Читать книгу Geliefd - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 12

EEN

Оглавление

De Hudsonvallei, New York

(Het heden)

Voor het eerst in weken voelde Caitlin Paine zich ontspannen. Ze zat comfortabel op de vloer van de kleine schuur, leunde tegen een hooibaal en ademde uit. Er brandde een klein vuurtje in de stenen haard op ongeveer drie meter afstand; ze had er net een nieuw houtblok ingelegd en voelde zich gerustgesteld door het geluid van brandend hout. Maart was nog niet voorbij, en vanavond was het erg koud. Het raam aan de andere kant gaf haar uitzicht op de nachtelijke hemel, en ze zag dat het nog steeds sneeuwde.

De schuur was slecht geïsoleerd, maar ze zat dicht genoeg bij het vuur om de ergste kou te verjagen. Ze voelde zich erg op haar gemak, en voelde haar oogleden zwaar worden. De geur van het vuur hing sterk in de schuur, en toen ze achterover ging liggen voelde ze hoe de spanning uit haar schouders en benen trok.

Natuurlijk wist ze dat de ware reden voor dat vredige gevoel niet het vuur of hooi, of zelfs maar de beschutting van de schuur was. Het kwam door hem, Caleb. Ze staarde naar hem.

Hij leunde tegenover haar achterover, ongeveer vijf meter van haar vandaan, en lag volmaakt stil. Hij sliep, en zij greep de kans om zijn gezicht te bestuderen, zijn perfecte gelaatstrekken, zijn bleke, doorschijnende huid. Ze had nog nooit zulke perfect gevormde gelaatstrekken gezien. Het was onwerkelijk, alsof ze naar een beeld staarde. Ze kon zich niet voorstellen hoe hij erin geslaagd was om 3.000 jaar te leven. Zij zag er met haar 18 jaar al ouder uit dan hij.

Maar er was meer dan zijn gezicht. Er ging iets van hem uit, een subtiele energie die hij uitstraalde. Een groot aura van vrede. Wanneer ze bij hem in de buurt was, wist ze dat alles goed zou komen.

Ze was gewoon blij dat hij er nog was, nog steeds bij haar. Ze stond zichzelf toe te hopen dat ze ook samen zouden blijven. Maar terwijl ze dit dacht, vermaande ze zichzelf, want ze wist dat ze zich zo in de problemen stortte. Ze wist dat mannen als hij geen bindingen aangingen. Zo waren ze nou eenmaal niet ingesteld.

Caleb sliep zo volmaakt, met zulke zachte ademhalingen, dat ze nauwelijks kon zeggen of hij wel sliep. Hij was eerder weggegaan, om zich te voeden, zei hij. Hij was meer ontspannen teruggekeerd, en had een stapel hout bij zich en had een manier gevonden om de deur af te sluiten om de sneeuwachtige tocht buiten te houden. Hij had de haard aangestoken en nu hij sliep, hield zij hem brandend.

Ze reikte omhoog en nam nog een slokje uit haar glas rode wijn, en ze voelde hoe de warme vloeistof haar ontspande. Ze had de fles in een verborgen kist gevonden, onder een stapel hooi; ze had zich plotseling herinnerd dat haar kleine broertje Sam hem daar maanden geleden in een opwelling had verstopt. Ze dronk nooit, maar ze zag geen probleem met een paar slokjes, vooral na wat ze allemaal mee had gemaakt.

Haar dagboek lag open op haar schoot. En ze hield een pen in de ene hand en het glas in de andere. Het lag al 20 minuten open. Ze had geen idee waar ze moest beginnen. Ze had nog nooit moeite gehad met schrijven, maar deze keer was het anders. De gebeurtenissen van de laatste paar dagen waren te dramatisch geweest, te moeilijk te verwerken. Dit was de eerste keer dat ze stil zat en zich ontspannen voelde. De eerste keer dat ze zich zelfs maar vaagjes veilig voelde.

Ze besloot dat het het beste was om bij het begin te beginnen. Wat er was gebeurd. Waarom ze hier was. Zelfs wie ze was. Ze moest het verwerken. Ze wist niet eens zeker of ze de antwoorden op die vragen zelf wist.

