Читать книгу De bol van Kandra - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 12

HOOFDSTUK VIER

Оглавление

Op die donkere, stormachtige avond verliet Oliver de fabriek en vervolgde hij zijn reis door de straten van New Jersey. Puin van de storm lag verspreid over de stoep en het waaide nog altijd behoorlijk.

Terwijl hij liep zag Oliver tot zijn verbazing dat hoewel de gebouwen, de wegen en de straten hetzelfde waren, niets eruitzag zoals voorheen. Het hele gebied was veranderd. Het zag er nieuwer uit, schoner, welvarender. De voortuinen, die voorheen gekenmerkt waren geweest door kapotte wasmachines en afgetrapte auto’s, waren nu voorzien van struiken en bloembedden. Er zaten geen kuilen in het asfalt en er stonden geen roestige, in de steek gelaten fietsen tegen de lantaarnpalen.

Oliver besefte dat het feit dat Illstroms Uitvindingen niet was gesloten, betekende dat veel van de lokale inwoners nog steeds werk hadden. Het domino-effect van zijn daden in het verleden leek zich tot ver in de toekomst uit te strekken. Oliver voelde zich een beetje overweldigd door de enorme verantwoordelijkheden die hij als ziener had. Slechts één verandering in het verleden leek alles in de toekomst te beïnvloeden. Maar hij voelde zich ook trots omdat de dingen in de positieve zin waren veranderd.

Oliver wachtte bij de bushalte, waar het voorheen zo roestige bordje nu glom. De bus kwam en hij klom naar binnen. In deze bus rook het niet naar uien en vette friet, zoals in zijn oude tijdlijn. Hij rook wel de geuren van aftershave en poetsmiddel die waren blijven hangen.

“Ben jij niet een beetje jong om zo laat nog buiten te zijn?” vroeg de bestuurder.

Oliver overhandigde hem wat geld voor de rit. “Ik ben nu op weg naar huis.”

De bestuurder keek bezorgd toen Oliver ging zitten.

Zelfs de buschauffeurs zijn aardiger dan in mijn oude tijdlijn! dacht Oliver.

Terwijl de bus optrok, probeerde Oliver zich te herinneren naar welke tijd hij terugkeerde. Voor zover meneer en mevrouw Blue wisten, was Oliver niet van school thuisgekomen tijdens de storm. Het was zo’n vreemde gewaarwording. Oliver had een heel avontuur gehad. Hij was teruggegaan in de tijd en had oog in oog gestaan met Hitler, een krankzinnig spel gespeeld op de rug van een genetisch gemanipuleerd wezen uit het jaar 3000, en vrienden gemaakt met kinderen uit allerlei verschillende tijdperken. En bovenal was hij erachter gekomen dat hij een moeder en vader had, een echte moeder en vader, niet de gemene Blues. Zíj wisten niet beter dan dat Oliver niet thuis was gekomen in de storm, en hij betwijfelde of ze zelfs maar opgelucht zouden zijn als hij heelhuids terugkeerde. Ze zouden waarschijnlijk alleen maar klagen dat hij hen zo bezorgd had gemaakt.

Terwijl de bus voorthobbelde, haalde Oliver het geschenk van Armando uit zijn zak. Hij keek er vol bewondering naar. Het koper was verkleurd en kon wel een goede poetsbeurt gebruiken. Maar verder was het een uitzonderlijk instrument. Er zaten allerlei pijlen en wijzers op en zeker honderd verschillende symbolen. Verwonderd probeerde Oliver zich zijn ouders met het kompas voor te stellen. Waar hadden zij het voor gebruikt? En waarom hadden ze het naar Armando gestuurd?

Op dat moment drong het tot Oliver door dat hij bij zijn halte was. Hij sprong op en luidde de bel, waarna hij naar voren liep. De chauffeur stopte aan de kant van de weg en liet hem uitstappen.

“Voorzichtig, jongen,” zei hij. “De storm kan elk moment weer opsteken.”

“Ik zal opletten, dank u wel,” zei Oliver. “Mijn huis is vlakbij.”

Hij sprong uit de bus. Maar wat hij toen zag benam hem de adem. Dit was helemaal niet wat hij verwacht had. De ooit zo verloederde buurt zag er veel mooier uit dan toen hij was vertrokken. Het zag er niet uit als het soort plek dat zijn ouders zich konden veroorloven. Ineens werd hij overvallen door de angst dat dit misschien niet langer zijn thuis was.

