die naam gaan zou?”

Redwood’s hoofd bewoog zich ernstig.

„We konden het ook Titanophorbia noemen, zie je. Titanen-voedsel... of lijkt het eerste je beter? Weet je zeker dat je het niet een beetje tè....”

„Neen.”

„Ha, daar ben ik blij om.”

En aldus noemden zij het Herakleophorbia, zoolang hunne onderzoekingen duurden; en in hun rapport,—het rapport dat nooit uitgegeven werd, door de onverwachte gebeurtenissen die al hun schikkingen in de war brachten,—wordt het ook voortdurend aldus genoemd. Er werden drie verwante zelfstandigheden bereid voor ze dàt tot uitkomst kregen, wat hunne berekeningen hun voorspeld hadden, en van deze drie substantie’s spraken zij als Herakleophorbia I, Herakleophorbia II en Herakleophorbia III.

En—vasthoudend aan den oorspronkelijken naam dien Bensington het gaf—noem ik hier Herakleophorbia IV het Voedsel der Goden.

Het voedsel der Goden en hoe het op Aarde kwam

Подняться наверх