Читать книгу De wonderstraal; gevolgd door Tien uren op jacht - Jules Verne - Страница 6

III. Het artikel uit de »Morning Post.”

Оглавление

Inhoudsopgave

Ziehier, wat de liefhebbers van natuurkundige aardigheden dien dag in de »Morning Post” hadden gelezen:

»Hebt gij wel eens een zons-ondergang boven een zee-horizon waargenomen? Voorzeker, nietwaar? Hebt gij dat zoo schoone natuurtafereel gevolgd, tot dat de bovenrand der zonneschijf, de watervlakte rakende, op het punt is te verdwijnen? Zeer waarschijnlijk. Maar hebt gij dan het natuurverschijnsel opgemerkt, dat zich in het allerlaatste oogenblik voordoet, waarin de schitterende zon haar laatsten straal doet zien, bij een geheel zuivere lucht, die van iederen nevel vrij is? Dat wellicht niet. Welnu, de eerste maal dat gij in de gelegenheid zult zijn,—en die gelegenheid doet zich zeer zelden voor,—om die waarneming te doen, dan zal het geen roode straal zijn, die volgens uwe meening op het netvlies van uw oog zal weerkaatsten, maar het zal een groene zijn, van een wonderlijk groen, een groen dat geen schilder op zijn verfbord kan te voorschijn tooveren, een groen, welker natuur nimmer bij de zoo afgewisselde kleurmenging van het plantenrijk, noch bij de schakeering van de helderste zeeën is waargenomen kunnen worden! Wanneer er groen in het Paradijs bestaat, dan kan het niet anders dan dat groen zijn, wat dan ongetwijfeld het groen der Hoop is!”

Zoo luidde het artikel van de Morning Post, dagblad, hetwelk Miss Campbell bij haar binnentreden in de hall in de hand hield. Dat artikel was voldoende geweest om haar op te winden.

Met een geestdriftvolle stem las zij dan ook de weinige regels die met hare stembuiging als een lyrische lofzang de schoonheden van den Groenen Straal bezongen, aan hare ooms voor.

Maar wat miss Campbell hun verzweeg, was dat die Groene Straal overeenkwam met een oude legende, welker innige beteekenis haar tot nu toe ontsnapt was. Het was een raadselachtige legende, te midden van zoovele andere, die in de Hooglanden verteld worden en waarbij te verstaan werd gegeven, dat die straal de macht had, den sterveling, die hem gezien had, de gaaf te verleenen zich in hartzaken niet te kunnen vergissen. Door zijne verschijning werden alle onwaarheden en droombeelden vernietigd, zoodat hij, die het geluk had hem eens waar te nemen, helder in zijn eigen hart en in dat van anderen kon lezen.

Dat de lezer de dichterlijke lichtgeloovigheid eener jeugdige Schotsche vergeve, die in haar brein door de lezing van dat artikel in de Morning Post weer opgewekt was.

Toen broeder Sam en broeder Sib miss Campbell zoo hoorden, keken zij elkander verbouwereerd met verbazend wijd opengespalkte oogen aan. Tot nu toe hadden zij het leven genoten zonder dien Groenen Straal gezien te hebben, en zij meenden, dat men het best zonder hem kon stellen. Dit was evenwel de meening van Helena niet, die de gewichtigste daad haars levens van de waarneming van dat natuurverschijnsel, eenig onder allen, afhankelijk stelde.

»Dus, dat is het wat men »de Groene Straal” noemt?” vroeg broeder Sam, terwijl hij zachtkens met hoofd knikte.

»Ja, oom Sam,” antwoordde miss Campbell.

»Dien ge volstrekt zien wilt?” vroeg broeder Sib.

»Met uw verlof, dien ik zien zal, waarde ooms, en zoo spoedig mogelijk, met uw welnemen.”

»En dan, als ge hem gezien zult hebben?....”

»Als ik hem gezien zal hebben?.... Wel, dan kunnen wij over mijnheer Aristobulus Beerenkooi praten.”

Broeder Sam en broeder Sib keken elkander ter sluiks aan en een glimlach van verstandhouding krulde hunne lippen.

