Читать книгу Het Urantia Boek - Urantia Foundation - Страница 199
1. De Leraar-zonen van de Triniteit
Оглавление19:1.1 (214.10) Van alle hoge orden der hemelse persoonlijkheden die u geopenbaard worden, treden alleen de Leraar-Zonen van de Triniteit in tweevoudige hoedanigheid op. Van oorsprong hebben zij een Triniteitsnatuur, doch zij wijden zich bijna geheel aan de diensten die goddelijke zonen verrichten. Zij zijn de verbindingswezens die de universum-kloof overbruggen tussen persoonlijkheden van Triniteitsoorsprong en persoonlijkheden van tweevoudige oorsprong.
19:1.2 (214.11) Terwijl het aantal der Stationaire Zonen van de Triniteit volledig is, neemt het getal der Leraar-Zonen voortdurend toe. Wat het uiteindelijke aantal der Leraar-Zonen zal worden, weet ik niet. Ik kan echter verklaren dat de registers van het Paradijs in het laatste periodieke rapport aan Uversa aangaven dat er 21.001.624.821 van deze Zonen in dienst zijn.
19:1.3 (214.12) Deze wezens zijn de enige aan u geopenbaarde groep Zonen van God wier oorsprong in de Paradijs-Triniteit is gelegen. Zij doorkruisen het centrale universum en de superuniversa, en een enorm korps van hen is in ieder plaatselijk universum aangesteld. Zij dienen ook de individuele planeten, zoals ook de andere Paradijs-Zonen van God. Aangezien het plan van het groot universum nog niet volledig is ontwikkeld, worden grote aantallen der Leraar-Zonen op het Paradijs in reserve gehouden, en dezen bieden zich in noodgevallen en ongewone omstandigheden aan om dienst te doen in alle afdelingen van het groot universum, op de eenzame werelden in de ruimte, in de plaatselijke universa en de superuniversa, en op de werelden van Havona. Zij zijn ook werkzaam op het Paradijs, doch het is nuttiger om met een gedetailleerde beschouwing over hen te wachten totdat wij toe zijn aan de bespreking van de Paradijs-Zonen van God.
19:1.4 (215.1) In dit verband kan echter wel worden opgemerkt dat de Leraar-Zonen de allerhoogste coördinerende persoonlijkheden zijn die hun oorsprong hebben in de Triniteit. In dit zich zo wijd uitstrekkend universum van universa bestaat steeds het grote gevaar dat men tot de dwaling van het te beperkte gezichtspunt vervalt, tot het kwaad dat inherent is aan een gesegmenteerde voorstelling van de werkelijkheid en goddelijkheid.
19:1.5 (215.2) Het denken van de mens zou er bijvoorbeeld in gewone omstandigheden dringend behoefte aan hebben om de kosmische filosofie die in deze openbaringen wordt beschreven, te benaderen door van het eenvoudige en eindige over te gaan naar het complexe en oneindige, van menselijke oorsprongen naar goddelijke bestemmingen. Doch deze weg leidt niet tot geestelijke wijsheid. Zulk een procedure is de gemakkelijkste weg om een bepaalde vorm van genetische kennis te verkrijgen, maar kan op zijn best ’s mensen oorsprong openbaren; zij openbaart weinig of niets omtrent zijn goddelijke bestemming.
19:1.6 (215.3) Zelfs bij het bestuderen van de biologische evolutie van de mens op Urantia bestaan er ernstige bezwaren tegen de uitsluitend historische benadering van zijn huidige status en problemen. Het ware perspectief op ieder realiteitsprobeem — menselijk of goddelijk, aards of kosmisch — verkrijgt men slechts als men volledig en onbevooroordeeld drie fasen van universum-werkelijkheid bestudeert en correleert: oorsprong, geschiedenis en bestemming. Het juiste begrip van deze drie experiëntiële realiteiten verschaft de basis voor een wijs inschatten van de huidige status.
19:1.7 (215.4) Wanneer het menselijk denken de filosofische methode wil volgen om van het lagere uit te gaan om het hogere te benaderen, hetzij in de biologie hetzij in de theologie, loopt het steeds gevaar om vier fouten in de redenering te maken:
19:1.8 (215.5) 1. Het kan volkomen blind zijn voor het finale, voltooide evolutionaire doel van ofwel persoonlijke bekwaamheid of de kosmische bestemming.
19:1.9 (215.6) 2. Het kan de supreme filosofische stupiditeit begaan dat het de kosmische evolutionaire (experiëntiële) werkelijkheid veel te eenvoudig voorstelt, en op deze wijze tot verdraaiing van feiten leiden, tot verwrongen voorstellingen van waarheid, en tot een onjuist begrip van bestemmingen.
19:1.10 (215.7) 3. De studie van oorzakelijkheid is het nauwkeurig nagaan van de geschiedenis. Maar het weten hoe een wezen wordt, leidt niet noodzakelijkerwijs tot een intelligent begrip van de huidige status en het ware karakter van dat wezen.
19:1.11 (215.8) 4. De geschiedenis op zichzelf openbaart niet op adequate wijze de toekomstige ontwikkeling — de bestemming. Eindige oorsprongen zijn nuttig, doch alleen goddelijke oorzaken openbaren finale gevolgen. Eeuwige doeleinden vertonen zich niet in aanvangen in de tijd. Het heden kan alleen naar waarheid worden geïnterpreteerd in het licht van het verleden gecorreleerd met de toekomst.
19:1.12 (215.9) Om deze en nog andere redenen hanteren wij derhalve bij onze benadering van de mens en zijn planetaire problemen de methode om de reis door tijd en ruimte aan te vangen bij de oneindige, eeuwige, goddelijke Bron en Centrum van het Paradijs, de Bron van alle persoonlijkheidswerkelijkheid en alle kosmisch bestaan.