Читать книгу Een Mars Van Koningen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 14
HOOFDSTUK VIER
ОглавлениеGareth ijsbeerde door zijn kamer, de gebeurtenissen van de nacht herlevend, overspoeld door angst. Hij kon niet geloven wat er tijdens het feestmaal was gebeurd, hoe het allemaal zo fout was gelopen. Hij kon nauwelijks bevatten dat die stomme jongen, die buitenstaander, Thor, op de één of andere manier achter zijn plan was gekomen—en er zelfs in was geslaagd om de drinkbeker te onderscheppen. Gareth dacht terug aan het moment waarop hij Thor had zien opspringen en de drinkbeker weg had zien slaan. Toen hij had gehoord hoe de drinkbeker de stenen vloer raakte en had gezien hoe de wijn over de grond liep, had hij al zijn dromen en ambities ermee zien wegstromen.
Op dat moment werd Gareth geruïneerd. Alles waar hij voor had geleefd werd vernietigd. En toen die hond de wijn had opgelikt en dood neer was gevallen—wist hij dat het voorbij was. Hij zag zijn hele leven aan hem voorbij gaan, hij zag hoe hij ontdekt zou worden, en veroordeeld zou worden tot een leven in de kerker voor poging tot moord op zijn vader. Of erger nog, geëxecuteerd. Het was stom. Hij had het plan nooit moeten doorzetten, hij had nooit die heks moeten bezoeken.
Gareth had in elk geval snel gereageerd en zijn kans gegrepen. Hij was opgesprongen en de eerste geweest om Thor de schuld te geven. Als hij er zo aan terugdacht, was hij trots op zichzelf, op hoe snel hij had gereageerd. Het was een moment van inspiratie geweest, en tot zijn verbazing leek het gewerkt te hebben. Ze hadden Thor meegesleept, en daarna was het feestmaal bijna weer bedaard. Natuurlijk was daarna niets meer hetzelfde, maar in ieder geval was de jongen verdacht.
Gareth bad alleen dat het zo zou blijven. Het was tientallen jaren geleden sinds de laatste moordpoging op een MacGil, en Gareth vreesde een onderzoek, dat ze dieper zouden gaan graven. Terugkijkend wist hij dat het dwaas was geweest om te trachten hem te vergiftigen. Zijn vader was onoverwinnelijk. Gareth had dat moeten weten. Hij was zijn doel voorbij geschoten. En nu had hij het gevoel dat het slechts een kwestie van tijd was voordat ze hem zouden verdenken. Hij moest doen wat hij kon om de schuld in Thor zijn schoenen te schuiven en hem te laten executeren voor het te laat was.
In ieder geval had Gareth zichzelf enigszins verlost: na die gefaalde poging had hij de moord afgeblazen. Nu voelde hij zich opgelucht. Nadat hij zijn plan had zien falen, had hij beseft dat er toch een deel van hem was, diep van binnen, dat zijn vader toch niet wilde doden, dat zijn bloed niet aan zijn handen wilde hebben. Hij zou geen koning worden. Hij zou misschien wel nooit koning worden. Maar na alles wat er gebeurd was had hij daar vrede mee. Hij zou in ieder geval vrij zijn. Hij zou nooit kunnen omgaan met de stress, en dit allemaal nog een keer mee maken: de geheimen, het verdoezelen, de constante angst om ontdekt te worden. Het was simpelweg te veel voor hem. Terwijl hij bleef ijsberen werd het steeds later en eindelijk begon hij wat te kalmeren. Net toen hij weer een beetje tot zichzelf begon te komen, en hij van plan was om naar bed te gaan, klonk er een kabaal, en hij draaide zich om. Zijn deur vloog open en Firth barstte naar binnen, zijn ogen opengesperd, driftig, de kamer instormend alsof hij achterna werd gezeten.
“Hij is dood!” schreeuwde Firth. “Hij is dood! Ik heb hem vermoord. Hij is dood!”
Firth was hysterisch, ijlend, en Gareth had geen idee waar hij het over had. Was hij dronken?
Firth rende door de kamer, gillend, zijn handen hoog—en toen zag Gareth zijn handpalmen, onder het bloed. Zijn gele tuniek was bebloed.
Gareths hart sloeg een slag over. Firth had zojuist iemand gedood. Maar wie?
“Wie is dood?” wilde Gareth weten. “Over wie heb je het?”
Maar Firth was hysterisch, en kon zich niet concentreren. Gareth rende naar hem toe, greep hem stevig bij zijn schouders en schudde hem door elkaar heen.
“Geef antwoord!”
Firth opende zijn ogen en staarde voor zich uit, met de ogen van een wild paard.
“Je vader! De Koning! Hij is dood! Door mijn hand!”
Bij die woorden voelde het of er een mes in zijn eigen hart was gestoken.
Hij staarde Firth aan, met grote ogen, als bevroren, en voelde zijn hele lichaam gevoelloos worden. Hij liet hem los, deed een stap naar achteren, en trachtte op adem te komen. Het bloed bewees dat Firth de waarheid sprak. Hij kon het niet eens bevatten. Firth? De staljongen? De zwakste van al zijn vrienden? Zijn vader gedood?
