Het Leven der Dieren. Deel 3. Afdeling 2. De Visschen
Реклама. ООО «ЛитРес», ИНН: 7719571260.
Оглавление
Brehm Alfred Edmund. Het Leven der Dieren. Deel 3. Afdeling 2. De Visschen
Algemeen overzicht van den bouw en de levenswijze der Visschen
EERSTE ORDE. DE STEKELVINNIGEN (Acanthopterygii)
TWEEDE ORDE. DE KEELKAKIGEN (Pharyngognathi)
DERDE ORDE. DE WEEKVINNIGEN (Anacanthini)
VIERDE ORDE. DE LUCHTBUISVISSCHEN (Physostomi)
VIJFDE ORDE. DE TROSKIEUWIGEN (Lophobranchii)
ZESDE ORDE. DE VASTKAKIGEN (Plectognathi)
ZEVENDE ORDE. DE GLANSSCHUBBIGEN (Ganoidei)
ACHTSTE ORDE. DE KRAAKBEENVINNIGEN (Chondropterygii)
NEGENDE ORDE. DE LONGENVISSCHEN (Dipnoi)
TIENDE ORDE. DE RONDBEKKIGEN (Cyclostomata)
ELFDE ORDE. DE SMALHARTIGEN (Leptocardii)
Отрывок из книги
De belangrijkste onderklasse is die der Beenige Visschen of Beenvisschen (Teleostii), daar bijna negen tienden van alle hedendaagsche Visschen tot haar behooren; zij hebben een verbeende wervelkolom en zijn gelijkstaartig; hun huid is met dunne veerkrachtige kringschubben of kamschubben of met beenige platen bedekt, zelden naakt; de kieuwen zijn vrij, de kieuwdeksels goed ontwikkeld; de slagadersteel heeft slechts twee klepvliezen; de gezichtszenuwen kruisen elkander; in den darm bevindt zich geen spiraalplooi. Overblijfselen van Beenige Visschen, o. a. van soorten, die nog het meest gelijken op onze Haringen, komen reeds in de lagen van de triasformatie voor; eerst gedurende de krijtformatie beginnen de Ganoïden, die tot dusver de overhand hadden, allengs achter te staan bij hunne naaste verwanten uit de eerste onderklasse, n.l. bij de orde der Luchtbuisvisschen. Sedert den aanvang van het tertiaire tijdvak treden ook vertegenwoordigers van andere orden van Beenige Visschen op en spelen ongeveer dezelfde rol als thans.
De eerste orde der Beenige Visschen – de Stekelvinnigen – bestaat uit ongeveer 3000 soorten. Haar wordt de hoogste rang onder de Visschen toegekend, omdat hare leden het regelmatigst gebouwd zijn, het meest overeenstemmen met den typischen vorm; slechts enkele wijken er van af. Hun grootte is middelmatig; slechts weinige bereiken een lengte van meer dan 2 M. Het kleed bestaat meestal uit kamschubben; bij een betrekkelijk gering aantal soorten is de huid met borstel- of kringschubben bedekt, nog zeldzamer is zij naakt; in den regel heeft zij een vroolijke kleur. De kieuwen zijn kamvormig, de onderste kaakbeenderen niet vergroeid. Hun naam ontleenen deze Visschen aan het bezit van ongelede vinstralen: de voorste stralen van de rugvin (of, indien er twee rugvinnen zijn, die van de eerste) zijn ongeleed, soms vrij (d. w. z. niet tot steun voor een vinvlies dienend), stekelig, meestal massief, zelden (bij de Slijmvisschen) buisvormig; de buikvinnen zijn eveneens met een stekeligen straal gewapend; gewoonlijk bevat de aarsvin meer dergelijke stralen. De meeste soorten zijn borstvinnig, sommige keel- of buikvinnig. Een zwemblaas is gewoonlijk aanwezig, maar niet door een luchtbuis met het spijskanaal verbonden.
.....
Dit geslacht omvat een groot aantal soorten; slechts enkele komen aan de Europeesche kusten voor; de meeste behooren in de heete luchtstreek thuis en bewonen gedeelten van den Atlantischen en den Indischen Oceaan, voorts de kusten van Californië en van Australië; ook in zoetwater (in rivieren en meren van de Vereenigde Staten en van Oost-Indië) worden eenige soorten aangetroffen.
De Ombervisch, door onze visschers gewoonlijk (evenals Labrax lupus) Zeebaars, door de Franschen Maigre, door de Italianen Ombra genoemd (Sciaena aquila), stond bij de ouden in hoog aanzien (vooral de kop werd als een kostelijk gerecht beschouwd); zijn vleesch, hoewel grof, is aangenaam van smaak. Aan de kusten van Italië, vooral op slijkerigen grond en meer bepaaldelijk bij den mond der rivieren, is hij volstrekt niet zeldzaam. Gewoonlijk vindt men hem hier in troepen; als zulk een school voorbijzwemt, hoort men een luid klinkend gedruisch, dat bijna den naam brullen verdient; het klinkt veel krachtiger dan het geknor der Poonen en is, naar men zegt, ook dan nog hoorbaar, als de Visschen zich op een diepte van 10 à 12 cM. onder den waterspiegel bevinden. Op dit geluid gaan de visschers af; met het oor tegen den rand der boot trachten zij de plaats te vinden, waar het ontstaat. Groote Ombervisschen zijn zoo sterk, dat zij, naar men zegt, door een slag met den staart een mensch ter aarde kunnen werpen; om ongelukken te voorkomen, worden zij daarom onmiddellijk na de vangst gedood. In de Middellandsche Zee beschouwt men deze Visschen als voorboden van de komst der Sardijnen (Ansjovis), waaruit valt af te leiden, dat zij jacht maken op deze kleinere zeebewoners.
.....