Читать книгу De wonderstraal; gevolgd door Tien uren op jacht - Jules Verne - Страница 5
II. Helena Campbell.
ОглавлениеHet buitenverblijf, door miss Campbell en de gebroeders Melvill bewoond, was gelegen op drie mijlen van het kleine gehucht Helenaburg, op den oever van Gare-Loch, een van die schilderachtige inkeepingen, waardoor de boorden van de Clyde grillig ingesneden zijn.
Gedurende het winterseizoen bewoonden de gebroeders Melvill te Glasgow een aanzienlijk huis in West-George Street in het aristokratisch kwartier der nieuwe stad, niet ver van Blythswood Square. Daar verbleven zij zes maanden van het jaar, tenzij een gril van Helena, waaraan zij zich steeds zonder tegenspartelen onderwierpen, hen tot een langdurig uitstapje naar den kant van Italië, van Spanje of van Frankrijk noopte. Gedurende zulke reizen zagen zij slechts door de oogen van het jonge meisje, gingen waarheen zij wenschte te gaan, hielden halt, wanneer zij zulks verkoos, en bewonderden slechts dat, wat zij harer aandacht waardig keurde. Wanneer miss Campbell haar reisindrukken òf met eenige potloodhalen òf met eenige inktregels in haar album had overgebracht, dan keerden de brave ooms onderworpen naar het Vereenigd Koninkrijk terug, en betrokken weer, evenwel niet zonder innerlijke voldoening, de gemakkelijk ingerichte woning in West-George Street.
Wanneer een drietal weken van de maand Mei verloopen waren, gevoelden broeder Sam en broeder Sib een niet te bedwingen verlangen om naar buiten te gaan. Dat verlangen overviel hen steeds juist op het oogenblik, dat miss Campbell ook het niet te bedwingen verlangen te kennen gaf, om niet alleen Glasgow, maar ook het rumoer eener groote nijverheidsstad vaarwel te kunnen zeggen; om de bedrijvigheid te kunnen ontvluchten der handelaren, die niet zelden zelfs tot in de nabijheid van Blythswood Square, het deftige kwartier, doordrong; om eindelijk een minder met rook bezwangerden hemel te kunnen zien, om een minder met koolzuur bezwangerde lucht te kunnen inademen dan die der oude hoofdstad van Schotland, welker handels-belangrijkheid eenige eeuwen geleden door de »Tabacco Lords”, de tabaklords, gesticht werd.
Dan vertrok alles, heerschap en bedienden, naar het buitenverblijf, dat hoogstens op een twintigtal mijlen verwijderd lag. Het was een fraai plekje, dat dorpje Helenaburg. Men heeft er een badplaats van gemaakt, die zeer gezocht was door hen, die tijd genoeg hadden om de wandelingen langs de Clyde af te wisselen met uitstapjes naar het Katrinemeer en het Lhomondmeer, die zoo dierbaar aan de toeristen zijn.
Op een mijl van het dorp en op den oever van het Gare-Loch, hadden de gebroeders Melvill een plekje uitgezocht om hun buitenverblijf te bouwen te midden van prachtig geboomte en te midden van murmelende beekjes, op een golvend terrein, welks oppervlakte als voor het aanleggen van een park bestemd scheen. Frisch lommer, groene grasperken, boschjes van dicht en verschillend struikgewas, bloembeddingen, weilanden, welker »gezondheids-gras” voornamelijk voor de bevoorrechte schaapjes groeide, vijvers met hunne spiegelgladde oppervlakten, bevolkt met wilde zwanen, die bevallige vogels, waarvan Wordsworth zong:
»De zwaan dobbert dubbel, hij en zijn beeld!”
Alles eindelijk wat de natuur bekoorlijks voor de oogen kan te zaam brengen, zonder dat de menschenhand zich in die schikkingen verraadt; zoodanig was het zomerverblijf van die welgestelde familie.
Er moet nog bijgevoegd worden, dat van dat gedeelte van het park, boven het Gare-Loch gelegen, het uitzicht behoorlijk was. Vooreerst rustte het oog aan het uiteinde van dien smallen inham op het schiereiland Roseheat, waarop zich een fraaie italiaansche villa verhief, die aan den hertog van Argyle toebehoorde. Links vertoonde het gehucht Helenaburg de golvende lijn van hare huizen, waarboven een paar klokkentorens uitstaken, met zijn sierlijke pier zich uitstrekkende boven de wateren van den inham, ten behoeve der stoombooten; en daarachter, op dien achtergrond, de kustheuvels, waarop vriendelijk eenige schilderachtige woningen verrezen. Vlak tegenover, op den linkeroever der Clyde, verrezen Glasgow-haven, de bouwvallen van het Kasteel Newark, Greenock en daar rondom een woud van masten met hunne veelkleurige vlaggen, waardoor een zeer afwisselend panorama ontstond, hetwelk het oog aangenaam boeide.
