Читать книгу Napoleon - Is. Querido - Страница 3

PSYCHOLOGIE VAN DEN KUNSTENAAR-HISTORICUS.

Оглавление

Inhoudsopgave


In onze beschouwingen over en gevoelens voor Napoleon, zijn met sterk zichtbare grenzen, vijf tijdperken af te bakenen.—Eerste tijdperk: jeugd-vergoding, de alles overstralende atmospheer van bewondering voor den stouthartigen held; de vereering van den vurigen jongen voor den avontuurlijken kleinen korporaal die Keizer der Franschen werd. Tweede tijdperk: reactie op de vergoding, haat voor zulk een menschenmoorder op groote schaal, verachting voor het sociaal „monster”.—Aan dit tweede tijdperk koppelt zich vast een sterke ontwikkeling van maatschappelijk bewustzijn, dat de romantisch begeesterende heroïek van den held, toetste aan de ontzettende rampen van het oorlogsbedrijf en tegelijk de menschheids-vernedering constateerde, gevolgelijk de hysterische overheerschingsdrift van één enkel wezen. Den drek, over hem uitgeworpen door even mallotige nationalisten en vaderlandslievende bazelaars, veegde ik koeltjes weg. De wrange en van vreugderoes gekke apen-grimassen, die de „dapperen” tegen dezen geweldenaar maakten na zijn val en den laster die zich ontzwachtelde rond zijn persoonlijk leven, ging ik met stillen, hoogen afschuw voorbij. Toen trad het tijdperk in, het derde, waarin ik Napoleon, Talma nadoend, en acteursstanden bestudeerend, zoo een potsierlijk en protserig parvenu vond, dat ik niet anders dan spotten en lachen kon met en om zijn uitzinnige, burgerlijk-barbaarsche tyrannen-comedie, zijn poenig en smakeloos koningsgekroon.

Eindelijk het tijdperk der vollediger-objectieve, historische en psychologische bewustwording, waarin, zonder vooringenomenheid of haat, zijn persoon en leven, als cultuurverschijnsel een waardeschatting onderging, en in koele kracht, onbewogene rangschikking plaats vond van zijn geweldigheid en grootheid als creatuur, als ontbrander en weer lader van eeuwige menschen-hartstochten. Ten slotte het tijdperk der altijd hevig-ontroerende herdenking van zijn tragisch-menschelijken ondergang en zijn grootsch afsterven van alle aardsche praal, in de nevelend-sombere verlatenheid van de rotsgrauwe en de ziel ziek uitvretende bannelings-ellende op St. Helena. Het is weer door enkele zeer merkwaardige werken van den laatsten tijd over den colossus der negentiende eeuw,—over den tyran, den struikroover zooals Taine hem liefelijk tooide, den gewetenloozen misdadiger, naar het oordeel van den onverschrokken Franschman en beroemden historicus Pierre Lanfrey,—dat we weer al de ontwikkelings-tijdperken van onze gedachten en aandoeningen over en voor Napoleon klaar voor ons kregen, en juist daarom, naar aanleiding dezer werken, nog eens zelf willen weergeven hoe wij Napoleon zagen en zien, van de jeugd af tot den zelfkeurenden en bezinnenden leeftijd.

Met Napoleon is zekerlijk een der merkwaardigste dingen gebeurd. Goed beschouwd, gebeurt dit vreemdsoortige met alle groote mannen, maar toch niet zóó verbijsterend, omdat zijn maatschappelijke macht en glorie oneindig meer soorten van beschouwende monden tot spreken en leuteren aanzet, dan dit het geval is bij geestelijke machten en triumfen, waarvan de werkingen zoo hóóg boven het verblindend-materieele en pralend-zichtbare uitgaan. Wat geschiedt er met Napoleon? Dat de één een leeuw, de ander een wild zwijn voor zijn zegekar spant, terwijl ze van één route verhalen.

