Читать книгу Verloofd - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 16
HOOFDSTUK VIJF
ОглавлениеCaitlin en Caleb wandelden door de enorme gebogen deuren van Westminster Abbey naar buiten, in het ochtendlicht, met Ruth die hen op de hielen zat. Instinctief knepen ze hun ogen dicht en deden ze hun handen naar omhoog om het licht tegen te houden. Caitlin was Caleb dankbaar dat hij haar oogdruppels gegeven had voor ze naar buiten gingen. Het duurde een paar minuten voordat haar ogen zich hadden aangepast. Langzaam kwam de wereld van het Londen van 1599 in de kijker.
Caitlin was verbaasd. Parijs in 1789 verschilde niet zoveel van Venetië in 1791. Maar Londen in 1599, dat was een compleet andere wereld. Ze was geschokt door het verschil dat 190 jaar uitmaakte.
Londen lag voor haar uitgespreid. Maar het was geen bruisende stad met de allure van een metropool. In de plaats daarvan leek het meer op een grote, landelijke stad, met grote, lege plekken die nog in ontwikkeling waren. Er waren geen geplaveide straten—er was overal zand—en terwijl er toch veel gebouwen waren, waren er nog meer bomen. Genesteld in het midden van deze bomen, lagen her en der ongelijke huizenblokken en huizenrijen verspreid. De huizen waren allemaal gebouwd van hout en hadden enorme, met riet bedekte daken. Ze kon in een oogopslag zien hoe ontvlambaar de stad was, omdat ongeveer alles met hout gebouwd was en met al dat stro bovenop de huizen realiseerde ze zich hoe gevoelig dit geheel was aan vuur.
Ze merkte direct op dat de zandwegen de doorgang bemoeilijkten. Reizen per paard leek de meest gebruikelijke manier en tussendoor kwam er een paard, al dan niet met een kar, voorbij. Maar dat was de uitzondering. De meeste mensen wandelden—of liever, ze strompelden. De mensen die door de modderige straten liepen, schenen allemaal problemen te hebben om te lopen.
Ze ontdekte uitwerpselen langs de kant van de straten en ze was van streek door de geur, ook vanop een afstand. Dat ze soms vee voorbij wandelde, hielp ook al niet echt. Wanneer ze ooit gedacht had dat terugkeren in de tijd romantisch was, dan gaf deze aanblik haar niet veel rust.
Meer nog, in deze stad zag ze geen mensen die rondwandelden in hun beste kleren of parasols droegen en de laatste mode showden zoals ze gezien had in Parijs en Venetië. Integendeel, hier was iedereen heel wat eenvoudiger gekleed, met veel kleding die uit de mode was, mannen die eenvoudige boerenkleding droegen, zoals lompen. Enkel een paar mensen droegen witte kniebroeken boven hun kousen met korte tunieken die leken op rokken. Anderzijds bedekten de vrouwen zich met zoveel stof dat ze problemen hadden om vooruit te komen in de straten. Daarom namen ze de zomen van hun rokken vast en hielden ze zo hoog als ze konden—niet alleen om ze weg te houden van de modder en de uitwerpselen, maar ook van de ratten. Caitlin was geschokt dat ze dat ongedierte openlijk kon zien rondlopen.
Maar toch, ondanks alles, was deze tijd duidelijk uniek—en op zijn minst rustig. Ze voelde zich alsof ze zich in een groot landelijk dorp bevond. Hier was geen hectisch 21ste eeuws gedoe. Er waren geen auto’s die voorbijraasden en waren geen bouwgeluiden. Geen claxons, bussen, vrachtwagens, machines. Zelfs de geluiden van de paarden waren gedempt omdat hun hoeven in het zand wegzakten. Inderdaad, de enige geluiden die gehoord konden worden, behalve van verkopers die riepen, waren de geluiden van de kerkklokken die altijd aanwezig waren en geluid werden zoals een koor van bommen. Je kon ze horen over de hele stad. Dit was duidelijk een stad die gedomineerd werd door kerken.
Het enige wat deed denken aan de toekomstige bouwwerken waren paradoxaal genoeg de oude kerken—die hoog boven de bescheiden architectuur uittorenden en de horizon domineerden, terwijl hun torens onmetelijk hoog de lucht ingingen. Inderdaad, het gebouw waar ze uitkwamen, Westminster Abbey, torende uit boven alle zichtbare gebouwen. Ze kon nu al vertellen dat deze toren een baken was waar de hele stad aan kon herkend worden.
