Читать книгу Japan - Aimé Humbert - Страница 5

II

Оглавление

Inhoudsopgave

De golf van Jedo.—Oeraga—Herinneringen aan de amerikaansche expeditie onder Perry.—Jokohama.—De residentie van den hollandschen consul.—Eene europeesche woning in Japan.—Onze bedienden.

Den 26 April 1863 kwam de nederlandsche korvet, de Vice-admiraal Koopman, waarmede ik den overtocht gedaan had, bij het krieken van den dageraad, in het gezicht van zes kleine, rotsachtige eilanden, die als wachters aan den ingang der golf van Jedo zijn geplaatst. Een dezer eilanden, Miakesima genaamd, onderscheidt zich boven de anderen door een hoogen en breeden bergtop, met eeuwige sneeuw gekroond.—Statig rijst de zon boven de kimmen, en in haar doorzichtigen morgennevel gehuld, vertoont zij ons het beeld van den purperen bol, die, op een wit veld, op het wapenschild van Japan prijkt. Haar eerste stralen verlichten de hooge kaap Idsoe op het vaste land van Nippon3 ten zuiden; terwijl ver in het noordwesten, de grijze rookwolken uit de beide kraters van het eiland Ohosima in de heldere lucht opstijgen.—Aan den voet van het voorgebergte Idsoe, aan eene kleine baai, ligt de stad Simoda, de eerste maar ook de onbelangrijkste der koopsteden, die ge bij het opvaren der golf van Jedo ontmoet. In 1854 verkregen de Amerikanen vergunning, hier een consulaat te vestigen. Eene geweldige aardbeving heeft echter kort daarna den grond der reede van Simoda verscheurd en verplaatst, en in de latere traktaten van 1858 is van deze stad geen sprake meer.


Mijn kamerdienaar Fô.

Langs de kust liggen en dobberen eene menigte visschersbooten; grooter vaartuigen met twee of drie zeilen, die van Nippon naar de naburige eilanden gaan, doorkruisen de kalme wateren der golf. Het is een prachtig gezicht. Aan den helderblauwen hemel straalt de morgenzon en giet een stroom van licht over het wijde landschap; de groenachtige golven der zee, die de donkere tinten, aan den diepen Oceaan eigen, verloren hebben, maar al de doorschijnende helderheid behouden, die haar aan de rotsachtige kusten van Japan onderscheidt: de golven der zee vonkelen in den zonneschijn. De lachende eilanden pralen in den vollen lentedos: het ernstige bruin der rotsen wordt afgewisseld door het levendige groen der plantenwereld, door de mengeling van geel en rood gesteente; en de blanke zeilen der inlandsche booten, de sneeuwdiadeem van Miakesima en de zilvergrijze rookwolken der kraters van Ohosima, voltooien de pracht van deze heerlijke schilderij.

Wij zeilen de rotsachtige kaap Sagami om, en bevinden ons nu in een enger bassin der golf van Jedo, waaraan men den naam van kanaal van Oeraga geeft. Dat is de naam der stad, waarvoor het eskader van commodore Perry in 1853 het anker uitwierp. Bij dit eerste bezoek, ontvouwde de amerikaansche gezant het doel zijner komst aan de afgevaardigden van de japansche regeering, en stelde hun den brief van den President der Vereenigde Staten voor den Taïkoen ter hand. Tevens deelde hij hun mede, dat hij in het volgende jaar zou wederkomen, om het antwoord te ontvangen. Hij kwam dan ook, nog voor dat het jaar verstreken was; en ondanks de vertoogen van den gouverneur van Oeraga, die in last had, het amerikaansche eskader, door minnelijke overreding, aldaar op te houden, zeilde de commodore voort, om aldus het hof van Jedo te doen begrijpen, dat het hem ernst was. Om echter de nationale gevoeligheid der Japanneezen niet al te zeer te kwetsen, vervolgde hij zijn tocht niet tot aan de hoofdstad, maar liet het anker op twaalf mijlen ten zuiden van Jedo vallen. Zes weken later, den 31sten Maart 1854, teekende hij het traktaat van Kanagawa, het eerste, waarbij Japan met de westersche wereld in rechtstreeksche betrekking trad. De namen van kapen en baaien en eilanden bewaren nog voor ons de herinnering aan deze amerikaansche expeditie. Boven Oeraga vindt ge de Susquehanna-baai; daartegenover, aan den oostelijken oever, ligt kaap Saratoga; en nog verder aan de westkust, de Mississippi-baai. Deze uitheemsche namen zijn ontleend aan de drie voornaamste schepen der amerikaansche flottille. Perry’s-eiland en Websters-eiland vereeuwigen de namen van den commodore en van den amerikaanschen staatssecretaris, die de ontwerper en de ziel der geheele onderneming was.

