Читать книгу Vlissinger Michiel, of Neerlands glorie ter zee: Tweede omgewerkte Druk - Pieter Louwerse - Страница 3
VOORBERICHT.
Оглавление„Meneer, meneer, ik heb het standbeeld van De Ruyter gezien!” met deze woorden begroette mij, eenigen tijd geleden, een knaap, die zijnen oom en zijne tante te Vlissingen bezocht had.
„Zoo, jongen!” zeî ik, „en wat dacht ge wel toen ge dat beeld zaagt?”
„Wel, meneer, ik dacht: meneer moest eens een boekje schrijven van De Ruyter. Hij heeft het wel gedaan van Marten Harpertsz. Tromp en van Piet Hein! En Michiel De Ruyter was toch grooter zeeheld!”
Ofschoon de knaap op mijne vraag een ander antwoord gaf dan ik verwacht had, kon ik toch aan zijne oogen zien, dat hier volstrekt geene vleierij of zoo iets in het spel was, en dat hij inderdaad wenschte, dat ik een verhaal over De Ruyter schrijven zou.
Michiel Adriaensz. De Ruyter is voor elk Nederlander de eerste van alle Vlootvoogden, de grootste van alle zeehelden. Nelson is in zijn oog niets bij hem. Zoo is het ook voor alle jongens.
En als die jongens groot geworden zijn, is dan De Ruyter dezelfde gebleven, als die hij was in hunne jeugd? We willen hopen van ja, opdat mijn titel voor dit boek geene onwaarheid spreke, waar het heet geschreven te zijn: „voor oud en jong Nederland.”
Met dit verhaal in de wereld te zenden voldoe ik dus aan den wensch van den knaap, die er mij om vroeg, en zoo ik vertrouw, meteen aan den wensch van honderden, die er niet om vroegen, maar het toch wel wilden.
Het is met Michiel Adriaensz. De Ruyter gegaan, als met Piet Hein; men weet bijzonder weinig van zijne kinderjaren, daar niemand vermoeden kon, dat uit den ondeugenden zoon van eenen armen bierbrouwersknecht eenmaal zulk een groot man zou groeien. Ondeugend moet hij echter geweest zijn en erg ondeugend ook, dat schijnt eene uitgemaakte zaak te zijn; want alle verhalen, die er van hem in omloop zijn, spreken er over. Wij zullen hem dus ook maar als deugniet laten optreden, doch waarschuwen onze lezers vooraf, dat zij hierin niet te veel geschiedkundige waarheid moeten zoeken. Zijn dienst als busschieter te Bergen op Zoom en zijne bedelreis door Frankrijk, nadat hij door Spanjaarden gevangen genomen was geworden, schijnen wel waar te zijn, zoowel als zijne roekelooze toren-klimmerij. De makkers met welke ik hem laat omgaan, zijn, zooals ge wel al dadelijk ontdekken zult, ook geschiedkundige personen.
Van harte hoop ik geschreven te hebben, zooals mijn jonge vriend dat zoo gaarne wilde; ik heb er althans mijn best toe gedaan.
Vinde het veel lezers en lezeressen, zoowel onder de jonkheid, als onder de volwassenen, en zij het een middel om de liefde voor onze schoone Nederlandsche geschiedenis op te wekken en eene uitlegging van de woorden op het praalgraf van onzen held: „Hij blinkt in onbezoedelde eere!”
Het bovenstaande schreef ik bij den eersten druk van dit boekje, en nu er eene tweede oplage van verschijnt, dien ik wel te zeggen, waarom er zooveel in veranderd is. Van een paar zijden ontving ik zeer gegronde op- en aanmerkingen, nadat ikzelf reeds enkele bladzijden gevonden had, die ik nog wel eens anders had willen schrijven. Kleine wijzigingen kunnen echter oorzaak van groote veranderingen worden, en dit was ook hier het geval. Ik hoop nu maar, dat het boek werkelijk veel verbeterd zal zijn en weer zijnen weg vinden zal onder „oud en jong Nederland”. Hun, die mij hunne humane op- en aanmerkingen gaven, mijnen dank; mijnen lezers, heil!
’s-Gravenhage. P. LOUWERSE.