»Kom, laten wij den Groenen Straal gaan zien,” zei de een.

»Kom, zonder een oogenblik te loor te laten gaan!” zei de ander.

Maar miss Campbell weerhield hen met een handgebaar, toen zij het venster der hall wilden openen.

»Wij moeten op zons-ondergang wachten,” zei zij.

»Van avond dus....” knikte broeder Sam.

»En dat de zon in een zeer zuiveren dampkring ondergaat,” vervolgde miss Campbell.

»Welnu, na het middagmaal zullen wij alle drie naar de punt van Rosenheat wandelen....”

»Of nog beter, wij zullen eenvoudig den toren van het buitenverblijf beklimmen,” zei broeder Sam.

»Op Rosenheat-punt, zoowel als op dien toren,” antwoordde miss Campbell, »hebben wij geen ander vergezicht dan dat van de oeverstreek der Clyde. Wij moeten evenwel de zon zien ondergaan op zee, wanneer zij achter de wateroppervlakte verdwijnt. Mijn oompjes zijn dus gehouden mij in den kortst mogelijken tijd voor zoo’n zeegezicht te brengen!”

Met haar allerliefsten glimlach op de lippen sprak miss Campbell, evenwel zoo ernstig, dat de gebroeders Melvill aan een zoo te berde gebrachte vordering geen weerstand kon bieden.

»Er is toch geen haast bij?....” meende broeder Sam evenwel in het midden te moeten brengen.

Broeder Sib schoot te hulp, door er bij te voegen:

»Oh! wij hebben den tijd....”

Miss Campbell schudde het bevallige hoofdje.

»Neen, wij hebben niet den tijd,” antwoordde zij, »integendeel, er is veel haast bij.”

»Werkelijk? Zou dat belangstelling voor mijnheer Aristobulus Beerenkooi zijn?....” vroeg broeder Sam.

»Wiens geluk, zooals het schijnt, van de waarneming van den Groenen Straal afhangt?....” meende broeder Sib.

»Kom die gekheid! Neen, er is haast bij, lieve ooms! omdat wij reeds in Augustus zijn,” antwoordde miss Campbell, »en de nevels weldra onze Schotsche lucht zullen komen bederven! Wij moeten van de weinige schoone avonden gebruik maken, die het einde van den zomer en het begin van den herfst ons schenken zullen! Nu, wanneer vertrekken wij?”

Zooveel was zeker, dat wanneer miss Campbell in dat jaar den Groenen Straal nog wilde waarnemen, er geen tijd te verliezen was. Alles wat den broeders overbleef te doen, en dat nog wel zonder een dag verloren te laten gaan, was zich onmiddellijk naar het een of andere punt van de Schotsche kust te begeven, die op het westen lag, zich daar zoo gemakkelijk mogelijk in te richten, om iederen avond den ondergang der zon te gaan waarnemen en haren laatsten straal te bespieden. Wellicht dat dan miss Campbell, met een weinig geluk, haren wensch, die niet van grilligheid vrij te pleiten was, in vervulling zou zien komen, wanneer namelijk de lucht tot de waarneming van het natuurverschijnsel wilde medewerken, wat wel een tref zoude zijn, want, zooals de Morning Post zei, kon die waarneming tot de zeer zeldzame gerekend worden.

En dat dagblad was voorzeker goed ingelicht.

Vooreerst gold het nu te zoeken en te kiezen een strook der westkust, vanwaar het natuurverschijnsel zichtbaar zoude zijn. Maar om die te vinden, moest men de baai der Clyde verlaten.

Want die geheele inham, die de monding der Firth of Clyde vormt, is als bezaaid met hinderpalen, die het gezichtsveld begrenzen. Hier zijn het de Bute’s Kiles en het Arran-eiland, elders weer de schiereilanden van Knapdale, van Gantyre, van Jura en van Islay, alle reusachtige verbrokkelingen van rotsen in een gewelddadig geologisch tijdperk, die een soort van eilanden-zee ten westen van het graafschap Argyle vormen. Onmogelijk zou het zijn, daar een segment van den zee-horizon te vinden, waarop de blik een zonsondergang kon waarnemen.


