Читать книгу Suriname - Maarten Hoff - Страница 6

1 INLEIDING Wie, wat Politieke vijanden waren ze in de jaren 1960/1970, Creolen en Hindoestanen in Suriname. Voor de Creolen was het een erezaak om volledig soeverein te worden, de Hindoestanen stonden pal tegenover onafhankelijkheid. Het kon toch niet waar zijn dat een eerste groep van zeventien Hindoestaanse contractarbeiders uit voormalig Brits-Indië en in 1868 in Paramaribo aan wal gebracht nu gingen domineren over een vrijgemaakte elite van Creoolse slaven die toen in 1868 al meer dan 15.000 mensen bedroeg? De onderlinge verhoudingen liepen in die jaren 1960/1970 over van wantrouwen, maar met stelligheid kan worden beweerd dat dat wantrouwen is begonnen toen de Hindoestanen al in het begin van de twintigste eeuw economisch gezien succesvol werden door hun ondernemerschap. Nederland als tanend moederland en onwillig immigratieland wilde in die jaren 1960/1970 snel van de last “Suriname” af, uit vrees voor nog meer migrerende Surinamers naar Nederland én voor politiek gezichtsverlies vanwege de koloniale status. Met 3,5 miljard Nederlandse guldens als bruidsschat en verder toegezegde ontwikkelingshulp, werd op 25 november 1975 in Paramaribo de onafhankelijkheidsakte ondertekend. De strijdbijl tussen Creolen en Hindoestanen werd voor de “buitenwacht” begraven, maar binnenskamers bleef het vuur ondergronds smeulen, maar nu wijdvertakt1. 1 Over de geschiedenis van Suriname zijn twee zeer goed toegankelijke studies verschenen van Hans Buddingh (2012) en Hans Ramsoedh (2018). Intussen is de discussie over het indelen van de Afro-Surinaamse bevolking nog steeds niet beslecht. Feit is dat er in culturele zin nog niet kan worden gesproken over “Surinamer”. De culturele breuklijnen zijn nog steeds zichtbaar. De parlementsverkiezing van 25 mei 2020 heeft dit wijdvertakte netwerk van tegenstellingen volledig geopenbaard. Het was “wij”, een bontgekleurde etnisch-politieke oppositie met een duidelijke Hindoestaanse meerderheid, contra “zij”, een eveneens gekleurde etnisch-politieke regeerder waar de stem van de Creoolse identiteit de boventoon voerde. De “wij” hebben de “zij” een flinke nederlaag toegebracht, niet om reden van verschillen in ideologie of partijprogramma’s, want die zijn er nauwelijks. De winnaars vonden elkaar in het gezamenlijke doel om zich te ontdoen van het zittende staatshoofd Desiré Delano Bouterse en zijn trouwe aanhangers binnen de Nationale Democratische Partij (NDP). Onder meer zal hebben meegespeeld het feit dat, in de aanloop naar deze verkiezing, de NDP loyaal achter haar minister Hoefdraad bleef staan ondanks alle vermoedens van schuldig zijn aan financieel wanbeleid en corruptieve zelfverrijking2. Het werd beschouwd als een bevestiging van het echte morele gezicht van de NDP. In januari 2020 volgde dan ook nog de onvoorstelbare “bankroof”, toen 100 miljoen Amerikaanse dollar aan kasreserve verdween bij de Centrale Bank van Suriname. Maar mogelijk nog belangrijker was dat met het niet op een vroeg tijdstip aanwijzen van een nieuw leiderschap van de NDP een strategische blunder werd gemaakt. Begrijpelijk natuurlijk, want Bouterse bewandelde ook nog het voor hem bedreigende juridische spoor dat verband hield met de Decembermoorden van 1982. Als staatshoofd in functie bleef hij immuniteit genieten. 2 Op het moment van schrijven – augustus 2020 – is er een opsporingsbevel uitgevaardigd jegens deze voormalige minister. In wat voor dispositie was het leiderschap van Bouterse terechtgekomen? Er was drang tot controle van alles wat dat leiderschap kon beïnvloeden. Bij het uitspreken van zijn laatste jaarrede straalde hij vermoeidheid en lethargie uit. Zijn waarneembaar gedrag van koppigheid, uitdagen en minachten van de oppositie in het parlement, ondoelmatig zijn, ambivalentie tonen over tal van zaken en geneigd tot uitstellen, geeft alle redenen om Bouterse ook te labelen met een negativistische dispositie. Hij moet veel tijd hebben besteed aan het zichzelf beschermen tegen wat hij zag als onredelijk en twijfelachtig. Zo’n controlerende, afhankelijke en negativistische dispositie brengt het land in gevaar (Kets de Vries, 2001; 2006). In minder dan vijftig jaar heeft het landsbestuur van het schip van staat een dobberend zeilschip gemaakt dat de wind uit de zeilen heeft, terwijl het sociaal-economische en politieke klimaat weinig goeds voorspelt. Eerder ontlokte de situatie in het land de toenmalige Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, Stef