Snel haalde hij het kompas tevoorschijn. De wijzers wezen nog steeds naar het geschetste symbool van een man en een vrouw, en naar de golvende blauwe lijnen. Als hij het juist interpreteerde, dan zat hij hier goed. Dit was nog altijd zijn thuis.

Met een bonkend hart deed Oliver het tuinhek open en liep naar de voordeur. Hij probeerde zijn sleutel en was opgelucht toen hij merkte dat deze in het slot paste. Hij draaide hem om en liep naar binnen. Het was heel donker in het huis en heel stil. Het enige dat Oliver hoorde was het tikken van een klok in de verte, en een zacht gesnurk. Hij realiseerde zich dat het nacht was, dus iedereen sliep.

Maar toen hij de woonkamer in liep, trof hij tot zijn schrik zijn ouders aan. Ze zaten met bleke gezichten op de bank. Ze zagen er gehavend uit, alsof ze niet eens een poging hadden gedaan om naar bed te gaan.

Moeder sprong overeind. “Oliver!” riep ze.

Vader liet de telefoon uit zijn handen vallen. Hij keek naar Oliver alsof hij een geest zag.

“Waar ben je geweest?” wilde moeder weten. “En wat heb je aan?”

Oliver had geen verklaring voor de blauwe werkoverall. Maar dat maakte niet uit, want hij kreeg geen kans om iets te zeggen. Vader vuurde een tirade af.

“We waren doodongerust! We hebben alle ziekenhuizen gebeld! Het schoolhoofd op Campbell Junior High! We hebben zelfs de pers ingelicht!”

Oliver vouwde zijn armen voor zijn lichaam. Hij herinnerde zich het krantenartikel waarin ze om financiële steun hadden verzocht. Dat was in een andere tijdlijn gebeurd, maar dat betekende niet dat dat in deze tijdlijn niet ook zou gebeuren, als Oliver vanavond niet thuis was gekomen.

“Natuurlijk hebben jullie dat,” zei hij wrang.

“Waarom zat je niet in de schoolbus?” wilde moeder weten. “Chris was wel op tijd. Waarom jij niet?”

“Ik denk dat ik het wel weet,” kwam vader tussenbeide. “Oliver zat zo ver met zijn hoofd in de wolken dat hij er niet eens aan heeft gedacht. Je weet toch hoe hij is? Altijd aan het dagdromen.” Hij zuchtte diep. “Ik moet morgenochtend de school bellen om onze excuses aan te bieden. Heb je enig idee hoe gênant dat zal zijn voor mij?”

Moeder schudde verontwaardigd haar hoofd. “Waar heb je uitgehangen? Was je op straat? Heb je het niet koud?” Toen vouwde ze haar armen samen en snoof. “Eigenlijk hoop ik dat je het koud hebt. Misschien dat je dan je lesje eens leert.”

Oliver luisterde zwijgend naar de preek van zijn ouders. Voor het eerst gingen hun woorden het ene oor in en het andere uit. Hun kwade gezichten deden hem niet langer beven. Hun wrede woorden deden hem geen pijn meer.

Oliver besefte hoe veel hij was veranderd. Hoe veel de School voor Zieners hem veranderd had, om nog naar niet te spreken van de ontdekking dat de Blues niet zijn echte familie waren. Het was alsof het worden van een ziener een onzichtbaar kogelvrij vest om zijn schouders had gehangen, alsof niets hem nu nog pijn kon doen.

Hij stond zelfverzekerd voor hen en wachtte geduldig tot ze uitgeraasd waren.

Maar voor hij de kans kreeg om zijn zegje te doen, hoorde hij stampende voetstappen de trap af komen. En daar was Chris.

“Wat doe jij hier?” bulderde hij. “Ik dacht dat je was gestorven in de storm.”

“Chris!” riep vader verontwaardigd.

Even dacht Oliver dat zijn ouders het misschien voor hem op zouden nemen. Dat ze tegen hun pestkop van een zoon in zouden gaan. Maar natuurlijk deden ze dat niet.

Oliver vouwde zijn armen over elkaar. Hij was niet meer bang voor Chris. Zijn hartslag was niet eens versneld.

“Ik verstopte me. Voor jou. Weet je nog dat je achter me aan kwam met je vrienden? Dat je dreigde om me in elkaar te slaan?”