Voorbij kaap Saratoga vernauwt zich het vaarwater: eene zandbank, die meermalen reeds oorzaak was van ongelukken, laat niet meer dan een geul van ongeveer zes mijlen breedte open. Maar weldra varen wij de eigenlijke baai van Jedo in: deze breidt zich, van het zuidwesten naar het noordoosten, over eene oppervlakte van ruim dertig mijlen uit, tot waar hare wateren de muren besproeien der grootste hoofdstad van Japan. Op de hoogte van de Mississippi-baai ontdekten wij voor het eerst den top van den Foesi-Jama, den Sterreberg: een uitgebrande vulkaan, die zich 12.450 voet boven de zee verheft. Hij ligt vijftig zeemijlen landwaarts in, ten westen van de baai. Aan zijn voet scharen zich de heuvelen van Akoni; geene andere bergen omringen hem: geheel afgezonderd rijst hij hemelwaarts, in onbeschrijfelijke majesteit. Inderdaad, niets kan een denkbeeld geven van den indruk, dien het gezicht van deze eenzame pyramide, met eeuwige sneeuw bedekt, op den reiziger maakt. De Foesi-Jama is in de eigenlijke baai van Jedo overal zichtbaar, en zet aan geheel het landschap eene eigenaardige verhevenheid bij. Toch heeft dit landschap reeds van zelf een ernstiger karakter dan dat der golf, vooral door den minderen afstand der oevers, de geelachtige zandkleur van het water, en de groote menigte van ceders, dennen en andere boomen, die alle heuvelen langs de kust in een donkergroenen mantel hullen.

Eindelijk stevenen wij langs een vooruitstekende, hooge landtong, Treaty-point genaamd; hier toch stond het gebouw opgericht, waar het verdrag met Amerika door den commodore Perry en de gezanten van den Taïkoen werd geteekend;—en eensklaps, achter dit schilderachtige voorgebergte, breidt zich voor onze oogen de stad Jokohama uit, met hare breede kaaien, en haar gordel van sierlijke heuvelen, die, in een wijden boog, de lage kust ten westen en ten zuiden omringen.

Een twintigtal engelsche, hollandsche, fransche of amerikaansche oorlogs- en koopvaardijschepen liggen op de reede geankerd, ongeveer vlak tegenover de europeesche wijk, kenbaar aan hare witte huizen en de vlaggen der verschillende consulaten. Inlandsche jonken hebben het anker uitgeworpen nabij de havendammen en de magazijnen der douane. Langzaam en statig stoomen wij voort langs de japansche stad, wier huizen, met uitzondering van enkele magazijnen, van hout schijnen gebouwd en maar ééne verdieping hebben. Tegenover de wijk Benten genaderd, aan het uiteinde der vlakte van Jokohama, bij den mond eener breede rivier, liet onze korvet het anker vallen in de nabijheid der hollandsche legatie, de eenige europeesche woning, die toen nog in dat gedeelte der japansche stad werd aangetroffen. Den volgenden morgen ging ik aan land, en werd allervriendelijkst ontvangen door den heer van Polsbroek, consul-generaal der Nederlanden, die mij dadelijk een verblijf in zijn huis aanbood.