Ze keek naar Caleb, zag dat hij het toneel overschouwde en even verbaasd was. Ze zocht hem op en was gelukkig toen ze voelde dat hij haar hand in die van hem legde. Het voelde zo goed om hem terug aan te raken.
Hij keerde zich om en keek haar aan. Ze kon de liefde in zijn ogen zien.
"Wel," zei hij, terwijl hij zijn keel schraapte, "het is niet bepaald het Parijs van de 18de eeuw."
Ze glimlachte terug. "Nee, dat is het niet.”
"Maar we zijn samen, en dat is al wat telt," voegde hij eraan toe.
Ze kon zijn liefde voelen, terwijl hij diep in haar ogen keek, en voor een moment afgeleid was van hun missie.
"Ik heb zo’n spijt van wat er in Frankrijk gebeurde," zei hij. "Met Sera. Ik wou je nooit pijn doen. Ik hoop dat je dat weet."
Ze keek hem aan en ze wist dat hij het meende. Tot haar verbazing kon ze hem nu gemakkelijk vergeven. De oude Caitlin zou nog wat wrok gekoesterd hebben. Maar ze voelde zich sterker dan ooit en was echt in staat om het te laten gaan. In het bijzonder omdat hij voor haar teruggekomen was en het duidelijk was dat hij geen gevoelens had voor Sera.
Meer nog, voor de eerste keer realiseerde ze zich dat ze in het verleden haar eigen fouten gemaakt had, dat ze te vlug geoordeeld had door hem niet te vertrouwen en hem niet genoeg ruimte te geven.
“Ik heb ook spijt,” zei ze. Dit is een nieuw leven nu. En we zijn samen hier. Dat is al wat telt.”
Hij kneep in haar hand en toen hij dat deed, voelde hij een rilling door haar heen lopen.
Hij leunde achterover en kuste haar. Ze was verrast en blij tegelijk. Ze voelde de elektriciteit door haar heen stromen en kuste hem terug.
Ruth begon te janken aan hun voeten.
Ze lieten allebei los, keken naar beneden en lachten.
"Ze heeft honger," zei Caleb.
"Ik ook.”
"Zullen we Londen verkennen?" vroeg hij met een grijns. "We zouden kunnen vliegen," voegde hij eraan toe, “dat wil zeggen, wanneer je er klaar voor bent.”
Ze trok haar schouders terug en voelde dat haar vleugels op hun plaats zaten. Ze was er inderdaad klaar voor. Ze voelde zich hersteld van deze terugreis. Misschien raakte ze het tijdreizen eindelijk gewoon.
"Ik ben klaar," zei ze, "Maar ik zou willen wandelen. Ik zou deze plek voor de eerste keer willen bezoeken zoals ik alle andere plaatsen voordien heb bezocht.”
En het is zoveel romantischer, zo dacht ze zelf, maar ze zei het niet.
Maar hij keek naar beneden en glimlachte naar haar, en ze vroeg zich af of hij haar gedachten gelezen had.
Hij stak zijn hand uit met een glimlacht, en ze nam ze aan, en de twee gingen de trappen af.
*
Toen ze de kerk uitwandelden, ontdekte Caitlin in de verte een rivier en een brede weg die er ongeveer vijftig meter vandaan was met een ruw uitgesneden bord waarop “King Street” stond. Ze konden kiezen of ze links of rechts zouden afslaan. Aan de linkerkant leek de stad dichter op elkaar gepakt te zijn.
Ze gingen naar links, in de richting van het noorden, langs de King Street die parallel liep met de rivier. Toen ze verder gingen, was Caitlin verbaasd door de zichten en geluiden en ze nam alles in zich op. Aan hun rechterkant bevonden zich een reeks van chique houten huizen, grote landerijen, gebouwd in de Tudor stijl, met een witte gestukte buitenkant, bruin vakwerk dat bovenaan afgewerkt werd met een rieten dak. Aan hun linkerkant was ze verbaasd om landelijke stukken landbouwland te zien met tussendoor een klein, bescheiden huis en schapen en koeien die stippen vormden in het landschap. Het Londen van 1599 leek haar fascinerend. Aan de ene kant was het kosmopolitisch en rijk, aan de andere kant werd het nog bevolkt door boeren.