*

Tot vorige week was mijn leven normaal. Ik begon Oakville zelfs leuk te vinden. Toen stormde mijn moeder op een dag binnen en zei ze dat we gingen verhuizen. Alweer. Mijn leven draaide zich compleet om, zoals altijd in haar buurt.

Deze keer was het erger. Dit was niet weer een rustige buitenwijk. Het was New York. De stad. Openbare scholen en een leven vol beton. En een gevaarlijke buurt.

Sam was ook kwaad. We bespraken het om niet mee te gaan, om weg te lopen. Maar in werkelijkheid konden we nergens anders heen.

Dus we gingen mee. We zwoeren allebei in het geheim dat we weg zouden gaan als het ons niet beviel. We zouden een andere plek vinden. Waar van ook. Misschien konden we zelfs onze vader opsporen, hoewel we allebei wisten dat dat niet ging gebeuren.

En toen gebeurde er enorm veel. Zo snel. Mijn lichaam… sloeg om. Veranderde. Ik weet nog steeds niet wat er gebeurde, of wie ik ben geworden. Maar ik weet wel dat ik niet meer dezelfde persoon ben.

Ik herinner me de avond dat het begon precies. Carnegie Hall. Mijn date met Jonah. En toen…pauze. Ik…Voedde mezelf? Vermoordde iemand? Dat kan ik me nog steeds niet herinneren. Ik weet alleen wat ze me vertelden. Ik weet dat ik die avond iets heb gedaan, maar het is allemaal een waas. Wat ik ook heb gedaan, ik zit er nog steeds mee in mijn maag. Ik zou nooit iemand kwaad doen.

De volgende dag voelde ik de veranderingen in mezelf. Ik werd zeker sterker, sneller en gevoeliger voor licht. Ik rook ook dingen. Dieren gedroegen zich vreemd in mijn buurt, en ik voelde dat ik mezelf ook raar gedroeg in hun buurt.

En dan was er dat met mijn moeder. Ze vertelde me dat ze niet mijn echte moeder was, en werd toen vermoord door die vampiers, die achter mij aanzaten. Ik zou haar nooit zo hebben willen zien. Het voelt nog steeds alsof het mijn schuld is. Maar zoals met alles, kan ik mezelf niet zo laten denken. Ik moet me concentreren op wat voor me ligt, op wat ik kan beheersen.

Ik werd betrapt. Die verschrikkelijke vampiers. En toen kwam mijn ontsnapping. Caleb. Zonder hem zouden ze me zeker gedood hebben. Of erger.

Calebs verbond. Zijn volk dat zo anders was. Maar nog steeds vampiers. Territoriaal, jaloers, wantrouwend. Ze spuwden mij uit, en gaven hem geen keus.

Toch koos hij. Ondanks alles koos hij mij. Opnieuw redde hij me. Hij zette alles op het spel voor mij. Daarom houd ik van hem. Meer dan hij ooit zal weten.

Ik moet hem nu op mijn beurt helpen. Hij denkt dat ik de ene ben, een of andere vampiermessias of zoiets. Hij is ervan overtuigd dat ik hem maar een soort verloren zwaard zal leiden, en dat zal een vampieroorlog voorkomen en iedereen redden. Zelf geloof ik dat niet. Zijn eigen mensen geloven het zelfs niet. Maar ik weet dat het alles is dat hij heeft, en het betekent alles voor hem. Hij heeft alles voor mij geriskeerd, en dit is het minste dat ik voor hem kan doen. Wat mij betreft gaat het niet eens om het zwaard. Ik wil hem gewoon niet weg zien gaan.

Dus ik zal doen wat ik kan. Ik wilde toch altijd al mijn vader vinden. Ik wil weten wie hij echt is. Wie ik werkelijk ben. Of ik echt een halfvampier ben, of halfmens, of wat dan ook. Ik wil antwoorden. Al wat het maar om te weten waar ik in verander…

*

“Caitlin?”

Ze werd duf wakker. Ze keek op en zag Caleb over haar heen staan, met zijn handen zacht op haar schouders. Hij glimlachte.

