Читать книгу Een Toernooi Van Ridders - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 14

HOOFDSTUK VIER

Оглавление

Erec stond aan de boeg van het schip, samen met Alistair en Strom en hij keek zorgelijk naar de nauwer wordende rivier. Vlak achter hem was zijn kleine vloot, het alles wat over was van wat van de Zuidelijke Eilanden was gevaren. Ze kronkelden op deze eindeloze rivier, steeds maar dieper in het hart van het Keizerrijk. Op sommige punten was de rivier zo breed als een oceaan, konden ze de oevers niet zien en het water was helder; maar nu zag Erec dat het aan de horizon smaller werd. Ze kwamen bij een knelpunt van misschien maar twintig meter breed en het water werd troebel.

De professionele soldaat in Erec stond op scherp. Hij hield niet van krappe plekjes als hij zijn mannen leidde en hij wist dat de nauwer wordende rivier zijn vloot vatbaarder voor een hinderlaag maakte. Erec keek over zijn schouder en zag geen teken van de enorme Keizerlijke vloot die ze op zee ontvlucht waren; maar dat betekende niet dat ze er niet waren, ergens. Hij wist dat ze de achtervolging nooit op zouden geven totdat ze hen gevonden hadden.

Met zijn handen op de heupen draaide Erec weer terug en vernauwde zijn ogen. Hij bestudeerde aan beide kanten het eenzame Keizerrijk, dat zich eindeloos uitstrekte met grond van gedroogd zand en harde rotsen, armoedige bomen en geen enkel teken van beschaving. Erec tastte de oevers af en was ten minste dankbaar dat hij geen forten of Keizerlijke bataljons aan de rivier zag liggen. Hij wilde zo snel mogelijk met zijn vloot stroomopwaarts naar Volusia zeilen, Gwendolyn en de anderen vinden en ze bevrijden – en dan daar weggaan. Hij zou ze over de zee naar de veiligheid van de Zuidelijke Eilanden brengen, waar hij ze kon beschermen. Hij wilde onderweg geen enkele afleiding.

Maar aan de andere kant baarde de onheilspellende stilte en het uitgestorven landschap hem zorgen: verstopte het Keizerrijk zich daar, wachtende om ze te besluipen?

Erec wist dat er een nog groter gevaar was dan wachten op een aanval van de vijand. Dat was verhongeren. Dat was een veel dringender zorg. Zij doorkruisden een eenzame woestenij en al hun voorraden waren bijna op. Terwijl Erec daar stond, voelde hij het knagen in zijn buik. Hij had zichzelf en de anderen al veel te lang op een rantsoen van één maaltijd per dag gezet. Hij wist dat als ze in dit landschap niet snel wat voedsel zouden vinden, ze een veel groter probleem zouden hebben. Zou deze rivier ooit eindigen? vroeg hij zich af. En als ze nu nooit Volusia zouden vinden?

En erger: als Gwendolyn en de anderen daar nu niet meer waren? Of al dood waren?

“Nog één!” riep Strom.

Erec draaide zich om en zag een van zijn mannen een vislijn omhoog halen met een helder gele vis eraan. Het plofte op het dek neer. De zeeman stapte erop en Erec ging er samen met de anderen omheen staan en keek neer. Hij schudde teleurgesteld zijn hoofd: twee hoofden. Het was nog een giftige vis die in overvloed leek te leven in deze rivier.

“Deze rivier is vervloekt,” zei de man en smeet zijn hengel neer.

Erec liep naar de reling terug en bekeek teleurgesteld het water. Hij voelde een aanwezigheid en zag Strom naast hem komen staan.

“En wat als deze rivier ons niet naar Volusia brengt?” vroeg Strom.

Erec zag de bezorgdheid in het gezicht van zijn broer en hij deelde het.

“Het zal ons ergens heen leiden,” antwoordde Erec. “En het brengt ons naar het noorden. Als het niet naar Volusia is, dan steken we het land te voet over en vechten we ons ernaartoe.”

“Moeten we dan onze schepen achter laten? Hoe kunnen we dan uit deze plek ontsnappen? Naar de Zuidelijke Eilanden terugkeren?”

Erec schudde langzaam zijn hoofd en zuchtte.

“Misschien helemaal niet,” antwoordde hij eerlijk. “Geen enkele zoektocht naar eer is veilig. En heeft dat ooit jou of mij tegen gehouden?”

Strom draaide zich naar hem om en glimlachte.

“Dat is waar we voor leven,” antwoordde hij.

