Читать книгу Nog eens: de millioenen uit Deli - J. van den Brand - Страница 3
ОглавлениеNOG EENS:
DE MILLIOENEN UIT DELI
DOOR
Mr. J. VAN DEN BRAND.
BOEKHANDEL
AMSTERDAM. VOORHEEN PRETORIA.
HÖVEKER & WORMSER.
[Inhoud]
TYP. ZUID-HOLL. BOEK- EN HANDELSDRUKKERIJ. [5]
[Inhoud]
VOORWOORD.
Maar zou dat alles wel waar zijn?
Levendig kan ik mij voorstellen, dat na het lezen mijner brochure „De Millioenen uit Deli” deze vraag rees op de lippen van ieder, die, nooit in Deli geweest zijnde, dit gewest waarschijnlijk alleen kende uit de koloniale verslagen of de een of andere beurscourant. Wie jaarlijks den oogst van gouden appelen zag binnenhalen, kon weinig vermoeden, dat de wonderboom wortelde in zoo drassigen grond; dat de sappen, die de stam opzoog en omzette in blinkende vrucht, vermengd waren met bloed en tranen. Hij hoorde alleen het vroolijke lied van de maaiers, maar het weeklagen der zaaiers bereikte zijn oor niet. En nu eindelijk een zwakke nagalm van hun klaaglied doordrong tot zijn gehoor, staat hij verbijsterd en twijfelt, of hij goed heeft gehoord.
Zou het waar zijn?
Deze vraag moest men zich stellen en van alle kanten werd zij dan ook gesteld. Zij werd onmiddellijk gevolgd door de verzekering, dat indien alles waar was, indien de helft, een derde een tiende deel slechts waar was, dan.…
De verontwaardiging was algemeen, spontaan en te goeder trouw.
Nadat de verontwaardiging wat bekoeld was, bleek men geneigd verontschuldigingen aan te hooren, en dit te gretiger naarmate men meer inzag, hoe groote finantiëele belangen hier op het spel stonden.
Een tijdlang zocht men naar een woord, een leus, waaronder [6]men de in de brochure latente gevolgtrekkingen bestrijden kon; een gepaste houding, die men tegenover de beschuldigingen kon aannemen.
Het resultaat was, dat degenen die belang hadden de uitwerking van mijn boekje te neutraliseeren, in het algemeen kleinigheden toegaven, het bestaan van zekere misstanden erkenden, punten van ondergeschikt belang bestreden en de kern der zaak.… lieten voor hetgeen zij was.
Met handige tactiek trachtte men de aandacht van de hoofdzaak af te leiden, en haar te vestigen op die gedeelten in het boek, welke alleen als bijzaken bedoeld waren.
Zoo kwam b. v. de Sumatra Post aandragen met het nieuws dat er sarongs van 80 centen bestonden en dat een inlander desgevorderd zijn leven kan rekken met 8 centen per dag. En gaf daarbij nog de onnoozele verzekering, dat het juist op zulke kleinigheden aankomt!
Het lijkt mij de moeite niet waard op deze en dergelijke aanmerkingen te antwoorden.
Maar de hoofdzaken: de onvrijheid der arbeiders, de misbruiken voortgevloeid uit de koelie-ordonnantie of daardoor bestendigd, de onvoldoende rechtspraak, het sjoekoeliën, de te lage loonen der vrouwen, men ging ze stilzwijgend voorbij of behandelde ze als nevenzaken.
Een uitzondering moet ik hier maken voor de Deli-Courant, die—hoewel immer vergoelijkend voor den actueelen toestand—mijn brochure vooral in haar nummer van 27 November 1902, op eerlijke wijze besprak.
Eindelijk dan was het wapen gevonden, waarmede men meende mij te kunnen afmaken en werd de beschuldiging van overdrijving uitgesproken. Ook zei men, dat ik alleen de donkere zijde van Deli liet zien. Mijn plicht zou het geweest zijn, ook de goede kanten van het gewest te laten kijken.