Chris trok een ongelovige blik. “Dat heb ik niet gedaan! Je bent een leugenaar!”

Moeder begroef haar gezicht in haar handen. Ze haatte ruzie, maar ze deed nooit iets om het tegen te houden.

Oliver schudde alleen zijn hoofd. “Het kan me niet schelen dat je me een leugenaar noemt. Ik ken de waarheid, en jij ook.” Hij vouwde zijn armen over elkaar. “En trouwens, dat doet er allemaal niet toe. Ik ben teruggekomen om jullie te vertellen dat ik vertrek.”

Moeder keek op. “Wat?”

Vader keek Oliver ontzet aan. “Vertrek? Je bent elf jaar oud! Waar wilde je heen gaan?”

Oliver haalde zijn schouders op. “Dat weet ik nog niet. Maar ik weet wel dat jullie niet mijn echte ouders zijn.”

Iedereen snakte naar adem. Chris’ mond viel open. Het werd stil in de kamer.

“Waar heb je het over?” riep moeder. “Natuurlijk zijn we dat.”

Oliver kneep zijn ogen samen. “Nee. Dat zijn jullie niet. Jullie liegen. Wie zijn ze? Mijn echte moeder en vader. Wat is er met hen gebeurd?”

Zijn moeder keek alsof ze betrapt was. Haar ogen schoten door de kamer, alsof ze naar een uitweg zocht.

“Goed dan,” flapte ze eruit. “We hebben je geadopteerd.”

Oliver knikte langzaam. Hij had gedacht dat het moeilijk zou zijn om haar woorden te horen, maar het was een opluchting om nog meer bevestiging te krijgen dat de twee mensen uit zijn visioen zijn ouders waren, niet deze afschuwelijke mensen. Dat Chris ook niet zijn echte broer was. De grote pestkop zag eruit alsof hij op het punt stond om flauw te vallen.

Moeder ging verder. “We weten niets over je echte ouders, oké? Daar hebben we geen informatie over gekregen.”

Oliver voelde de moed in zijn schoenen zakken. Hij had gehoopt dat ze een stukje van de puzzel van zijn identiteit zouden kunnen verstrekken. Maar ze wisten niets.

“Niets?” vroeg hij somber. “Zelfs niet hun namen?”

Vader deed een stap naar voren. “Niet hun namen, niet hun leeftijden, niet hun banen. Adoptieouders krijgen dat soort dingen niet te weten. Het is een kwestie van geluk, weet je! Voor hetzelfde geld ben je het kind van een crimineel. Een gestoorde.”

Oliver keek hem dreigend aan. Hij was er zeker van dat zijn ouders geen van beide waren, maar meneer Blue gedroeg zich afschuwelijk. “Waarom hebben jullie me eigenlijk geadopteerd?”

“Dat heb je aan je moeder te danken,” snoof vader. “Zij wilde een tweede. Ik heb geen idee waarom.”

Hij liet zich naast moeder op de bank zakken. Oliver staarde naar hen. Het voelde alsof hij een stomp in zijn maag had gekregen. “Jullie wilden me eigenlijk helemaal niet, of wel? Dat is waarom jullie me zo slecht behandelden.”

“Je zou dankbaar moeten zijn,” mompelde vader, die zijn blik ontweek. “De meeste kinderen raken kwijt in het systeem.”

“Dankbaar?” zei Oliver. “Dankbaar dat jullie me nauwelijks te eten gaven? Me nooit nieuwe kleren of speelgoed hebben gegeven? Dankbaar voor een matras in een alkoof?”

“Wij zijn niet de slechteriken,” verklaarde moeder. “Je echte ouders hebben je in de steek gelaten! Reageer je maar op hen af, niet op ons.”

Oliver luisterde zonder te reageren. Of zijn echte ouders hem daadwerkelijk in de steek hadden gelaten of niet, hij had toch geen bewijs. Dat was een mysterie voor een andere dag. Voor nu zou hij moeders woorden met een korreltje zout nemen.

“De waarheid is er nu elk geval uit,” zei Oliver.

Chris’ mond klapte eindelijk dicht. “Jullie willen beweren dat die snotneus toch niet mijn broer is?”

“Chris!” berispte zijn moeder hem.

“Zo kun je niet praten,” voegde vader toe.

