Читать книгу Een Lot Van Draken - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 16
HOOFDSTUK ZES
ОглавлениеGareth ijsbeerde door zijn kamer. Zijn hoofd tolde. Hij was verbijsterd door zijn eigen falen om het zwaard op te tillen, en probeerde de gevolgen te verwerken. Hij voelde zich verdoofd. Hij kon nauwelijks geloven dat hij zo stom was geweest om te proberen het zwaard op te tillen, het Zwaard van het Lot, het zwaard dat geen MacGil ooit op had kunnen tillen. Waarom had hij gedacht dat hij beter zou zijn dan zijn voorvaderen? Waarom had hij aangenomen dat hij anders zou zijn?
Hij had het moeten weten. Hij had voorzichtig moeten zijn, hij had zichzelf nooit moeten overschatten. Hij had simpelweg tevreden moeten zijn met het feit dat hij zijn vaders troon had. Waarom had hij meer gewild?
Nu wisten al zijn onderdanen dat hij niet de Uitverkorene was; nu zou zijn heerschappij hierdoor getekend zijn; nu zouden ze misschien meer reden hebben om hem te verdenken voor de dood van zijn vader. Hij zag nu al dat iedereen met andere ogen naar hem keek, alsof hij een geest was, alsof ze zichzelf al voor aan het bereiden waren op de volgende koning.
Wat nog erger was, Gareth voelde zich voor het eerst in zijn leven onzeker over zichzelf. Hij had zijn hele leven zijn lotsbestemming duidelijk voor ogen gehad. Hij had zeker geweten dat hij voorbestemd was om zijn vader op te volgen, te heersen en het zwaard op te tillen. Zijn zelfverzekerdheid had een behoorlijke deuk opgelopen. Hij wist niets meer zeker.
Maar wat hij het ergste vond, was dat hij het beeld van zijn vaders gezicht maar voor zich bleef zien. Was dat zijn wraak?
“Bravo,” klonk een langzame, sardonische stem.
Gareth draaide zich met een ruk om, geschokt dat er nog iemand bij hem in zijn kamer was. Hij herkende de stem meteen; het was een stem waar hij door de jaren heen heel bekend mee was geworden, een stem die hij was gaan haten. Het was de stem van zijn vrouw.
Helena.
Daar stond ze, in een hoek van de kamer, hem observerend terwijl ze haar opium pijp rookte. Ze inhaleerde diep, hield de rook binnen, en liet die toen langzaam ontsnappen. Haar ogen waren rood, en hij kon zien dat ze al te lang had gerookt.
“Wat doe je hier?” vroeg hij.
“Dit is mijn bruidskamer,” antwoordde ze. “Ik kan hier alles doen wat ik wil. Ik ben je vrouw en je koningin. Vergeet dat niet. Ik heers net zo goed over dit koninkrijk als jij. En na je debacle vandaag, zou ik de term heersen erg losjes gebruiken.”
Gareths gezicht brandde rood. Helena had altijd een manier om hem op de laagste plek te raken, altijd op het verkeerde moment. Hij verachtte haar meer dan alle vrouwen in zijn leven. Hij kon nauwelijks bevatten dat hij had ingestemd met haar te trouwen.
“Is dat zo?” spoog Gareth. Hij draaide zich om en liep ziedend op haar af. “Je vergeet dat ik Koning ben, jij hoer, en ik zou je gevangen kunnen zetten, net als iedereen in mijn koninkrijk, of je nu mijn vrouw bent of niet.”
Ze lachte hem uit en snoof spottend.
“En dan?” beet ze. “Gaan je nieuwe onderdanen dan aan je seksualiteit twijfelen? Nee, dat betwijfel ik ten zeerste. Niet in de listige wereld van Gareth. Niet in het hoofd van de man die meer dan wie dan ook geeft om wat andere mensen van hem denken.”
Gareth stopte voor haar, en besefte dat ze dwars door hem heen keek. Het irriteerde hem tot op het bot. Hij begreep haar dreigement en besefte dat met haar in discussie gaan hem geen goed zou doen. Dus stond hij daar, zwijgend, wachtend, zijn vuisten gebald.
“Wat wil je?” zei hij langzaam, terwijl hij zichzelf ervan trachtte te weerhouden iets stoms te doen. “Je komt niet naar me toe tenzij je iets van me wilt.”
Ze lachte spottend.
“Ik neem wat ik wil. Ik ben niet gekomen om je om iets te vragen, maar om je iets te vertellen: je hele koninkrijk heeft zojuist gadegeslagen hoe je faalde het zwaard op te tillen. Waar laat dat ons?”