Bepaalde menschen, die vlak in zijn omgeving hebben geleefd, zeggen zeer besliste dingen van heel zijn wezen en al zijn gedragingen. Weer een andere groep menschen, die even intiem met Napoleon verkeerden, verhalen dezelfde dingen, vaak geheel in tegenovergestelden zin. Bij den éen ontdekt ge de roode punt van de flapperende Jacobijnenmuts en hoort ge nog het nagezucht over den onteerenden schavot-dood van Robespierre; bij den ander staart ge op een zoet schilderij van allerliefste glimlachjes-beminnelijkheden van den „beul”; valt ge in scènetjes te Malmaison, puntig-coquet en dartel-argeloos en van een sensueel-streelende bekoorlijkheid, alsof Lancret of Watteau ons een bonbonnière-Napoleon op groen gazonnetje te kijk wilden stellen. En precies zoo tegenstrijdig is het oordeel onder de geschiedkundigen in ontelbare werken over den comediant, den duivel, den charmeur, den held, den afgod zijner grenadiers, den bruten schurk en vrouwschenner. Menschen als Thiers, Masson, Lanfrey, Taine, Carlyle, Emerson, Balzac, Chateaubriand, Levy, Kielland, Metternich, Reybaud, Talleyrand, Hugo, Las Casas, Automarchi, Montholon, Goethe, Heine, Bégin, Fouché, De Ségur, Walter Scott, enz., wier beschouwingen ik hier nog nader zal behandelen, oordeelen over Napoleon, ieder op geheel eigen wijze, en meestal zoo verbijsterend tegenstrijdig voor elkaars aanvoelings- en onderscheidingsvermogen, dat het bijna tot koddigheids-tragiek overslaat.

Eén rukt u uit de nevelen van uw droomrig verheerlijken.... Napoleon een held?.... smaalt hij, en zijn laffe, valsche en benepen-bange vlucht uit Egypte dan, die zelfs de oudsokkige en femelende Thiers nauw goed kon praten? Napoleon een held?.... die waarheidsprekers tegen den buik trapt dat ze bezwijmen; deze hysterische en krankzinnig-eerzuchtige een vrijheidsvechter, omdat hij bekladders van zijn grootheid smadelijk in 't slijk trapt, laat doodschieten of verbannen? Heeft deze arglistige slimmeling en heimelijke Jezuïet ooit een grootsch gevoel van menschelijkheid door zich heen voelen trillen, deze wreede, laffe beul en laaghartige comediant?

Heel groote namen richten zoo over Napoleon.

Daartegenover ontrollen de vereerders hun vaandel. Gij schept er behagen in ons Napoleon voor te stellen als een afzichtelijke, schraperige vrek, een zieke gierigaard en potter, als zijn onbeschaafde moeder Letizia, en zijn gansche familie, broers en zusters, die gelijk gieren Frankrijk plunderden en met weerzinwekkende genots-gulzigheid en wellust aasden op allerlei blinkend afval van de bestolen schatkist; ik zal u toonen hoe onbegrensd goed- en gulhartig Napoleon altijd was en tot zijn laatsten snik is gebleven.

Niemand heeft zoo maniakaal en bijna parvenuachtig woest en opdringerig met rijke belooningen verkwistend rond zich gesmeten als Napoleon. Hij heeft letterlijk zijn helpers in gunsten en goederen ingewikkeld. Hij beloonde met paleizen, met kronen, met prinsen-, graven-, hertogen-, en markiezen-adel. Hij beloonde met ducaten en banknoten. Hij beloonde met steden en eerepoorten en zijn dank was vol en weelderig om de daad heengerankt als bloeiende druiventrossen aan een wijngaardmuur.