Blok, tot de uitspraak dat Suriname het niveau van een “failed state” had bereikt als gevolg van etnische heterogeniteit. Diplomatiek gezien een ongelukkige uitspraak die door de regering Bouterse dan ook werd ingevuld als een poging om het politieke systeem van Suriname te desintegreren. Ongelukkig ook, omdat falende staten zich kenmerken door brute misbruik van kracht, het systematisch onderdrukken van de bevolking en elke vorm van een menswaardige ontwikkeling tegengaan3. Zover was Suriname nog niet. Maar erg fout zat Blok niet, want corruptie, wanbeleid en gemeenschapsgelden verkeerd gebruiken hebben het land in een crisis gemanoeuvreerd met een nagenoeg sociaal-economisch en moreel faillissement als uitkomst. De tegenstanders van Bouterse, de latere winnaars van de parlementsverkiezing in 2020, waren, hoe kan het anders, uitermate verheugd met Bloks uitspraak. Gemakshalve zagen ze de door Blok genoemde oorzaak over het hoofd omdat ze zich focusten op de kwalificatie “failed state” en zelf de relatie legden met Bouterse en zijn Nationale Democratische Partij. Het gewicht van Bloks uitspraak is niet te meten, maar het heeft ongetwijfeld invloed gehad. De toenmalige oppositie voelde het als een steun in de rug. Ze hebben elkaar op 31 mei 2020 in een proclamatie over samenwerking beloofd om de wind voor 2025 weer in de zeilen te krijgen, althans zo blijkt uit hun wederopbouwplan. Op 29 juni 2020 werd het regeerakkoord tussen de winnaars van de verkiezingen gesloten. “Samen werken aan een duurzame toekomst voor Suriname” was de titel die aan dit akkoord werd gegeven. Of deze ambitie, blijkend uit de titel, een serieuze kans van slagen heeft, zal blijken uit de analyses over de drijfveren van de politieke besluitvormers. 3 Zie hierover bijvoorbeeld Chomsky (2006) en Acemoglu & Robinson (2013:398). Stef Blok deed zijn uitspraak in een besloten bijeenkomst op 10 juli 2018. Waarom Waarom juist dit onderwerp en dit land, met zoveel rijkdom aan grondstoffen en bossen, gekozen? Eigenlijk om de eenvoudige reden dat wij meer dan tien jaar geleden werden gegrepen door het concept van de klinische economie, zoals deze door Jeffrey Sachs werd ontwikkeld (Sachs, 2005: 74-89). Een economie waarin het menselijk kapitaal vooropstaat en niet het te verwachten financiële rendement van een investering. Een economie, ook nationaal, waarin diagnoses gedifferentieerd worden uitgevoerd omdat geen enkele lokale situatie identiek is. Een economie, die op grote schaal mensen uit armoede bevrijdt en een rechtvaardige spreiding van welzijn en welvaart tot een werkelijkheid maakt. Volkeren en staten zouden dan de weg bewandelen naar een beter en duurzamer bestaan. De werkelijkheid toont inmiddels een groeiende ongelijkheid binnen de landen met een vrije markteconomie, bevestigd door het feit dat het nationaal inkomen steeds meer door de productiefactor “financieel kapitaal” wordt bepaald ten koste van het “menselijk kapitaal”. En Suriname is geen uitzondering. Dat deze ontwikkeling negatieve psychosociale gevolgen heeft, ligt voor de hand. Maar zonder dat het met zoveel woorden is gezegd, lijken de ambities van de nieuwe coalitie in Suriname in lijn te liggen met het concept van Sachs’ klinische economie. Maar formuleringen zijn gemakkelijk gemaakt. De vraag is of het aangetreden nieuwe leiderschap, samengebundeld in de coalitie van Vooruitstrevende Hervormingspartij (VHP), Algemene Bevrijdings- en Ontwikkelingspartij (ABOP), Nationale Partij Suriname (NPS) en de Pertjajah Luhur (PL)4, gereed is om deze ambities waar te maken. Die vraag is meer dan terecht, want opnieuw worden aan de samenleving vooruitzichten van een “blauwe oceaan” geboden. Wordt het streven ondersteund door doeltreffend en herderlijk5 leiderschap voorzien van de noodzakelijke materiële en immateriële hulpbronnen? Ja, was het gezamenlijke en vanzelfsprekende antwoord van de nieuwe coalitiegenoten en ze toonden vertrouwen in elkaar. Ze zouden het anders niet hebben aangepakt. Hopelijk is het geen schijnwaarheid. Het door ons gehouden onderzoek kan een antwoord zijn op de realiteitsgehalte van dat volmondige “Ja”. 4 “Pertjajah Luhur” staat voor “Vol Vertrouwen”. 5 De leider die te midden van zijn “schapen” met zijn doorzettingsvermogen het volstrekte vertrouwen heeft en volledig met zijn “kudde” is verbonden (Taibah, 2020). Hoe Het raamwerk van denken en redeneren voor deze discussie is hierna puntsgewijze op een rij gezet en daarmee is ook de opzet van dit boek geduid.