O! dien ontfutselt men haar zoo niet. (bladz. 24).

Dus wilde men Schotland niet verlaten, dan moest men òf meer noordwaarts òf meer zuidwaarts trekken. Men had een onmetelijk onderzoekingsveld voor zich, maar slechts weinig tijd om vóór de herfstnevelen klaar te zijn. Naar welke streek zou men trekken? Dat kon miss Campbell niets schelen. Of het de kust van Ierland, de kust van Frankrijk, de kust van Noorwegen, van Spanje of van Portugal mocht zijn, zij zou overal heen gegaan zijn, waar zij de afscheidsstralen der ondergaande zon had kunnen opvangen. En of dit de gebroeders Melvill gelegen of niet gelegen kwam, daarom bekreunde zij zich niet, zij moesten met haar meê!

De beide ooms, na een blik—maar welk een blik van diplomatische geslepenheid!—met elkander gewisseld te hebben, haastten zich het woord te nemen.

»Welnu, liefste Helena,” zei broeder Sam. »Het is zeer gemakkelijk aan uw wensch te voldoen. Kom, laten wij naar Oban gaan.”

»Nergens zullen wij voorzeker beter zijn, dan te Oban,” bevestigde broeder Sib.

»Welnu, dan maar naar Oban,” antwoordde miss Campbell. »Maar is daar te Oban een zeehorizon?”

»Dat zou ik meenen!” riep broeder Sam uit.

»Eerder twee dan een!” bevestigde broeder Sib met een uitroep.

»Welnu, dan maar op reis!”

»Ja, over drie dagen,” zei een der ooms.

»Neen over twee dagen,” zei de andere, die het noodig oordeelde inschikkelijkheid te betoonen.

»Wat over twee dagen! Neen, morgen reeds!” antwoordde miss Campbell, die opstond, toen de klok voor het middagmaal zich liet hooren.

»Morgen.... wel ja.... morgen!” zei broeder Sam.

»Ik wou er al zijn,” betuigde broeder Sib.

Zij spraken waarheid maar waarom die haast? Omdat Aristobulus Beerenkooi besloten had de zomermaanden te Oban door te brengen, en daar reeds sedert veertien dagen was. Miss Campbell, die deze bijzonderheid niet wist, zou zich daar in de nabijheid van dat jonge mensch bevinden, die onder de geleerdste, maar ook—en dat gisten de gebroeders Melvill niet—onder de vervelendste wezens kon meetellen. Daar, dachten de beide slimmerds, zal miss Campbell, na zich vruchteloos de oogen vermoeid te hebben met het waarnemen van zonsondergangen, hare gril opgeven en eindigen met haar sierlijk gehandschoend handje in de meer plompe hand van haren aanstaande te leggen. En al had Helena dat alles ook kunnen gissen, dan zou zij toch vertrokken zijn; want de tegenwoordigheid van Aristobulus Beerenkooi kon haar niet van streek brengen.

»Bet!”

»Beth!”

»Bess!”

»Betsy!”

»Betty!”

Die reeks van namen weerklonk weer in de hall. Maar ditmaal verscheen juffrouw Bess en ontving de bevelen om den volgenden morgen voor een dadelijk vertrek klaar te zijn.

En werkelijk men moest zich haasten: de barometer, die op dertig en drie tiende streep (769 mm.) stond, kondigde mooi weer aan, dat eenigen tijd zou duren. Wanneer men ’s morgens vroeg vertrok, zou men nog tijdig genoeg te Oban aankomen om den zonsondergang te zien.

Juffrouw Bess en Partridge hadden nu met dat ophanden zijnde vertrek natuurlijk de handen vol. De zeven-en-veertig sleutels van de huishoudster tikten en weerklonken in haar zak als de halsbellen van een spaansch muildier.

