Читать книгу Een Mars Van Koningen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 13

HOOFDSTUK DRIE

Оглавление

Thor rende door de nacht, door de chaotische straten van het Koninklijk Hof, verbaasd door alle commotie om hem heen. Massa’s mensen haastten zich onrustig door de straten. Velen droegen fakkels die de nacht oplichtten en donkere schaduwen op gezichten wierpen, terwijl de kasteelklokken onophoudelijk luidden. Het was een lage toon, één keer per minuut, en Thor wist wat dat betekende: dood. De klokken luidden de stervende uit. En er was slechts één persoon voor wie de klokken vannacht zouden luiden: de koning.

Zijn hart bonsde terwijl hij het zich afvroeg. De dolk uit zijn droom flitste aan hem voorbij. Was het waar geweest?

Hij moest het zeker weten. Hij greep een voorbijganger bij de arm, een jongen die de tegenovergestelde richting op rende.

“Waar ga je heen?” vroeg Thor dwingend. “Waarom al die commotie?”

“Heb je het niet gehoord?” schoot de jongen driftig terug. “Onze koning is stervende! Hij is neergestoken! Mensen gaan nu naar de Koninklijke Poort, om meer te weten te komen. Als het waar is, is het verschrikkelijk voor ons allemaal. Kun je het je voorstellen? Een land zonder koning?”

Met die woorden duwde de jongen Thor zijn hand van zich af, draaide zich om en rende de nacht in.

Thor stond daar, zijn hart bonzend, onwillig om de realiteit te erkennen. Zijn dromen, zijn voorgevoelens—het waren meer dan waanbeelden geweest. Hij had de toekomst gezien. Twee keer. En dat beangstigde hem. Zijn krachten gingen dieper dan hij dacht, en ze leken elke dag sterker te worden. Waar zou dit alles naar toe leiden?

Thor probeerde te bedenken waar hij nu naar toe moest. Hij was ontsnapt, maar hij had geen idee wat hij nu moest doen. De Koninklijke wachters—en mogelijk het gehele Koninklijk Hof—zouden ongetwijfeld naar hem uitkijken. Het feit dat Thor was ontsnapt zou hem alleen maar schuldig laten lijken. Maar toch, MacGil was neergestoken terwijl Thor in de gevangenis zat—zou dat hem niet vrijspreken? Of zouden ze denken dat hij slechts deel was van een samenzwering?

Thor kon geen risico’s nemen. Het was overduidelijk dat niemand in het koninkrijk in de stemming was voor rationele gedachten—het leek of iedereen om hem heen op bloed uit was. En waarschijnlijk zou hij de zondebok zijn. Hij moest een schuilplaats vinden, een plek waar hij de storm kon uitzitten en zijn naam kon zuiveren. De veiligste plek om heen te gaan zou ver hier vandaan zijn. Hij moest vluchten, onderdak zoeken in zijn dorp—of nog verder, zo ver mogelijk hier vandaan.

Maar Thor wilde niet de veiligste route nemen; het was niet wie hij was. Hij wilde hier blijven, zijn naam zuiveren, en zijn plek in de Krijgsmacht behouden. Hij was geen lafaard, en hij zou niet vluchten. Meer dan wat dan ook wilde hij MacGil zien voor hij stierf—aangenomen dat hij nog leefde. Hij moest hem zien. Hij voelde een overweldigend schuldgevoel voor het feit dat hij niet in staat was geweest de moord te voorkomen. Waarom was hij vervloekt de dood van de koning te zien als er niets was dat hij eraan kon doen? En waarom had hij gezien dat hij vergiftigd werd, als hij in feite neergestoken werd?

Terwijl Thor alles overdacht, wist hij het ineens: Reece. Reece was de enige die hij kon vertrouwen hem niet aan te geven bij de autoriteiten, en hem zelfs misschien een schuilplek te bieden. Hij voelde dat Reece hem zou geloven. Hij wist dat Thors liefde voor zijn vader oprecht was, en als iemand een kans had om zijn naam te zuiveren, dan was het Reece. Hij moest hem vinden.

