Читать книгу De Chineesche Filosofie, Toegelicht voor niet-Sinologen: Kh'oeng Foe Tsz' (Confucius) - Henri Borel - Страница 6

HISTORISCHE OPHELDERINGEN.1

Оглавление

Inhoudsopgave

Daar in Confucius’ werken herhaaldelijk gewezen wordt op: „de Ouden” is het absoluut noodzakelijk om, alvorens zijne filosofie te bestudeeren, een kort overzicht te hebben van de geschiedenis van China vóór zijn tijd.

De eerste heerscher over China, zooals het toen was, van wien men kan aannemen, dat hij niet gehéél tot de mythologische geschiedenis behoort is Foeh Hie, die in 2852 v. C. op den troon kwam. Na hem zijn de voornaamste keizers Shin Nung en Hwang Ti (de Gele Keizer); de eerste onderscheidde zich bizonder op het gebied van agricultuur en van het bereiden van geneesmiddelen uit kruiden, de laatste vormde de chineesche kalender. Na Hwang Ti kwamen nog drie andere regeeringen, waarna de beroemde keizer Yaou op den troon kwam. Van af Yaou (2356 v. C.) begint de Shoe King, de Canon der Historie, [26]begint de chineesche geschiedenis een grooteren schijn van waarheid aan te nemen.

In de vroegere tijden werden de keizers door het volk uit het volk gekozen, en was het keizerschap niet erfelijk. Yaou was een gewone landbouwer. Hij is het, die door Confucius als de ideaal-vorst werd beschouwd. Onder zijne regeering schijnt het rijk een tijdperk van bloei doorleefd te hebben, waar men zich eigenlijk in deze tijden geen begrip meer van kan maken. Zoolang nog één zijner „kinderen” (onderdanen) in nood verkeerde, was deze keizer niet gelukkig, zoo luidt de legende. De „Shoe King” bevat het verhaal van Yaou’s groote deugden, die altijd het ideaal van alle chineesche filosofen zijn gebleven. Yaou, zegt de Shoe King, was „alwetend.” In de „Choeng Yoeng” zal de lezer zien, wat dit ál-wetend zijn beteekent, en hoe de ideaal-vorst de gelijke was van den Hemel. Een van de eerste zorgen van Yaou was, om voor zijne ministers en ambtenaren waardige menschen uit te kiezen, en de onwaardigen te ontslaan. Hij benoemde astronomen om de bewegingen en verschijningen van de zon na te gaan, en van de verschillende hemellichamen, en bepaalde de vier seizoenen en de lengte van het jaar. Hij voerde de schrikkelmaanden in en regelde een nieuwen kalender, die nu nog in China in gebruik is. In 2293 v. C. gebeurde onder zijne regeering een groote overstrooming. Shoen, óók een gewoon man uit het volk, onderscheidde zich bizonder in het bedwingen der vloeden, door uitdiepen van rivieren en het aanleggen van [27]kanalen, en werd hierin krachtig bijgestaan door zekeren Yü. Yaou, de groote verdiensten van Shoen ziende, deed hem de regeering met hem deelen, en toen hij stierf gaf hij de regeering aan Shoen over, die met zijn dochter was gehuwd. Niettegenstaande zijn voorganger reeds zooveel roem had behaald door zijne deugden, deed Shoen in het geheel niet voor hem onder, en werd zijn naam voor ’t nageslacht onafscheidelijk aan dien van Yaou verbonden. Met Shoen begon de vereering voor Shang Ti, het Suprême Wezen, de oudste godheid der chineezen, die zij veelal met „den Hemel” verwarren. Shang Ti was één opperste God,2 die over het lot der menschen beschikte, die leven en dood bepaalde, de goeden zegende, en de slechten strafte.

Shoen verdeelde het rijk in twaalf provinciën, en benoemde ministers voor agricultuur, justitie, openbare werken, woudontginning, eeredienst en muziek.

De moraliteit van het volk onder zijne regeering moet voorbeeldig zijn geweest. Wij zullen uit Confucius’ leer zien, dat hij dan ook de deugd van den vorst voor een transformeerende macht hield.

Shoen nam Yü als zijn onderkoning aan, en na zijn’ dood volgde Yü hem op. Ofschoon het voor dezen eveneens bijna onmogelijk was, zijn voorgangers te overtreffen, wist hij zich tot hun gelijke te maken, en de ideaal-staat [28]bleef onder zijn regeering bestaan. Yaou, Shoen en Yü zijn de drie ideaal-keizers der chineesche historie, als beschreven staat in de Shoe King.