“Maar… hoe is dat mogelijk?” hijgde Gareth. “Wanneer?”
“Het gebeurde in zijn kamer,” zei Firth. “Nu net. Ik heb hem neergestoken.”
De realiteit van het nieuws begon in te zinken, en Gareth kwam weer bij zinnen; hij zag zijn open deur, rende er naar toe en smeet hem dicht, maar niet voordat hij had gecontroleerd of er geen wachters waren die hem hadden gezien. Gelukkig was de gang leeg. Hij trok de zware ijzeren grendel voor de deur en haastte zich weer door de kamer. Firth was nog steeds hysterisch, en Gareth moest hem zien te kalmeren. Hij had antwoorden nodig.
Hij greep hem bij zijn schouders, draaide hem rond en sloeg hem hard genoeg om hem bij zinnen te brengen. Eindelijk concentreerde Firth zich op hem.
“Vertel me alles,” beval Gareth koud. “Vertel me precies wat er is gebeurd. Waarom heb je dit gedaan?”
“Hoe bedoel je, waarom?” vroeg Firth verward. “Jij wilde hem doden. Je vergif werkte niet. Ik dacht dat ik je kon helpen. Ik dacht dat dat was wat jij wilde.”
Gareth schudde zijn hoofd. Hij greep Firth bij zijn shirt en schudde hem door elkaar.
“Waarom heb je dit gedaan!?” schreeuwde Gareth.
Gareth voelde zijn hele wereld instorten. Geschokt besefte hij dat hij medelijden had met zijn vader. Hij kon het niet begrijpen. Slechts uren geleden had hij niets liever gewild dan hem dood aan de tafel te zien. Nu voelde het idee als de dood van zijn beste vriend. Hij voelde zich overspoeld worden door spijt. Een deel van hem had hem helemaal niet gewild dat hij zou sterven—zeker niet op deze manier. Niet door Firth zijn hand. En niet door een mes.
“Ik begrijp het niet,” jammerde Firth. “Slechts uren geleden probeerde je hem zelf te vermoorden. Je plan met de drinkbeker. Ik dacht dat je dankbaar zou zijn!”
Tot zijn eigen verassing haalde Gareth uit en sloeg Firth in zijn gezicht.
“Ik heb je niet gezegd dit te doen!” spoog Gareth. “Ik heb je nooit gezegd dit te doen. Waarom heb je hem gedood? Kijk naar jezelf. Je zit onder het bloed. Nu zijn we er allebei geweest. Het is slechts een kwestie van tijd voor de wachters ons pakken.”
“Niemand heeft het gezien,” pleitte Firth. “Ik ben tussen de wachten door geglipt. Niemand heeft me gezien.”
“En waar is het wapen?”
“Ik heb het niet achtergelaten,” zei Firth trots. “Ik ben niet dom. Ik heb het weggegooid.”
“En wat voor mes heb je gebruikt?” vroeg Gareth. Zijn hoofd tolde van de implicaties. Hij ging van spijt naar zorg; zijn gedachten vulden zich met elk detail van het spoor dat deze stuntelende dwaas wellicht had achtergelaten, elk detail dat mogelijk naar hem zou kunnen leiden.
“Ik heb er één gebruikt die niet getraceerd kan worden,” zei Firth, trots op zichzelf. “Het was een anoniem mes. Ik heb het in de stallen gevonden. Er waren nog vier anderen van. Het kan niet getraceerd worden,” herhaalde hij.
Gareth voelde zijn hart in zijn schoenen zinken.
“Was het een kort mes, met een rood handvat en een gekromd lemmet? Vastgemaakt op de muur bij mijn paard?”
Firth knikte, een twijfelachtige blik op zijn gezicht.
Gareth keek dreigend.
“Idioot. Natuurlijk is dat mes traceerbaar!”
“Maar er zaten geen markeringen op!” protesteerde Firth. Hij klonk bang, zijn stem trilde.
“Er zitten geen markeringen op het lemmet—maar er zit een markering op het handvat!” riep Gareth. “Onderaan! Je hebt niet goed gekeken. Idioot.” Gareth stapte naar voren, zijn gezicht werd rood. “Het embleem van mijn paard is erin gekerfd. Iedereen die de Koninklijke familie goed kent kan dat mes terug naar mij traceren.”
Hij staarde naar Firth, die niet wist wat hij moest doen. Hij kon hem wel vermoorden.
“Wat heb je ermee gedaan?” drong Gareth aan. “Zeg me dat je het bij je hebt. Zeg me dat je het mee terug hebt genomen. Alsjeblieft.”
Firth slikte.
“Ik heb het weggegooid. Niemand zal het ooit vinden.”
Gareth grijnsde.
“Waar precies?”
“Ik heb het in de stenen stortgoot gegooid, in de kamerpot van het kasteel. Ze legen de pot elk uur in de rivier. Geen zorgen, mijn heer. Het ligt nu diep op de bodem van de rivier.”
