Читать книгу Overwinnaar, Verliezer, Zoon - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 12
HOOFDSTUK VIJF
ОглавлениеStephania staarde naar een slapende Kapitein Kang, met een blik van walging die diep vanuit haar ziel kwam. Het omvangrijke lijf van de kapitein bewoog terwijl hij snurkte, en Stephania kroop naar achteren toen hij in zijn slaap naar haar reikte. Hij had haar al genoeg aangeraakt toen hij wakker was.
Stephania had er nooit een probleem mee gehad om met mensen naar bed te gaan om hen te laten doen wat zij wilde. Dat was tenslotte wat ze ook van plan was met de Tweede Steen. Maar Kang was allesbehalve een tedere man geweest, en hij leek ervan te genieten om steeds nieuwe manieren te vinden om Stephania te vernederen. Hij had haar behandeld als de slaaf die ze even bij Irrien was geweest, en Stephania had tegen zichzelf gezworen dat ze dat nooit meer toe zou laten.
Toen had ze het gefluister van de bemanning gehoord: dat ze misschien toch niet veilig aan zou komen. Dat de kapitein misschien alles zou nemen dat ze hem gaf, om haar uiteindelijk toch aan een slavenhouder te verkopen. Dat hij op zijn minst de buit zou delen door haar aan hen te geven.
Dat zou Stephania niet toelaten. Ze zou nog liever sterven, maar het was veel makkelijker om te doden.
Stilletjes glipte ze uit bed, en keek uit één van de kleine ramen van de kapiteinshut. Port Leeward lag niet ver bij hen vandaan. Stof van de kliffen viel over de stad, zelfs in het halfdonker van de zonsopkomst zichtbaar. Het was een lelijke stad, versleten en benauwend, en zelfs vanaf hier kon Stephania zien dat het een gewelddadige plek was. Kang had gezegd dat hij niet ’s nachts wilde aanmeren.
Stephania was in de veronderstelling geweest dat het slechts een excuus was om haar nog een keer te gebruiken, maar misschien was het meer dan dat. De slavenmarkten waren tenslotte niet open in het donker.
Ze nam een besluit en kleedde zich stilletjes aan. Ze sloeg haar mantel om zich heen en reikte in de vouwen. Ze haalde een flesje en wat draad tevoorschijn, en bewoog met de zorgvuldigheid van iemand die precies wist wat ze in haar handen had. Als ze nu een fout maakte was ze er geweest, door het vergif of doordat Kang wakker werd.
Stephania positioneerde zichzelf over het bed en bracht het draad ter hoogte van Kangs mond. Hij draaide in zijn slaap, en Stephania volgde zijn bewegingen terwijl ze haar best deed om hem niet aan te raken. Als hij nu wakker werd, was ze in zijn bereik.
Ze liet het vergif langs de draad druppelen en concentreerde zich. Kang murmelde iets in zijn slaap. Eén druppel sijpelde naar zijn lippen, toen een tweede. Stephania bereidde zich voor op het moment dat hij naar adem zou snakken en het gif hem zou claimen.
In plaats daarvan schoten zijn ogen open. Hij staarde Stephania een seconde niet-begrijpend aan, en toen veranderde zijn blik in woede.
“Hoer! Slavin! Hier zal je voor sterven.”
Binnen een seconde zat hij bovenop Stephania en drukte hij haar tegen het bed. Hij sloeg haar, en toen voelde ze de verpletterende druk van zijn handen die zich om haar keel sloten. Stephania snakte naar adem en worstelde om hem van zich af te krijgen.
Maar Kang lag met zijn volle gewicht op haar, en Stephania kon geen kant op. Ze vocht en hij lachte alleen maar terwijl hij haar wurgde. Hij lachte nog steeds toen Stephania een mes uit haar mantel trok en hem begon te steken.