Hoe veel kasten en laden moesten niet geopend, maar vooral gesloten worden! Wellicht zou het buitenverblijf te Helenaburg lang leeg staan, wie zou dat kunnen voorspellen? Moest er geen rekening gehouden worden met het grillig karakter van miss Campbell? En wanneer dat overheerlijke persoontje het in het hoofdje kreeg haren Groenen Straal te achtervolgen? En wanneer die Groene Straal met een soort van behaagzucht behept was en zich verborgen hield? En wanneer de omstreken van Oban niet de noodige helderheid van lucht aanboden, toch zoo noodzakelijk om zoo’n waarneming te doen gelukken? En wanneer men een anderen observatiepost moest kiezen, op een meer zuidelijk gelegen kuststreek, hetzij van Schotland, hetzij van Engeland, hetzij van Ierland, hetzij zelfs van het vaste land? Men zou den volgenden morgen vertrekken, dat was overeengekomen, dat stond vast; maar wanneer zou men op het buitenverblijf terugkeeren? Binnen een of binnen zes maanden? binnen een of over zes jaar?

»Waartoe toch die inval om dien Groenen Straal te willen zien?” vroeg juffrouw Bess aan Partridge, die zijn best deed om haar te helpen.

»Ik weet het niet,” antwoordde Partridge, »maar dat moet toch niet zonder belangrijkheid zijn; want onze jonge meesteres doet niets zonder er goede redenen voor te hebben. Dat weet gij trouwens, mavourneen.”

Mavourneen is een uitdrukking, waarvan men zich in Schotland gaarne bedient. Het komt nagenoeg met de Hollandsche uitdrukking van »mijn waarde” overeen. En het was vooral aan de uitmuntende huishoudster niet ongevallig, aldus door den braven Schot betiteld te worden.

»Ik ben het met u eens, Partridge,” antwoordde zij, »dat die gril van onze miss Campbell, zonder dat wij zulks vermoeden kunnen, een geheime gedachte tot grondslag heeft.”

»Maar welke?”

»Weet ik het? Daar zit òf een formeele weigering, òf minstens een uitstel ten opzichte van de plannen harer ooms achter!”

»Zoudt ge kunnen denken? Ik begrijp inderdaad ook niet,” was de meening van Partridge, »waarom die heeren Melvill zoo zeer ingenomen zijn met dien mijnheer Beerenkooi. Komaan, zeg eens ronduit, zou dat wel een goed echtgenoot voor onze jonge juffrouw wezen?”

»Wees daarvan overtuigd,” antwoordde de huishoudster, »dat wanneer die meneer haar maar half aanstaat, zij hem in ’t geheel niet tot echtgenoot zal aannemen. Zij zal met haar fijn bekje »neen” tegen haar ooms zeggen, terwijl zij hun een hartelijken kus op beide wangen zal geven, en die ooms zullen dan de verbaasden spelen, dat zij ook maar een oogenblik een gedachte hebben kunnen wijden aan zoo’n minnaar, wiens pretenties mij volstrekt niet aanstaan.”

»En mij ook niet, mavourneen!”

»Ziet ge, Partridge, het hartje van miss Campbell is als die lade daar, goed gesloten onder haar zekerheidsslot. Zij alleen bezit er den sleutel van, en wil iemand die lade openen, dan moet zij dien sleutel vrijwillig afstaan....”

»Tenzij men haar dien ontfutselt;” viel Partridge met een geheimzinnigen maar toch toestemmenden glimlach in.

»O! dien ontfutselt men haar zoo niet, of zij moet hem zich willen laten ontfutselen,” antwoordde juffrouw Bess, »en ik mag lijden dat de wind mijn muts afrukke en haar op de punt van den klokkentoren van Sint Mungo brenge, wanneer onze jonge dame ooit dien mijnheer Beerenkooi tot man neemt.”

»Een Zuidelijke!” riep Partridge met ietwat kleinachting in zijn stem. »Een Southern, die, al is hij ook in Schotland geboren, toch steeds aan de andere zijde der Tweed gewoond heeft!”

