Читать книгу Lord Lister: De speelvorst van Monaco - Kurt Matull - Страница 4
Оглавление[Inhoud]
TWEEDE HOOFDSTUK.
VAN DEN DOOD GERED.
Lord Lister gaf zijn vriend een wenk met de oogen en deze ging aan den anderen kant staan van den ongelukkigen jongeman.
Daarna tilden zij hem op en gingen met hem weg.
De eerste schreden van den jeugdigen zelfmoordenaar waren nog wankel en onzeker.
Maar geleid door zijn beide vrienden wist hij spoedig zich weer te herstellen.
„Kom mee,” sprak Raffles op vriendelijken, zachten toon, „wij zullen met de tandradbaan naar boven rijden, daar hebben we een heerlijk uitzicht over de zee.”
Charly brandde van nieuwsgierigheid om iets naders te vernemen.
Hij kon zijn ongeduld nauwelijks bedwingen en vond, dat zijn meester wel een beetje al te veel notitie nam van den jongeman.
Het was immers niets bijzonders, dat in het park te Monte Carlo iemand zich doodschoot of ophing. Zoo iets kwam bijna elken dag voor, maar men sprak er niet van.
„Wie zijt gij eigenlijk, heeren?” vroeg de jonge Engelschman eindelijk, „ge stelt zooveel belang in mij, die u volkomen vreemd is.”
„Gij zijt een ongelukkig slachtoffer van het speelhol daar beneden”, antwoordde lord Lister, „dat is al voldoende om sympathie voor u te gevoelen. Maar gij zijt buitendien Engelschman evenals wij en nog zoo jong, dat ge onmogelijk met het leven nu reeds kunt hebben afgerekend. Sta mij toe, dat ik ons aan u voorstel. Ik ben lord Lister, deze heer, mijn vriend en secretaris, heet Charly Brand. Wij zijn beiden Londenaars.”
„Londenaars? Maar dat is prettig, dat is heerlijk! Dan zal u ook zeker mijn naam niet onbekend zijn, ik ben de jonge lord Montefiore.”
„Wel, dan behoort ge tot de rijkste Engelsche families!” zei Raffles.
„Ik heb er toe behoord,” sprak lord Montefiore met diepen zucht. „Nog slechts enkele maanden geleden—mijn vader was gestorven,—kon ik, zijn universeel erfgenaam, een vermogen van achttien millioen het mijne noemen. Nu ben ik een bedelaar.”
„En heeft die hel daar beneden alles opgeslokt?” vroeg Raffles.
„Niet alles! Het grootste deel ervan heeft een vorst gewonnen, dien ik in het Casino leerde kennen. Hij heeft zeker tien millioen van mij gewonnen.”
„Tien millioen? Bij het spel?”
De jonge lord keek nadenkend vóór zich.
„Tien millioen!” mompelde hij op doffen toon.
„In hoeveel tijd is dat gebeurd?”
„Ongeveer twee maanden.”
„Niet langer?”
„Neen!”
„Luister eens, lord Montefiore, dat kan geen eerlijk [5]spel geweest zijn! Ik vermoed nu reeds, zonder iets naders te weten, dat die zoogenaamde vorst niets anders is dan een bedrieger, een oplichter, die er zijn werk van maakt om groentjes—excuseer deze uitdrukking, lord—het vel over de ooren te halen.”
De Engelschman schudde het hoofd.
„Ge vergist u toch, lord Lister! Vorst Alex Grigoriew is een man van eer, van top tot teen. Hij heeft mij verscheiden keeren zijn hulp aangeboden. Ik sta zelfs nu nog bij hem in het krijt—dat is dan ook de voornaamste reden, dat ik— —”
„Hij won tien millioen van u en gaf u toen nog geld om verder te spelen?”
„Is dat waar?”
„Volkomen waar, lord Lister!”
„Zoo, zoo!”