Komaan! Zal men het den dokter, die de ziekte in het hoofd van een patiënt bespreekt, kwalijk nemen, dat hij in [7]zijn verhandeling niet den gezonden toestand der beenen releveert?
En ik stond tegenover Deli in dezelfde verhouding. Ik zei toch (blz. 14 der Mill. uit Deli), dat ik wou wijzen op „de afgrijselijke wonden in de samenleving der Oostkust.… opdat ieder de wegneming (zou) eischen van de oorzaak der kwaal, die het gezonde lichaam verteert.”
Maar dit zag men niet in, of men wilde het niet inzien.
En zoo zei men, dat volgens mij er niets goeds in Deli was! En toen ging men aan het opnoemen, wat er wel goeds in Deli was.
De eerste zei: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed.
De tweede zei: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed.
De derde zei: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed. De vierde, de vijfde, iedereen en ook ik, mee instemmende in dit algemeene loflied, zeg: de hospitalen bij de groote maatschappijen zijn goed.
Hetzelfde zei men—en terecht—van de woningen bij sommige groote maatschappijen. Ook zei men—en ook ik stem weer mee in—de verdiensten van de Chineezen zijn zoo kwaad niet.
Verder zei men niets. Men was uitgepraat. En ik ben het ook.
Na dit goede te hebben op den voorgrond gesteld, ving men dan aan mij te beschuldigen van bijbedoelingen, van onvaderlandslievendheid, van ondankbaarheid tegenover het gewest, waar ik mijn brood verdien, e. d. Deze dingen raken evenwel mij, niet de zaak en ik veroorloof mij, ze langs mijn kleeren te laten afglijden.
Het ligt dan ook niet in mijn plan, mijn bestrijders een voor een te woord te staan. Wel schijnt het mij noodig eenige toelichting op mijn brochure te geven en in het algemeen de tegen-argumenten voor zoover zij de zaak raken, te weerleggen. [8]
Het eerste te doen bedoelt het hoofdstuk: „De Minister en de Brochure”, het tweede „Een Oud-Resident en de Brochure.” Den heer Kooreman antwoordende, meen ik de zakelijke argumenten van al mijn tegenstanders te bespreken. Alleen nog het verwijt van de Sumatra Post dd. 7 Februari j.l., dat ik inconsequent zou zijn, meen ik te moeten terugwijzen. Reeds in de vergadering van de afdeeling Medan van den Indischen Bond dd. 29 Maart 1902 toch erkende ik openlijk, dat mijn meening over de koelie-ordonnantie, toen ik nog niet lang in Deli verblijf hield, een geheel andere was dan tegenwoordig. De dagelijksche omgang gedurende anderhalf jaar met koelies in vrijen arbeid en de nadere bestudeering van het koelie-vraagstuk hebben mijn meening geheel gewijzigd. Daarom haalde ik ook in „De Millioenen uit Deli” niets aan van wat ik schreef gedurende den tijd dat ik redacteur was van de Sumatra Post, al zou ik b. v. wat ik schreef over de begrafenis-circulaire van den ass.-resident Kühr op het oogenblik nog gaarne onderschrijven. Wat ik in dien tijd naar aanleiding b. v. van The British Deli Cy en den heer Tripp schreef, berustte op geheel verkeerde inlichtingen, terwijl mijn oordeel van dien tijd over koelie-zaken, ik geef het gereedelijk toe, als praematuur moet worden beschouwd.
Ik kan dit „Voorwoord” niet eindigen zonder mijn dank te hebben betuigd aan den openhartigen Oud Assistent-Resident Rookmaker, die zoo eerlijk zijn ondervinding en zijn oordeel in de „Groene Amsterdammer” neerlei, aan den mij onbekenden Mr. Justus, die in de Java-Bode een lans brak voor mijn streven, aan den Oud-Resident Scherer, die openlijk het goede van mijn werk dorst te erkennen en aan allen, die tot nu toe mee hielpen strijden in dezen strijd om Recht. [9]