“Ik denk dat je in slaap bent gesukkeld,” zei hij.

Ze keek rond, zag haar opengeslagen dagboek op haar schoot en sloeg het snel dicht. Ze voelde haar wangen rood worden, en hoopte dat hij niets had gelezen. En zeker niet dat deel over haar gevoelens voor hem.

Ze ging zitten en wreef in haar ogen. Het was nog steeds avond, en het vuur brandde nog, maar de vlammen waren klein geworden. Hij moest ook net wakker zijn. Ze vroeg zich af hoe lang ze had geslapen.

“Sorry,” zei ze. “Ik had al dagen niet meer geslapen.”

Hij glimlachte opnieuw en liep naar het haardvuur. Hij gooide er een paar extra houtblokken op en die kraakten en sisten terwijl het vuur weer groter werd. Ze voelde hoe de warmte haar voeten bereikte.

Hij stond naar het vuur te staren en zijn glimlach vervaagde langzaam naarmate hij in gedachten verzonken raakte. Terwijl hij in de vlammen keek, werd zijn gezicht in een warme gloed gedompeld, waardoor hij er nog aantrekkelijker uitzag, als dat mogelijk was. Zijn grote, bruine ogen openden zich ver, en terwijl ze naar hem keek veranderden ze in lichtgroen.

Caitlin ging meer rechtop zitten en zag dat haar glas wijn nog vol zat. Ze nam een slok, en het verwarmde haar. Ze had al een tijdje niet gegeten, en de wijn ging recht naar haar hoofd. Ze zag nog een plastic glas staan, en ze schrok van haar manieren.

“Zal ik ook wat voor jou inschenken?” vroeg ze, en voegde toen nerveus toe: “Tenminste, ik bedoel, ik weet niet of jullie ook—”

Hij lachte.

“Ja, ook vampiers drinken wijn,” zei hij met een glimlach, en hij stapte op haar af om haar het glas voor te houden terwijl ze het volschonk.

Ze was verrast. Niet door zijn woorden, maar door zijn lach. Die was zacht, elegant en leek maar langzaam weg te sterven. Zoals alles aan hem was zijn lach mysterieus.

Ze keek hem aan in zijn ogen terwijl hij het glas naar zijn lippen bracht, en hoopte dat hij terug in de hare zou kijken.

Dat deed hij.

Toen keken ze allebei op hetzelfde moment weg. Ze voelde haar hart sneller slaan.

Caleb liep terug naar zijn plek en ging op het stro zitten, leunde achterover en keek naar haar. Hij leek haar te bestuderen. Ze voelde zich bewust worden van zichzelf.

Ze haalde onbewust haar hand langs haar kleding en wilde dat ze iets mooiers droeg. Haar gedachten probeerden verwoed te bedenken wat ze aan had. Ergens onderweg, ze wist niet precies waar, waren ze in een dorpje gestopt en waren ze naar de enige winkel die ze daar hadden – het Leger des Heils – en hadden zich daar omgekleed.

Ze keek bezorgd omlaag en herkende zichzelf niet eens. Ze droeg een gescheurde, verkleurde spijkerbroek die een maat te groot was en een sweater over een T-shirt. Daaroverheen droeg ze een vaal jack waarvan een knop ontbrak en die ook te groot was. Maar het was warm, en dat was wat ze op dat moment nodig had.

Ze was zich bewust van zichzelf. Waarom moest hij haar zo zien? Natuurlijk had zij de pech dat ze eindelijk een jongen had gevonden die ze echt leuk vond, en zich niet mooi kon opmaken. Er was geen badkamer in de schuur, maar zelfs als die er was, had ze geen make-up bij zich. Ze keek weer beschaamd weg.

“Heb ik lang geslapen?” vroeg ze.

“Weet ik niet. Ik werd gewoon zelf wakker,” zei hij terwijl hij achterover leunde en zijn hand door zijn haar haalde. “Ik heb me vanavond vroeg gevoed. Daardoor sliep ik snel.”

Ze keek naar hem.

“Leg het me eens uit,” zei ze.

Hij keek haar aan.

“Voeden,” voegde ze toe. “Hoe werkt het? Moet je…mensen vermoorden?”

