Читать книгу Een Lot Van Draken - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 15

HOOFDSTUK VIJF

Оглавление

Gareth zat op zijn vaders troon in de Grote Hal, en wreef zijn handen over de gladde, houten armleuningen. Hij keek uit over duizenden van zijn onderdanen, die opeengepakt in de kamer stonden. Mensen waren uit alle hoeken van de Ring toegestroomd om dit bijzondere moment mee te maken, om te zien of hij het Zwaard van het Lot zou kunnen optillen. Om te zien of hij de Uitverkorene was. De mensen hadden al sinds zijn vader nog jong was niet meer de kans gehad om het Zwaard van het Lot te zien—en niemand leek het te willen missen. De spanning hing als een wolk in de lucht.

Gareth zelf was verdoofd door de anticipatie. Terwijl hij toekeek hoe steeds meer mensen de kamer in stroomden, begon hij zich af te vragen of zijn vaders adviseurs gelijk hadden gehad, of het inderdaad een slecht idee was geweest om de heffing in de Grote Hal te houden en deze open te stellen voor het publiek. Ze hadden aangedrongen om het in de kleine Kamer van het Zwaard te doen; ze hadden geredeneerd dat als hij dan faalde, er in ieder geval weinig mensen zouden zijn om het te zien. Maar Gareth vertrouwde zijn vaders mensen niet; hij voelde zich zelfverzekerd over zijn lotsbestemming, en hij wilde dat het hele koninkrijk getuige zou zijn van zijn prestatie, zodat ze konden zien dat hij de Uitverkorene was. Hij wilde dat het moment werd vastgelegd. Het moment dat zijn lotsbestemming zou arriveren.

Gareth had met veel flair de kamer betreden, vergezeld door zijn adviseurs. Hij droeg zijn kroon en mantel en had zijn scepter vast—hij wilde dat ze allemaal zagen dat hij, en niet zijn vader, de ware Koning was, de ware MacGil. Zoals hij had verwacht, had het niet lang geduurd voordat hij echt het gevoel had dat dit zijn kasteel was, dat deze mensen zijn onderdanen waren. Hij wilde nu dat zijn mensen het zouden voelen, dat zijn macht voor iedereen zichtbaar was. Na vandaag zouden ze zeker weten dat hij hun enige ware koning was.

Maar nu Gareth daar zat, alleen op de troon, wist hij het ineens niet zo zeker meer. Hij staarde naar de lege ijzeren staven in het midden van de kamer waar het zwaard op zou worden geplaatst, die werden verlicht door een straal zonlicht die door het plafond viel. Het gewicht van wat hij op het punt stond te doen drong tot hem door; het was een onomkeerbare stap, en hij kon niet meer terug. Wat als hij faalde? Hij probeerde de gedachte uit zijn hoofd te verdringen.

Aan de andere kant van de kamer opende de enorme deur zich met een luid gekraak. Het werd ineens muisstil in de kamer. Een tiental van de sterkste handen in het hof marcheerde naar binnen. Ze hielden het zwaard tussen zich in, gebukt onder het gewicht. Er stonden zes mannen aan elke kant. Ze liepen langzaam, stap voor stap, en droegen het zwaard naar zijn rustplaats.

Gareths hartslag versnelde terwijl hij toekeek hoe het zwaard dichterbij kwam. Eventjes verloor hij zijn vertrouwen—als deze twaalf mannen, groter dan hij ooit had gezien, het zwaard al nauwelijks konden vast houden, wat voor kans had hij dan? Maar hij trachtte de gedachte uit zijn hoofd te zetten—het was tenslotte het Zwaard van het Lot, en het ging niet om kracht. Hij dwong zichzelf zich te herinneren aan het feit dat het zijn lotsbestemming was om hier te zijn, om de eerstgeborene te zijn van de MacGils, om Koning te zijn. Hij speurde de menigte af, op zoek naar Argon; om de één of andere reden had hij een plotseling, intens verlangen om zijn raad te vragen. Dit was de tijd dat hij hem het meest nodig had. Om de één of andere reden kon hij niemand anders bedenken. Maar Argon was natuurlijk nergens te bekennen.

Eindelijk bereikten de twaalf mannen het midden van de kamer. Ze droegen het zwaard naar de zonnestraal, en legden het neer op de ijzeren staven. Het landde met een weergalmend gekletter, en het geluid sneed door de kamer. Iedereen zweeg.

De menigte ging instinctief uiteen, om ruimte te maken voor Gareth.

Gareth stond langzaam op van zijn troon. Hij zwolg in het moment en genoot van alle aandacht. Hij kon alle ogen op hem voelen. Hij wist dat er nooit meer een moment als dit zou komen, wanneer het gehele koninkrijk naar hem keek, zo intens, al zijn bewegingen analyserend. Hij had dit moment al zo vaak in zijn hoofd zien spelen sinds hij een kind was, en nu was het dan eindelijk zo ver. Hij wilde dat het langzaam ging.