De hollandsche residentie te Benten is door de japansche regeering gebouwd, die daarbij eene proef heeft willen nemen, in hoever de regelen der inlandsche architectuur in overeenstemming waren te brengen met de eischen onzer beschaving. Het hoofdgebouw vormt een langwerpig vierkant, bestaande uit twee hooge zijmuren, ten oosten en ten westen, en twee lange lage gevels, ten noorden en ten zuiden: deze laatsten zijn gedeeltelijk van steen en gedeeltelijk van hout en mortel. Eene ruime veranda, drie voet boven den grond verheven en op houten pilaren rustende, omgeeft het gebouw aan drie zijden: ten westen, ten noorden en ten oosten. Aan elke zijde wordt zij in het midden afgebroken door een sierlijken peristyle, die naar den tuin geleidt. Alle vertrekken komen onder de veranda uit, en wel met twee openslaande glazen deuren, die tevens de vensters vervangen. De oostelijke zijgevel, waar de salon is, heeft vier zulke deuren: de voorgevel ten noorden telt er acht. De hoofdingang van het huis is aan de westzijde: hij leidt naar een zeer ruimen, hoogen gang, die tot den salon voert en waarop ook alle andere vertrekken uitkomen. Iedere kamer staat dus op zich zelve en heeft twee uitgangen: een in de veranda en een in den gang.—De zuidzijde bevat alleen de badkamers, den wijnkelder, de provisiekamer, de keuken en slaapvertrekken. Dank zij de ruime afmetingen van den gang en de kamers, kan de lucht vrijelijk door het geheele gebouw spelen, en heeft men nergens last van bedomptheid. Het licht daarentegen zou door de veranda wel wat te veel getemperd worden, indien de vele groote glazen deuren hierin niet, althans tot op zekere hoogte, voorzagen.

Ziedaar eene getrouwe beschrijving der benedenverdieping van onze woning te Benten: en meer bevat deze ook niet: want de verdere ruimte van dit groote gebouw wordt ingenomen door allerlei getimmerten, die eene wonderlijke opeenstapeling van daken schragen. Deze ruimte is van binnen overigens geheel ledig: er zijn noch zolders, noch opkamers, noch vlieringen, zelfs geen dakvensters. Deze vreemde bouworde, aan Japan eigen, moet, naar men zegt, dienen om de tempels, de paleizen en andere groote gebouwen in staat te stellen, weerstand te bieden aan de aardbevingen en de geweldige orkanen, die hier niet zeldzaam zijn. Van buiten loopt een trap zig-zagsgewijze langs de daken op, en voert naar den top van het huis, waar men een soort van belvédère heeft gemaakt. Menigmaal hebben wij van deze hoogte uitgezien naar de paketboot, die de brieven en tijdingen uit Europa moest aanbrengen; menigmaal zetten wij ons troosteloos daar neder, wanneer de wanhopige langzaamheid der japansche regeering ons maanden lang tot werkeloosheid doemde, en wij in den toestand verkeerden van reizigers, wier schip door windstilte op de plek genageld wordt. Dan lieten wij onze blikken dwalen over de reede, waar de gealliëerde eskaders voor anker lagen, over de europeesche stad, waar de woningen als door tooverslag verrezen: en wij troostten ons met de gedachte, dat, al gingen de zaken niet zoo vlug als wij wel wenschten, het groote werk der openstelling van Japan toch werd voortgezet.

Vier personen slechts bewonen dit huis: de hollandsche consul-generaal en zijn kanselier, mijn hollandsche tolk, tevens secretaris, en ik. Maar wij zijn omgeven door eene geheele kolonie van geëmployeerden en bedienden, die in een aantal kleine huisjes, tusschen de hagen en bosschaadjes van den tuin verspreid, zijn gehuisvest.—Hier dicht bij den westelijken ingang onzer residentie, is de woning van den konstabel van het consulaat. In dit paviljoen hebben wij ons photographisch atelier gevestigd, en tevens een wachtkamer ingericht voor de mariniers der nederlandsche schepen. Iets verder, achter dit gebouwtje, is een vuurvrije bergplaats, hermetisch gesloten met een ijzeren deur en luik.—Een stevige palissade omgeeft den tuin aan alle zijden, behalve aan den kant der golf, waar zij vervangen wordt door een soort van barrière, uit bamboesrottingen vervaardigd. De palissade is zwart geverfd, en heeft een groote poort met drie ingangen. De middelste of hoofdingang is alleen voor den heer des huizes, zijne gasten en bezoekers bestemd; de twee kleine doorgangen ter wederzijde zijn voor de leveranciers, de inlandsche kooplui en de bedienden. Deze hekken staan den ganschen dag open, maar worden met zonsondergang gesloten. Nevens dezen ingang is de portiersloge. De eerste portier is een braaf huisvader, die een soort van aartsvaderlijk gezag uitoefent, niet alleen over de andere bedienden, maar zelfs over de buurt. Zijne woning, waar altijd de theepot, een komfoor, pijpen en tabak klaar staan, is de verzamelplaats van een geheelen troep leegloopers en oude wijven uit de wijk Benten. Toch wordt de dienst zoo zorgvuldig waargenomen, als men dit in het Oosten wenschen kan. De functiën van portier of monban, zoo als men hier zegt, bepalen zich niet tot het bewaken, openen en sluiten der aan zijne hoede toevertrouwde deuren; hij moet ook, zoowel bij nacht als bij dag, het uur verkondigen: en wel door met een houten hamer op de gong, een bronzen schild, dat aan de zoldering der loge is opgehangen, te slaan. Op dezelfde manier maakt hij ook bekend, wie de residentie komt bezoeken: één slag beteekent een koopman, een burger uit de europeesche wijk; twee slagen, een officier of een tolk; drie slagen, een consul, een scheepsgezagvoerder of een japansch gouverneur; vier slagen eindelijk, een minister of een admiraal. De weg van het hek naar de woning is lang genoeg, om den huisheer te vergunnen zich tot de ontvangst zijner bezoekers voor te bereiden. Ook moet de monban, hetzij in persoon, hetzij onder zijne verantwoordelijkheid door zijne ondergeschikten, zorgen voor de nachtwacht, die tweemaal in het uur langs al de woningen en door alle lanen van den tuin moet omgaan. De wachter moet daarbij gedurig, op zekere bijzondere wijze, twee stukken hout tegen elkander slaan. Is er onraad, dan moet hij daarvan dadelijk kennis geven door het slaan op de gong.