Hij snakte naar adem bij de eerste steek, maar Stephania voelde de druk op haar keel niet verminderen. De duisternis kroop in haar zicht, maar ze bleef steken. Ze deed het bijna mechanisch, instinctief, want ze zag bijna niets meer.
De handen rond haar keel verslapten, en Stephania voelde Kangs gewicht op haar vallen.
Het duurde veel te lang voor ze zich een weg onder zijn lichaam vandaan had gevochten, snakkend naar adem, zoekend naar haar bewustzijn. Ze viel van het bed en krabbelde overeind, waarna ze vol afkeer naar Kangs levenloze lichaam staarde.
Ze moest pragmatisch zijn. Ze had gedaan wat ze van plan was te doen, hoe moeilijk het ook was gebleken. Nu de rest nog.
Haastig herschikte ze de lakens, zodat het leek alsof hij sliep. Ze liep snel door de hut en vond de kleine kist waarin Kang zijn goud bewaarde. Stephania glipte het dek op, haar kap omhoog, en baande zich een weg naar de kleine landingsboot op het achtersteven.
Stephania stapte in de boot en draaide aan de katrollen om haar te laten zakken. Het hout kraakte als een verroest hek, en ergens boven zich hoorde ze het geschreeuw van zeelieden die wilden weten waar dat lawaai vandaan kwam. Stephania aarzelde niet. Ze trok een mes en begon het touw dat de boot in de lucht hield door te zagen. Het gaf mee, en ze viel het laatste stukje naar beneden.
Ze greep de riemen en begon te roeien. Ze roeide in de richting van de haven terwijl de zeelieden achter haar begonnen te beseffen dat ze haar niet konden volgen. Stephania roeide tot haar bootje tegen de steigers aan botste en klom erop. Ze nam de moeite niet om de boot vast te binden. Ze zou niet op die manier teruggaan.
De hoofdstad van Felldust was alles dat het vanaf het water had beloofd te zijn. Stof dwarrelde in vlagen neer op de stad, waar figuren met onheilspellende intenties ronddwaalden. Eén van hen kwam op haar af, en Stephania liet een mes zien tot hij zich terugtrok.
Ze liep verder de stad in. Stephania wist dat Lucious hierheen was gekomen, en ze vroeg zich af hoe hij zich had gevoeld. Hulpeloos, waarschijnlijk, want Lucious had nooit geweten hoe hij zich in andere mensen moest inleven. Hij was op mensen afgestormd en had dingen van hen geëist, en had alleen geweten hoe hij moest dreigen en intimideren. Hij was een dwaas geweest.
Stephania was dat niet. Ze keek om zich heen tot ze de mensen vond die informatie hadden: de bedelaars en de hoeren. Ze ging naar hen toe met haar gestolen goud, en stelde keer op keer dezelfde vraag.
“Vertel me over Ulren.”
Ze vroeg het in achterafstraatjes en ze vroeg het in gokhuizen waar de inzet net zo vaak bloed als munten leek te zijn. Ze vroeg het in winkels waar doeken tegen het stof werden verkocht, en ze vroeg het op de plaatsen waar dieven zich in het donker verzamelden.
Ze koos een herberg en maakte het zichzelf gemakkelijk, terwijl ze duidelijk maakte dat er goud was voor zij die bereid waren haar te vertellen wat ze wilde weten. Ze kwamen. Ze kwamen met verhalen over geschiedenis en geruchten, roddels en geheimen, en Stephania wist beter dan wie dan ook hoe ze zich erdoor heen moest werken.
Ze was niet verrast toen ze naar haar toe kwamen, twee mannen en een vrouw. Ze waren gekleed in de doeken die de inwoners van de stad gebruikten tegen het stof, en droegen het embleem van de voormalige Tweede Steen. Ze hadden de harde ogen van mensen die gewend waren geraakt aan geweld, maar dat gold voor vrijwel iedereen in Felldust.
