Читать книгу Een Heerschappij Van Koninginnen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 15
HOOFDSTUK VIJF
ОглавлениеAlistair knielde op de stenen, haar knieën trillend van de kou, en zag het eerste licht van de eerste zon over de Zuidelijke Eilanden vallen. Het hulde de bergen en de valleien in een zachte gloed. Haar handen, die geboeid waren aan de houten stokken, trilden hevig. Ze zat op handen en knieën, haar nek rustend op de plek waar zoveel anderen voor haar hun nek hadden neergelegd. Ze keek naar beneden en zag het bloed, de inkepingen in het cederhout waar de messen waren neergekomen. Terwijl haar huid het raakte, kon ze de tragische energie van het hout voelen. Ze voelde de laatste momenten, de laatste emoties van alle vermoordde mensen die hier voor haar hadden gelegen. Haar hart kromp samen van ellende.
Alistair keek trots op naar de opkomende zon, en had het onwerkelijke gevoel dit haar laatste zonsopkomst zou zijn. Ze koesterde het, meer dan ze ooit had gedaan. Het was een frisse ochtend, en er waaide een zacht briesje. De Zuidelijke Eilanden waren nog mooier dan ooit. Het was de meest schitterende plek die ze ooit had gezien; bomen bloeiden in oranje en rode en roze en paarse tinten, en hingen vol vruchten. Het was een vruchtbare plek. Paarse ochtendvogels en grote, oranje bijen waren al druk in de weer, en de snoof de zoete geur van bloemen op. De mist glinsterde in het licht en gaf alles een magisch gevoel. Ze had nog nooit eerder zo’n band gevoeld met een plek; het was een land, wist ze, waar ze met plezier voor eeuwig had kunnen blijven wonen.
Alistair hoorde het geschuifel van laarzen over de stenen, en ze zag Bowyer naderen. Hij boog zich over haar heen, zijn grote laarzen schrapend over de stenen. Hij had een enorme dubbele bijl in zijn hand, die losjes langs zijn zij hing, en hij keek fronsend op haar neer.
Achter hem zag Alistair honderden Zuidelijke Eilanders in een cirkel om haar heen staan, allemaal mannen die trouw aan hem waren. Ze stonden een goede twintig meter bij haar vandaan, en creëerden een open plek voor haar en Bowyer. Niemand wilde te dicht in de buurt zijn wanneer het bloed werd vergoten.
Bowyer hield de bijl met jeukende vingers vast. Hij verlangde er duidelijk naar om de klus te klaren. Zo kon in zijn ogen zien hoe graag hij Koning wilde zijn.
Alistair haalde geruststelling uit slechts één ding: hoe onrechtvaardig dit ook was, haar offer zou Erec laten leven. Dat betekende meer voor haar dan haar eigen leven.
Bowyer leunde naar voren en fluisterde naar haar, zacht genoeg zodat niemand anders het kon horen:
“Ik kan je verzekeren dat je genadeslag een snelle zal zijn,” zei hij. Ze voelde zijn muffe adem in haar nek. “En die van Erec ook.”
Alistair keek hem verward aan.
Hij glimlachte naar haar, een kleine glimlach die alleen voor haar was gereserveerd, een glimlach die niemand anders kon zien.
“Dat klopt,” fluisterde hij. “Het zal niet vandaag gebeuren; het zal wellicht de komende manen niet gebeuren. Maar op een dag, wanneer hij het het minst verwacht, zal je man mijn mes in zijn rug aantreffen. Dat wilde ik je nog vertellen, voor ik je naar de hel stuur.”
Bowyer deed twee stappen naar achteren, klemde zijn vingers stevig om de schacht van de bijl, en kraakte zijn nek, klaar om haar te doden.
Alistairs hart ging hevig tekeer terwijl ze daar knielde en het tot haar doordrong hoe kwaadaardig deze man was. Hij was niet alleen ambitieus, maar ook een lafaard en een leugenaar.
“Laat haar gaan!” beval een stem die zich door de stille ochtend boorde.
Alistair draaide haar hoofd voor zover ze kon en was geschokt en dankbaar toen ze Erecs moeder en zus zag staan, met een woeste blik in hun ogen.
“Ze is onschuldig!” riep Erecs moeder uit. “Je mag haar niet doden!”
“Je wil een vrouw doden!?” riep Dauphine uit. “Ze is een vreemdeling. Laat haar gaan. Stuur haar terug naar haar land. Ze hoeft niet bij onze affaires betrokken te worden.”