Erec glimlacte terug en zag Alistair aan zijn andere kant verschijnen. Ze hield de reling vast en keek over de rivier uit, die steeds maar smaller werd. Haar ogen waren glazig en ze had een verre blik. Erec voelde dat ze in een andere wereld verloren was. Hij had ook een andere verandering aan haar opgemerkt – hij wist niet zeker wat het was, alsof er een geheim was die ze niet wilde vertellen. Hij wilde het zo graag aan haar vragen, maar hij wilde niet snuffelen.

Er klonk een koor van hoorns en Erec draaide zich geschrokken om en keek. Zijn hart zakte toen hij zag wat er opdoemde.

“SNEL NADEREND!” schreeuwde een zeeman hoog vanuit de mast en hij wees als een krankzinnige. “KEIZERLIJKE VLOOT!”

Erec rende samen met Strom over het dek naar de achtersteven toe. Hij rende langs zijn mannen, allemaal klaar voor de strijd, ze grepen hun zwaarden, bereidden hun bogen voor, bereidden zichzelf mentaal voor.

Erec bereikte de achtersteven, greep de reling en keek. Hij zag dat het waar was: daar, in de bocht van de rivier, net een paar honderd meter van ze vandaan, was een rij Keizerlijke schepen met hun zwarte en gouden zeilen.

“Ze moeten ons spoor gevonden hebben,” zei Strom naast hem.

Erec schudde zijn hoofd.

“Ze zijn ons de hele tijd gevolgd,” zei hij. “Ze hebben alleen gewacht om zich te laten zien.”

“Gewacht op wat?” vroeg Strom.

Erec wees over zijn schouder stroomopwaarts.

“Dat,” zei hij.

“Ze hebben op het smalste punt van de rivier gewacht,” zei Erec. “Gewacht tot we in één rij moesten zeilen en te ver waren om terug te keren. Ze hebben ons precies waar ze ons willen hebben.”

Erec keek weer naar de vloot en terwijl hij daar stond, kreeg hij een ongelooflijk gevoel van concentratie, zoals hij vaak kreeg wanneer hij zijn mannen leidde en ze in crisissituatie zaten. Hij kreeg ineens een inval, zoals vaak in tijden als deze, en hij had een idee.

Erec draaide zich naar zijn broer.

“Beman dat schip naast ons,” beval hij. “Ga ermee naar de achterkant van onze vloot. Haal iedere man ervan af – zet ze op het schip ernaast. Hoor je me? Haal dat schip leeg. Zodra het schip leeg is, ben jij de laatste die het verlaat.”

Strom keek terug en was in de war.

“Wanneer het schip leeg is?” echode hij. “Ik begrijp het niet.”

“Ik ben van plan om het te slopen.”

“Te slopen?” vroeg Strom verbouwereerd.

Erec knikte

“Op het meest smalle gedeelte, waar de oevers elkaar bijna raken, draai je het schip zijdelings en verlaat het. Het zal een wig creëren – de dam die we nodig hebben. Niemand zal ons meer kunnen volgen. Ga nu!!” riep Erec.

Strom kwam onmiddellijk in actie. Hij volgde de bevelen van zijn broer op, of hij het nu met hem eens was of niet. Zodra hij op het andere schip landde, begon hij bevelen uit te delen en de mannen kwamen in actie. Ze sprongen één voor één van hun schip op die van Erec.

Erec werd bezorgd toen hij hun schepen van elkaar af zag drijven.

“Beman de touwen!” riep Erec naar zijn mannen. “Gebruik de haken – hou de schepen bij elkaar!”

Zijn mannen volgden zijn bevel op, renden naar de zijkant van het schip en grepen de werpankers. Ze gooiden ze door de lucht, haakten ze in het schip naast ze en trokken uit alle macht zodat de schepen niet verder uit elkaar zouden drijven. Het versnelde het proces en tientallen mannen sprongen van de ene reling naar de andere, onderwijl haastig hun wapens pakken terwijl ze het schip verlieten.

Strom hield toezicht, hij schreeuwde bevelen, hij zorgde ervoor dat iedere man het schip verliet en verzamelde ze allemaal totdat hij er zeker van was dat er niemand meer aan boord was.

Strom keek Erec in zijn ogen en Erec keek goedkeurend toe.

“Wat doen we met de voorraden op het schip?” riep Strom over het lawaai uit. “En de resterende wapens?”

Erec schudde zijn hoofd.

