Читать книгу Baas Gansendonck - Hendrik Conscience - Страница 2

Hendrik Conscience
BAAS GANSENDONCK
I. Baas Gansendonck was een zonderling man…

Оглавление

Als niet komt tot iet,

Dan ken iet zich zelven niet.

Baas Gansendonck was een zonderling man. Ofschoon uit de nederigste dorpsbewoners geboren, had hij zich echter al vroeg gaan inbeelden, dat hij van veel edeler stof gemaakt was dan de andere boeren; dat hij alleen veel meer wist dan een gansche hoop geleerden te zamen; dat de gemeentezaken in de war liepen en den kreeftengang gingen, alleenlijk omdat hij, met zijn groot verstand, geen burgemeester was, – en vele andere dingen van dien aard.

En nochtans, de arme man kon lezen noch schrijven en had van de meeste zaken zeer weinig vergeten… maar hij had toch veel geld!

Langs dien kant ten minste geleek hij aan vele voorname lieden, wier verstand ook in eene kist onder slot ligt, of wier wijsheid, tegen 5 percent uitgezet, jaarlijks met den interest opnieuw in hun hoofd komt.

De bewoners van het dorp, dagelijks door de verwaandheid van Baas Gansendonck gehoond, hadden allengs eenen diepen haat tegen hem opgevat en noemden hem spottenderwijze den Blaaskaak.

De baas uit den St.-Sebastiaan was weduwnaar en had slechts één kind. Het was eene dochter van achttien of negentien jaren, zwak en bleek, evenwel zoo zuiver en zoo fijn van gelaatstrekken, dat zij de oogen veler jonkmans schemeren deed. Volgens het waanwijs stelsel haars vaders was zij veel te goed, te geleerd en te schoon om met eenen boerenzoon te trouwen. Hij had haar gedurende eenige jaren naar een vermaard pensionaat gezonden, om er Fransch te leeren en manieren aan te winnen, die met hare hooge bestemming mochten overeenkomen.

Gelukkiglijk was Lisa of Liesken, zooals de boeren haar noemden, even eenvoudig teruggekeerd, alhoewel er wel eenige kiemen van ijdelheid en lichtzin in haren geest gestort waren; maar de natuurlijke zuiverheid haars harten hield deze spruiten der ondeugd onderdrukt, terwijl hare maagdelijke onnoozelheid zelfs aan de teekenen er van iets bekoorlijks bijzette, dat alles in haar verontschuldigen deed.

Naar gewoonte had zij slechts eene halve opvoeding genoten; zij verstond het Fransch tamelijk wel, doch sprak het maar gebrekkiglijk. Daarentegen kon zij uitnemend keurig borduren, veelkleurige muilen en voetkussens maken, met parelen breien, bloemen uit papier snijden, uiterst vriendelijk goeden dag zeggen, nijgen en buigen, zeer kunstmatig dansen, – en vele andere liefelijkheden meer, die in het boerenhuis haars vaders te pas kwamen, gelijk een kanten kraag aan den hals eener koe, zooals het spreekwoord zegt.

Van hare kindsheid af was Lisa bestemd geworden om een huwelijk aan te gaan met Karel, den zoon des brouwers, die een der schoonste jongens was, die men vinden kon; daarbij zeer welhebbend voor eenen dorpeling, en tamelijk geleerd, vermits hij eenige jaren in het Collegie te Hoogstraten had doorgebracht.

Evenwel, de studie had hem weinig veranderd: hij beminde de ongedwongene vrijheid van het boerenleven, was vroolijk als een vogel, drinkende en zingende in eere en deugd met iedereen, vol levenslust, vriend en makker van elkeen, die hem kende.

De vroegtijdige dood zijns vaders had hem het Collegie doen verlaten, om, als leider der brouwerij, zijne moeder behulpzaam te zijn; en de goede vrouw dankte den Heer dagelijks, dat Hij haar zulken braven zoon tot troost gelaten had; want werkzamer en deugdelijker jongen was er waarlijk niet.