En dat gezicht werd nog fraaier, wanneer men den voornaamsten toren van het buitenverblijf beklom, waardoor de gezichteinder zich aanmerkelijk uitbreidde.
De vierkante toren, met zijn veruitspringende torentjes, in vorm op peperbussen gelijkende, op drie zijner hoeken, was versierd met schietgaten en rondgaande galerijen, terwijl zijn bovenvlak verdedigd was door een borstwering, die als kantwerk in steen uitgehouwen was. De vierde hoek sloot aan een achtkantig torentje, waarop de vlaggestok verrees, waaraan het dundoek wapperde, dat zich in het Vereenigd Koninkrijk boven alle woningen en boven alle vaartuigen ontplooit. Die soort van wachttoren, van nieuwere dagteekening, beheerschte alzoo het geheel der gebouwen, die tot het buitenverblijf behoorden, met zijn grillige daken, met zijn vensterramen, die nog grilliger aangebracht waren, met zijn veelvlakkige gevelnokken, met zijn vooruitstekende gedeelten, met zijn slingerende arabesken langs de vensterkozijnen, en met zijn keurig bewerkte schoorsteenen, alle vindingrijke ornamenten, die soms een bevallig uiterlijk verleenden, en aan den anglo-saksischen bouwtrant eigen zijn.
Het buitenverblijf te Helenaburg (bladz. 12.)
Het was op het bovenste plat van dat torentje, dat miss Campbell gaarne gansche uren zat te mijmeren onder de plooien van de nationale vlag, die onder de bries van de Firth of de Clyde wapperde. Zij had zich daar een lief toevluchtsoord bereid, waar zij kon zitten lezen, schrijven en slapen bij ieder weer van dat veranderlijk klimaat van Schotland. Zij zat dan beschut voor den wind, de zonnestralen en den regen. Daar moest men haar meestal gaan zoeken. Was zij daar niet, dan dwaalde zij luimig door de lanen van het park, dan eens alleen, dan eens in gezelschap van juffrouw Bess, tenzij zij te paard, gevolgd door Partridge, de naburige streek doorholde en zij dien trouwen dienaar een taai stuk werk gaf om niet bij zoo’n rit ten achter te blijven.
Onder de talrijke bediening van het buitenverblijf moeten wij een oogenblik bij die twee eerlijke dienaren verwijlen, die sedert hunne jeugd de familie Campbell aankleefden.
Elisabeth, de »Luckie”, de moeder, zooals de huishoudster in de Hooglanden genoemd wordt, telde net zooveel levensjaren als zij sleutels aan haren sleutelbos droeg, en dat waren er welgeteld zeven en veertig. Zij was een degelijke huisbestierster, ernstig, regelmatig als een uurwerk, en voor hare taak die het geheele huishouden bestreek, berekend. Soms verbeeldde zij zich de gebroeders Melvill grootgebracht te hebben, hoewel die ouder waren dan zij; maar voor miss Campbell had zij voorzeker moederlijke zorgen.
Naast die kostelijke intendante blonk de Schot Partridge uit, als een dienaar, die geheel aan zijn meesters gewijd, en steeds getrouw was aan de oude gewoonten van zijn clan. Steeds was hij in het ouderfelijk kostuum der bergbewoners gekleed. Hij droeg de gestreepte blauwe muts, den kilt en den ruitkleurigen tartaan, die hem over den philibey en den pouch, dit laatste een soort van langharigen zak, tot op de knieën reikte, de hooge beenkousen, die door linten ruitvormig over de kuiten opgehouden werden, en eindelijk de broguen, een soort schoeisel van koehuid vervaardigd, die hem voor sandalen dienden.
Wat zou er met eene juffrouw Bess, om het huis te bestieren, en een Partridge, om het te bewaken, meer noodig zijn geweest om van den huiselijken vrede op dit ondermaansche verzekerd te zijn?
Men zal het reeds opgemerkt hebben dat, toen Partridge op het geroep van de gebroeders Melvill toeschoot, hij »miss Campbell” gezegd had toen hij van het jonge meisje sprak.
Wanneer de brave Schot haar miss Helena genoemd had, dat wil zeggen, wanneer hij haar met haar doopnaam aangeduid had, zou hij inbreuk gemaakt hebben op de regels, die de trapsgewijze ondergeschiktheid regelen, inbreuk die in het bijzonder door het woord: »snobbisme” aangeduid wordt.