De straat zelf was ook wonderlijk. Hun voeten zaten bijna vast in het slijk terwijl ze wandelden en het vuil maakte de ondergrond nog zachter door al het verkeer dat te voet of te paard verliep. Dit was op zichzelf draaglijk, maar overal lagen uitwerpselen ingekoekt tussen het stof. Die uitwerpselen waren afkomstig van roedels wilde honden of van mensen die ze uit de ramen gooiden. Inderdaad, terwijl ze verder gingen, werden de luiken sporadisch geopend en kwamen oude vrouwen met emmers tevoorschijn die het huishoudelijk afval eruit gooiden. Het rook hier heel wat slechter dan Venetië, Florence of Parijs. Ze moest soms bijna braken en wenste dat ze een klein zakje met parfum had om onder haar neus te hangen. Gelukkig droeg ze nog steeds haar gemakkelijke schoenen om te sparren die Aiden haar in Versailles gegeven had. Ze kon zich niet voorstellen dat ze in deze straat ooit op hoge hakken zou kunnen wandelen.
Maar, tussendoor kon hier in de vreemde mix van landbouwland en grote landerijen ook een staaltje van architectuur gevonden worden. Caitlin was verbaasd om te zien dat er, hier en daar, ook gebouwen waren die ze herkende van de afbeeldingen uit de 21ste eeuw, zoals sierlijke kerken en tussendoor een paleis.
De straat kwam bruusk tot een einde in een grote doorgang met bogen. Ervoor stonden verschillende bewakers in uniform die acht gaven en lansen vasthielden. De poort was toch open en ze konden erdoor wandelen.
Een geëtst bord zei: “Paleis van Whitehall,” en ze gingen verder door de lange smalle tuin, vervolgens door een andere poort met een boog en dan naar buiten aan de andere kant terug naar de hoofdweg. Ze kwamen al vlug aan een cirkelvormig kruispunt met een bord waarop “Charing Cross,” was te lezen en een verticaal monument in het midden stond.
"Waar naartoe?" vroeg ze.
Caleb leek zo overweldigd te zijn als zijzelf. Eindelijk zei hij, “Mijn instinct vertelt mij om dicht bij de rivier te blijven en om naar rechts om te keren.”
Ze sloot haar ogen en ze probeerde het ook te voelen. "Ik ga akkoord," zei ze en ze voegde er dan aan toe, "Heb je enig idee wat het is dat we zoeken?"
Hij schudde zijn hoofd. "Ik weet het evenmin als jij.”
Ze keek naar beneden naar haar ring, en las het raadsel opnieuw hardop.
Over de Brug, Achter de Beer,
Met de Winden van de Zon, laten we Londen achter ons liggen.
Het deed bij haar een belletje rinkelen, maar Caleb wist evenmin waar de klepel hing.
"Wel, het vermeldt Londen," zei ze, "dus ik heb het gevoel dat we op het juiste spoor zitten. Mijn instinct vertelt me dat we moeten verder gaan, dieper de stad in, en dat we het zullen weten wanneer we het zien.”
Hij ging akkoord en zij nam zijn hand. Ze bogen af naar rechts om parallel langs de rivier te lopen. Ze volgden een bord waarop “The Strande” stond te lezen.
Toen ze verder gingen langs deze nieuwe straat, merkte ze op dat dit gebied dichter en dichter bebouwd werd. Er waren aan de beide kanten van de straat meer huizen die dichter tegen elkaar aan gebouwd waren. Het leek of ze dichter bij het centrum van de stad kwamen. De straten werden ook drukker. Het weer was perfect—het voelde aan zoals de vroege herfst volgens haar en de zon scheen constant. Ze vroeg zich even af welke maand het was. Ze was verbaasd hoe vlug ze de tijd verloren was.
Het was tenminste niet te heet. Maar, toen de straten zich meer en meer vulden met mensen, voelde ze zich claustrofobisch worden. Ze naderden zeker het centrum van een grote kosmopolitische stad, ook al was die niet zo gesofisticeerd als een hedendaagse stad. Ze was verrast: ze had zich altijd voorgesteld dat er in vroegere tijden minder mensen waren en dat het minder druk zou zijn. Maar meer dan ook bleek het tegenovergestelde waar te zijn: toen de straten drukker en drukker werden, kon ze niet geloven hoe druk het echt was. Het deed haar denken aan de tijd dat ze in de 21ste eeuw in New York doorbracht. Mensen duwden en trokken. Ze gebruikten hun ellenbogen en keken gewoon niet achterom om hun excuses aan te bieden. Ze stonken ook.