“Laat liggen,” riep hij terug. “Blijf alleen achter ons en vernietig het schip.”

Erec rende naar de boeg, leidde zijn vloot en zeilde ze naar de vernauwing.

“ENKELE RIJ!”

Al zijn schepen kwamen achter hem toen de rivier op zijn smalst werd. Erec zeilde met zijn vloot door en ondertussen keek hij achterom. Hij zag dat de Keizerlijke vloot snel dichterbij kwam, ze waren nog maar amper honderd meter van ze vandaan. Hij zag hoe honderden Keizerlijke troepen de bogen pakten en hun pijlen voorbereidden, ze zetten ze in brand. Hij wist dat ze bijna binnen bereik waren; er was geen tijd te verspillen.

“NU!” riep Erec naar Strom, net toen het schip van Strom, de laatste van de vloot, het smalste punt bereikte.

Strom, die nog wachtte, hief zijn zwaard en sneed de helft van de touwen die hem aan Erec’s schip verbond door. Tegelijkertijd sprong hij naar Erec’s schip over. Hij sneed ze door net toen het verlaten schip in de vernauwing terecht kwam en onmiddellijk dreef het het roerloos.

“DRAAI HET ZIJWAARTS!” beval Erec zijn mannen.

Zijn mannen grepen de touwen die nog aan één kant van het schip waren overgebleven en trokken zo hard als zij konden. Totdat het schip, kreunend van protest, langzaam zijwaarts tegen de stroming in draaide. Eindelijk pakte de stroming het op en plaatste zich stevig in de rotsen. Het zat tussen de twee oevers vast, het hout kreunde en het begon te kraken.

“HARDER TREKKEN!” riep Erec.

Ze trokken en trokken en Erec rende om zich bij ze te voegen. Ze kreunden allemaal terwijl ze uit alle macht trokken. Langzaam lukte het ze om het schip te draaien en hielden ze het stevig vast terwijl het zich steeds dieper in de rotsen vastzette.

Toen het schip stopte met bewegen, stevig vast, was Erec eindelijk tevreden.

“SNIJ DE TOUWEN DOOR!” riep hij, wetende dat het nu of nooit was. Hij voelde dat zijn eigen schip vastliep.

Erec’s mannen hakten de resterende touwen door en haalde de schepen uit elkaar – en geen moment te vroeg.

Het verlaten schip begon krakend ineen te storten, het drijfhout blokkeerde de rivier flink – en het volgende moment zag de lucht zwart terwijl brandende Keizerlijke pijlen op Erec’s vloot afkwamen.

Erec had zijn mannen net op tijd uit de weg gehaald: de pijlen landden allemaal op het verlaten schip en kwamen twintig meter te kort om Erec’s vloot te bereiken. Ze dienden nu alleen maar om het schip in brand te steken, wat nog een andere hindernis tussen hun en het Keizerrijk creëerde. Nu was de rivier ontoegankelijk.

“Volle zeilen vooruit!” riep Erec.

Zijn vloot zeilde zo snel als ze kon, ze pakten de wind en er kwam meer en meer afstand tussen hun en hun blokkade. Ze zeilden verder en verder noordwaarts, veilig voor de Keizerlijke pijlen. Er kwam nog een salvo van pijlen en deze kwamen in het water terecht. Ze spletterden en sisten overal rond het schip terwijl ze het water raakten.

Ze zeilden verder en Erec stond aan de boeg. Hij keek tevreden toe hoe de Keizerlijke vloot tot een halt geroepen werd door het brandende schip. Eén van de Keizerlijke schepen probeerde het onbevreesd te rammen – maar het enige wat gebeurde was dat het in brand vloog. Honderden Keizerlijke soldaten schreeuwden, omringd door vlammen en sprongen overboord – en hun brandend schip creëerde een nog grotere zee van wrakhout. Toen hij ernaar keek, bedacht Erec dat het Keizerrijk er dagenlang niet doorheen zou kunnen komen.

Erec werd door een stevige hand aan zijn schouder gepakt en hij zag Strom glimlachend naast hem staan.

“Eén van je meest geïnspireerde strategiën,” zei hij.

Erec glimlachte terug.

“Goed gedaan,” antwoordde hij.

Erec draaide zich om een keek stroomopwaarts. Het water kronkelde alle kanten op en hij was er nog niet gerust op. Ze hadden deze slag gewonnen – maar wie wist welke hindernissen nog voor ze lagen?

Een Toernooi Van Ridders

Подняться наверх