Bowyer draaide zich naar hen om en bulderde:
“Ze is een vreemdeling die onze Koningin wilde worden. Om onze voormalige Koning te vermoorden.”
“Je bent een leugenaar!” riep Erecs moeder. “Je wilde niet uit de fontein van waarheid drinken!”
Bowyer liet zijn blik over de menigte glijden.
“Is er iemand die het waagt mij uit te dagen?” schreeuwde hij uitdagend.
Alistair keek hoopvol naar de mensen; maar één voor één lieten de dappere krijgers, de meesten van Bowyers stam, hun hoofd zakken. Geen van hen leek bereid om de confrontatie met hem aan te gaan.
“Ik ben jullie kampioen,” bulderde Bowyer. “Ik heb alle tegenstanders verslagen tijdens het toernooi. Er is hier niemand die me kan verslaan. Niemand. Als er wel iemand is, dan daag ik hem uit nu naar voren te stappen.”
“Niemand, behalve Erec!” riep Dauphine uit.
Bowyer draaide zich om en keek haar dreigend aan.
“En waar is hij nu? Stervende. Wij Zuidelijke Eilanders verdienen beter dan een invalide als Koning. Ik ben je Koning. Ik ben de eerstvolgende kampioen. Volgens de wetten van dit land. Zoals mijn vaders vader Koning was voor Erecs vader.”
Erecs moeder en Dauphine stormden naar voren om hem tegen te houden; maar ze werden door zijn mannen vastgegrepen en naar achteren getrokken. Alistair zag Erecs broer, Strom, met zijn polsen achter zijn rug vastgebonden; ook hij verzette zich, maar kon niet losbreken.
“Hier zal je voor boeten, Bowyer!” riep Strom uit.
Maar Bowyer negeerde hem. In plaats daarvan draaide hij zich om naar Alistair, en ze kon aan zijn ogen zien dat hij vastbesloten was om verder te gaan. Haar tijd was gekomen.
“Tijd is gevaarlijk als verraad aan jouw kant staat,” zei Alistair tegen hem.
Hij keek fronsend op haar neer; ze had duidelijk een gevoelige snaar geraakt.
“En die woorden zullen je laatste zijn,” zei hij.
Bowyer tilde de bijl ineens hoog boven zijn hoofd.
Alistair sloot haar ogen. Ze wist dat ze over een seconde niet meer in deze wereld zou zijn.
Met haar ogen gesloten voelde Alistair de tijd vertragen. Beelden flitsen aan haar voorbij. Ze zag de eerste keer dat ze Erec had ontmoet, in de Ring, in het kasteel van de Hertog, waar ze als dienstmeisje had gewerkt. Het was liefde op het eerste gezicht geweest. Ze voelde haar liefde voor hem, een liefde die ze vandaag nog steeds voor hem voelde. Het brandde in haar. Ze zag haar broer, Thorgrin, en om de één of andere reden zag ze hem niet in de Ring, in het Koninklijk Hof, maar in een ver land, op zee, verbannen uit de Ring. En ze zag haar moeder. Ze zag haar op de rand van een klif staan, voor haar kasteel, hoog boven de zee, voor een loopbrug. Ze zag hoe haar moeder haar armen uitstrekte en liefdevol naar haar glimlachte.
“Mijn dochter,” zei ze.
“Moeder,” zei Alistair, “ik kom naar u toe.”
Maar tot haar verrassing schudde haar moeder langzaam haar hoofd.
“Het is je tijd nog niet,” zei ze. “Je leven op deze aarde is nog niet voltooid. Je hebt nog een grote lotsbestemming voor je.”
“Maar hoe, Moeder?” vroeg ze. “Hoe kan ik overleven?”
“Je bent groter dan deze aarde,” antwoordde haar moeder. “Dat mes, dat metaal des doods, is van deze aarde. Je boeien zijn van deze aarde. Dat zijn aardse beperkingen. Maar het zijn alleen beperkingen als jij gelooft dat ze dat zijn. Jij bent een ziel en licht en energie. Dat is waar je kracht ligt. Jij staat erboven. Je laat jezelf tegenhouden door fysieke belemmeringen. Jouw probleem is niet je kracht; het is je vertrouwen. Vertrouwen in jezelf. Hoe sterk is je geloof?”
Terwijl Alistair daar knielde, trillend, haar ogen gesloten, galmde haar moeders vraag door haar hoofd.