Hij liep de trap van de troon af, en koesterde elke stap die hij nam. Hij liep over het rode tapijt, voelend hoe zacht het was onder zijn voeten, dichter en dichter naar de zonnestraal, naar het zwaard. Terwijl hij liep, voelde het alsof hij droomde. Het leek of hij buiten zichzelf trad. Een deel van hem voelde alsof hij al vele malen over dit tapijt had gelopen. In zijn dromen had hij het zwaard al een miljoen keer opgetild. Het zorgde dat hij er zeker van was dat hij voorbestemd was het op te tillen, dat hij naar zijn lotsbestemming liep.

In gedachten zag hij al voor zich hoe het zou gaan: hij zou vastberaden naar voren stappen, met één hand naar voren reiken, en terwijl zijn onderdanen naar voren leunden, zou hij het met een dramatische zwaai boven zijn hoofd heffen. Ze zouden allemaal naar adem snakken en op hun gezicht vallen en verklaren dat hij de Uitverkorene was, de belangrijkste MacGil koning die ooit had geregeerd, degene die voorbestemd was voor eeuwig te regeren. Ze zouden wenen van vreugde. Ze zouden van angst in elkaar duiken. Ze zouden God bedanken dat zij dit moment mochten meemaken. Ze zouden hem vereren als een god.

Gareth naderde het zwaard. Hij was er nu slechts enkele stappen van verwijderd, en hij voelde hoe hij trilde van binnen. Terwijl hij de zonnestraal binnenstapte was hij, ondanks het feit dat hij het zwaard al vele malen had aanschouwd, verbijsterd door hoe mooi het was. Hij was er nog nooit zo dichtbij geweest, en het veraste hem. Het was intens. Het had een lang, glimmend lemmet, gemaakt van een materiaal dat niemand kende, en het meest sierlijke gevest dat hij ooit had gezien, gebonden met een fijne, zijdeachtige doek, bekleed met allerlei juwelen en getooid met een valk. Hij nam nog een stap dichterbij en voelde de krachtige energie die van het zwaard af kwam. Het leek te pulseren. Hij kon nauwelijks ademen. Nog even en het zou in zijn hand liggen. Hoog boven zijn hoofd. Glimmend in het zonlicht, en iedereen zou het zien.

Hij, Gareth, de Geweldige.

Gareth strekte zijn arm en legde zijn rechterhand op het handvat. Langzaam sloot hij zijn vingers erom heen. Hij voelde elke juweel, alle contouren. Hij was geëlektrificeerd. Er ging een intense energie door zijn handpalm, door zijn arm, door zijn hele lichaam. Hij had nog nooit zoiets gevoeld. Dit was zijn moment. Dit was het moment.

Gareth wilde geen risico nemen: hij sloot tevens zijn andere hand om het handvat. Hij sloot zijn ogen, zijn ademhaling oppervlakkig.

Als het de goden pleziert, sta me dan toe dit zwaard op te tillen. Geef me een teken. Laat me zien dat ik Koning ben. Laat me zien dat ik voorbestemd ben om te heersen.

Gareth bad in stilte, wachten op een antwoord, op een teken, op het perfecte moment. Maar de seconden gingen voorbij, een volle tien seconden. Het hele koninkrijk keek toe, en hij hoorde niets.

Toen, plotseling, zag hij het gezicht van zijn vader dat dreigend op hem neerkeek.

Gareth opende zijn ogen in afschuw, en trachtte het beeld uit zijn gedachten te krijgen. Zijn hart bonsde, en hij had het gevoel dat het een slecht voorteken was.

Het was nu of nooit.

Gareth leunde naar voren en probeerde, met al zijn macht, het zwaard op te tillen. Hij gaf alles dat hij had, tot zijn hele lichaam trilde, stuiptrekkend bijna.

Het zwaard gaf niet mee. Het was alsof hij probeerde de hele planeet op te tillen.

Gareth probeerde het harder, harder, en harder. Uiteindelijk was hij zichtbaar aan het grommen.

Enkele momenten laten stortte hij ineen.

Het zwaard had geen centimeter bewogen.

Terwijl hij de grond raakte, snakte iedereen naar adem. Meerdere van zijn adviseurs haastten zich naar hem toe om te kijken of hij in orde was, en hij duwde hen gewelddadig aan de kant. Beschaamd krabbelde hij overeind en stond hij op.

Vernederd keek Gareth om zich heen, om te zien hoe zijn onderdanen hem nu zouden zien.

Ze hadden zich al omgedraaid en schuifelden de ruimte uit. Gareth zag de teleurstelling op hun gezichten. In hun ogen was hij slechts de zoveelste die gefaald had. Hij was niet de voorbestemde en uitverkoren MacGil. Hij was niets. Slechts een prins die zich de troon had toegeëigend.

Gareth brandde van schaamte. Hij had zich nog nooit zo eenzaam gevoeld als op dat moment. Alles dat hij zich had voorgesteld, al sinds hij een kind was, was een leugen geweest. Een waanbeeld. Hij had geloofd in zijn eigen fabel.

En het verscheurde hem.

Een Lot Van Draken

Подняться наверх