“Hoe bedoel je, ons?” vroeg hij, terwijl hij zich afvroeg waar ze heen wilde.
“Je mensen weten nu wat ik altijd heb geweten: dat je een mislukkeling bent. Dat je niet de Uitverkorene bent. Gefeliciteerd. Nu is het ten minste officieel.”
Hij keek haar dreigend aan.
“Mijn vader faalde het zwaard op te tillen. Dat heeft hem er niet van weerhouden om effectief als Koning te regeren.”
“Maar het beïnvloedde zijn heerschap,” beet ze. “Ieder moment.”
“Als je zo ontevreden bent met mijn onvermogen,” zei Gareth woedend, “waarom rot je dat niet gewoon op? Verlaat me! Laat ons bespottelijke huwelijk achter je. Ik ben nu Koning. Ik heb je niet meer nodig.”
“Ik ben blij dat je dat ter sprake brengt,” zei ze, “want dat is precies waarom ik hier ben gekomen. Ik wil dat je ons huwelijk officieel beëindigd. Ik wil scheiden. Er is een man waar ik van hou. Een echte man. Eén van je ridders. Hij is een krijger. We zijn verliefd, het is echte liefde. Ik heb nog nooit zoiets gehad. Ik wil scheiden, zodat ik deze affaire niet meer geheim hoef te houden. Ik wil onze liefde kenbaar maken. En ik wil met hem trouwen.”
Gareth staarde haar aan, geschokt. Hij voelde zich hol van binnen, alsof iemand zojuist een dolk door zijn borst had geduwd. Waarom moest Helena juist nu opduiken? Waarom uitgerekend nu? Het was teveel voor hem. Het voelde alsof de hele wereld hem trapte terwijl hij op de grond lag.
Ondanks alles besefte Gareth zich verast dat hij diepe gevoelens had voor Helena, want toen hij haar woorden hoorde, toen zij hem vroeg om te scheiden, deed het iets met hem. Het deed hem verdriet. Ondanks alles deed het hem beseffen dat hij niet van haar wilde scheiden. Als het van hem kwam, was het nog tot daar aan toe; maar als het van haar kwam, was het iets anders. Hij wilde niet dat ze haar zin zou krijgen, niet zo gemakkelijk.
Bovenal vroeg hij zich af hoe een scheiding zijn koningschap zou beïnvloeden. Een gescheiden Koning zou wellicht teveel vragen doen rijzen. En ondanks alles besefte hij dat hij jaloers was op deze ridder. En hij verachtte het dat ze zijn gebrek aan mannelijkheid inwreef. Hij wilde wraak. Op hen beiden.
“Geen sprake van,” beet hij. “Je bent aan mij verbonden. Voor altijd mijn vrouw. Ik zal je nooit vrijlaten. En als ik ooit deze ridder tegenkom met wie je vreemd gaat, zal ik hem laten martelen en executeren.”
“Ik ben niet je vrouw!” snauwde Helena terug. “Je bent niet mijn man. Je bent geen man. Onze verbintenis is niet heilig. Dat is het nooit geweest. Het was een gearrangeerd partnerschap om macht. En ik walg ervan—dat heb ik altijd al gedaan. En het heeft mijn enige kans verpest om echt getrouwd te zijn.”
Ze hijgde, en werd steeds furieuzer.
“Je geeft me mijn scheiding, of ik zal het hele koninkrijk vertellen wat voor man je bent. Jouw keus.”
Met die woorden draaide Helena zich om. Ze marcheerde de kamer uit, door de open deur, en nam niet eens de moeite om hem achter haar te sluiten.
Gareth stond alleen in de stenen kamer, luisterend naar de echo’s van haar voetstappen. Hij voelde een rilling over zijn lichaam lopen die hij niet van zich af kon schudden. Was er dan niets meer waar hij zich aan vast kon houden?
Terwijl Gareth daar stond, trillend, naar de open deur kijkend, was hij verast toen hij zag dat er iemand anders binnen kwam lopen. Hij had nauwelijks tijd gehad om zijn conversatie met Helena tot zich door te laten dringen, om haar dreigementen te verwerken, en nu liep er een ander bekend gezicht binnen. Firth. Zijn gewoonlijke huppeltje was weg en hij kwam de kamer binnen met een schuldige blik in zijn ogen.
“Gareth?” vroeg hij. Hij klonk onzeker.
