Читать книгу Aenmerkinge op de Missive van Parnas - Unknown - Страница 1

AENMERKINGE

Оглавление

Op de Missive van PARNAS

Na dat de Griecksche Parnas, door de Turckschen mogentheyd verscheyde eeuwen verwoest gelegen hadde, ende daerom nu niet meer en wierde gefrequenteert, soo heeft Boccalyn eenen anderen in Italien weten te vinden, dan die gansch van ene andere natuer ende operatie was, als wel de Griecksche te voren ware geweest. Want de gene die op de eerste verkeerden, wierden beschenen met allerley klaerheydt, soo dat de duysterheyd van haer verstant quam te verdwynen, en aengedaen wierden met veelerley kennisse, soo dat sy verborgene dingen, oock selfs toekomende, wisten te openbaren. Maer die op den Boccalynsche Bergh quamen te verschijnen, bevind men nergens anders in uyt te steecken, als in alle soort van busche scherpsinnigheyt, hebbende tongen der Slangen niet ongelijck; ende sy selve van nature als de boose Muyl-Esels, die van vooren byten, van achteren schoppen, niemand sparende, als die sy niet en konnen bereyken. Op dese inventie hoewel Boccalyn seer praelde, soo is het evenwel daer mede soo uytgevallen, dat hy geluckigh souw geweest hebben, by aldiense hem niet dierder had komen te staen, als den hond, soomen seyt, de worst doet. Waerom dan oock niemand naderhand lust gehad heeft, om de naem te verkrygen, van diergelijcke Contrey ontdeckt ofte gevonden te hebben. Maer evenwel gelijck de natuer veele veranderingen uytwerckt, doende effene Landen tot Bergen oprijsen, ende Steden in den Afgrond versincken, soo is het mede gebeurt, dat in Hollant ontrent het Ye, de daryachtige gronden soo sijn opgegist, dat se dreygen den Boccalynschen Berg te sullen overtreffen. Ende, soo men seyt, souw Apolio mede daer alrede aengekomen sijn, ende in die lucht behagen genomen hebben, na dat hem de Grieksche Laurieren hebben beginnen te stincken. Dat ook na sijne komst aldaer mede waren verschenen Cicero, Cato, ende alle de gene die sich ooyt met Staetssaecken hebben bemoeyt, als Hogerbeets, Renyl, Ledenbergh ende ook Barnevelt, maer die gelijk als Sint Denijns, sijn hooft in bey sijne armen droegh, welcken Denijs hy ook schimperlijk verweet, dat deselve sijn hooft maer twee mylen ver had konnen dragen, daer hij het sijne uyt den Haegh tot op den top van den Amstelschen Parnas hadde gedragen. Benevens dese is daer mede verschenen den welbekende Keiser Iustinianus, dragende nu niet de Kroon van het Grieksche Rijk, maer een Amstels jok van bockenhout, dat hem nieuwlix op geleyt sijnde, de schouderen hadt deurgeschuert, alsoo 't hem gansch niet paste. Gelijk men dan ook seyt, dat daer versch aengekomen was de Burgemeester van den Broek, die wondre nieuw maren uyt Holland medebraght, waer over verscheyde van die Parnasbroeders ook haer sentiment seyden, waerd altemael om vanden vermaerden Hugo de Groot beschreven te werden. Daer waren voor desen wel aengekomen Socinus, Arminius, Vorstius, Spinosa, met haersgelijken, maer dewijl dit hare rol niet en was, soo en sijn sy op dit Theater ook niet verschenen, maer sijn van ver blyven staen om het spel aen te sien. Waer van principael Acteur was de voorschreve Heer Burgemeester van den Broek, refererende 't gene eenigen tijd soo tot Dordrecht, als inde Vergaderinge vande Staten van Holland ende West-Vriesland op het subject vande nominatie der goede luyden vanden Achten der voorschreve Stadt, ende het herdoen van de selve voorgevallen was. Als mede op wat wijse de Heeren Commissarissen van den Hove van Holland haer in dese saken hebben gedragen. Het welk sekerlik met groote verwonderinge moet aengehoort geweest sijn, principael indien die Burgemeester daer by geseyt heeft, gelijk het de waerheyd is, dat hy van die tydt of, en misschien eerder, van die swakheyt van lichaem niet alleen, maer ook van herssenen is geweest, dat hy de Commissarissen