Читать книгу Raji: Boek Drie - Charley Brindley - Страница 5
Hoofdstuk twee
ОглавлениеEen glimlachende jongedame tikte krachtig op de bel onder haar hand om de volgende piccolo op te roepen.
"Prettig verblijf wij hopen, Mr. Busetilear," zei Kayin terwijl ze me een ontvangstbewijs gaf voor de drie dollar die ik betaald had om een week in het hotel te verblijven. Ze slaagde er nooit in mijn familienaam, Fusilier, helemaal correct uit te spreken.
Ik schroefde het dopje weer op mijn vulpen en stopte hem weg, maar voor ik haar kon bedanken voor haar vriendelijke woorden greep de piccolo mijn koffer beet en griste de kamersleutel uit onze handen. Kayin had de sleutel in mijn hand gedrukt, maar leek hem met even veel tegenzin los te laten als ik haar hand.
"Haast u met Po-Sin langs hier, snel," zei de jongen en hij sleepte mijn zware koffer over de vloer. "Spring op lift voor hij gaat helemaal naar boven, als het u belieft."
Po-Sin wilde blijkbaar snel van mij en mijn bagage af zijn om zijn dubbeltje fooi in ontvangst te kunnen nemen en terug te keren naar de lobby en zijn plaats in de rij met de andere jongens die wachtten op de volgende gulle gever. Hij was ongeveer vijftien en netjes gekleed met een pet zonder klep - vergelijkbaar met een fez zonder kwast - en een aansluitend, roodbruin gilet met drie gele strepen op elke mouw. Hij droeg ook een felgekleurde longhi, een traditioneel wikkelrokachtig kledingstuk dat zowel door mannen als vrouwen wordt gedragen in Birma.
Ik nam mijn pet van de balie, draaide me om en volgde Po-Sin. Na een paar passen, keek ik achterom en zag dat Kayin me nakeek. Even verscheen er een frons op haar gezicht, maar dan toverde ze haar commerciële glimlach terug voor de volgende gast.
"Welkom in het Nadi Myanmarhotel," zei ze tegen een stijve, jonge Engelsman die met zijn dichtgeklapte paraplu zwaaide als was het een soort onschuldig wapen dat diende om zich een weg te banen tussen allerlei ongewensten. De man droeg een spierwitte katoenen broek en een bijpassende tropenhelm met een lange albatrosveer tussen de band.
Ik keek naar mijn vuile, oude zeemanspet en dan weer naar Kayin. Haar woorden en haar glimlach voor de Engelsman waren net dezelfde als die die ze mij net geschonken had.
* * * * *
Het was per ongeluk dat ik tegen Kayin gebotst was bij de voordeur van het hotel - zij kwam net buiten toen ik terugkeerde naar het hotel na een wandeling langs de rivier. Dit gebeurde de dag nadat ik haar voor het eerst ontmoet had aan de balie. Daarvoor, toen ik uit mijn kamer kwam en naar buiten ging, had ik naar de balie gekeken in de hoop dat ze vrij zou zijn en ik haar een of andere banale vraag kon stellen, zoals waar de dichtstbijzijnde boeddhistische tempel was of hoe ver het was naar de rivier. Maar ze was in gesprek met de hotelmanager, een Engelsman, en het leek me beter hen niet te onderbreken.
"Ik sorry, Mr. Busetilear," zei Kayin tegen me op straat bij de voordeur van het hotel na onze botsing. "Ik ben zo onhandig." Ze hurkte neer om haar pakjes op te rapen.
"Nee, nee." Ik hurkte neer en stootte opzettelijk mijn hoofd tegen het hare. "Het was mijn schuld."
Ze lachte en wreef over de zijkant van haar hoofd terwijl ik over mijn voorhoofd wreef. "Misschien," zei ze, "volgende keer beter wij blijven uit elkaars buurt zodat we elkaar geen pijn doen."
Haar lach was prachtig en exact de reactie die ik beoogd had.
"Weet u toevallig," vroeg ik, "waar de dichtstbijzijnde boeddhistische tempel is?"
Ze sperde haar ogen open. "Bent u een boeddhist?"
