Читать книгу Historisch dagverhaal der reize van den heer De Lesseps - Jean-Baptiste-Barthélemy baron de Lesseps - Страница 51

Uitslag van onze proefneemingen.

Оглавление

Na dat wij deeze bovengemelde handleiding wel overdagt hadden, begonnen wij de proefneemingen; de drie eersten niets voortgebragt hebbende, begreepen wij, dat dit water nog vaste lucht, nog Yzer, nog Koper-deelen in zich bevatte, dog de bijvoeging van Salpeter-zuur, bij de vierde proef aangeweezen, deed ons op de oppervlakte een weinig witachtigen droessem gewaar worden, welke zich niet ver verspreidde, hetgeen ons deed gelooven, dat de hoeveelheid Zwavel of Zwavelachtige dampen zeer gering was.

De vijfde proef toonde ons, dat het water met Vitriool-zouten vervuld was of ten minsten Vitriool-zuur met Kalk-achtige aarde; wij zagen de tegenwoordigheid van dat zuur, wanneer wij eenige druppels ontbonden zwaarwegende aarde in dit water wierpen, het welk wit wierd in de gedaante van wolkjes, en de droessem, die zich op den grond van het glas zette, scheen ons toe zeer fijn en wit te weezen.

Ons ontbrak ontbonden zilver om de zesde proef te doen, en te zien of het water ook van zee-zout voorzien ware.

De zevende bevestigde ons dat het met geen vast Alkalisch zout bezet was.

Wij vonden door de agtste bewerking, dat het water eene groote hoeveelheid van Kalkachtige aarde dog geen magnesia in zich bevatte. Nadat wij ’er eenige druppels zuur van suiker ingegooten hadden, zagen wij de Kalkachtige aarde op den grond van ’t glas in wolken en wit stof nederzinken; wij mengden ’er vervolgens ontbonden bijtend sublimaat onder ten einde de magnesia te zoeken, dog ’t grondsap behield in plaats van roodachtig te worden, altoos de Couleur, die het zelve had, wanneer ’er nog niets anders dan zuur van suijker onder vermengt was; een bewijs dat ’er geen magnesia in ’t water was.

Wij gebruikten dit water voor de thee en onzen gewoonen drank. Eerst drie of vier dagen daar na wierden wij gewaar, dat het eenige zoutdeelen bij zich had.

De Heer Kasloff deed ook water, dat aan de bron gehaald was, kooken, tot dat het geheel uitgewaassemt was; de aarde of witachtige en zeer zoute stof, die op den bodem van ’t glas bleef, en het uitwerkzel dat ze natuurlijk op ons voorbragt, dit een en ander duidt klaar aan, dat dit water met salpeterachtige zouten bezet was.

Wij merkten nog op, dat uit de beek genomen steenen overdekt waaren van eene vrij dikke en ineengekronkelde kalkachtige stoffe, die met het vitriool en salpeter zuur als opgekookt is; wij raapten nog anderen op de plaats zelfs, waar deeze wateren hun oorsprong schijnen te neemen, en waar ze het heetste zijn; wij vonden ze bedekt met een laag van een soort van metaal, zo ik dus dat harde en vaste bekleedzel kan noemen, het geen ons toescheen de couleur te hebben van gezuiverd koper, dog waar van wij de hoedanigheden niet konden ontdekken; dit metaal vertoonde zich daar en boven onder de gedaante van speldeknoppen en nooit konden wij het door eenig zuur ontbinden; wanneer wij deeze steenen doorkliefden, vonden wij ’t binnenste zeer week en met keiachtig zand vermengt, ik wierd ’er een groot getal van in deeze bronnen gewaar.

Ik moet hier nog bijvoegen, dat wij aan den oever van de beek en in een klein drijvend moeras, in deszelfs nabuurschap gelegen; een gom of zonderling zee-gras ontdekten, van eene lijmagtige zelfstandigheid en niet aan de aarde kleevende.[28]

[28] De Heer Kasloff had daar van eene zekere hoeveelheid aan den Heer abt Mongis gegeeven, geduurende het verblijf van deezen Natuurkundigen, welke tot onzen togt behoorde, te St. Pieter & Paulus.

Deeze zijn de Waarneemingen, die ik omtrent den aart deezer warme wateren gemaakt heb, bij gelegenheid, dat ik den Heer Kasloff in zijne proefneemingen en naspooringen de behulpzaame hand bood. Ik durf mij niet vleijen van in het opgeeven onzer bevindingen op eene voldoende wijze geslaagt te zijn; het zou kunnen weezen dat door onachtzaamheid, of bij gebrek van de nodige kundigheden, mij eenige misslagen in de opgaave onzer bewerkingen ontsnapt waaren, ik kan nogtans betuigen, dat ik ’er al mijn aandagt en zorgvuldigheid aan besteed heb; daar en boven verklaar ik bij voorraad, dat men aan mij alleen het gebrekkige moet toeschrijven het geen men in dit verhaal zou hebben kunnen aantreffen.

Geduurende den tijd welken wij bij deeze baden en in het dorp van Natchikin doorbragten, waren de goederen, die wij te Koriaki agtergelaaten hadden door onze paarden in verscheiden reizen overgebragt, en wij begonden de nodige schikkingen voor ons vertrek te maaken. In dien tusschentijd zag ik een sabel-marter of wezeltje levendig vangen, op eene wijze die mij zeer zonderling voorkwam en teffens een denkbeeld kan geeven van de jagt op deeze dieren.

Historisch dagverhaal der reize van den heer De Lesseps

Подняться наверх