door sigh selven niet en heeft konnen antwoorden, maer heeft het laten doen door andre, die hy tot dien eynde in sijn huys ontboden hadde. Soo dat hey selfs naeulyx wetende watter in sijn eygen huys omme gingh, veel min geweten heeft watter op het Raedthuys of in der Staten Vergaderinge geschiede. Alsoo hy in die tydt die de bequaemheyt niet en had, om buyten sijn huys te konnen gaen of ryden. Soo dat ick presumere, dat hy gesuysebolt, of gedroomt sal hebben, als hy dit verhael sal hebben gedaen, ende grovelik dienvolgende gemist. Het welk van dien ouwen hals niet vreemd en was, alsoo ik sie dat sulx de andre Parnasbroeders ook wel overkomt, ende ik uyt den brief van de Heer de Groot lees, dat sy luyden den Primier van de Heeren Commissarissen, die tot Dordrecht sijn geweest, daer by henluyden, al eenigen tijd te gemoet hebben gesien. Want hebben sy hem al eenigen tijd te gemoet gesien, soo hebben sy ook al eenigen tydt gedroomt ende gedoolt, soo wel als den nieuw aengekomen Burgemeester, dewijl by hier nu noch sit, ende onseeker is wanneer hy hier van daen vertrekt. Soo datmen niet en hoeft te denken dat dese Parnasgasten sijn tanquam abqui Semides & adoptiva quadam numina, als die ook hare misslagen hebben. Gelijk het selve noch nader daer uyt blijkt, dat sy hem als noch sitten en waghten. Want light en komt hy noyt op sulk eenen Parnas, daer sigh luyden onthouden die schrijven en dryven, Spiritum Antichristi magis regnare ad lacum Lemannum, quam ad Tybrim. Alsoo hy soodanige positien exerceert. En voorsichtiger souden sy doen dat sy de deuren in tyds toesloten, op dat, al quam hy kloppen, niet in gelaten en wierde, ten eynde over soodanige poincten, als hier vooren, of diergelijke, gene onrust op den Parnas en wierde verwekt. Want hoewel hy flexibel is, soo dat men hem souw om de vinger windeen, soo en is hem echter niet nieuw een Kamphaen in de kam te byten, schoon dat se al vry wat langh gebeckt sijn. Soo dat my daer uyt schijnt, dat die luyden, daer op dien Parnas, de beste positie niet en houden, voor hoe groten politicum men den Heer de Groot, die het rad daer draeyt, ook wil houwen. Want hoewel hy te houwen is voor een man vande uytstekenste geleertheyt, soo en belet dit niet, dat men sonwijlen sich vergist. Ende valt somwylen al eens voor, dat het spreekwoord bewaerheyt wert. Magna ingemia, magni errores. Soo dat oock de Monicken hebben weten te seggen: Clericus edoctus non est semper sale coctus. Tot eene preuve van dien sal ik voor eerst maer seggen, dat als een persoon van de eminentste qualiteyt in dese staet hem een gunstig oogh had toegeworpen, soo quam hy in den jare 1632 driftig herwaerts aengeloopen, verhoopende, dat hy nevens d'andre ouwe Santen, weder op het Autaer souw werden geset. Maer alsler ordre quam van de Heeren Staten van Ho'land, dat hy uyt den Lande sou hebben te vertrecken, soo gingh hy heendruypen, als een hond, die sijne staert verlooren heeft. Hier nevens sal ik noch voegen, dat als hy de Babylonische Hoer van hare voorname quetsure ende hooftwonde, die de eerste Reformateurs haer hebben gelastigeert, heeft willen cureren, wat heeft hy daer deur anders uytgeright, als datter is geëxciteert het Classicum belli Sacri, ende dat hy geprocureert heeft sijne eyge disgracie in het Hof van Sweden, daer hy doen een Minister af was. Soo dat hy daer van daen vertreckende, sich begeven heeft na Rostock, daer hy is overleden. Meer en sal ik voor deestydt van Hem niet seggen, alsoo dit genoeg is om aen te wysen, dat groote luyden ook hare misslagen hebben, en daerom geen wonder en is, indien hy het in desen Brief soo heel fix niet en heeft. Want niet seer ver van het begin komt de goede Keyser Justinianus, soo hy seyt, te voorschijn, met de tranen in de ogen, klagende, dat sijne Wetten soo weynigh voldaen wierden by het Hof van Holland. Ende dat