De roman van Bernard Bandt
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Herman Johan Robbers. De roman van Bernard Bandt
De roman van Bernard Bandt
Inhoudsopgave
I
II
III
IV
V
VI
VII
VIII
IX
X
XI
XII
XIII
XIV
XV
XVI
XVII
XVIII
Отрывок из книги
Herman Johan Robbers
Gepubliceerd door Good Press, 2022
.....
Zoo, in zijn onderkleeren, waar zijn hals vreemd naakt uit kwam steken, nu geen heerehals meer, maar een stuk bloot mannelijf, dat kalvrig-nuchter afstak bij ’t hoofd, dat nog wel ’n heerehoofd was, met netjes opgestreken haren en snorren, zoo ging hij zijn handen staan wasschen, ze in ’t water stekend tot over de benig-magere polsen, wat hem weer deed huiveren van kou. Hij haastte zich, al door zenuwachtig rillend, en op zijn borst en achter, tegen zijn rug, voelde hij de kille lucht als een tocht. Vlug droogde hij zich af en trok toen ook, met snelle handige rukken, zijn beenen uit de warme donkerte van zijn broek en schoot de stijve, scherpgevouwen pijpen van zijn kamgaren rokbroek aan. Daarop begon hij de knoopjes in zijn schoone overhemd te doen, nu en dan blazend tegen zijn vingers, die peuterend aan die knoopjes blauwden van kou. Toen ’t af was trok hij ’t gekke, eigenwijs armzwaaiende ding over zijn hoofd en ’t flodderde en zwabberde om hem met een scheurend geluid en schokte en plooide en rondde zich om ’t lijf, ’t beheerschend nu met zijn brutaal-blinkend helle wit zoodat de been-enden er lummelig onderuit kwamen. Maar toen begon hij ’t wit te bedekken met stukken dofzwart, die er omvielen in keurig-kantige lijnen, zoodat ’t witte geblink alleen van voren bleef, rustig nu liggend, stil-deftig als ’n bevroren stadsgracht, ingesloten in ’t warme zwart. En met ieder stuk kleeren ontkilde en vervroolijkte zijn stemming en hij begon zich netjes te vinden, weer heelemaal heer; hij kreeg er weer plezier in; dat vol-zijn van overmoedige schitterlust kwam terug met frissche scheuten. Intusschen was zijn juffrouw komen kloppen en had geroepen dat de vigilante er was, en dus haastte hij zich nog meer, de voorwerpjes bijeenzoekend, die hij noodig hebben zou, zijn hoogen hoed opstrijkend, dien hij daarna — als voorloopig — schuin op zijn hoofd zette. Zijn handschoenen stak hij in zijn zak en bedacht zich toen even, stil-bedaard op de tafel leunend, of hij niets vergeten had. En terwijl hij zoo staande droomerig voor zich keek, zag hij zijn kamer in eens met een nieuwen blik, in een aardig-scherp licht, als door een stereoscoop, met al de prentjes en de pulletjes zoo precies en intiem, en hij voelde in-eens lust om er te blijven zitten, met een boek, en dan de vreemde sensatie te hebben van daar op zijn eigen kamer te zitten in galakostuum, tot verbazing van de meubels en de dingen aan de muren. Maar hij deed ’t natuurlijk niet, hij nam zijn overjas van den kapstok en draaide ’t licht uit en ging weg, zijn kamerdeur achter zich afdraaiend, en hij daalde rechtop de oude trap af, zich voornaam voelend als een prins, die afklimt in een ellendige kelderwoning. En snel wipte hij over ’t trottoir en in de vigilante, waarbij hij zijn hoed stootte, terwijl hij den koetsier toeriep waar hij heen rijden moest, ’n bekend huis-voor-feesten op de Keizersgracht.
In ’t rijtuig was een vochtige, duffe kilte, nog kouder dan daarnet op zijn kamer (hij dacht er even aan terug met een gevoel van genegenheid) en de raampjes rinkelden en rammelden naar-hard bij ’t schokkend rijden over de hobbelige straat. Hij zat te vloeken tegen vigilantes, zijn hoed weer opstrijkend, en begon toen langzaam zijn handschoenen over zijn halfverkleumde vingers te duwen. Toen hij klaar was streek hij met een mouw van zijn overjas wat wasem van ’t eene raampje en ging naar buiten zitten turen, naar de vreemd-bewegende koppen van de menschen in ’t rosse avondlicht, zacht sissend tusschen zijn tanden een wijsje, dat hij zelf niet hooren kon door ’t geratel en de straatgeluiden.
.....