“Je stelt een hoop vragen,” zei de vrouw, die over de tafel leunde. Ze was zo dichtbij dat Stephania haar met gemak zou kunnen neersteken. Zo dichtbij dat ze aangezien zouden worden voor vertrouwelingen die tijdens een hoffelijk bal aan het roddelen waren.
Stephania glimlachte. “Dat klopt.”
“Dacht je dat die vragen geen aandacht zouden trekken? Dat de Eerste Steen geen luisteraars in de schaduwen heeft?”
Stephania lachte. Dachten ze dat zij niet over de mogelijkheid van spionnen had nagedacht? Ze had meer gedaan; ze had erop vertrouwd. Ze had in de stad naar antwoorden gevist, maar in werkelijkheid viste ze net zo goed naar aandacht. Elke dwaas kon naar een poort toelopen en de toegang geweigerd worden. Een slimme vrouw zorgde ervoor dat zij die binnen waren haar kwamen halen.
Tenslotte, dacht Stephania geamuseerd, moest een vrouw nooit degene zijn die al het werk deed in een romance.
“Wat is er zo grappig?” wilde de vrouw weten. “Ben je gestoord, of gewoon dom? Wie ben je eigenlijk?”
Stephania trok haar kap omlaag zodat de andere vrouw haar gezicht kon zien.
“Ik ben Stephania,” zei ze. “Voormalige echtgenote van de erfgenaam van het Rijk, voormalig machthebber van het Rijk. Ik heb de val van Delos overleefd, en Irriens beste pogingen om me te vermoorden. Ik denk dat je heer wel met me wil spreken, denk je niet?”
Ze ging staan terwijl de anderen elkaar aankeken, en duidelijk probeerden te beslissen wat ze moesten doen. Uiteindelijk nam de vrouw een besluit.
“We brengen haar.”
Ze gingen aan weerszijden van Stephania staan, maar ze maakte er een punt van om met hen mee te lopen, zodat het eruit zag als een adellijk escorte en niet alsof ze haar gevangen namen. Ze liet zelfs naar hand lichtjes op de arm van de vrouw rusten, zoals ze bij een vriendin zou hebben gedaan tijdens een wandeling door een tuin.
Ze leidden haar door de stad, en omdat de stofstormen die tussen de kliffen doorkwamen even waren gaan liggen, nam Stephania niet de moeite om haar kap weer omhoog te doen. Ze liet de mensen haar zien, wetend dat de geruchten over wie ze was en waar ze heen ging zich snel zouden verspreiden.
Maar ondanks hoe ze het eruit liet zien, was dit allesbehalve een plezierige wandeling. Het waren nog altijd killers die naast haar liepen, mensen die haar zonder pardon zouden vermoorden als Stephania hen daar een reden voor gaf. Toen ze bij een groot gebouw in het hart van de stad kwamen, voelde Stephania een knoop van angst in haar maag vormen. Ze drukte het weg, vastberaden om te doen waarvoor ze naar Felldust was gekomen. Ze zou wraak nemen op Irrien. Ze zou haar zoon terugkrijgen van de tovenaar.
Ze liepen met haar door het gebouw, langs de werkende slaven en de trainende krijgers, langs standbeelden van een jonge Ulren, omgeven door de lichamen van verslagen vijanden. Stephania twijfelde er niet aan dat dit een gevaarlijke man was. Het feit dat hij direct onder Irrien stond betekende dat hij zich een weg naar de top had gevochten in één van de meest gevaarlijke plekken die er waren.
Hier verliezen betekende sterven of erger, maar Stephania was niet van plan om te verliezen. Ze had de lessen van de invasie geleerd, en zelfs van haar falen om Irrien onder de duim te krijgen. Deze keer had ze iets te bieden. Ulren wilde hetzelfde als zij: macht, en de dood van de voormalige Eerste Steen.
Stephania wist dat er wel ergere dingen waren om een huwelijk op te baseren.