Оглавление

1 Er is een groep van Surinaamse sleutelfiguren, die met hun besluitvorming de toekomstige sociaal-economische, culturele en politieke gezondheid van het land bepalen. De doelgroep van deze sleutelfiguren is de Surinaamse bevolking met haar vraaggedrag. Dat wil zeggen het tonen van gedrag dat invloed heeft op het gedrag van een sleutelfiguur. De inhoud van dat vraaggedrag gaat over zowel materiële als immateriële behoeften. Een tevreden bevolking impliceert dus dat de sleutelfiguren hebben voldaan aan de invulling van de behoeften. Het land kan als “gezond” worden aangemerkt indien – de maatstaf is arbitrair – een gekwalificeerde meerderheid van de samenleving van rond de 80 procent tevreden is.

2 Dus vraaggedrag van de samenleving resulteert in besluitvorming door de sleutelfiguren. Een doelmatige en doeltreffende besluitvormende sleutelfiguur beheerst het door ons genoemde en ontwikkelde management-drieslags-leer-model (MDL-model) en past het ook toe. De manager als besluitvormer baseert zijn/haar gedrag op regels, inzicht en principes. Het model, dat in hoofdstuk 2 verder wordt uiteengezet, beschrijft de route en de stations die moeten worden gepasseerd om vanuit gestelde doelen tot het gewenste eindresultaat te komen. Centraal in dit model staat het station van waarneembare gedragingen, inclusief verborgen motieven. Het zijn deze motieven die iedere sleutelfiguur meedraagt en die zijn of haar besluitvorming sturen. Wat betreft de route zijn de rails in een gesloten geheel gelegd. Uitgangspunt is dat een sleutelhouder vanuit het bereikte resultaat terugkoppelt op het gestelde doel.

3 De groep van sleutelfiguren wordt geacht te bestaan uit de ministersploeg, de parlementariërs, de hoger opgeleide ambtenaren6 en de Raad van Bestuur van de Vereniging Surinaamse Bedrijfsleven (VSB-Raad), vanaf nu gemakshalve VSB-Raad genoemd. Zij bezitten, zoals gezegd, verborgen motieven en wat wij waarnemen is hun gedrag. Iedere partijleider of fractievoorzitter ziet zich bijvoorbeeld graag geïdentificeerd als de leider die integreert. Degene die zich in staat acht om het “allen voor een en een voor allen” te realiseren. En zij zullen vervolgens ook proberen om dat beeld van integrator te zijn, uit te dragen via hun gedrag. De vraag is echter waarom ze integrator willen zijn. Is dat de oprechte wens om samen iets tot stand te brengen en samen problemen op te lossen? Of is het een angst dat de zelfzucht anders “zichtbaar” wordt? En daarom bijvoorbeeld confrontaties uit de weg te gaan?7 In hoofdstuk 3 krijgt deze groep haar gezicht, waarbij de context waarbinnen de sleutelfiguren opereren vanzelfsprekend wordt meegenomen. Hoe gezond is die context?6 Militaire en paramilitaire ambtenaren of landsdienaren zijn buiten het onderzoek gehouden.7 Zie over de dilemma’s van leiderschap de al bijna dertig jaar oude studie van Robert Blake en Anne Adams McCanse uit 1991, die voortkwam uit het bekende raster van Blake en Mouton en werd gebruikt om aandacht te vestigen op het operationele gedrag van managers. Aan de hand van dit schema zou het gedrag van het Surinaamse leiderschap waarschijnlijk gekenmerkt kunnen worden als ergens tussen “impoverished” en “middle of the road”.

