Читать книгу Het Urantia Boek - Urantia Foundation - Страница 69
De Eeuwige Zoon
Оглавление6:0.1 (73.1) DE eeuwige Zoon is de volmaakte, finale uitdrukking van het ‘eerste’ persoonlijke, absolute denkbeeld van de Universele Vader. Wanneer de Vader zichzelf op persoonlijke en absolute wijze uitdrukt, doet hij dit bijgevolg door zijn Eeuwige Zoon, die immer het levende, goddelijke Woord is geweest, dit nu is, en altijd zal zijn. En deze Eeuwige Zoon resideert in het centrum van alle dingen, samen met de persoonlijke tegenwoordigheid van de Eeuwige, Universele Vader, welke hij onmiddellijk omhult.
6:0.2 (73.2) Wij spreken van Gods ‘eerste’ gedachte en zinspelen op een onbestaanbare oorsprong in de tijd van de Eeuwige Zoon, teneinde door te kunnen dringen tot de gedachtenkanalen van het menselijke intellect. Dit verwrongen taalgebruik vormt onze uiterste poging om een compromis-contact tot stand te brengen met het aan tijd gebonden bewustzijn van sterfelijke schepselen. In de zin van eerste in volgorde, zou de Universele Vader nooit een eerste gedachte kunnen hebben gehad, evenmin als de Eeuwige Zoon ooit een begin zou kunnen hebben gehad. Maar mij is opgedragen met deze gedachtensymbolen de werkelijkheden der eeuwigheid te beschrijven aan het door de tijd beperkte denken van stervelingen, en de verhoudingen die in de eeuwigheid bestaan, aan te geven met deze tijdsbegrippen die op volgorde betrekking hebben.
6:0.3 (73.3) De Eeuwige Zoon is de geestelijke personalisatie van de universele, oneindige voorstelling van de Paradijs-Vader van goddelijke realiteit, onvoorwaardelijke geest en absolute persoonlijkheid. En hierdoor vormt de Zoon de goddelijke openbaring van de identiteit van de Universele Vader als schepper. De volmaakte persoonlijkheid van de Zoon onthult dat de Vader daadwerkelijk de eeuwige, universele bron is van alle betekenissen en waarden van het geestelijke, het volitionele, het doelgerichte, en het persoonlijke.
6:0.4 (73.4) In een poging om het eindige denken in de tijd in staat te stellen zich een consequente voorstelling te vormen van de verhoudingen tussen de eeuwige en oneindige wezens van de Paradijs-Triniteit, maken wij gebruik van zulk een vrije voorstelling van zaken, dat wij spreken van ‘het eerste persoonlijke, universele, en oneindige denkbeeld van de Vader.’ Het is mij onmogelijk het menselijk verstand ook maar een enigszins adequaat idee te geven van de eeuwige betrekkingen tussen de Godheden; daarom maak ik gebruik van de termen die het eindige bewustzijn iets van een idee kunnen geven van de verhouding tussen deze eeuwige wezens in de latere era’s in de tijd. Wij geloven dat de Zoon is voortgekomen uit de Vader; ons wordt geleerd dat beiden onvoorwaardelijk eeuwig zijn. Het is derhalve duidelijk dat geen enkel tijdsschepsel dit mysterie van een Zoon die ontsproten is aan de Vader, en die toch als zijn gelijke mede-eeuwig is met de Vader zelf, ooit geheel zal kunnen begrijpen.