Op iedere hoek stonden straatverkopers die op agressieve manier hun waar aan de man brachten en dit droeg ook nog bij aan het tafereel. Overal waren er mensen met grappige Britse accenten aan het roepen,.
En wanneer de stemmen van de verkopers uitdoofden, domineerden andere stemmen in de lucht: die van prekers. Overal zag Caitlin geïmproviseerde platforms, podia, zeepkisten, katheders, waarop prekers stonden en hun sermoenen preekten tot de menigten. Ze riepen om gehoord te worden.
"Jezus zegt BOETEDOEN!" riep een dominee die een grappige hoge hoed droeg en een doordringende blik had. "Ik zeg dat ALLE THEATERS gesloten moeten worden! Alle vrije tijd moet VERBODEN worden! Keer terug naar uw gebedshuizen!”
Het deed Caitlin denken aan de mensen die op straathoeken preekten in New York City. Op bepaalde manieren was er niks veranderd.
Ze kwamen bij een andere poort, precies in het midden van de straat, met een bord waarop “Temple Barre, Stadspoort” stond. Caitlin was verrast dat steden werkelijk poorten hadden. De grote impressionante poort was open om de mensen er door te laten, en Caitlin vroeg zich af of ze ’s nachts dicht gingen. Aan iedere kant stonden nog meer bewakers.
Maar deze poort was anders: het scheen een plaats te zijn om bijeen te komen. Een grote menigte lummelde er rond en helemaal hoog vanboven, op een klein platform, stond een bewaker die een zweep vasthield. Caitlin keek op en was verbaasd om te zien dat een man, die aan de ketting lag en amper gekleed was, aan een paal was vastgebonden om zweepslagen te krijgen. De bewaker ging achteruit en sloeg hem opnieuw en opnieuw. De ganse menigte riep ‘oeh’ en ‘aah’ toen ze het zagen.
Caitlin lette op de gezichten in de massa en kon niet geloven hoe onverschillig ze waren. Het was alsof dit een alledaagse, gewone gebeurtenis was, alsof het een populaire vorm van vermaak was. Ze voelde zich boos worden bij de barbaarsheid van deze samenleving en ze wenkte Caleb. Hij was ook aan de grond genageld door de scene, ze nam zijn hand en ze haastte zich door de poort met hem. Ze dwong zichzelf om niet te kijken. Ze vreesde dat als ze er te lang bij stilstond, dat ze dan niet in staat zou zijn om zichzelf ervan te weerhouden de bewakers aan te vallen.
“Deze plaats is barbaars,” zei ze, terwijl ze afstand namen van het griezelige tafereel en de geluiden van de zweep zwakker werden.
“Verschrikkelijk,” ging hij akkoord.
Terwijl ze verder gingen, probeerde ze het beeld uit haar hoofd te krijgen. Ze dwong zichzelf ertoe haar aandacht ergens anders op te vestigen. Ze keek naar een straatbord, en zag dat de naam van de straat waarin ze wandelden veranderd was in “Fleet Street.” Terwijl ze verder wandelden, begonnen de straten nog drukker te worden, nog dichter op elkaar, en de gebouwen en vele rijen van houten huizen waren nog dichter tegen elkaar aan gebouwd. Deze straat had ook verschillende winkels. Op een bord stond: “Scheren voor een Penny.” Voor een andere winkel hing het bord van een hoefsmid, met een hoefijzer dat er voorhing. Op een ander bord stond in grote letters geschreven, “Zadels voor Paarden.”
"Heb je een nieuw hoefijzer nodig, Juffrouw?" vroeg een plaatselijke winkelier aan Caitlin toen ze voorbij kwamen.
Ze had dit niet verwacht. "Hm…nee, bedankt," zei ze.
"En u, Meneer?" hield de man vol. "Wilt u zich laten scheren? Ik heb de schoonste messen van Fleet Street.”
Caleb glimlachte terug naar de man. "Nee, bedankt, maar ik ben OK."
Caitlin keek naar Caleb en realiseerde zich hoe pas geschoren hij er altijd uitzag, de hele tijd. Hij gezicht was zo glad, het zag eruit zoals porselein.