Plotseling begonnen de kasteelklokken te luiden. Gareth draaide zich om en rende naar het open raam. Zijn hart werd overspoeld door paniek. Hij keek naar buiten en zag de chaos en commotie, de menigten die zich om het kasteel heen verzamelden. Die luidende klokken konden slechts één ding betekenen: Firth loog niet. Hij had de koning gedood.
Gareth voelde zijn lichaam ijzig koud worden. Hij kon niet bevatten dat hij zo’n kwaad in werking had gezet. En dat uitgerekend Firth het had uitgevoerd.
Er klonk een plotseling gebonk op zijn deur, en terwijl hij open sloeg, haastten meerdere Koninklijke wachters zich naar binnen. Voor een moment wist Gareth zeker dan ze hem zouden arresteren.
Maar tot zijn verassing stopten ze.
“Mijn Heer, uw vader is neergestoken. Er is wellicht een huurling in het kasteel. Zorg dat u veilig in uw kamer blijft. Hij is ernstig gewond.”
De haren op Gareths nek gingen overeind staan bij dat laatste woord.
“Gewond?” herhaalde Gareth. Het woord bleef bijna in zijn keel steken. “Leeft hij nog dan?”
“Ja, mijn Heer. En God helpe hem, hij zal het overleven en ons vertellen wie deze afschuwelijke misdaad heeft begaan.”
Met een korte buiging haastte de wachter zich de kamer uit, en sloeg de deur achter zich dicht. Gareth werd overvallen door woede. Hij greep Firth bij zijn schouders, duwde hem de kamer door en sloeg hem tegen een stenen muur aan.
Firth staarde terug, zijn ogen wijd open gesperd, verafschuwd, sprakeloos.
“Wat heb je gedaan?” schreeuwde Gareth. “Nu zijn we er allebei geweest!”
“Maar… maar…” stamelde Firth, “… ik wist zeker dat hij dood was!”
“Je weet zoveel dingen zeker,” zei Gareth, “en je hebt het altijd verkeerd!”
Ineens bedacht Gareth iets.
“Die dolk,” zei hij. “We moeten hem zien te vinden, voor het te laat is.”
“Maar ik heb hem weggegooid, mijn heer,” zei Firth. “Hij ligt op de bodem van de rivier!”
“Je hebt hem in de kamerpot gegooid. Dat betekent niet dat hij al in de rivier ligt.”
“Maar dat is wel zeer waarschijnlijk!” zei Firth.
Gareth kon het gestuntel van deze idioot niet meer aan. Hij barstte langs hem heen, de deur uit, Firth op zijn hielen.
“Ik ga met je mee. Ik zal je precies laten zien waar ik hem heb gegooid,” zei Firth.
Gareth stopte in de hal, draaide zich om en staarde Firth aan. Hij zat onder het bloed, en Gareth was verbaasd dat de bewakers het niet eens hadden gezien. Ze hadden geluk gehad. Firth was nu een grotere risicofactor dan ooit.
“Ik zeg dit slechts één keer,” gromde Gareth. “Ga direct terug naar mijn kamer, doe andere kleren aan, en verbrand deze. Zorg dat je alle bloedsporen verwijderd. En verdwijn dan uit dit kasteel. Blijf vannacht bij me weg. Heb je me begrepen?”
Gareth duwde hem achteruit, draaide zich om en rende. Hij sprintte door de hal, rende over de stenen wenteltrap naar beneden, richting de kwartieren van de bedienden.
Eindelijk barstte hij de kelder in, en meerdere bedienden keken verbaasd naar hem op. Ze waren net bezig met het schrobben van enorme potten en kokende emmers water. Grote vuren raasden in de ovens, en de bedienden, die bevlekte schorten droegen, baadden in het zweet.
Aan de verre zijde van de kamer zag Gareth een enorme kamerpot. Afval kwam uit een schacht naar beneden vallen en deed het water elke minuut opspatten.
Gareth rende naar de dichtstbijzijnde bediende en greep wanhopig zijn arm.
“Wanneer is de pot voor het laatst geleegd?” vroeg Gareth.
“Hij is slechts enkele minuten geleden meegenomen naar de rivier, mijn heer.”
Gareth draaide zich om en rende de kamer uit. Hij sprintte door de kasteelhallen, terug de wenteltrap op, de koele nachtlucht in. Hij rende over het grasveld richting de rivier, snakkend naar adem.
Toen hij dichterbij kwam, vond hij een plek om zich te verstoppen, achter een grote boom, vlak bij de oever. Hij keek toe hoe twee bedienden de enorme ijzeren pot optilden en hem in de woeste stroming van de rivier leegden.
Hij keek toe tot de pot ondersteboven hing, tot alles wat erin zat eruit was, tot ze de pot weer terughaalden en teruggingen naar het kasteel.
Eindelijk, Gareth was tevreden. Niemand had een mes gezien. Waar het ook was, het lag nu in de rivier, waar het zou worden weggewassen in anonimiteit. Als zijn vader deze nacht zou sterven, zou er geen bewijsmateriaal over zijn om de moordenaar op te kunnen sporen.
Of wel?