Hoe sterk is je geloof?
Alistair liet zich gaan. Ze vergat haar boeien, en leverde zich over aan haar geloof. Ze begon haar geloof in de fysieke belemmeringen van de wereld los te laten, en verschoof het naar de opperste kracht, de enige kracht die boven al het andere in de wereld uit steeg. Een kracht die deze wereld had gecreëerd. Een kracht die dit alles had gecreëerd. Dat was de kracht waar ze mee in lijn moest komen.
Een fractie van een seconde later voelde Alistair een plotselinge warmte door haar lichaam stromen. Het voelde alsof ze in brand stond. Ze was onoverwinnelijk, groter dan alles. Ze voelde vlammen uit haar handpalmen komen, ze voelde haar geest zoemen en zwermen. Ze voelde een enorme hitte in haar voorhoofd, tussen haar ogen. Ze voelde dat ze sterker was dan alles, sterker dan haar boeien, sterker dan alle materiele dingen.
Alistair deed haar ogen open, en terwijl de tijd weer begon te versnellen, keek ze op. Ze zag Bowyer de bijl op haar af brengen, een dreigende blik in zijn ogen.
In één beweging draaide Alistair zich om. Ze tilde haar armen op en deze keer braken haar boeien alsof het twijgjes waren. Bliksemsnel stond ze op, richtte haar handpalm op Bowyer, en terwijl zijn bijl naar beneden kwam, gebeurde er iets ongelofelijks: de bijl loste op in het niets. Hij veranderde in as en stof en viel in een hoopje voor haar voeten.
Bowyer zwaaide naar beneden, maar hij had niets meer in zijn hand. Hij struikelde en viel op zijn knieën.
Alistairs aandacht werd getrokken door het zwaard van een soldaat, aan de andere kant van de open plek. Ze strekte haar andere hand uit en beval het zwaard naar haar toe te komen; op dat moment kwam het zwaard uit de schede omhoog en vloog door de lucht, recht in haar uitgestrekte hand.
Alistair greep het zwaard vast, draaide om haar as, tilde het hoog op en bracht het neer op Bowyers nek.
De menigte snakte naar adem bij het geluid van staal dat zich door vlees boorde. Bowyer werd onthoofd en zakte levenloos op de grond.
Hij lag daar, dood, op precies dezelfde plek als waar hij Alistair enkele seconden eerder had willen doden.
Er kwam een schreeuw uit de menigte, en Alistair zag Dauphine losbreken uit de greep van de soldaat. Toen griste ze zijn dolk van zijn riem en sneed ze zijn keel door. In dezelfde beweging draaide ze om haar as en sneed ze Stroms touwen door. Strom reikte onmiddellijk naar achteren, greep een zwaard van de riem van een soldaat, en doodde drie van Bowyers mannen voor ze zelf maar konden reageren.
Nu Bowyer dood was, ontstond er een moment van twijfeling. De menigte wist duidelijk niet wat ze moesten doen. Er rees geschreeuw op. Zijn dood was een aanmoediging voor degenen die tegen hun wil voor hem hadden gevochten. Ze keken opnieuw naar hun alliantie, zeker nu tientallen van Erecs trouwe mannen door de rangen braken en naar Strom toe renden om met hem tegen Bowyers mannen te vechten.
Al snel bleek dat Erecs mannen in het voordeel waren. Er werden allianties gevormd; Bowyers mannen werden overrompeld en vluchtten over het plateau naar de rotsachtige berghelling. Strom en zijn mannen joegen hen op.
Alistair stond daar, het zwaard nog steeds in haar hand, en keek toe hoe er een grote strijd ontstond. Geschreeuw en hoorns echoden door de heuvels, en het hele eiland leek bij elkaar te komen voor het gevecht. Het geluid van kletterende wapenrustingen en de doodskreten van mannen vulden de ochtend, en Alistair wist dat er een burgeroorlog was uitgebroken.
Alistair hield haar zwaard omhoog, glinsterend in de zon, en wist dat ze was gered door de gratie van God. Ze voelde zich herboren, machtiger dan ooit tevoren. Haar lotsbestemming riep haar. Ze zwol van optimisme. Bowyers mannen zouden gedood worden, wist ze. Het recht zou geschieden. Erec zou herstellen. Ze zouden trouwen. En spoedig zou zij Koningin van de Zuidelijke Eilanden zijn.