Thor sprintte door de steegjes, door de mensenmassa’s heen, terwijl hij wegrende van de Poort van de Koning, richting het kasteel. Hij wist waar Reece zijn kamer was—in de oostelijke vleugel, dicht bij de buitenste stadsmuur—en hij hoopte maar dat Reece er zou zijn. Als hij er was, kon hij misschien zijn aandacht trekken, zodat hij hem kon helpen een weg het kasteel in te vinden. Thor had het vermoeden dat als hij hier bleef hangen, op straat, hij spoedig herkend zou worden. En als deze menigte hem herkende, zou hij aan stukken gescheurd worden.

Terwijl Thor door de nachtelijke straten rende en zijn voeten wegzakten in de modder, bereikte hij eindelijk de stenen muur. Hij bleef er dicht bij en rende er langs, net onder het gezichtsveld van de op wacht staande soldaten.

Terwijl hij dichter bij Reece zijn raam kwam, bukte hij en greep hij een gladde steen van de grond.

Gelukkig waren ze vergeten om zijn oude vertrouwde slinger in beslag te nemen. Hij haalde hem van zijn middel, legde de steen op zijn plek, en wierp. Met zijn feilloze worp wist Thor de steen over de kasteelmuur te schieten, recht door het open raam van Reece zijn kamer. Thor hoorde de steen tegen de binnenmuur aankomen en wachtte. Hij drukte zich dicht tegen de muur aan om te voorkomen dat de wachters van de Koning hem zouden ontdekken.

Er gebeurde niets, en Thors hart zonk in zijn schoenen. Hij vroeg zich af of Reece misschien toch niet in zijn kamer was. Als dat niet het geval was dat zou Thor toch moeten vluchten; er was geen andere manier om hier een veilige schuilplaats te vinden. Hij hield zijn adem in en zijn hart bonsde terwijl hij wachtte en de opening bij Reece zijn raam nauwlettend in de gaten hield.

Na wat aanvoelde als een eeuwigheid, net toen Thor op het punt stond om weg te lopen, zag hij ineens een figuur uit het raam leunen, beide handen op de vensterbank, naar buiten kijkend met een verwarde uitdrukking op zijn gezicht.

Thor ging staan, deed een paar stappen bij de muur vandaan, en hief één arm omhoog.

Reece keek naar beneden en zag hem. Zijn gezicht lichtte op, zelfs vanaf die afstand zichtbaar in het licht van de fakkels, en Thor was opgelucht om blijdschap op zijn gezicht te zien. Dat vertelde hem alles dat hij moest weten: Reece zou hem niet verraden.

Reece gebaarde dat hij moest wachten, en Thor haastte zich terug naar de muur. Hij dook laag toen een wachter zijn kant op kwam.

Thor wachtte voor hij wist niet hoe lang, klaar om op elk moment voor de wachters te moeten vluchten, tot Reece eindelijk verscheen. Hij barstte door een deur in de buitenmuur, hijgend, terwijl hij beide kanten op keek en vervolgens Thor in het oog kreeg.

Reece haastte zich naar hem toe en omhelsde hem. Thor was dolblij. Hij hoorde gepiep, en zag tot zijn genoegen Krohn, die in Reece zijn shirt zat opgekruld. Krohn sprong bijna uit het shirt toen Reece hem pakte en hem aan Thor overhandigde.

Krohn—het kleine witte luipaard welpje dat Thor ooit had gered— sprong in Thors armen. Terwijl Thor hem knuffelde, piepte hij zachtjes en likte hij Thor zijn gezicht.

Reece glimlachte.

“Toen ze je meenamen, probeerde hij je te volgen, en ik heb me over hem ontfermd om te zorgen dat hij veilig was.”

Thor kneep even in Reece zijn onderarm, om zijn waardering te laten blijken. Toen lachte hij, want Krohn bleef hem likken.

“Ik heb jou ook gemist, jongen,” lachte Thor, en kuste hem terug. “Stil nu, anders horen de wachters ons.”

Krohn werd stil, alsof hij het begreep.