Juffrouw Bess schudde met het hoofd bij het hooren dier woorden. Die twee Hooglanders begrepen elkander opperbest. Voor hen maakten de Laaglanders, in weerwil van alle Unie-verdragen, ter nauwernood deel uit van Oud-Caledonië. Komaan, zij konden zich niet onder de bepaalde voorstanders van die huwelijks-plannen rekenen. Zij hoopten op beter voor miss Campbell. Al was dat huwelijk nog zoo voegzaam, volgens hen was voegzaamheid voor zoo’n verbintenis voor het leven niet voldoende.

»Och! Partridge!” riep juffrouw Bess uit, »de oude gebruiken der bergbewoners waren nog de beste, en de gewoonten van onze oude Clans waren volgens mij een betere waarborg voor het geluk bij huwelijken dan de tegenwoordige. Vindt gij ook niet?”


Daar wachtte de stoomboot Columbia. (bladz. 28).

»Nooit hebt gij meer waarheid gesproken, mavourneen!” antwoordde Partridge ernstig. »Toen liet men het hart meer spreken; thans zoekt men slechts geld! Het geld heeft zijn waarde, voorzeker, maar toegenegenheid, innige toegenegenheid is toch beter!”

»Juist Partridge, en toen wilde men elkander vooral kennen, alvorens in het huwelijksbootje te stappen. Herinnert gij u nog wat op de kermis van Sint-Olla te Hirkwall placht te gebeuren? Gedurende den geheelen tijd dat de kermis duurde, en zelfs sedert het begin van Augustus reeds, vormden de jonge lieden paartjes en die paartjes werden »broertje en zusje van den eersten Augustus” genoemd. Broertje en zusje! vormt dat niet een zacht geleidelijken overgang om man en vrouw te worden: En waarachtig, het is juist heden de eerste Augustus, dag waarop die paartjes zich vormden, en eindelijk de kermis van Sint-Olla begon. Och! dat God toch die prettige lieve kermis weer terug bracht!”

»Dat het Opperwezen u verhoore!” sprak Partridge met indrukwekkend gebaar. »Wanneer oom Sib en oom Sam ooit zoo’n paartje met het een of ander aardig Schotsch meisje gevormd hadden, dan zouden zij aan het algemeen noodlot niet ontkomen zijn en miss Campbell zou dan twee tantes meer tellen in hare maagschap!”

»Daar ben ik ook zeker van,” antwoordde juffrouw Bess met vuur. »Maar laat nu miss Campbell eens zoo’n paartje vormen met dien mijnheer Beerenkooi, dan zal de Clyde eerder van Helenaburg naar Glasgow terug stroomen, dan dat zoo iets tot een huwelijk zou leiden. Binnen acht dagen had het »zusje” het »broertje” naar de pomp gejaagd.

Zonder uittewijden omtrent de onwelvoeglijkheden, die plaats konden hebben bij zulk een gemeenzaamheid als door de gebruiken van Hirkwall, die trouwens uitgeroeid zijn, aangemoedigd werden, willen wij ons bepalen tot de mededeeling dat juffrouw Bess door de omstandigheden wellicht in het gelijk zou worden gesteld. Maar miss Campbell en mijnheer Aristobulus Beerenkooi vormden geen paartje van »broertje en zusje van den eersten Augustus”, zoodat, wanneer het ooit tot een huwelijk kwam, de verloofden nimmer in de gelegenheid waren geweest elkander te leeren kennen, zooals gebeurd zou zijn, wanneer zij het proefvuur van de kermis van Sint-Olla zouden doorstaan hebben!

Hoe het ook zij, de kermissen werden vroeger ingesteld om de zaken, niet om de huwelijken te bevorderen. Wij kunnen dus juffrouw Bess en Partridge aan hun gejammer over den goeden ouden tijd overlaten. Wij kunnen er echter bijvoegen, dat die twee al babbelende hun werk ijverig voortzetten en geen oogenblik lieten verloren gaan.

Het vertrek was dus besloten. De plek, waar men het buitenzijn zou gaan genieten, was gekozen. De gebroeders Melvill en miss Campbell zouden reeds den volgenden morgen in de dagbladen voor het »High life” onder de rubriek »aangekomen vreemdelingen” in de badplaats Oban voorkomen. Maar hoe zou men de reis derwaarts maken? Dit was het vraagstuk, dat ter oplossing overbleef.

