Het Leven der Dieren. Derde Deel, Hoofdstuk 1 tot 4, De Kruipende Dieren
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Brehm Alfred Edmund. Het Leven der Dieren. Derde Deel, Hoofdstuk 1 tot 4, De Kruipende Dieren
Algemeene beschouwingen over den bouw en de levenswijze der Kruipende Dieren
EERSTE ORDE. DE GESCHUBDE REPTILIËN (Squamata)
Eerste Onderorde: HAGEDISSEN (Lacertilia)
Tweede Onderorde: WORMTONGIGEN (Rhiptoglossa)
Derde Onderorde: SLANGEN (Ophidia)
TWEEDE ORDE. DE KROKODILLEN (Emydosauria)
DERDE ORDE. DE SCHILDPADDEN (Chelonia)
VIERDE ORDE. DE SNAVELHAGEDISSEN (Rhynchocephalia)
Отрывок из книги
De bevallige Zandhagedis, die ieder waarschijnlijk wel door eigen aanschouwing zal kennen, kan als type van alle Hagedissen aangemerkt worden. In den regel kan men bij de leden dezer onderorde duidelijk kop, hals, romp en ledematen onderscheiden; de pooten kunnen echter rudimentair zijn of geheel ontbreken, in welk geval de bedoelde dieren op Slangen gelijken; deze overeenkomst is evenwel slechts oppervlakkig en verdwijnt bij nader onderzoek. Kenmerkend voor alle Hagedissen is haar kleed, dat uit hoornachtige schubben bestaat met of zonder beenplaten er onder; voorts hebben zij een beweeglijke tong en tanden, die nooit in tandkassen bevestigd, maar aan den bovenrand van de kaakbeenderen of aan de binnenzijde van een daar aanwezige, beenige lijst vastgegroeid zijn. De oorschelp, bij de Krokodillen vertegenwoordigd door een klep, die het trommelvlies kan bedekken, is hier geheel afwezig; het trommelvlies is op gelijke hoogte met de omringende huid of op den bodem van een zeer korte gehoorgang gelegen, bij uitzondering ook wel door de gewone huid overdekt; de oogleden zijn meestal beweeglijk, de neusgaten gescheiden.
De tong komt in velerlei vormen voor, die voor de onderscheiding der familiën van belang zijn: zij is met schubjes of met dradige wratjes bedekt, dik gevleescht, bijna niet uitgesneden of afgerond, kort en aan den wortel verdikt, dunner uitloopend en van voren meer of minder ver gespleten, enz.
.....
De Glasslang bewoont bij voorkeur zeer droge terreinen, maar steeds zulke, die haar geschikte schuilplaatsen aanbieden. De wortels van een ouden boom of stronk, holen in heuvelhellingen, enz. verschaffen haar een toevluchtsoord, waarin zij na elke storing zoo spoedig mogelijk de wijk neemt. Zij komt zeer vroeg in ’t voorjaar, vroeger dan de Slangen, te voorschijn en houdt zich reeds ijverig met de jacht bezig, terwijl deze nog in winterslaap verkeeren. Haar voedsel bestaat uit Insecten en kleine Reptiliën, vooral jonge Hagedissen en dergelijke dieren.
Deze door fraaie teekening en zachtzinnigen aard aanbevelenswaardige soort kan niet gemakkelijk in onbeschadigden toestand gevangen worden, omdat zij bij aanraking buitengewoon licht breekt en dus haar naam met volle recht draagt. Dit zal wel de reden zijn, waarom men haar zoo zelden in een terrarium te zien krijgt.
.....