Firth staarde met grote ogen naar hem, en Gareth kon zien hoe erg hij het vond. Hij moest het erg vinden, dacht Gareth. Het was tenslotte Firth geweest die hem ertoe had aangezet om het zwaard op te tillen, die hem uiteindelijk had overtuigd, die hem had laten denken dat hij meer was dan hij was. Zonder Firths gefluister, wie weet wat er dan was gebeurd? Misschien had Gareth dan wel nooit getracht het zwaard op te tillen.
Gareth draaide zich ziedend naar hem om. Eindelijk had hij iemand om al zijn woede op te richten. Firth was ten slotte degene geweest die zijn vader had vermoord. Het was Firth, deze stomme staljongen, die hem in deze situatie had gebracht. Nu was hij slechts de zoveelste falende opvolger in de MacGil familie.
“Ik haat je,” zei Gareth ziedend. “Hoe zit het nu met je beloften? Hoe zit het met je vertrouwen dat ik het zwaard zou kunnen optillen?”
Firth slikte. Hij zag er erg nerveus uit. Hij was sprakeloos. Hij had overduidelijk niets te zeggen.
“Het spijt me, mijn Heer,” zei hij. “Ik had het mis.”
“Je had een heleboel dingen mis,” beet Gareth.
Inderdaad, hoe langer Gareth erover nadacht, hoe meer bij besefte hoe vaak Firth het bij het verkeerde eind had gehad. Sterker nog, als Firth er niet was geweest, dan zou zijn vader nu nog leven—en zou Gareth nu niet in deze rotsituatie zitten. Het gewicht van het koningschap zou niet op zijn schouders rusten, en niets zou misgaan. Gareth verlangde terug naar de simpele dagen, toen hij nog geen Koning was, toen zijn vader nog leefde. Hij voelde een plotseling verlangen om die terug te halen, die dagen. Maar dat kon hij niet. En dat was Firth zijn schuld.
“Wat doe je hier?” drong Gareth aan.
Firth schraapte zijn keel. Hij was overduidelijk nerveus.
“Ik heb… geruchten gehoord… bedienden fluisteren. Uw broer en zuster stellen vragen. Ze zijn gezien in de personeelsvertrekken. Ze zochten in de afvalschacht naar het moordwapen. De dolk die ik gebruikt heb om uw vader te doden.”
Gareths lichaam werd ijskoud. Hij verstijfde van angst en schok. Kon deze dag mogelijk nog slechter worden?
Hij schraapte zijn keel.
“En wat hebben ze gevonden?” vroeg hij. Zijn keel was droog, en zijn woorden waren nauwelijks hoorbaar.
Firth schudde zijn hoofd.
“Dat weet ik niet, mijn Heer. Het enige dat ik weet is dat ze iets vermoeden.”
Gareth voelde een verse haat voor Firth, een haat waarvan hij niet had gedacht dat hij die ooit zou kunnen voelen. Als hij niet zo’n idioot was geweest, als hij het wapen op de juiste manier had doen verdwijnen, dan hadden ze nu niet in deze situatie gezeten. Firth had ervoor gezorgd dat hij nu kwetsbaar was.
“Ik zeg dit maar één keer,” zei Gareth, die dicht bij Firth ging staan. Hij keek hem doordringend aan, met de meest dreigende blik die hij had. “Ik wil je gezicht nooit meer zien. Begrijp je me? Ga hier weg, en kom nooit meer terug. Ik zal je laten overplaatsen. En als je ooit nog waagt een voet binnen deze kasteelmuren te zetten, vertrouw er dan maar op dat ik je laat arresteren.
“OPROTTEN!” schreeuwde Gareth.
Firth, wiens ogen zwollen met tranen, draaide zich om en vloog de kamer uit. Zijn voetstappen klonken nog lang na.
Gareths gedachten gingen weer naar het zwaard, naar zijn gefaalde poging. Hij kon het niet helpen, maar hij voelde zich alsof hij door zijn poging alles erger had gemaakt voor zichzelf. Hij voelde zich alsof hij zichzelf net van een klif had afgeduwd, en dat hij vanaf nu alleen maar verder naar beneden kon vallen.
Hij stond in de galmende stilte, in zijn vaders kamer, trillend, terwijl hij zich afvroeg wat hij in vredesnaam in beweging had gezet. Hij had zich nooit zo alleen gevoeld, zo onzeker.
Was dit wat het betekende om koning te zijn?
*
Gareth haastte zich over de stenen werveltrap omhoog, en baande zich een weg naar de bovenste borstweringen van het kasteel. Hij had frisse lucht nodig. Hij had tijd en ruimte nodig om na te denken. Hij had een uitkijkpunt nodig over zijn koninkrijk, een kans om zijn hof te zien, zijn mensen, en zich te herinneren dat het allemaal van hem was. Dat hij, ondanks de huiveringwekkende gebeurtenissen van die dag, nog steeds koning was.