"Nee." Ik pakte haar bij de elleboog om haar recht te helpen. Ik kon niet liegen tegen haar. Ik had haar al misleid door mijn hoofd tegen het hare te stoten, maar dat was gerechtvaardigd. "Nee, ik ben geen boeddhist, maar ik zou graag een tempel bezoeken." Ik was zeker dat ze zelf boeddhist was, zoals de meeste Birmanen.
"Ik heb enkel nu een uur lunchpauze en ik moet naar bank voor die Mr. Haverstock, onze manager, en dan ook naar kantoor van American Express."
"Oh." Ik was ontgoocheld. Werkelijk diep ontgoocheld dat ze andere bezigheden had. "Oké." Ik kreeg plots een inval. "Mag ik je vergezellen tot bij de bank? Dan kan je me de weg wijzen naar een tempel."
Als de bezigheden voor de hotelmanager een verzinsel waren en ze eigenlijk afgesproken had met haar vriend of haar man, dan zou ze me zeggen dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien en zelf een tempel moest zoeken. Een vrouw die zo mooi is als zij moet wel een vriend of een man hebben.
"Natuurlijk," antwoordde ze meteen. "Jouw vergezellen naar bank zou fijn zijn. Het is tamelijk ver te gaan."
Onderweg babbelden we gezellig over Birma, Mandalay, het hotel, haar job, haar baas en net toen we bijna bij de persoonlijke informatie waren, die ik echt wilde, hield ze me tegen.
"Wel," zei ze, "hier is de bank waar ik hotelgeld moet geven."
Ik keek omhoog naar het imposante, romaanse gebouw dat vier verdiepingen hoog was. In een marmeren plaat boven de ingang waren de woorden "Reserve Bank of India" gehouwen. Op dat ogenblik maakte Birma nog deel uit van India en de Britten gebruikten dezelfde munt in het hele gebied.
"Nu al!" Ik was oprecht verrast dat we er waren. "Maar je zei dat het ver was."
"We hebben ongeveer twaalf blokken gekomen, waarschijnlijk." Ze stond naast de deur van de bank en lachte lief.
"Oh," zei ik na een momentje. "Waar is die tempel?"
"Loop hier gewoon verder een blok of twee, dan aan linkerkant, wandel een beetje tot je ziet felgeel kleur zijkant van huis. Stop en probeer kleine brug te zien vlak voor je aan linkerkant, een paar minuutjes en je zal zien voorkant van Shwe Nadawtempel."
Ik weet niet zeker of het klopte, maar ik had het sterke gevoel dat ze me probeerde uit mijn lood te slaan met haar snelle aanwijzingen.
"Zei je dat links de gele winkel was, of was het rechts?" Ik probeerde het nog verwarrender te maken.
"Wacht hier drie minuten of beetje meer, dan wij wandelen bij die plaats samen."
Met een brede glimlach ging ze de bank binnen. Ik keek door het raam naar haar terwijl ze het geld van het hotel aan een bediende gaf en dan naar een jongedame ging die aan een bureau zat en voorover leunde om haar iets te vertellen. De jongedame gluurde even mijn richting uit en ik keek de andere kant op en zag een politieagent voorbijfietsen.
Nadat ze buitenkwam uit de bank wandelden we door de Yadanarstraat naar de oevers van het Nadikanaal waar ik aan een stalletje ohn no khao swè kocht als lunch. Het eten bestond uit rijstnoedels en kip, bereid in kokosmelk. Het was erg kruidig, zoals het meeste Birmaanse eten, en erg lekker.
We keerden wat te laat terug naar het hotel, maar Kayin verzekerde me dat het oké was. Ik zei dat ik het goed zou maken met een lekker diner in een restaurant in de buurt mocht ze problemen krijgen met de manager.
"Wel," zei ze, "misschien wel een beetje problemen krijgen."
Om 6 uur 's avonds, toen haar werk erop zat, zou ze naar huis gaan om zich om te kleden, zei ze, en dan zouden we elkaar om acht uur terugzien tegenover het restaurant.
Het wachten duurde lang en tijdens die eindeloos durende middag realiseerde ik me dat ik nog nooit een date met een meisje had gehad. Raji en ik hadden heel veel samen gedaan, maar nooit iets wat je echt een date kon noemen. Ik was eenentwintig en onervaren, zoals mijn vader het zou noemen. Ik vroeg me af of Kayin ervaren was. Waarom was ik nooit uitgegaan met een vrouw? Waarom waren Raji en ik nooit samen naar bed geweest? Hoe zou het zijn om met iemand naar bed te gaan? En waarom dacht ik er de laatste tijd zo vaak aan, terwijl dat voordien nooit zo was? Enzovoort enzovoort, uren aan een stuk.