Toen ze verdergingen door Fleet Street kon Caitlin merken hoe de menigte veranderd was. De sfeer werd hier meer opgefokt, met verschillende mensen die in het openbaar van een drinkbus of uit glazen flessen dronken, rondstrompelden, te luid lachten en openlijk de vrouwen lastig vielen.
"JENEVER HIER! JENEVER HIER! "riep een jongen die amper ouder was dan tien, die een kist vast hield die gevuld was met kleine groene flessen met jenever. “KOOP NU JE FLES! TWEE KWARTJES! KOOP NU JE FLES!”
Caitlin werd opnieuw onder de voet gelopen toen de menigte nog dichter werd. Ze keek verder en zag een groep vrouwen met teveel make-up. Ze gingen gekleed in een zware kledij, met tonnen aan stof en met hun hemden naar beneden getrokken, waardoor het grootste gedeelte van hun borsten zichtbaar was.
"Wil je plezier maken?" riep een van de vrouwen. Ze was duidelijk dronken en stond wankel op haar benen. Ze benaderde een voorbijganger die haar ruw wegduwde.
Caitlin was verbaasd om te zien hoe ruw het er in dit stadsdeel aan toe ging. Instinctief voelde ze Caleb dichterbij komen en zijn hand rond haar middel slaan. Ze kon zijn beschermende houding aanvoelen. Ze gingen verder op hun eigen snelheid en liepen vlug verder door de menigte. Caitlin keek naar beneden om te controleren of Ruth nog steeds bij hen was.
De straat eindigde al vlug in een kleine voetgangersbrug. Toen ze er over wandelden, keek Caitlin naar beneden. Ze zag een groot bord waarop “Fleet Ditch,” stond en verbaasde zich over het uitzicht. Onder hen was iets wat leek op een klein kanaal, misschien drie meter breed, waarin volop vuil water stroomde. Middenin al dat water staken er alle mogelijke soorten van vuilnis en afval uit. Toen ze opkeek, zag ze mensen er in plassen en zag ze er anderen potten met uitwerpselen, kippenbotjes, huishoudelijk afval, en alle soorten van puin in gooien. Het leek op een immense stromende riool die het afval van de stad stroomafwaarts deed stromen.
Ze keek verder om te kijken waar het naartoe zou leiden en zag, ver weg in te verte, dat het naar de rivier leidde. Ze keerde haar hoofd af van de stank. Het was waarschijnlijk het verschrikkelijste dat ze in haar leven had geroken. Giftige gassen stegen op naar boven en maakten dat de verschrikkelijke stank in de straten de vergelijking met rozengeur kon doorstaan.
Ze haastten zich over de brug.
Toen ze over de brug gingen naar de andere kant van Fleet Street, was Caitlin opgelucht om te zien dat de straat eindelijk opener werd en iets minder op elkaar gepakt. Ook de stank werd minder. Na de verschrikkelijke stank van Fleet Ditch, deden de alledaagse straatgeuren haar niets meer. Ze realiseerde zich nu dat dit de reden was dat mensen zich gelukkig waanden om onder deze omstandigheden te leven: het ging er allemaal om over waar je aan gewend was, in welke context en tijdperk je leefde.
Terwijl ze wandelden, werd de buurt aangenamer. Ze kwamen voorbij aan een enorme kerk aan de linkerkant en in het stenen kunstwerk, in mooie kalligrafie stonden de woorden: “Saint Paul's” geëtst. Het was een enorm grote kerk met een mooi versierde voorkant die ver tot in de lucht rijkte en boven al de gebouwen errond uittorende. Caitlin verheugde zich erover hoe mooi de architectuur ervan was en dat zo’n gebouw nog perfect in de 21ste eeuw kon thuishoren. Het voelde zo niet op zijn plaats, zoals het boven al de kleine houten architectuur errond uittorende. Caitlin begon net te zien hoe zoveel kerken het stedelijke landschap van deze tijd domineerden, en hoe belangrijk ze waren voor het volk. Ze waren letterlijk alomtegenwoordig. En hun klokken, hoe luid ook, waren altijd aan het luiden.
Caitlin stond ervoor stil en bestudeerde de oude architectuur. Ze kon zich alleen maar afvragen of er misschien een aanwijzing voor haar binnenin lag.
"Ik vraag me af of we zouden binnengaan?" vroeg Caleb, die haar gedachten las.
Ze bestudeerde haar ring, met de inscriptie aan de binnenkant nog een keer.