Na Yü’s dood begon het verderf in den staat te komen. Yü, de stichter der Hia dynastie, werd opgevolgd door zijn’ zoon Tai Kang, die in een losbandig leven zijne plichten als vorst geheel verwaarloosde. Met Tai Kang begon een tijdperk van verwarring, oorlog en ellende—met tusschenpoozen afgewisseld door de regeering van eenige goede vorsten, als b. v. Shau Kang en Ti Choe—dat een eind nam met den tyran Kjeh Kwei, den laatsten heerscher der Hia dynastie. Deze Kjeh hield er o. a. een vijver op na, waar een geheele boot in kon varen, en die gevuld was met wijn. Drie duizend menschen konden er tegelijk uit drinken. Deze vijver was omringd door geheele pyramiden van fijne vleeschspijzen, en de walgelijkste orgiën hadden daar plaats. Ten laatste werd de verdrukking van dezen tyran onhoudbaar, en het volk stond op onder aanvoering van zekeren Ching Thʼang, een afstammeling van Hwang Ti. Kjeh Kwei vluchtte, en Ching Thʼang besteeg den troon, en stichtte een nieuwe dynastie, de Shang dynastie. Hij is de beroemde Thʼang, dien wij in Confucius’ werken dikwijls vinden aangehaald. Thʼang zeide: „Niet ik, het kleine kind, ben het, die durf te doen wat een onderneming van rebellie lijkt, maar om de vele misdaden van den souverein van Hia heeft de Hemel mij bevolen, hem te vernietigen.”

Thʼang scheen een wedergeboorte te zijn van Yaou of [29]Shoen, zóó gelukkig was hij in de regeering van het rijk, dat weer tot zijn vorigen bloei terugkeerde. Thʼang vereerde, evenals zijn groote voorgangers, Shang Ti als oppersten God. Toen er eens een groote droogte heerschte, die den oogst dreigde te doen mislukken en hongersnood te doen ontstaan, schreef hij den toorn van Shang Ti aan zijn eigen gebrek aan deugd toe en bad Hem, toch niet om de zonde van één mensch als hijzelf, een geheel volk te dooden. Hij had zijn gebed nog niet geheel geëindigd, toen de regen reeds overvloedig neerviel.3

Het gulden tijdperk van Thʼang eindigde met zijn’ dood, want na hem werden de vorsten al slechter en slechter, en werd het rijk op het laatst ten prooi aan bloedige oorlogen van acht en twintig prinsen, die elkaar achtereenvolgens met geweld verdreven en den troon usurpeerden. Evenals Kjeh de Hia dynastie eindigde als een tyran, zoo eindigde de Shang dynastie—die van af zekeren vorst Pʼan Keng Yin dynastie werd geheeten, naar de nieuwe hoofdplaats Yin—met den tyran Cheu Sin, die om zijn monsterachtige wreedheid de Nero van China wordt genoemd (1154 v. C.–1112 v. C.). Met hem als Nero heeft zich zijn bijzit Tan Ki als de chineesche Messalina onsterfelijk gemaakt. De wandaden, door deze twee bedreven, zijn ongeloofelijk van verfijnde barbaarschheid. Toen Cheu Sin b. v. eens eenige vrouwen blootsvoets aan den oever van een rivier zag loopen, liet hij haar de [30]beenen afsnijden, enkel om te zien, wat voor merg die menschen hadden, die de koude zoo goed konden weerstaan. Een zwangere vrouw liet hij eens openhakken, om te zien, hoe een ongeboren kind er wel uitzag. Hij had een rivier met bloed van gedoode onderdanen, omdat hij de roode kleur daarvan zoo mooi vond, enz. enz.

Een zijner grillen zou zijn ondergang zijn. Hij had n.l. eens, enkel om zijn macht aan zijn bijzit te toonen, de buskruitseinen laten ontbranden, waarna zijn groot leger van mandarijnen in allerijl op zijn noodsignalen afkwam. Toen hij echter later werkelijk in nood was, en weer de seinen ontbrandde, daagde het leger niet op, dat het weer voor een aardigheid hield.

Onderhoorig aan Shang bestond in die tijden een koninkrijk Chow. Aan het hoofd van dezen staat stond Wĕn Wang, koning Wĕn, een der groote, wijze mannen uit de chineesche geschiedenis, een ideaal-vorst van Confucius. Wĕn Wang trachtte Cheu Sin door eerbiedige raadgevingen te waarschuwen, maar werd daarvoor in de gevangenis geworpen, en niet dan met groote offers weer door zijn zonen bevrijd. Wĕn Wang was voor zijn rijk wat Yaou en Shoen voor het keizerrijk waren geweest, een toonbeeld van rechtvaardigheid en toewijding voor zijn volk. Hij werd daarin ondersteund door een Wijze, Kiang Tai Koeng, dien hij als een’ tachtigjarigen, armen grijsaard, in een bosch had gevonden. Geen wonder, dat Wĕn Wang ten laatste de tyrannie van Cheu Sin niet langer kon aanzien, en besloot, tegen hem op te staan en het [31]rijk te bevrijden. Vóór hij dit plan kon volvoeren stierf hij. Zijn oudste zoon Woe Wang (de Krijgshaftige Koning) volgde hem op. Woe Wang was het evenbeeld van zijn’ vader in vorstelijke deugden, en bovendien een groot veldheer. Evenals vroeger Thʼang, beschouwde Woe Wang het als een bevel van den hemel, dat hij het rijk van den tyran moest bevrijden. Niet alleen het volk van Chow, maar ook dat van de naburige staten viel hem bij. Met een groot leger trok hij tegen Cheu Sin op, en versloeg hem in een veldslag. Cheu Sin vluchtte in zijn eigen luxueuze paleis, dat hij in brand stak, en stierf den glorieuzen dood, dien driehonderd jaren later ook Sardanapalus zou sterven.