4 Het centraal station van het MDL-model (zie punt B hiervoor) wordt bezet door het waarneembare gedrag en de verborgen motieven van de sleutelfiguren. Dat waarneembare gedrag kan worden getypeerd door profielen van gedrag. De literatuur hierover heeft ons overstelpt met talloze profielen om fenomenen als leiderschap en organisatieverandering te bewerken en te ontwikkelen. Voor Barbara Kellerman een reden om de uitdrukking “leadership industry” te introduceren. Volgens Kellerman een sector goed voor heel veel omzet, maar helaas met een beperkte opbrengst wat betreft kwaliteit van leiderschap. Gelukkig kon worden teruggegrepen op een praktische oplossing door het heldere en eenvoudige schema van Johnson Vickberg en Christfort (2017) te gebruiken. Hun onderzoek, onder bijna 200.000 werkenden, liet zien hoe ideeën worden gegenereerd, hoe besluitvorming tot stand komt en hoe problemen worden opgelost. Zij onderscheidden vier categorieën: “pioneers, drivers, integrators, guardians”, die verschilden in stijl (waarneembaar) en drijfveren (niet waarneembaar). In hoofdstuk 4 wordt dit schema van Johnson Vickberg en Christfort besproken, samen met andere modellen, en wordt onze keuze verantwoord.

5 Voor de oplossing, om verborgen drijfveren achter het getoonde gedrag te ontsluiten, is William Stephensons Q-methode gebruikt (Stephenson, 1953). Hoewel lange tijd in de sociale wetenschappen als omstreden aangemerkt, heeft deze Q-methode zich uiteindelijk als een bruikbaar en valide instrument van onderzoek bewezen. De kritische succesfactor van deze methode is de interpretatie van de verzamelde data. Deze data zijn weergaven van een openbaar gemaakte subjectiviteit, dat wil zeggen de persoonlijke waarderingen die gegeven worden aan concepten die te maken hebben met hun werk. In hoofdstuk 5 worden de Q-methode, de dataverzameling en de data-analyse uiteengezet.

6 Het boek wordt afgesloten met een discussie, gericht op de vraag welke kans van slagen de nieuwe coalitie van Suriname heeft om haar ambitieuze plannen te realiseren. Als kapstok voor deze discussie is de nooit weersproken theorie van De Vree over de grondslagen van sociale en politieke integratie- en desintegratieprocessen gebruikt (De Vree, 1982), ondersteund door de faaltheorie (Dörner, 1996) en de macht-afstand-reductie-theorie (Mulder, 2004). In dit laatste hoofdstuk 6 worden deze theorieën toegelicht en gepresenteerd als een model van escalatie en de-escalatie van sociale en politieke processen. In feite draait de discussie in hoofdstuk 6 om de vraag of de reeks van plannen van het nieuwe bestuur ja dan wel nee kunnen leiden tot hogere intensiteiten van het sociale en politieke proces in Suriname. De andere mogelijkheid is dat ook het nieuwe landsbestuur zal verzanden in een beleid van aanmodderen. Het mechanisme van de bureaucratie, als log apparaat met specialistische kennis en ervaring, laat zich niet eenvoudig opruimen. In dit kader wordt het interessant om de vraag op te werpen wat de betekenis is van de olifant als logo voor de VHP, die zich opwerpt als een partij voor de eenheid en nu ook de grootste politiek partij is. Wordt de olifant het beest in de Surinaamse porseleinkast van culturen?

Suriname

Подняться наверх