Twee verschillende wegen stonden open, om zich naar dat kleine plaatsje te begeven, dat aan de zeeëngte van Mull gelegen is op een paar honderd mijl ten noordwesten van Glasgow.

De eerste dier wegen is de weg over land. De reiziger begeeft zich naar Bowling, dan langs Dumbarton en den rechteroever van de Leven tot bij Balloch, hetwelk gelegen is aan het uiteinde van het meer Lhomond. Dat schoonste der Schotsche meren met zijn dertigtal eilanden en zijn historische oevers, vervuld met de herinneringen aan de Mac-Gregors, aan Mac-Farlanes, wordt doorsneden. Men is dan ten volle in het schilderachtige land van Rob Roy en van Robert Bruce. Dalmaly wordt dan bereikt, en van daar wordt de reis voortgezet langs een straatweg, die langs berghellingen voert en soms ter halver hoogte daar langs opstijgt; die zich boven en langs bergstroomen en fiords slingert te midden van die eerste voorsprongen van den Grampianbergketen, te midden der glens, overal met heidebloempjes overdekt, gestoffeerd met denneboomen, met eiken, met beuken en met berkeboomen en daalt de opgetogen toerist van het hoogland neder bij de kuststreek van Oban, die, wat schilderachtigheid betreft, aan de meest beroemde van de geheele Atlantische zeekust dienaangaande niets te benijden heeft.

Dat is een overheerlijk uitstapje, dat door ieder reiziger in Schotland gemaakt is of moet gemaakt worden. Maar op dien geheelen weg geniet men nergens een zee-horizon. Toen dan ook de gebroeders Melvill dien weg voorsloegen, bemerkten zij ras dat dit vergeefsche moeite was.

De tweede weg, die genomen kan worden, is tegelijkertijd een rivier- en een zeeweg. Eerst moet de Clyde afgezakt worden tot waar zij de baai ontmoet, die aan haar haren naam ontleent. Dan voert de weg tusschen de eilanden en eilandjes door, die den grilligen archipel den vorm geven van een overgroote hand van een menschengeraamte, dat daar op dat gedeelte van den Oceaan schijnt te rusten. Men vaart dan langs die reuzenhand op tot aan de haven van Oban. Die weg was wel verleidelijk voor miss Campbell, voor wien de goddelijke streek der Lhomond- en Katrine-meren geen geheimen meer bezat. Daarenboven zou zij langs de zeeëngten tusschen de eilanden en in de baaien vergezichten naar den kant van het westen hebben, welker omtrek duidelijk door die lijn aangegeven wordt, waar land en water elkander schijnen te raken.

Welnu, zou het onmogelijk zijn om alsdan gedurende dien overtocht bij zonsondergang, wanneer de kim geheel zuiver zou zijn, dien Groenen Straal op te vangen, welker schittering ter nauwernood het vijfde gedeelte eener seconde duurt?

»Gij begrijpt toch, oom Sam,” zei miss Campbell hoog ernstig, »en ook gij, Oom Sib, gij begrijpt toch, dat die flikkering slechts een oogenblik duurt. Welnu, wanneer ik gezien heb, wat ik wensch te zien, dan is de reis ten einde, dan is het onnoodig om verder naar Oban door te reizen en zich daar in te richten.”

Ziedaar juist wat de gebroeders Melvill niet wenschten. Zij verlangden eenigen tijd te Oban te blijven—de lezer herinnert zich waarschijnlijk nog waarom—en hoopten, dat een te spoedige verschijning van den Groenen Straal hunne plannen niet zou komen dwarsboomen.

Daar evenwel miss Campbell beslissende stem in het kapittel had, en zij voor de zeereis stemde, werd deze boven de landreis met meerderheid van stemmen verkozen.

»De duivel hale dien Groenen Straal!” zei broeder Sam, toen Helena de hall verlaten had.

»En dat hij hen medeneme, die hem uitgedacht hebben,” voegde broeder Sib er bij.

De wonderstraal; gevolgd door Tien uren op jacht

Подняться наверх