bestaet hier in, als men in den selven asem seyt, dat het selve sich aenmatight van toesicht te dragen, Ne Provincia abundat malis hominibus. Waer in of Justinianus of Grotius eenighsincs missen, want soo en luyden de woorden niet in den originelen text. Hoewelle van den sin niet t'eenemael en devieren. Ende nochtans schreyt die goede man daer over. Wat magh hem daer toe bewegen? Dit namentelik, dat de Hollanders soo dom en bot waren, dat sy syne Wetten verkeerde applicatien ende beduydingen aen wreven; willende doen het gene sijne Præsides in voorgaende tyden hebben gedaen, uyt misduydinge van woorden; even of Præsides Provinciarum met die van President en Raden een en deselve waren. Maer voor eerst sal ik hier op seggen, dat die het Hof determineert binnen de palen van Præsident en Raden, het selve verongelijkt, daer van afscheurende het eerste ende principaelste lid, namentlik den Stadhouwer, de luyster en voorname eer van dat Collegie. Soo dat de Heer de Groot hier sich selfs vergist, als hebbende te voren self geschreven, daer hy handelt van de gene die in het Hof sitten; Horum caput est ipse Præfectus Hollandæ. Daer naer sal ik vragen, indien de Præses Provinciæ een goed werk doed, conquirendo nefarios, & curando ut malis hominibus careat provincia, hoe kan dat quaet sijn als dat selve by het Hof werd gedaen? Hoe heeft het Hof dien Keiser sijne pap soo qualik gebotert, dat'et soo qualik by hem te Hove staet? Immers soo ruym als de Præsides Provinciarum de Souvereyniteyt aen den Keyser gelaten hebben, soo ruym laet het Hof deselve aen de Heeren Staten van Holland. Dan hoewel dit soo is, soo pecceert'et niet alleen daer in dat het wil procureren, ut malis hominibus careat provincia, maer ook voornementlik daer in dat'et de Steden van Holland onder hare vrede of vooghdye wil nemen. Dan indien men die woorden soo meent en neemt, als die seggen, soo is het eene vuyle calumnie. Want waer heeft het Hof, ofte yemand die niet dul en uytsinnigh is, geseyt: us pupillus nihil facere potest sine auctoritate tutoris, alsoo ook niet de Steden van Holland sonder overstaen van het Hof? Maer wil men het eene gesond verstand geven, en daer deur verstaen, in sijn recht en gerechtigheyt maintineren; ook helpen en succurreren, daer men te kort souw schieten, om uyt te voeren het gene betaemt gedaen te sijn; soo kan 't toegestaen werden, ende sulx en wil het Hof niet alleen doen, maer is ook gehouwen te doen. Want wat isser bekender alsdat het Hof d'eene Stadt tegen de andere in sijne gerechtigheydt maintineert? Gelijk sulx in veele ende verscheyden exempelen te sien is. Ook Grotius selve, sprekende van het Hof, seyt: Ipsa quoque urbium controversia, abeque magna mementi hic disceptantur. Ende voorts, en is het niet in verscher memorie, dat als die van Delft onmachtigh waren om in hare Stadt behoorlicke Justitie te administreren, het Hof op haer versoek, haer de behulpsame hand heeft geboden, ende door den Fiscael eenen Minne uyt hare Stadt doen halen, die by het Hof met den Swaerde is geexecuteert? Ende indien men die of diergelijke tutele den Hove wil toeschrijven, dat en sal 't niet refugieren toe te staen, hoewel 't noyt selve in sulke termen heeft gesproken, noch ook van meninge is te spreken, om gene verdere lasteringen op den hals te halen. Gelijk dan ook noyt 't selve geseyt en heeft, dat het is Præses provintiæ, versien met eene egale maght, als in oude tyden de Præsides inde overwonnen Provintien hadden. Want in sommige delen heeft het Hof minder, in sommige weerom meerder. Als daer in meerder, dat'et recht doet tusschen en over Steden, selfs sitplaets hebbende in de Staten van Holland: daer ter contratie de præsides provinciarum sulx niet en hadden, maer gereserveert was tot het oordeel van de Keiser. Waer van veele exempelen bij de munimenten van de ouwe Schryvers te vinden sijn.