Slechts in tegenwoordigheid van Lisa verloor Karel zijne losse geestigheid en verviel in dichterlijken ernst en in onbestemde droomerijen. Dáár, bij de geliefde maagd gezeten, maakte hij zich kind met haar, vond genoegen in hare onbeduidende bezigheden en volgde met godsdienstige aandacht hare minste wenschen in. Zij was toch zoo teer, zoo zwak, maar tevens zoo zuiver schoon, zijne verloofde! Ook hij, de sterke, manmoedige jongeling, omringde het tengere meisje met eerbied, met toegevendheid en met angstige zorg, als ware hem het leven eener kwijnende bloeme toevertrouwd geweest.

Tot voor vijf of zes maanden had Baas Gansendonck er geen groot kwaad in gezien, dat zijne dochter de echtgenoote van Karel wierd. Wel is waar, het had nooit zijnen hoogmoed gansch bevredigd; doch daar een brouwerszoon, volgens zijne meening, hoogstgenomen geen boer was, had hij zijn lang gehouden woord niet willen breken en zelfs toegestemd, dat men alles voor het aanstaande huwelijk vergaderde en in gereedheid bracht.

Zoo stond de zaak der jongelieden op een tamelijk goeden voet, – toen de ongetrouwde broeder van Baas Gansendonck aan eene kortstondige ziekte overleed en eene schoone erfenis naliet, die niet lang daarna in klinkende munt, binnen de afspanning de St.-Sebastiaan, bij de andere hoopen schijven werd gestort.

Peer Gansendonck was met vele anderen van meening, dat het verstand, de edelheid en de voortreffelijkheid des menschen alleenlijk moeten afgemeten worden op het geld, dat hij bezit: en, alhoewel hij geen Engelsch kende, was hij niettemin uit natuur tot de verhevene Engelsche gedachte geraakt, dat de vraag: Hoeveel pond zilver weegt de man? op alles afdoende en onwederleglijk antwoordt, volgens het oud Vlaamsche spreekvers:

Het geld, dat stom is,

Maakt recht wat krom is,

En wijs wat dom is.


Het spreek van zelf, dat met zulk schoon leerstelsel zijn hoogmoed of liever zijne dolheid nog meer dan zijne goederen was aangegroeid. Hij achtte zich ten minste gelijk met mijnheer den baron van het dorp; want hij geloofde, dat hij ruim zooveel pond woog als deze adellijke grondbezitter.

Van dien dag af kreeg Baas Gansendonck het nog meer in zijne bovenkamer, en waande zich een der eerste mannen des lands. Dikwijls droomde hij gansche nachten, dat hij van eenen edelen stam afkomstig was, en zelfs bij dag wiegelde deze streelende gedachte hem onophoudend in het hoofd. Om de tegenproeve dezer ingebeelde voortreffelijkheid te hebben, poogde hij menigmaal te ontdekken, welk verschil er tusschen hem en eenen edelman mocht bestaan; maar waarlijk, hij vond er geen.

Wel zeide hem zijn geweten somwijlen, dat hij te oud was om nu nog Fransch te leeren of om zijne levenswijs gansch te veranderen en in eene hoogere maatschappij te treden; maar kon hij zulks niet meer, zijne dochter ten minste zou opklimmen in de samenleving en trouwen met den eersten baron den beste. – Wat zalige zekerheid voor Baas Gansendonck! Eer hij stierve, zou hij nog het genoegen hebben zijne Lisa mevrouw de barones te hooren noemen! Hij zelf zou grootvader van eenige baronnekens zijn!

Daarom begon de liefde van Karel den brouwer hem geweldig tegen het hoofd te steken, en hij betichtte in zijn gemoed den vroolijken jonkman van een hinderpaal voor de toekomst zijner dochter te zijn. Reeds had hij, in Lisa's tegenwoordigheid, met bitsige kleinachting van Karel gesproken en dingen gezegd, die het meisje dusdanig gewond hadden, dat zij voor de eerste maal haars levens met spijt tegen haren vader was opgestaan, en wel gedurende twee uren bittere tranen had gestort.

Om zijne dochter niet te bedroeven, zag hij van allen rechtstreekschen aanval tegen de liefde des brouwers af; maar hij zou het huwelijk wel weten uit te stellen, totdat de tijd Lisa den blinddoek kwame afrukken, en zij zelve overtuigd wierd, dat Karel slechts een grove boer was gelijk de anderen.

Baas Gansendonck

Подняться наверх