“Nee, nooit,” zei hij.

Het werd stil in de kamer terwijl hij zijn gedachten ordende.

“Zoals alles in het vampiersras is het ingewikkeld,” zei hij. “Het hangt af van de soort vampier die je bent, en het verbond waar je toe behoort. In mijn geval: ik voed me alleen met dieren. Voornamelijk herten. Die zijn er toch te veel, en mensen jagen er ook op – en niet eens om te eten.”

Zijn gezichtsuitdrukking werd donker.

“Maar andere verbonden zijn niet zo barmhartig. Zij voeden zich met mensen. Meestal ongewenste mensen.”

“Ongewenst?”

“Daklozen, zwervers, prostitués…zij die niet worden opgemerkt. Zo is het altijd geweest. Ze willen geen aandacht op het ras vestigen.

Daarom vinden wij ons verbond, mijn vampiersras, zuiverbloedig, en andere soorten onzuiver. Waar je je mee voedt… daarvan neem je de energie op.”

Caitlin zat na te denken.

“Hoe zit het met mij?” vroeg ze.

Hij keek haar aan.

“Waarom wil ik me soms voeden, en soms niet?”

Hij fronste zijn voorhoofd.

“Dat weet ik niet zeker. Met jou is het anders. Jij bent een halfbloed. Dat is heel zeldzaam… Ik weet wel dat je volwassen moet worden. Anderen worden in een enkele nacht veranderd. Bij jou is het een proces. Het kan even duren voor je stabiel bent, om alle veranderingen te ondergaan.”

Caitlin dacht terug en herinnerde zich haar hongersteken, hoe ze haar uit het niets hadden overweldigd. Hoe ze haar dwongen aan niets anders dan voeden te denken. Het was verschrikkelijk. Ze was doodsbang dat het weer zou gebeuren.

“Maar hoe zal ik weten wanneer het weer gebeurt?”

Hij keek haar aan. “Niet.”

“Maar ik wil geen mensen doden,” zei ze. “Nooit.”

“Dat hoeft ook niet. Je kunt je ook voeden met dieren.”

“Maar wat als het gebeurt als ik ergens niet weg kan?”

“Je zult het moeten leren beheersen. Daar is oefening voor nodig. En wilskracht. Het is niet gemakkelijk, maar wel mogelijk. Je kunt het beheersen. Iedere vampier maakt dit door.”

Caitlin dacht aan hoe het zou zijn om een levend dier te vangen en zich daarmee te voeden. Ze wist dat ze al sneller was geworden dan ooit, maar ze wist niet zeker of ze al zó snel was. En ze wist niet eens wat ze zou moeten doen wanneer ze daadwerkelijk een hert had gevangen.

Ze keek naar hem.

“Kun jij het me leren?” vroeg ze hoopvol.

Hij keek haar in haar ogen, en ze voelde haar hart kloppen.

“Voeden is heilig binnen ons ras. Men doet het altijd alleen,” zei hij zachtjes en verontschuldigend. “Behalve…” Hij werd stil.

“Behalve?” vroeg ze.

“In huwelijksceremonies. Om bruid en bruidegom te binden.”

Hij keek weg, en ze zag hem schuiven. Ze voelde het bloed naar haar wangen vloeien en het werd plotseling erg warm in de kamer.

Ze besloot het te laten gaan. Ze had nu geen hongersteken, en ze zou die weg wel betreden wanneer het erop aankwam. Ze hoopte dat hij dan aan haar zijde stond.

Daarnaast vond ze het stiekem allemaal maar niks: voeden, vampiers of zwaarden, of wat er dan ook mee te maken had. Wat ze echt wilde weten, was meer over hém. Of liever: hoe hij over haar dacht. Er waren zo veel vragen die ze hem wilde stellen. Waarom zette je alles op het spel voor mij? Ging het alleen om het zwaard vinden? Of was er nog wat anders? Als je eenmaal je zwaard vindt, blijf je dan bij mij? Zou je de regels over relaties met mensen voor mij verbreken?

Maar ze was bang.

In plaats daarvan zei ze dus: “Ik hoop dat we je zwaard vinden.”