Over de brug, Achter de Beer.
"Het zegt iets over een brug," zei ze, terwijl ze nadacht.
“We hebben net een brug overgestoken," antwoordde Caleb.
Caitlin schudde haar hoofd. Het voelde voor haar niet goed aan.
"Dat was gewoon een voetgangersbrug. Mijn instinct vertelt me dat dit niet de juiste plek is. Waar we ook naartoe moeten, ik voel aan dat het niet hier is.”
Caleb stond daar, en sloot zijn ogen. Eindelijk deed hij ze terug open. "Ik voel ook niets. Laten we verdergaan.”
"Laten we dichter bij de rivier blijven," zei Caitlin. “Als we een brug kunnen vinden, dan denk ik dat het bij de rivier zal zijn. En ik zou graag wat frisse lucht hebben.”
Ze zag een zijweg die naar de oever van de rivier leidde, met een ruw opgesteld straatbordje waar "St. Andrews Hill op stond.” Ze nam Calebs hand en leidde hem ernaar toe.
Ze wandelden langs de weg die zachtjes naar beneden ging en ze kon in de verte de rivier, die bruiste met botenverkeer, zien.
Dit moet de beroemde Londense rivier de Thames zijn, dacht ze. Dat moet wel. Ze herinnerde tenminste dit van de basis aardrijkskundelessen die ze gehad had.
Op het einde van deze straat stond een gebouw. Deze straat bracht hen niet helemaal tot beneden aan de rivier, daarom draaiden ze links een straat in die tot dicht bij de rivier leidde. Ze liep parallel, enkel vijftien meter er vandaan, en had de zeer gepaste naam "Thames Street.”
Thames Street was zelfs nog lieflijker en een heel andere wereld dan Fleet Street. De huizen waren hier leuker en op hun rechterkant stonden nog mooie eigendommen, met grote stukken land die in de richting van de rivier naar beneden liepen. De architectuur was beter uitgewerkt en mooier hier. Het was duidelijk dat dit stadsgedeelte voorbehouden was voor de rijken.
Het voelde aan als een vreemde buurt omdat ze veel draaiende en kerende zijstraten zag met grappige namen, zoals “Windgoose Lane” (Oude Ganslaan) en “Old Swan Lane” (Oude Zwaanlaan) en “Garlick Hill” (Lookheuvel) en “Bread Street Hill.” (De heuvel van Broodstraat) Trouwens, overal hing de geur van voedsel in de lucht en Caitlin voelde haar maag rammelen. Ruth jankte ook en ze wist dat ze honger had. Maar ze zag geen voedsel te koop.
"Ik weet het Ruth," voelde Caitlin mee. “Ik zal snel wat te eten vinden, ik beloof het.”
Ze wandelden en wandelden. Caitlin wist niet precies waarnaar ze aan het zoeken was en Caleb wist het ook niet. Het voelde nog altijd alsof het raadseltje hen naar overal kon leiden en dat ze niet veel concrete aanwijzingen hadden. Ze kwamen steeds verder in het hart van de stad, en ze wisten nog altijd niet zeker welke kant ze moesten opgaan.
Net toen Caitlin zich begon moe, hongerig en humeurig te voelen, kwamen ze bij een kruispunt. Ze hielden halt en keken naar boven. Een ruw houten bord vermeldde “Grace Church Street.” De visgeur hing hier zwaar in de lucht.
Ze stopte wanhopig, en keek naar Caleb.
"We weten zelfs niet waar we naar het zoeken zijn," zei ze. "Het zegt iets over een brug. Maar ik denk niet dat we ergens een brug gezien hebben. Zijn we hier gewoon onze tijd aan het verliezen? Zouden we dit niet op een andere manier moeten aanpakken?”
Caleb tikte haar plots op de schouder, en wees.
Ze draaide zich langzaam om, en was verbaasd door het uitzicht.
Grace Church Street leidde verder naar een kolossale brug. Het was een van de grootste bruggen die ze ooit gezien had. Haar hart vulde zich met nieuwe hoop. Een enorm bord erboven vermeldde: “London Bridge,” en haar hart ging sneller slaan. Deze straat was breder, een belangrijke verkeersader. Mensen, paarden, karren en verkeer in alle maten en soorten gingen verder op en af de brug.
Als ze echt op zoek waren naar een brug, dan hadden ze er duidelijk een gevonden.