Wandelt ge onzen tuin aan de zuidzijde om, dan zoudt ge, zorgvuldig achter dichte heggen en struikgewas verborgen, langs de palissade een groot aantal woningen, loodsen, schuren en bergplaatsen ontdekken. Daar is de bleekerij, die onder het opzicht staat van een Chinees; daar zijn ook de stallen, en vlak tegenover dezen de woningen der bêtos of stalknechts, allen Japanners. Ieder paard heeft zijn bêto, die, om zoo te zeggen, het dier geen oogenblik uit het oog verliest; zelfs wanneer iemand onzer uit rijden gaat, onverschillig hoe lang de rit ook duurt, blijft de bêto altijd voor of nevens het paard loopen, om steeds bij de hand te zijn, als de ruiter zijne hulp mocht behoeven. Deze krachtig gebouwde lieden vormen een bijzonder gilde, dat zijne eigene rechtspleging heeft, en waarvan de overman of koning het recht bezit om, in de uitoefening van zijn ambt, een sabel te dragen. De bêtos zijn doorgaans van middelbare gestalte, maar wel gevormd. Bijna hun gansche leven loopen zij schier geheel naakt; gaan zij evenwel met hun heer uit, dan schoeien zij zich met sandalen, trekken een ligt jasje van blauw katoen aan en winden een doek van gelijke kleur om hun hoofd. Een onzer bêtos is gehuwd; en iederen morgen, bij het opgaan der zon, plaatst hij zich nevens den put en giet eenige emmers water over zijne vrouw, zijne kinderen, zijn paard en zichzelven uit.—Op de stallen volgen de hondenhokken en eindelijk een gaarde vol inlandsche kippen, hanen, ganzen en eenden.