Napoleon was een bulderende bruut, een beest, vooral tegenover vrouwen van een afstootelijke, alleen zinnelijk-brandende overrompelingskracht, of van een kil-spottende minachting. Hij kon vrouwen, wier mannen hij eerst had weggestuurd, op schaamtelooze wijze zijn kamers insleuren en naar zijn wil dwingen, tergen en schenden. Lanfrey noemt hem de meest wanstaltige saamtreding van Mephisto en Satan in één gestalte, rangschikt hem om zijn misdadigheid, aan de spits der Borgia's.1) Lanfrey schrijft absoluut zonder haat en dweperij. Eerder koel-critisch, nuchter, met een ietsje droefnis in de bijna onbewogene stem om zooveel verdorvenheid en ontaarding. Taine in zijn Le Régime Moderne, vooral in het deel dat een op zichzelf staande karakterontleding van Napoleon bevat, schrijft even ijskoel, schijnbaar moordend logisch over het ondier van Corsica, door niets anders dan feiten aaneen te schakelen, gelijk Lanfrey, gelijk Masson, gelijk Lévy. Dat juist is het verbijsterende. Wat,.... zegt Lévy, Napoleon een Italiaansch bandiet à la Castracani, een monster van zelfzucht, een afstootelijke vrouwverachter? Ik zal je eens wat anders toonen. Arthur Lévy treedt voor en doet niets anders dan officieele brieven, gegevens, documenten en feiten leven, door Bonaparte's lasteraars of verzwegen of vervalscht. Napoleon een vrouwenranselaar? Wacht, zegt hij, ziehier een reeks brieven; ziehier een allerbeminlijkst charmeur, een teeder-dichterlijk idealist. Alleen reeds zijn liefdes-uitstortingen voor de zeer beminde Poolsche mevr. Walewska bewijzen zoo allerklaarblijkelijkst het tegendeel. Ook zijn houding tegenover de lichtzinnige, elegant-dwalende en weelde-streelende Josephine, de behaagzieke en koud-wulpsche vrouw der groote wereld, hoe innig-vergevingsgezind was deze niet, hoe roerend van overgave en geloof in 't goede. Er zijn zeer begaafde Franschen die zich door de smerigste en meest lasterende schotschriften der Franschen hebben laten beïnvloeden in oordeel en karakter-ontleding en zich lieten bestoken door de krenkende woede-woorden van de, in haar ijdelheid gekwetste Mevrouw de Staël. En madame de Rémusat konkelde zich vast in achterklap die alleen kon leven op giftsappen, van de kwaadaardigste lastertong afgespuwd. Madame de Rémusat graaide in intimiteiten, door de luchtige hersentjes van het geestelijk-gewichtlooze en zwierige Josephientje óvergekeuveld. En zonder evenmatigheid snaterde Madame ná in haar haat en afgunst en klapte als een zieke raaf allerlei dolle woordjes dooreen. Soms in theatrale gevoels-schikking, wrokkende, apotheose-achtig-opgestelde, dof-knallende verontwaardiginkjes. Maar zoo aartsdom en benepen en zoo beuzelachtig babbelzuchtig blijft deze, door een ingeholden lachspiegel tot caricatuur verbrokkelde memoire-zuster van de fijnzinnige mevrouw de Sévigné, dat we door haar woorden heen, Napoleon zelfs niet eens meer negatief belangrijk kunnen zien.

Bij de wezenlijk groote historici en Napoleon-beelders is de veroordeeling althans geen hitsige wrok en nog iéts anders dan teleurgestelde blauwkouserij, gelijk bij madame de Rémusat, die eens zóó onbewimpeld-bewonderend haar man over den tyran geschreven heeft.2)—Het grondbegrip waarvan de anderen uitgingen was althans eerlijk. Heel opmerkelijk lijkt 't dat Masson, Taine, Lanfrey, even fijn gespeurd hebben naar allerlei bizondere documenten als Lévy en even angstvallig bestudeerd, alles wat over Napoleon geschreven en bekend geworden is.

En toch wordt het verschil in hun beeltenis oneindig veel grooter dan er bestaat tusschen het portret van Guérin, en dat van den kleinen Isabey, die eens zoo komiekelijk haasje over speelde met den keizer, zonder te weten dat 't Napoleon was. En zooals ieder ding en iedere daad bij Napoleon zijn gespecialiseerde uitleggers heeft, zoo is zijn wezenlijke lichamelijke aanzien telkens anders en geheel verschillend weergegeven. Er bestond zelfs een schrijver die beweert vierkantweg, dat er geen waar portret van Napoleon is gemaakt, dat ook daarin alleen vervalsching voorkwam.—Men heeft hem volgens dezen nimmer gegeven als hij was. Zoo draaft een criticus op zijn apostelpaarden door de stad Parijs en schreeuwt zijn nieuwtje uit als een groenteventer zijn jonge kool.—

Eén ding is er uit dit wirwarrende gekletter van tegen elkaar inhakkende oordeelsvechters te peuren: het feit dat er, in engeren zin, absoluut geen historische „waarheid” bestaat. Ik bedoel: een waarheid die het innerlijke leven van groote mannen zoo vastgrijpt en voor onze gretige oogen ontweeft, en weer zoo zuiver gedragingen en handelingen bijeenbindt, gelijk ze eens toch werkelijk-oorzakelijk moeten hebben plaatsgevonden, dat we ieder deel van hun wezen en hun heel zijns-complex organisch en psychisch vóór ons zien en verstaan.