Stom, dacht ze. Is dat het beste dat je kunt? Kun je nou nooit eens de moed bijeenschrapen om te zeggen wat je denkt?

Maar zijn energie was te intens, en als ze bij hem in de buurt was, was het moeilijk voor haar om helder te denken.

“Ik hoop het ook,” antwoordde hij. “Het is geen gewoon wapen. Het wordt al eeuwenlang begeerd door onze soort. Er wordt gezegd dat het het allerbeste Turkse zwaard is dat ooit is gemaakt, van een metaal dat alle vampiers kan doden. Daarmee zouden we onoverwinnelijk zijn. Zonder, echter…”

Hij zweed, blijkbaar bang om de gevolgen uit te spreken.

Caitlin wilde dat Sam hier was, wilde dat hij hen kon helpen zoeken naar haar vader. Ze keek weer rond door de schuur. Ze zag geen recente tekenen dat hij hier geweest was. Ze wenste opnieuw dat ze haar telefoon niet onderweg kwijt was geraakt. Dat zou de zaken zo veel makkelijker hebben gemaakt.

“Sam sliep hier altijd,” zei ze. “Ik wist zeker dat hij hier zou zijn. Maar ik weet dat hij naar dit dorp terug zou keren – heel erg zeker. Hij zou nergens anders heen gaan. Morgen gaan we naar school, en praat ik met mijn vrienden. Ik zal hem vinden.”

Caleb knikte. “Je denkt dat hij weet wie jullie vader is?” vroeg hij.

“Ik…weet het niet,” antwoordde ze. “Maar ik weet dat hij een stuk meer over hem weet dan ik. Hij heeft altijd al geprobeerd hem te vinden. Als er iemand wat weet, is hij het wel.”

Caitlin dacht terug en herinnerde zich al die keren met Sam, hoe hij altijd zocht, haar nieuwe aanwijzingen liet zien en nooit teleurgesteld werd. Zijn verlangen om hun vader te zien was overweldigend, als iets levends in zijn binnenste. Zij voelde het ook wel, maar niet zo sterk als hij. Om meerdere redenen was zijn teleurstelling moeilijker aan te zien.

Caitlin dacht aan hun slechte jeugd, aan alles dat ze hadden gemist, en werd plotseling overmand door emotie. Een traan welde op in haar ooghoek, en ze veegde hem snel en beschaamd weg, en hoopte dat Caleb het niet had gezien.

Maar dat had hij wel. Hij keek op en bekeek haar aandachtig.

Hij stond langzaam op en ging naast haar zitten. Hij was zo dichtbij dat ze zijn energie kon voelen. Het was intens en haar hart begon te bonzen.

Hij haalde zachtjes een vinger door haar haren om het uit haar gezicht te halen. Toen liet hij hem langs haar ooghoek glijden, en toen langs haar wang.

Ze hield haar gezicht omlaag en staarde naar de vloer, bang om zijn blik te kruisen. Ze voelde hoe hij haar bestudeerde.

“Maak je geen zorgen,” zei hij met zijn zachte, diepe stem die haar compleet op haar gemak stelde. “We zullen je vader vinden. En dat zullen we samen doen.”

Maar dat was niet waar ze zich zorgen over maakte. Ze maakte zich zorgen over hem, Caleb. Zorgen over wanneer hij haar zou verlaten.

Ze vroeg zich af of hij haar zou kussen als ze haar gezicht naar hem wendde. Ze wilde dolgraag de aanraking van zijn lippen voelen.

Maar ze was bang om haar hoofd te draaien.

Het voelde alsof ze pas uren later de moed bijeen had geschraapt om haar hoofd bij te draaien.

Maar hij had zijn gezicht al afgewend. Hij leunde licht achterover tegen het hooi, ogen gesloten, slapend met een lichte glimlach op zijn gezicht dat verlicht werd door het haardvuur.

Ze kroop dichter tegen hem aan en leunde achterover, en legde haar hoofd op enkele centimeters van zijn schouder. Ze raakten elkaar bijna.

En bijna was genoeg voor haar.

Geliefd

Подняться наверх