“Hoe ben je ontsnapt?” vroeg Reece, verrast.

Thor haalde zijn schouders op. Hij wist niet precies wat hij moest zeggen. Hij voelde zich nog steeds ongemakkelijk wanneer het zijn krachten betrof, die hij niet begreep. Hij wilde niet dat anderen zouden denken dat hij een freak was.

“Ik heb geluk gehad, denk ik,” antwoordde hij. “Ik zag een kans en die heb ik gegrepen.”

“Het verbaasd me dat je niet door een menigte in stukken bent gescheurd,” zei Reece.

“Het is donker,” zei Thor. “Ik denk niet dat iemand me heeft herkend. Nog niet, in ieder geval.”

“Weet je dat elke soldaat in het koninkrijk naar je op zoek is? Weet je dat mijn vader is neergestoken?”

Thor knikte serieus. “Is hij okee?”

Reece zijn gezicht betrok.

“Nee,” antwoordde hij somber. “Hij is stervende.”

Thor was er kapot van. Het was alsof het zijn eigen vader betrof.

“Je weet dat ik er niets mee te maken had, toch?” vroeg Thor hoopvol. Het kon hem niet schelen wat de rest dacht, zolang zijn beste vriend, MacGil zijn jongste zoon, maar wist dat hij onschuldig was.

“Natuurlijk,” zei Reece. “Anders zou ik hier nu toch niet staan.”

Thor werd overspoeld door een golf van opluchting, en greep Reece dankbaar bij zijn schouder.

“Maar de rest van het koninkrijk zal niet zo vertrouwensvol zijn als ik,” voegde Reece toe. “De veiligste plek voor jou is hier ver vandaan. Ik zal je mijn snelste paard geven, een pakket met levensmiddelen, en je ver weg sturen. Je moet je verstoppen tot dit allemaal voorbij is, tot ze de echte moordenaar vinden. Niemand denkt nu helder na.”

Thor schudde zijn hoofd.

“Ik kan niet weggaan,” zei hij. “Dat zou me alleen maar schuldig laten lijken. De anderen moeten weten dat ik dit niet heb gedaan. Ik kan niet van mijn problemen wegrennen. Ik moet mijn naam zuiveren.”

Reece schudde zijn hoofd.

“Als je hier blijft, zullen ze je vinden. Je zult weer gevangen genomen worden—en daarna geëxecuteerd—als je niet eerst door een menigte wordt gedood.”

“Dat is een risico dat ik moet nemen,” zei Thor.

Reece staarde hem een tijdje aan, en zijn blik veranderde van bezorgd naar bewonderend. Uiteindelijk knikte hij langzaam.

“Je bent trots. En dom. Heel dom. Dat is waarom ik je mag.”

Reece glimlachte. Thor glimlachte terug.

“Ik moet je vader zien,” zei Thor. “Ik moet eens kans hebben om hem uit te leggen, face-to-face, dat ik het niet was, dat ik er niets mee te maken had. Als hij besluit me te vervolgen, dan het zij zo. Maar ik heb een kans nodig. Ik wil dat hij het weet. Dat is alles dat ik van je vraag.”

Reece staarde hem ernstig aan. Eindelijk, na wat voelde als een eeuwigheid, knikte hij.

“Ik kan je naar hem toe brengen. Ik ken een weg terug, die naar zijn kamer leidt. Het is gevaarlijk—en als je eenmaal binnen bent, sta je er alleen voor. Er is geen weg terug. Er is dan niets meer dat ik voor je kan doen. Het kan je dood betekenen. Weet je zeker dat je dat risico wil nemen?”

Thor knikte, bloedserieus.

“Goed dan,” zei Reece, en hij wierp Thor ineens een mantel toe.

Thor ving hem en keek verrast naar beneden; toen besefte hij dat Reece dit waarschijnlijk al allemaal gepland had.

Reece glimlachte terwijl Thor naar hem op keek.

“Ik wist dat je dom genoeg was om te willen blijven. Ik had niet anders verwacht van mijn beste vriend.”

Een Mars Van Koningen

Подняться наверх