Maer om eens op te halen, waer van daen dese Parnas-bende de occasie genomen heeft, het Hof aen te wryven dese calumnie, van sich te qualificeren Præsidem provinciæ, soo is het inder daed soo, dat Mr. Willem Stoop, Schout van Dordrecht, schriftelik dolerende over sijne suspensie, by het Hof gedaen, poseerde twee saken, van welke het eene was, dat hem by den Hove ware gelast, op de Articulen hem voorgehouwen werdende, soo te antwoorden, als hy met de Ede sou konnen verklaren. Het tweede, dat hy niet en wist, wie voor het Hof syne beschuldigers of aenklagers ware geweest. Waer op by Commissarisen vanden Hove is geantwoord, dat het eerste eene loutere onwaerheyd was, ende sodanige eene onwaerheyd, die genoeghsaem sich selven refuteerde. Want dat het eene seer bekende sake was, dat niemand wierde gelast onder Ede te verklaren, die tot sijnen eygen laste wierde gehoort. Soo dat hy een Rechtsgeleerde ende Officier sijnde men niet ken denken sodanigen saek te ignoreren, ende te vergeefs men dieshalven sou gesoght hebben hem met eene Blaes met bonen vervaert te maken. Op het twede is by gemelte Commissarisen geantwoord dat het niet nieuw en is, dat jemand sonder aanklager ofte beschuldiger wierde gecondemneert. Ende dat daer in tot een exempel kon dienen Claudius Gorgus, quicum esset vir Clarissinius, nemine accusante, lenocinii damnatus est a Divo Severo. Waar van wy den text hebben in l. 2. §. 6. de aduls. Daer is by gevoeght, dat tot deselve wijs van Procederen behoort, het gene wy in jure hebben geordineert de Præsidibus, curare nempe eos debere, ut malis hominibus provincia careat, eosque conquirant. Waer van de text is in l. 13. ff. de officio prasidis. Waer mede over een komt het gene dat'er staet in l. 4 § 2. ff peculat. Mandatis cavetur, ut Prefides Sacrileges, latrones , plagiarios conquirant, & ut quisque deliquerit, in eum animadvertant. Illis enim qui conquirere tenentur, non est expectandus accusator. Cesiantes enim in inquirendo mandata Principum transgediuntur, & in animadversionem eorum incurrunt. Indien men nu hier uyt magh besluyten, dat'et Hof is de Keyser Severus, soo magh men oock wel daer uyt besluyten, dat het Hof is Præses provinciæ, ende dat Holland als eene geconquesteerde Provincie aen het selve onderworpen is. Maer soo het eerste niet geseyt of geconcludeert en kan werden, als by geprosesside Sottebollen, alsoo ook niet het twede. Wie heeft oyt dus geargumenteert, soo heeft de Keyser geprocedeert, ende soo heeft geprocedeert de Præses, ende soo oock procedeert het Hof, ergo soo is het Hof de Keyser, of het Hof is de Præses. Maer seer wel, soo heeft de Keyser geprocedeert, en soo heeft geprocedeert de Præses, ergo en is het niet nieuws dat het Hof mede soo procedeert, mits evenwel blyvende yder in de palen van sijne Jurisdictie. Gelijck het Hof in dese saeck van Mr. Willem Stoop heeft gedaen, obseiverende daer in hetgene Keyser Carel tot tweemalen heeft geordineert eerst in de Instructie van den Hove geëmaneert in den jare 1521, ende daer na inden jare 1531. Daer wel uytdruckelick staet: De Stadthouwer Præsident en Raden sullen naerstelick monsteren, om te vernemen de abusen ende delicten vande Bailluwen, ende andre Officiers, ende deselve gehoort sijnde te corrigeren, na exigentie van saken.

Aenmerkinge op de Missive van Parnas

Подняться наверх