Want alles wat ons door de meest nuchtere waarnemers als historische feiten wordt voorgehouden, is toch ook eerst waargenomen werkelijkheid geweest. Dat wil dus zeggen: een ding dat de een zus, de ander zoo beoordeelde en bezag. En al zijt ge nu zoo arm aan verstand als een Laplander aan geld, dát dunkt mij, zal de meest onnoozele dra erkennen. Natuurlijk zijn er zekere onomstootbare feiten, maar deze zijn dan ook zóó algemeen dat ze de waarneming van duizenden behoefden om,—in alle onderdeelen met elkaar overeen komende,—eerst tot een wezenlijke historische werkelijkheid vast te kunnen groeien op den bodem der eeuwen.—Maar niet zoodra ontstaan er beschouwingen, als gevolgtrekkingen, gegrond op z.g. waarnemingen van tijdgenooten, en het blijkt dat deze observaties gedaan werden door menschen wier subject moest berechtigen en beslissen, of de historie onttrekt zich aan de algemeene controle en jaagt de waarheid over de klink. Dan wordt de geschiedenis geschreven door de tongen van dienstboden, afluisterende knechten, door vijanden, lasteraars en wraakgierigen, of door verblinde geestdrijvers, ophemelende vereerders en muitelingen der rede. Dan botst ge óp tegen het vulgaire, innig-duffe zoodje van Jan-Hens en keukenpieten, van tromroffelaars en marskramers, op de kermis der ijdelheid hun schelle waar te koop krijschend.

Wat staat ons dus te doen als we een figuur voor ons zien verschijnen, van wie gelijksoortige en evenboortige geestelijke grootheden getuigen: een schurk, een ondier, een held, een lafaard, een stumperig staatsman, een alles omvattend genie, een vrek, een edelaardige belooner, een hond, een dankbare, een valschspeler, een tijger, een zacht en fijn-glimlachende, een droomer, een uitgeslepen diplomaat, een zeer grof intellect, een monster, een teeder echtgenoot en vader?

Dit, dat we al deze lectuur toetsen aan onze eigene levenservaringen. Er is, tusschen het struikgewas van schots en scheef door elkaar heenpiekende beschouwingen, geen uitzicht. Gij moet u zélf een verschaffen. Eén komt met bronnen en toont ze u. Een ander komt tot u met andere bronnen en spuwt in de uwe. Waarom? Wat gene u gaf is vervalscht! Maar achter de vervalsching-ontdekker staat weer een monster in grimmigen spot. Waarom? Omdat dit op zijn beurt weer op vervalsching betrapt. Bewust of onbewust. Maar dit grimmige spotmom kan morgen, over een week, zélf weer aan de kaak gesteld worden,.... en de zoeker naar het ware historische beeld blijft zoeken....

We moeten ons dus zelf een uitweg scheppen. En we laten ons uitsluitend door eigen innerlijke gevoels-bepalingen leiden, en stappen dwars over de tegenstrijdigheden heen. Hier een scheur, een hak, een trap, een kneuzing,.... daar een streel, een triumfgerucht, een toejuiching. Het deert niet. We wenschen voor ons eigen binnenste een overtuiging, en die willen wij ons in objectieve rust en zuivere oordeels-kalmte veroveren; we gaan eerst door het rijk der meest nuchtere feiten op den trein van den schoenmaker, d.w.z. te voet en zonder stormgeraas in den rug. En als uit de wolken een schip met grauwe erwten omkantelt, en de hagelbui neerklettert als een schermutselend salvo van karabijnen, dan schuilen we een poosje. Deze hagelvlagen zijn de dramatische bezoekingen voor een ieder die zijn eigen weg hardkoppiglijk wil vinden. Maar wégregenen laten we ons niet en we blijven op de nuchterlijke wielkar doormarcheeren. Want laten we ons gerust stellen: er zijn ook wezenlijke feiten, absoluut onaantastbare feiten, die door alle beoordeelaars eensluidend worden erkend. Alleen zijn de gevolgtrekkingen van geheel verschillenden aard.