En werkelijk de oudste of de eenige dochter uit een fatsoenlijke familie wordt zelfs in hare meest teedere jeugd nimmer met haren doopnaam aangesproken. Ware miss Campbell de dochter van een pair, dan zou zij lady Helena geheeten hebben; maar de tak der Campbells, waartoe zij behoorde, was slechts een zijtak en nog wel een zeer verwijderde zijtak van den hoofdstam, die in den paladijn sir Colin Campbell tot de kruistochten terug te voeren was. In het verloop van eeuwen hadden zich vertakkingen van den algemeenen stamboom van den roemvollen voorzaat afgescheiden, maar zich aangesloten bij de Clans van Argyle, van Breadalbane, van Lochnel en bij anderen; maar hoe verwijderd ook van den hoofdstam, voelde zich Helena toch trotsch op het bloed dier roemrijke familie, dat haar vanwege haren vader in de aderen vloot.
Maar al was zij maar eenvoudig miss Campbell, zoo was zij toch een echte Schotsche, een dier edelaardige meisjes van Thulé, met blauwe oogen en blonde haren, welker portret, geschetst door Findon of Edwards, en temidden der afbeeldingen van Minna, van Brenda, van Amy Robsart, van Flora Mac Ivor, van Diana Vernon, van miss Wardour, van Catherina Glover, van Mary Avenel geplaatst, de keepsake niet onwaardig zou geweest zijn, waarin Engelschen de schoonste vrouwentypen van hunnen grooten romanschrijver bijeen brengen.
En inderdaad, miss Campbell was een overheerlijk wezen. Men bewonderde haar fraai gesneden gelaat, hare blauwe oogen,—van dat blauw der Schotsche meren,—haar bevallige gestalte, niet te groot en niet te klein, haren tred, die eenige fierheid verried, haar geheel uiterlijk, dat nadenken kenschetste, tenzij een weinig spotlust hare gelaatstrekken kwam verhelderen, en men moest bekennen dat haar geheele wezen den stempel droeg van bevalligheid en voornaamheid.
Maar miss Campbell was niet alleen schoon, zij bezat ook een goed karakter. Hoewel rijk vanwege hare ooms, liet zij zich daarop niets voorstaan. En liefdadig was zij, zoo liefdadig, dat zij scheen het gaëlisch spreekwoord tot daadwerkelijkheid te willen maken: »dat de geopende hand steeds gevuld zij!”
Vóór alles was zij gehecht aan haar provincie, aan haren clan, aan haar familie. Zij was eene Schotsche met hart en ziel. Zij zou de voorkeur gegeven hebben aan den meest nederigen der Sawneys boven den meest voornamen der John Bulls. Haar vaderlandsliefde trilde als de snaren eener harp, wanneer de stem eens bergbewoners den omtrek met het een of andere nationale pibroch der Hooglanden deed weerklinken.
De Maistre heeft ergens gezegd: »Er bestaan in ons twee wezens: eerst het ik en dan de andere.”
Het »ik” van miss Campbell was een ernstig, bezonnen wezen, dat het bestaan meer uit het oogpunt der verplichtingen dan uit het oogpunt der rechten beschouwde.
De »andere” van miss Campbell was een romanesk, een avontuurlijk wezen, dat een weinig tot lichtgeloovigheid overhelde, en veel van de wonder-verhalen hield, die zoo gemakkelijk in het vaderland van Fingal ontluiken. Daarin verried zich haar maagschap met de Lindamires, die aanbiddenswaardige heldinnen uit de ridder-romans, en bezocht als zoodanig de omliggende glens alleen om »den doedelzak van Strathdearne”, zooals de Hooglanders het zuchten van den wind in eenzame lanen noemen, te hooren.
Broeder Sam en broeder Sib hielden evenveel van die beide zoo verschillende wezens, die in miss Campbell huisden; maar toch moet bekend worden, dat, hoewel zij zich bekoord gevoelden door het ernstige schepseltje, zij soms van streek geraakten door de onverwachte snedige antwoorden, de grillige omzwervingen in het denkbeeldige, de plotselinge omdolingen in het rijk der droomen van het andere wezen.
En was het dat luimige wezen niet, dat op het voorstel der beide broeders, het zoo zonderlinge antwoord gaf:
»Ik trouwen! ik!” had het »ik!” uitgeroepen. »Ik de echtgenoot van mijnheer Beerenkooi worden! Wij zullen daarover eens denken.... en er later over spreken!”
»Nooit!....” had die andere geroepen. »Nooit!.... zoolang ik den Groenen Straal niet zal gezien hebben!”
De gebroeders Melvill keken elkander aan, zonder er iets van te begrijpen. Broeder Sam nam het oogenblik waar, dat Miss Campbell op een grooten Gothischen armstoel, die bij het venster stond, plaats nam, om te vragen:
»Wat wil zij met dien Groenen Straal zeggen?”
»En waarom wil zij dien straal zien?” vroeg broeder Sib.
Waarom? Men zal het vernemen.
Tenzij te paard, gevolgd door Partridge (bladz. 14).