Eindelijk viel de avond en ik was al drie kwartier tegenover het restaurant aan het ijsberen en me aan het afvragen of dit de verkeerde straat was. Maar daar kwam ze, precies om acht uur, over het trottoir in mijn richting gewandeld; haar hakken klikten een snel ritme.
Ik was erg zenuwachtig en ongemakkelijk. Aan een tafel zitten bij kaarslicht met een mooie vrouw was nieuw voor mij. Ik wist niet of ik vragen moest stellen of over mezelf moest praten. Ik had veel tijd doorgebracht met een andere mooie vrouw, Raji, maar onze relatie was ongedwongen, bijna familiaal. Niet romantisch. Ik had het gevoel dat er tussen Kayin en mij ook geen sprake van romantiek zou zijn. Ik was zo'n kluns dat ik overtuigd was dat ze me slaapverwekkend saai vond. Als ze geeuwt, nam ik me voor, vertrekken we en wandel ik met haar mee naar huis.
Maar Kayin was welgemanierd. Ze praatte ongedwongen over Birma en haar job in het hotel en ze stelde vragen over Amerika en de vrijheden die we genoten.
In het begin antwoordde ik kort en ter zake, want ik wilde het gesprek niet domineren. Ze kaartte allerlei onderwerpen aan en hield de vragen en de antwoorden mooi in evenwicht.
We werden bediend en al snel was er een uur voorbij, en dan nog een.
Na het verrukkelijke diner wandelden we uren door parken en voorbij tempels en helemaal tot bij het Golden Palace met zijn brede slotgracht en hoge torens op elk van de vier hoeken.
"Ben je er al ooit binnen geweest?" vroeg ik.
"Het Golden Palace?" vroeg ze. "Dat is waar koning Rama woont."
"Ah, het paleis van koning Rama. Maar ben je er al ooit binnen geweest? Ik vraag me af hoe het eruit ziet."
"Oh." Ze aarzelde en keek een ogenblik naar een van de torens voor ze verder ging. "Op de foto's die ik gezien heb, is het, hoe het zeggen, sierig?"
"Sierlijk," zei ik.
"Ja, sierlijk. Sorry, mijn Engels niet zo goed.”
“Je Engels is fantastisch. Wil je me Birmaans leren?"
Ze keek me een hele poos aan. "Waarom ben je naar Mandalay gekomen?"
We stonden aan de rand van de slotgracht steentjes in het donkere water te gooien.
"Ik ben onderweg naar Myitkyina," zei ik. “Mijn maatje komt me achterna naar het hotel binnen een paar dagen. Ik heb ons aangemeld voor de Gaw-byan, een rivierboot. Ik veronderstel dat we er als scheepsjongens zullen werken of zoiets. Maar we vinden hard werken niet erg."
"Waarom Myitkyina?"
"Gewoon om te zien hoe het daar is."
"Maar wat doe je?" vroeg ze.
In die periode noemde ik mezelf nog steeds een student geneeskunde. Eigenlijk was ik dat niet meer en ik zou het waarschijnlijk ook nooit meer worden. Wat was ik dan wel? Een schooier is het enige woord dat me te binnen viel, maar ik kon haar dat niet vertellen.
"Ik ben student geneeskunde."
“Wanneer zal je afstuderen?"
Haar vragen waren veel beter dan de mijne. Ze ging in op dingen en ik voelde me daar wat ongemakkelijk bij.
"Om eerlijk te zijn, Kayin, misschien ga ik nooit meer terug naar school."
"Waarom?"
"Ik ben ontmoedigd, ontgoocheld en gedegouteerd over de manier waarop de politici en zakenlui onze wereld verknoeid hebben."
"En je bent naar mijn Birma gekomen om wat te vinden?"
Wat, dat is de vraag. Waarom was ik in Birma? Waarom was ik waar dan ook? Zo had ik niet verwacht dat onze avond zou verlopen.
"Ik begin te geloven dat ik naar Birma gekomen ben om jou te vinden."
Kayin trok haar sandalen uit en ging op de rand van de slotgracht zitten. Ze pletste haar voeten in het koele water en raapte dan een handvol steentjes op.