Gareth had zijn wachters weg gestuurd en rende alleen de trap op, hijgend. Hij stopte halverwege, boog voorover en trachtte op adem te komen. Tranen stroomden over zijn wangen. Hij bleef het gezicht van zijn vader voor zich zien, dat hem keer op keer minachtend aankeek.
“Ik haat je!” schreeuwde hij.
Hij had durven zweren dat hij een spottend gelach hoorde. Zijn vaders gelach.
Gareth moest weg. Hij draaide zich om en vervolgde zijn klim, tot hij uiteindelijk de top bereikte. Hij barstte door de deur naar buiten, de frisse zomerlucht in.
Hij snakte naar adem, zwelgend in de zonneschijn, genietend van het warme briesje op zijn gezicht. Hij deed zijn mantel af, zijn vaders mantel, en gooide hem op de grond. Het was te heet—en hij wilde hem niet langer dragen.
Hij haastte zich naar de rand van de borstwering en greep de stenen muur vast, nog steeds een beetje buiten adem, en keek neer op zijn hof. Hij zag de ogenschijnlijk oneindige menigte die het kasteel uit druppelde. Ze verlieten de ceremonie. Zijn ceremonie. Hij kon bijna hun teleurstelling voelen. Ze zagen er zo klein uit. Hij verwonderde zich over het feit dat ze allemaal onder zijn controle waren.
Maar voor hoe lang?
“Het koningschap is een vreemd concept,” klonk een eeuwenoude stem.
Gareth draaide zich om en zag tot zijn verassing Argon staan, enkele meters bij hem vandaan. Hij droeg een wit gewaad, zijn staf in zijn hand. Hij staarde hem aan, en er speelde een glimlachje om zijn lippen—maar zijn ogen glimlachten niet. Ze gloeiden, en staarden dwars door hem heen. Gareth werd er nerveus van. Die ogen zagen teveel.
Er waren zoveel dingen die Gareth tegen Argon had willen zeggen, die hij hem had willen vragen. Maar nu hij had gefaald het zwaard op te tillen, kon hij zich geen van die dingen herinneren.
“Waarom zei je niets?” smeekte Gareth. Er klonk wanhoop in zijn stem. “Je had me moeten vertellen dat ik niet voorbestemd was het zwaard op te tillen. Je had me de schaamte kunnen besparen.”
“En waarom zou ik dat doen?” vroeg Argon.
Gareth fronste.
“Je bent geen ware raadsheer van de Koning,” zei hij. “Je gaf mijn vader oprechte raad. Maar mij niet.”
“Misschien verdiende hij die oprechte raad,” antwoordde Argon.
Gareth werd steeds kwader. Hij haatte deze man. En hij gaf hem de schuld.
“Ik wil je niet om me heen hebben,” zei Gareth. “Ik weet niet waarom mijn vader je heeft ingehuurd, maar ik wil je niet in het Koninklijk Hof.”
Argon lachte. Het was een schel, angstaanjagend geluid.
“Je vader heeft me niet ingehuurd, dwaze jongen,” zei hij. “En zijn vader voor hem ook niet. Ik was voorbestemd om hier te zijn. Sterker nog, je zou kunnen zeggen dat ik hen heb ingehuurd.”
Argon deed plotseling een stap naar voren, en het leek alsof hij recht in Gareths ziel staarde.
“Kan hetzelfde van jou worden gezegd?” vroeg Argon. “Ben jij voorbestemd om hier te zijn?”
Zijn woorden raakten Gareth diep, en deden hem huiveren. Het was precies hetgeen dat Gareth zichzelf ook had afgevraagd. Gareth vroeg zich af of het een dreigement was.
“Hij die heerst door bloed zal regeren door bloed,” verkondigde Argon, en met die woorden draaide hij zich om, en begon weg te lopen.
“Wacht!” schreeuwde Gareth. Hij wilde niet langer dat Argon wegging. Hij had antwoorden nodig. “Wat bedoel je daarmee?”
Gareth had het gevoel dat Argon hem een boodschap gaf, dat hij niet lang zou heersen. Hij moest weten of dat was wat hij bedoelde.
Gareth rende achter hem aan, maar toen hij hem naderde, verdween Argon.
Gareth draaide zich om, keek om zich heen, maar zag niets. Het enige dat hij hoorde was een schel gelach.
“Argon!” schreeuwde Gareth.
Hij draaide zich weer om, keek omhoog naar de hemel, liet zich om zijn knieën vallen en gooide zijn hoofd achterover.
“ARGON!”