Woe Wang nam nu bezit van den troon, en werd de eerste keizer der Chow dynastie (1122 v. C).

Deze tijd van Cheu Sin, Wĕn Wang, Kiang Tai Koeng, en Woe Wang leverde de stof voor de mooiste romans en legenden der chineesche middeleeuwen, zooals de „Toeng Chow Ljeh Kwoh,” de „Fung Shen” enz. en hunne heldendaden en oorlogen worden dagelijks over geheel China op het chineesche tooneel voorgesteld. In de Shoe King vindt men er de getrouwe geschiedenis bovendien van opgeteekend. In de Shi King (de Canon der Odes) vinden wij Wĕn en Woe eveneens verheerlijkt. Deze eerste Chow vorsten werden het model voor het nageslacht in al hun daden en bewegingen. Het decorum, dat zij in acht namen in het dagelijksch leven werd in de Lí Ki (Annalen van het Decorum) vereeuwigd en als [32]wet gesteld. Gelijk met Wĕn en Woe behoort Woe’s jongere broeder te worden genoemd, die den titel droeg van Chow Koeng, of de hertog van Chow. Deze hertog van Chow was zulk een ideaal voor Confucius, dat hij bezorgd en onrustig was, als hij in langen tijd niet van hem gedroomd had. Toen zijn oudere broeder Woe ernstig ziek werd, twee jaren na zijn overwinning op Cheu Sin, liet de hertog van Chow drie aarden altaren maken, één voor zijn vader, één voor zijn grootvader en één voor zijn overgrootvader, en smeekte hen om van den Hemel uit Woe te bewaren, en liever hem zelf in zijn plaats te doen sterven. Woe werd inderdaad genezen.

De hertog van Chow diende zijn broeder als raadsman in alles, en het rijk kwam wederom in den bloeitijd, als in de tijden van Yaou en Shoen. Behalve om vele goede instellingen, is de hertog van Chow ook beroemd om het uitvinden van het kompas.

Één maatregel nam Woe, die tot groot verderf van het rijk zou leiden. Hij verdeelde namelijk het rijk in een groot aantal kleine staatjes, met Chow als hoofdstaat. Aan het hoofd van deze staatjes stelde hij zijne eigen familieleden aan, zijne gunstelingen, en afstammelingen der oude koningen. Dit had later het noodlottige gevolg, dat de vorsten dier staatjes zich als geheel onafhankelijk beschouwden, zich niet meer om den koning van Chow bekommerden, en onderling onophoudelijk oorlog voerden. De feudale vorsten waren steeds begeerig op elkanders goed. In Confucius’ tijd (d. i. 66 jaar na de [33]troonsbestijging van Woe), waren er twee en vijftig.

Zóó ging door dien maatregel van Woe ten laatste de oude, pure monarchie verloren.

Woe regeerde niet lang. Na zijn dood werd het rijk in twee groote deelen verdeeld, waarvan de hertog van Chow er één kreeg.

Na den hertog van Chow regeerden achtereenvolgens Kioe Chʼin en King Ching, onder welken het rijk steeds in een periode van bloei bleef tot 1079 v. C.

Met King Kʼang begon het rijk te vervallen, en de suprematie van Chow verzwakte al meer en meer onder diens opvolgers Chaou en Muh Wang. In den tijd van Confucius bestond het heerscherschap van Chow over de andere staten feitelijk alleen nog maar in naam. De hoofdstad van Chow, die door Woe in het tegenwoordige Sin An Toe was gevestigd (in de tegenwoordige provincie Shen Si) was in Confucius’ tijd verplaatst naar Lŏ (in de tegenwoordige provincie Ho Nan, en wel in het departement, dat dienzelfden naam draagt). De vorst, die in Confucius’ tijd regeerde, heette King, en het rijk bestond in zijn tijd, zooals ik reeds zeide, uit twee en vijftig staten, onder welke dertien groote. King was in naam heerscher over het geheele rijk, maar had bijna geen macht meer buiten Chow. Confucius leefde dus in een tijd van uiterst verval, toen de glorie van het huis Chow reeds lang voorbij was, en het rijk geheel en al verwarring en degeneratie was. [34]

1 Ik behandel hier de chineesche geschiedenis tot Confucius zoo beknopt en kort mogelijk, alleen juist genoeg om te doen uitkomen, wie de vorsten waren, die Confucius verheerlijkt.

2 De zendelingen der protestante missies hebben God met Shang Ti vertaald. Maar ofschoon deze naam nog de beste was, hebben de chineezen daardoor meestal hun chineeschen Shang Ti voor den christelijken God gehouden.

3 Dat gebed om regen is ook nog tegenwoordig in gebruik.

De Chineesche Filosofie, Toegelicht voor niet-Sinologen: Kh'oeng Foe Tsz' (Confucius)

Подняться наверх