"Onmogelijk," zei ze.
Ik ging naast haar zitten. "Wat is er onmogelijk?"
Ze antwoordde niet; ze gooide enkel de kleine steentjes in het water, een voor een. Ik trok mijn schoenen en sokken uit. Het water was veel kouder dan ik verwacht had.
"Het is niet mogelijk dat je zo ver gekomen bent om mij te vinden."
"Maar ik heb je gevonden."
"Dan ben je voor niets gekomen, geen reden."
Ze leek moeite te hebben om haar emoties te onderdrukken terwijl de steentjes in het donkere water spetterden. Uiteindelijk draaide ze zich naar me toe en hield mijn blik een lang moment vast; dan liet ze het laatste steentje in de slotgracht vallen en veegde haar handen schoon.
"Zie je die ogen?" vroeg ze.
Ik knikte.
"Mijn ogen zijn van mijn Schotse vader. Heel mijn leven ben ik al een, hoe zeg je het, vertrappeling?"
"Verschoppeling?"
"Ja, een verschoppeling. Mijn volk, de Birmanen, behandelen me als een onaanraakbare." Ze keek naar haar hand die ik in de mijn hield. "Begrijp je een onaanraakbare in India?"
"Ja, een dalit, de laagste kaste."
"En de Britten behandelen mij slechter dan de zuivere Birmanen. Ze vinden dat ik een soort afwijking heb. Mijn moeder is de enige die ooit van me gehouden heeft en ze..." Kayin kneep in mijn hand en ik wist dat ze aan het huilen was. "Ik kan niet nooit dit doen aan een kind dat komt," fluisterde ze.
"Kayin." Ik tilde haar kin op en tuurde in haar vochtige ogen. "Als je een kind met blauwe ogen krijgt, denk je dat hij dan ook als een verschoppeling behandeld zal worden?"
"Ja."
"Vind je dat je je hele leven kinderloos moet blijven omwille van iets dat je moeder en vader gedaan hebben uit liefde?"
Ze antwoordde niet.
"Mijn mooie, Birmaanse vriendin, je zou trots moeten zijn dat je deel uitmaakt van twee verschillende werelden. Je bent nu, wat, achttien of negentien?"
"Negentien."
"We zijn ongeveer even oud. Ik ben eenentwintig." Ik nam haar andere hand vast. "En je hebt me net doen inzien dat ik het mezelf de voorbije zes maanden moeilijk gemaakt heb voor iets dat mijn schuld niet is."
Ze fronste haar wenkbrauwen op een manier waarvan ik snel zou gaan houden.
"Mijn maatje en ik zijn gestopt met onze studies geneeskunde omdat we gedesillusioneerd waren door de knoeiboel die de laatste generatie van de wereld heeft gemaakt. We zagen er het nut niet van in om onze studies voort te zetten en dan met ons diploma in de hand in de rij te moeten gaan staan voor brood en om restjes te moeten bedelen."
"Maar dokters zijn overal ter wereld nodig."
"Dat kan wel zijn, maar wij wilden absoluut onderzoek doen en werken aan een middel tegen malaria en pokken. Nu zijn alle onderzoeksprogramma's stilgelegd door een gebrek aan financiering."
"Onderzoek is goed," zei ze, "maar besef je wel dat de Britten al onze middelen afpakken en wat geven ze ons in de plaats? Bescherming! Bescherming, zeggen ze, tegen invasies, tegen ziektes en tegen onze eigen onwetendheid. Als ze ons een beetje medische hulp zouden geven, zouden we erg dankbaar zijn. Maar wij hebben maar een handjevol dokters en verpleegsters voor twintig miljoen mensen."
"Wat? Dat is belachelijk," zei ik. "Er zou een dokter en een verpleegster moeten zijn voor elke vijfhonderd mensen."
"Dit is heel juist, maar wij zouden al gelukkig zijn als onze ernstig zieken af en toe een dokter konden bezoeken." Ze was opgewonden nu, en ik glimlachte toen ik het blauwe vuur in haar ogen zag. Ze was haar persoonlijke problemen vergeten toen ze de Britse opperheren begon aan te vallen. "De pokkenepidemie die mijn moeder gedood heeft, heeft duizenden mensen het leven gekost en er werd niets gedaan om ons te helpen."