Gaan wij nog verder, dan komen wij aan de woningen van den comprador, de koks en de coskeïs. De eerste draagt in Japan den naam van Nankingsan, dat wil zeggen, iemand van Nanking; bij verkorting noemt men hem ook eenvoudig een Nanking, dat is een Chinees. Onze Nanking heeft zijn nationaal kostuum behouden, met inbegrip van zijn staart, waarop hij zeer trotsch is, en die dan ook tot op zijn kuiten hangt. Een comprador vervult hier dezelfde betrekking als bij ons een hofmeester, en in het verre Oosten dragen de Europeanen deze betrekking doorgaans aan Chineezen op, die een bijzondere gaaf hebben om de zaken der huishouding te behartigen, waarbij zij, zoo als van zelf spreekt, ook hunne eigen belangen niet verwaarloozen. Onze koks zijn inlanders, en hunne kookkunst, waarover wij ons het oppertoezicht hebben voorbehouden, is een hoogst eigenaardig mengsel van de regels der verschillende gastronomische scholen van Europa, Indië, China en Japan. Voor botteliers hebben wij twee Javanen, Siden en Sariden geheeten, en een kleinen Chinees, van de sekte der Taïpings, die antwoord geeft op den naam van Rebel. Een der gevolgen van den opstand der Taïpings tegen de Mandsjoe-dynastie is, dat zich in de voor den europeeschen handel geopende havens van China, een bijzondere handelstak heeft ontwikkeld: namelijk, de verkoop van knapen en meisjes, die door de Keizerlijken of hunne bondgenooten, bij de verovering van door de opstandelingen bezette steden of dorpen, worden weggevoerd. Zoo is onze kleine Rebel uit de handen van soldaten van het fransch-chineesche legioen overgegaan naar de markt te Shanghaï, en van daar wederom naar Japan. Eens werd een koerier van de fransche legatie in onze eetzaal geleid, om eene depêche over te reiken. De man droeg de uniform der afrikaansche jagers. Nauwelijks had Rebel hem gezien, of hij begon over al zijne leden te beven en vlood, zoo snel hij loopen kon, door een der deuren naar de veranda. De arme knaap! Uit zijne kindsheid is hem slechts ééne herinnering bijgebleven: eene vreeselijke herinnering, die hem nog van schrik verstijven doet, zoo vaak ze door eenig toeval weer wordt opgewekt: de herinnering aan lijken en stervenden, aan brandende huizen en aan een man met een rooden pantalon, die naar hem toekwam, hem beet pakte en wegvoerde, verre, verre weg!—De functiën van kamerdienaars worden waargenomen door de coskeïs, allen inlanders. Ieder der gasten en der beambten van de residentie heeft zijn bijzonderen coskeï. De mijne is een vlugge knaap, Fô geheeten. Even als de meeste Japanneezen, weet hij niet juist hoe oud hij is: maar het is zeker, dat hij nog onder de jongelingen wordt gerekend, want men heeft hem de hairen nog niet van voren tot aan de kruin weggeschoren. Fô is zeer vlug van begrip en bijna altijd in hetzelfde humeur. Hij behoeft voor de Javanen, in bescheidenheid, kalmte en stiptheid in zijn dienst, niet onder te doen: en hij heeft boven hen het groote voordeel eener goede opvoeding en van een vroolijk en beminnelijk karakter. Hij is ook mijn eerste leermeester in het Japansch geweest.—Om de lijst onzer bedienden te completeeren, moet ik ook nog melding maken van de bemanning der consulaire sloep, bestaande uit vier roeiers en hun chef, die even goed als zijne onderhoorigen, en zelfs beter, de riemen weet te hanteeren. De chef is gehuwd en woont in eene hut op het strand. De roeiers huizen gewoonlijk ’s nachts in de sloep. Deze lieden heeten sendos en vormen insgelijks een bijzonder gilde.


Biddende bonzen.

Gij ziet dat ons personeel uit zeer verschillende, zeer heterogene bestanddeelen is samengesteld. Toch is hierin niets bijzonders: in Britsch-Indië en in geheel het verre Oosten zult ge herhaaldelijk hetzelfde zien. In onzen tijd doorkruist de stoomvaart alle zeeën der wereld, op de wijze van de veroveraars der oudheid, die achter hun zegekar de overwonnelingen uit alle talen, natiën en volken medevoerden. Onze industriëele en liberale eeuw echter slaat de voor de beschaving gewonnen volken niet in ketens: zij weet hen aan zich te verbinden door de banden van het materiëel belang, door handel of loon. Voorzeker, dikwijls genoeg veroorloven hare vertegenwoordigers in deze verre landen zich daden, die niet zeer veel verschillen van de oude, echte praktijken der slavenhandelaars. Maar toch: bij een blik op de wondervolle, naar alle zijden heen gerichte werkzaamheid onzer eeuw, gebiedt de billijkheid te erkennen, dat de brutale hebzucht en het ruw geweld minder dan vroeger de veroveringen der beschaving bezoedelen: althans dat deze hartstochten niet zoo onbeschaamd optreden als weleer. En evenzeer moet erkend, dat zelden een rijker overvloed van krachten en gaven dienstbaar is gesteld, hetzij ter bevordering der zuivere wetenschap, hetzij der beschaving, hetzij van de christelijke zending.—Bij al het verkeerde en verderfelijke, bij al wat bekommering en vrees voor de toekomst wekt, moet ook deze lichtzijde der geschiedenis onzer dagen niet worden vergeten: daar liggen de stille kiemen voor een beteren dag.

Japan

Подняться наверх