De een noemt lappen en lorren, wat een ander kleurige en verrukkelijke snuisterijen heet. Als b.v. persoonlijke moed van Napoleon uit verschillende daden onloochenbaar blijkt, dan kunnen nog de oorzaken tot en drijfveeren van de daad zelve, gansch verschillend bezien worden. Eén kan b.v. zeggen: zijn moed is de gemeene durf van een struikroover, die in hondsche onverschilligheid ontstaat, nóch geeft om eigen, nóch om anderer levens. Het is de koudhartige, roekelooze moed van een avonturier, die in zijn monsterachtige hebzucht alles of niets begeert. Een ander kan beweren: Napoleon bezat den moed der ongetoomden, wijl hem ieder verantwoordelijkheids-besef ontbrak. Zijn roekeloosheid is van een psychisch plan uit bezien: hersenloosheid. Weer een ander kan oordeelen: zijn moed was de vermetelheid van een oorlogsdichter, die in het slagveld-geraas zwelgt van genot, den kruitdamp proeft als een tonglekkernij en wiens ziel op zijn wijze zingt als de kanonnen bulderen en het leven overal uiteenscheurt en springt.

We ervaren dan dat de moed althans niet is geloochend. Oordeelen zullen wij zelf.—Als we het van giftigen haat stotterende, kleine brullertje Lewis Goldsmith hooren uitpakken over Napoleon, zoo aartsgemeen en smalend als wellicht niemand ooit over hem geschreven heeft,—(ik kom op dit schotschriften-schrijvende kereltje, dien meester-lasteraar op alle giftwapens, terug),—en we vernemen zelfs dat dit doldrieste venijn-spuwertje Bonaparte's persoonlijken moed niet al te schriel meet, noch in twijfel durft te trekken, dán staan wij wezenlijk op „den bodem der feiten.”—

De slingersteentjes van dit gedrochtjen en caricaturaal Angelsaksertje raken hier zelfs den kaplaarshiel van Napoleon niet. Zoo zijn er meer onomstootbare, ik bedoel: door alle beoordeelaars gelijksoortig erkende feiten in Bonaparte's leven en deze juist geven iederen onpartijdige het recht van mee-oordeelen over 's mans diepere wezen.

Ik wil nu gaarn, ook naar aanleiding van verschillende nieuwere werken over den geweldenaar, de Napoleon-figuur behandelen, van de vijf tijdperken uit, waarin ik hem heb gezien en zie.

Want vooral wil ik u beknoptelijk doen begrijpen, dat ook historici, zich bewegend in het rijk der gissingen en vermoedens, geen veiliger steunsels vinden kunnen dan in de indringende psychologie der kunstenaars, al is deze, gelijk de hunne, een hypothetische werkmethode ter reconstructie van menscheninnerlijkheid bij geschiedkundige personen.

Ze is van oorsprong zeer intuitief en helderziend, geestelijk en psychisch vaak veel machtiger en dieper dan de historische gissingen die alleen door het brein worden opgebouwd. Het psychologisch tasten naar de waarheid van innerlijk gebeuren bij personen uit de geschiedenis, mag geen moment verward worden met de armzalige, valsch-beknutselde fantasterij van nietige romanschrijverkens, à la Louise Mühlbach, die oningetogen zottelijk klappen, allerlei bonte, grove, naargeestige en botte leugens voor „fantasie” en hooger „inzicht” uitgeven, met een kuisch gezicht als wijlen de Maagd van Gent. Deze holle en jeukerige fantasterij is geheel waardeloos voor de scheppende, historische psychologie. Ook dat wil ik u beknoptelijk aantoonen.

1) Ik wil hier nog even nuchterlijk bij melden, dat omtrent de beestachtigheid der Borgia's veel fabelachtig-malle dingen zijn verteld, inzonderheid over Lucrezia. Men leze over dien laster het boek van Gregorovius: „Lucrezia Borgia.”

2) Precies hetzelfde gebeurde met Mad. de Staël. Pierre Gautier heeft in zijn werk over Mad. de Staël en Napoleon, zeldzaam klaar doen uitkomen hoe geestdriftig zij Bonaparte eerst bewonderd heeft; hoe Napoleon geheel ongeroerd bleef door dien lof en deze vleierij, en zij, door zijn terugstootende koelheid geprikkeld, pas overging tot schimp en aanval.


Napoleon

Подняться наверх