Oliver grijnsde alleen. “Oh ja, Christopher John Blue. Aangezien we toch de waarheid boven water aan het halen zijn. Jullie lieve zoon—jullie echte, biologische zoon—is een pestkop. Hij heeft me mijn hele leven gepest, om nog maar niet te spreken over de andere kinderen op school.”

“Dat is niet waar!” brulde Chris. “Geloof hem niet! Hij is jullie zoon niet eens. Hij is… hij is niets! Niemand! Helemaal niemand!”

Moeder en vader keken Chris ontzet aan.

Oliver grijnsde weer. “Ik denk dat je de waarheid zelf al aan het licht hebt gebracht.”

Iedereen was stil, verbijsterd door alle onthullingen. Maar Oliver was nog niet klaar. Nog niet. Hij ijsbeerde door de kamer en eiste van iedereen de aandacht op.

“Dit is wat er gaat gebeuren,” zei hij terwijl hij heen en weer liep. “Jullie willen me niet. En ik wil jullie niet. Ik was nooit voorbestemd om hier te zijn. Dus ik ga weg. Jullie zoeken me niet. Jullie praten niet over me. Vanaf vandaag zal het zijn alsof ik nooit heb bestaan. In ruil daarvoor zal ik niet naar de politie gaan om hen te vertellen over de jaren van kwelling, over dat ik in een alkoof moest slapen en over hoe weinig ik te eten kreeg. Afgesproken?”

Hij keek van het ene paar blauwe ogen naar het andere. Wat gek eigenlijk, dacht hij nu, dat hij het niet eerder had geraden – zijn ogen waren bruin.

“Afgesproken?” zei hij weer, stelliger dit keer.

Wat was het bevredigend om te zien dat ze beefden. Zijn moeder knikte. Chris ook.

“Afgesproken,” stamelde vader.

“Mooi. Laat me nu mijn spullen inpakken en dan zijn jullie voorgoed van me af.”

Hij voelde hun ogen op zich branden terwijl hij naar de alkoof liep. Hij greep zijn koffer, nog steeds gevuld met onderdelen van zijn uitvindingen, en stopte het uitvindersboek erin.

Toen haalde hij het kompas uit zijn zak en legde het bovenop de rest van zijn spullen.

Net toen hij op het punt stond de koffer te sluiten, merkte hij dat de wijzers van het kompas waren bewogen. Eén wijzer wees nu naar een symbool dat eruitzag als een bunsenbrander. Een tweede zweefde boven het symbool van een enkele vrouwelijke figuur. Een derde wees naar een studentenbaret.

In zijn hoofd probeerde Oliver de puzzelstukjes op hun plek te leggen. Kon het zijn dat het kompas hem naar juffrouw Belfry leidde? De bunsenbrander kon natuurkunde vertegenwoordigen, het vak waar ze les in gaf. Het enkele vrouwelijke figuur sprak voor zich. En de studentenbaret kon een docent betekenen.

Het moest een teken zijn, dacht Oliver opgewonden. Het universum wees hem de weg.

Hij sloot zijn koffer en draaide zich om naar de Blues. Ze keken hem zwijgend aan, geschokt. Het was erg bevredigend om die uitdrukking op hun gezichten te zien.

Maar toen merkte Oliver dat Chris zijn handen tot vuisten balde. Hij wist dondersgoed wat dat betekende—Chris stond op het punt om aan te vallen.

Oliver had slechts een fractie van een seconde om te reageren. Hij gebruikte zijn krachten om snel Chris zijn schoenveters aan elkaar te binden.

Chris dook op hem af. Hij struikelde onmiddellijk over zijn vastgebonden veters en kwam op de vloer terecht. Hij kreunde.

Moeder gaf een gilletje. “Zijn veters! Heb je zijn veters gezien?”

Vader werd bleek. “Ze… ze bonden zichzelf aan elkaar vast.”

Vanaf de grond wierp Chris Oliver een dreigende blik toe. “Dat was jij. Ja toch? Je bent een freak.”

Oliver haalde onschuldig zijn schouders op. “Ik heb geen idee waar je het over hebt.”

Toen draaide hij zich abrupt om, zijn koffer in zijn hand, en stormde het huis uit. Hij sloeg de deur met een klap achter zich dicht.

Terwijl hij over het pad liep, verscheen er een glimlach op zijn gezicht.

Hij hoefde de Blues nooit meer te zien.

De bol van Kandra

Подняться наверх