"Maar scholen. Ik weet dat de Britten scholen bouwen en overheidsadministraties oprichten."
"Ha!" Ze lachte. "De Britten hebben fantastische scholen, de allerbeste. Er komen veel leraars uit Engeland om hun dierbare kindjes te leren hoe je spreekt en eet en hoe je heerst over de arme, ellendige inboorlingen die het ooit zo trotse Birmaanse volk geworden is. Onze kinderen moeten nog steeds op de grond zitten in lemen hutten en kijken naar iemand die cijfers in de aarde krabbelt. Dat is jullie fantastische, Britse onderwijsstelsel."
"En mocht jij de koningin van Birma zijn, wat zou je dan doen?"
"Alsjeblief," zei ze en ze trok haar handen uit de mijne. "Spot niet met me. Ik ben geen klein kind dat haar zin moet krijgen." Ze keek weg in de richting van het paleis. Er ging een licht uit in een van de hoge torens.
"Geloof me, Kayin, ik geef nooit zomaar iemand zijn zin. Ik ben erg geïnteresseerd in je ideeën en opinies over wat er met de wereld moet gebeuren. Het is onze generatie, die van mij en jou, die de schade moet herstellen die veroorzaakt is door rijke, oude mannen die in ivoren torens wonen. Een jaar geleden zou ik nog de kant van de Britten gekozen hebben en tegen je geargumenteerd hebben. Maar nu weet ik niet meer wat ik moet denken. Ik vind het erg moeilijk om het oneens met je te zijn. Ik wilde dat onze avond samen aangenaam en mooi zou zijn. De hele middag kon ik alleen maar denken aan hoe ik je wat kon opvrolijken en hoe ik ervoor kon zorgen dat je me leuk zou vinden. Ik beschouw je echt als mijn intellectuele gelijke en als ik je vraag wat je zou doen, mocht je de leiding over je eigen land hebben, dan bedoel ik dat op een theoretische manier. Wat zou je doen als je plots de macht had om iets te doen voor je volk?" Ik wist niet waar die speech vandaan kwam, maar ik begon te klinken als de liefhebber van discussies die ik ooit was.
Kayin keek me een hele poos aan. Het was een andere manier van kijken dan wat ik me herinnerde van tijdens onze wandeling naar de bank die voormiddag, toen ons gesprek luchtig en zorgeloos was geweest. Haar blik was antipathiek of kwaadaardig.
"Jij bent Amerikaan."
Ik knikte.
"Dat is zowat hetzelfde als Brit zijn."
Ik haalde mijn schouders op en schudde dan mijn hoofd. Ik beschouwde mezelf helemaal niet als een Brit.
"Mag ik het dan zo verwoorden?" vroeg ze. "Je bent meer Brit dan Birmaan."
Ik zei dat dat klopte.
"Neem dit niet verkeerd op, Mr. Busetilear, maar mocht ik koningin van Birma zijn, zoals je zei, dan zou ik zonder omhaal alle Engelsen en Amerikanen, maar ook de Duitsers en vooral de Fransen buitengooien en ik zou het bovendien slim aanpakken."
"Dat geloof ik meteen," zei ik. "Ik geloof dat je dat zeker zou doen."
"En wat vind je nu van je nieuwe, Birmaanse vriendin?"
"Wat ik van je vind?" Nu was ik het die wegkeek om mijn gedachten op een rijtje te zetten. "Ik denk dat je een rebel bent. Ik ben zo goed als zeker dat je het een en ander afweet van de Amerikaanse geschiedenis en hoe we ons honderdvijftig jaar geleden van het Britse juk bevrijd hebben."
"Ja."
"Ze noemden ons rebellen en terroristen. Ze probeerden ons te onderdrukken met hun militaire macht. En ze zullen hetzelfde doen hier in Birma."
"Laat ze maar proberen," zei ze, "misschien hebben we in onze bevolking ook een Patrick Henry en een Betty Ross."
Betsy dacht ik bij mezelf, maar ik verbeterde Kayin deze keer niet.
Ik ging staan en stak mijn hand uit naar haar. Na een ogenblik nam ze hem aan en trok zichzelf recht.
"Laten we naar het hotel terugkeren," zei ik.
"En?"
"En dan kunnen we theedrinken in het restaurant en praten over studenten geneeskunde en revolutionairen."