„Ge ziet dus, dat ge u vergist, ge doet den vorst onrecht,” verdedigde Montefiore. „Hij is een man van eer, al zal ik niet ontkennen, dat de speelduivel hem heeft aangegrepen. Maar daarvan mag ik hem geen verwijt maken, die zelf het geheele vaderlijke erfdeel heb verspeeld.”
„Ik zie, dat gij een onervaren jong mensch zijt, dat in de handen van een oplichter is gevallen. Gij verdient medelijden en geen verwijten!”
„Ge grieft mij, lord Lister! Vorst Grigoriew heeft zich als een vriend betoond.”
„In welk hotel logeert die „vorst”? Ik zou graag kennis met hem willen maken.”
„Alex Grigoriew woont niet in Monte-Carlo. Hij heeft een villa in Cannes, waar hij op grooten voet leeft!”
Tot nog toe had lord Montefiore kalm naast de beide vrienden gezeten.
Nu, plotseling, sprong hij op in zenuwachtige haast en ijlde naar den kant van het terras.
Het was duidelijk, dat hij opnieuw een poging tot zelfmoord wilde doen, door in de diepte zich neer te storten en te pletter te vallen.
Maar Raffles was in twee sprongen naast hem en hield hem zoo stevig vast, dat er aan ontkomen geen denken was.
„Geen dwaze dingen, jongmensch,” sprak hij op een toon van het strengste verwijt, „zoo lichtvaardig springt men niet om met het leven. Kijk eens naar de blauwe zee, de wuivende palmen en heel de lachende wereld. Men pleegt geen zelfmoord om ingebeelde eereschulden!”
Plotseling rolden den jongeman een paar heete tranen langs de jeugdig-frissche, ietwat bleeke wangen.
Toen keek hij Raffles in het gelaat.
„Ik stel vertrouwen in u, lord Lister, die zulk een buitengewone belangstelling voor mij aan den dag legt. Maar zeg nu zelf eens: hoe moet ik een leven, dat met schande overladen is, verder leiden? Ik heb den vorst mijn eerewoord gegeven en ik ben niet in staat het af te lossen. Ik ben geruïneerd, ik bezit niets meer.”
„En welk bedrag zijt ge dien „vorst” nog schuldig?”
„Achthonderdduizend francs.”
„Dat is inderdaad een aardig sommetje. Tot wanneer hebt ge tijd met de betaling?”
„Tot overmorgen.”
„Hoe laat?”
„’s Avonds zes uur.”
„Mooi, tot overmorgenavond zes uur. Wilt ge mij uw eerewoord geven, dat ge tot zoolang de hand niet aan u zelf zult slaan?”
„Wat wilt ge doen?”
„Ik wil trachten een schurk te ontmaskeren en u te redden.”
„Dat zal u geen van beiden gelukken, lord Lister!”
„Afwachten! Ik verlang van u alleen, dat ge vóór overmorgenavond zes uur geen poging tot zelfmoord meer zult doen!”
Lord Montefiore antwoordde niet dadelijk.
Somber, in gepeins verzonken, keek hij voor zich.
Over het gelaat van Raffles vloog een eigenaardig glimlachje. [6]
„Pardon,” sprak hij met welluidende stem, „ik vergat, dat ge alles verloren hebt, mag ik u met het nietige sommetje van 500 francs uit de verlegenheid helpen?”
Hij bood den jongeman op bescheiden wijze eenige bankbiljetten, die deze niet wilde aannemen.
„Geen valsche schaamte, lord Montefiore! Binnen een paar dagen zult ge de gelegenheid hebben, mij dat sommetje terug te betalen, als namelijk, waaraan ik geen oogenblik twijfel, vorst Grigoriew door mij als een aartsschurk wordt ontmaskerd.”
Lord Montefiore bleef niets anders over dan de bankbiljetten bij zich te steken en den vriendelijken helper warm de hand te drukken.
„Tot uw dienst, lord! Maar vertel mij nu eerst eens uw lijdensgeschiedenis, opdat ik een juist inzicht in de zaak krijg. Vertel mij alles, wat ik moet weten!”