*
Caleb nam haar hand en leidde haar in de richting van de brug waardoor ze zich in het verkeer mengden. Ze keek op en was overweldigd door het uitzicht. Dit was anders dan elke brug die ze voordien gezien had. De ingang werd voorafgegaan door een enorme gebogen poort, met bewakers aan iedere kant. Aan de bovenkant ervan waren meerdere punten waarop meerdere hoofden stonden waarvan het bloed uit de keel kwam omdat ze doorboord waren door staken. Het was een gruwelijk gezicht en Caitlin wendde haar blik af.
"Ik herinner met dit," zuchtte Caleb. “Van eeuwen geleden. Dit is hoe ze altijd hun bruggen versierden: met hoofden van gevangenen. Ze doen dit om andere criminelen te waarschuwen.”
"Het is verschrikkelijk," zei Caitlin, terwijl ze naar hoofd naar beneden hield, en ze wandelden vlug de brug op.
Aan de basis van de brug, waren stalletjes en verkopers vis aan het verkopen. Toen Caitlin in die kant opkeek, kon ze boten zien aankomen, maar ook arbeiders die de vis naar de modderige oevers droegen en uitgleden terwijl ze dat deden. De ingang naar de brug stonk naar de vis, zo erg dat ze haar neus moest dichtknijpen. Elke soort vis, sommigen bewogen nog, werd op de kleine geïmproviseerde tafels gelegd.
“Snapper, drie pence per pond!" riep iemand.
Caitlin haastte zich er voorbij, en probeerde weg te raken van de geur.
Toen ze verdergingen, verraste de brug haar opnieuw omdat ze ontdekte dat ze vol met winkels stond. Kleine stalletjes en verkopers stonden opgesteld aan iedere kant van de brug terwijl voetgangers, vee, paarden en koetsen zich een weg baanden door het midden. Het was chaotisch, een druk tafereel, met mensen die alle richtingen uitriepen terwijl ze hun waar verkochten.
"Leerlooien hier!" riep iemand.
"We villen je dier!" riep iemand anders.
“Kaarswas hier! De beste kaarswas hier!”
“Dakbedekking!”
“Haal hier je brandhout!”
“Verse schrijfveren! Veren om te schrijven en perkament!”
Terwijl ze verder gingen, waren er mooiere winkels, en sommigen verkochten stukken zoals juwelen. Caitlin kon het niet helpen maar ze moest denken aan de gouden brug in Florence, aan haar tijd met Blake en aan de armband die hij haar had gekocht.
Op het moment was ze overweldigd door emotie, ze gleed naar de kant en hield zich vast aan de reling. Ze keek verder. Ze dacht aan al de levens die ze al geleefd had, aan al de plekken waar ze al geweest was en voelde zich overweldigd. Was dit echt allemaal waar? Hoe kon een mens zoveel levens geleefd hebben? Of zou ze hier gewoon uit ontwaken, terug in haar appartement in New York City, en denken dat al dit gewoon de langste, gekste droom van haar leven was geweest?
"Ben je OK?" vroeg Caleb, terwijl hij naast haar kwam lopen. "Wat is er?”
Caitlin veegde vlug een traan weg. Ze kneep zichzelf in de wang, en realiseerde zich dat ze niet aan het dromen was. Het was allemaal echt en dat schokte haar nog het meest.
“Niets," zei ze vlug, en ze zette een geforceerde glimlach op. Ze hoopte dat hij haar gedachten niet had kunnen lezen.
Caleb stond naast haar en samen keken ze recht uit op het midden van de Thames. Het was een brede rivier en volledig verstopt door verkeer. Zeilboten in elke maat baanden er zich een weg door en deelden het water met roeiboten, vissersboten en ieder soort van vaartuig. Het was een drukke waterweg en Caitlin verheugde zich op de grootte van al de verschillende boten en zeilen waarvan sommigen meters in de lucht klommen. Ze vond het leuk dat het water kalm bleef ook al waren er zoveel vaartuigen. Er waren geen geluiden van motoren of motorboten. Er was gewoon het geluid van de zeilen die in de wind fladderden. Het maakte haar rustig. De lucht daarboven was met de constante bries ook nog eens fris en eindelijk zonder geurtjes.
Ze richtte zich naar Caleb en ze gingen verder met wandelen langs de brug met Ruth op de hielen. Ruth begon nu opnieuw te janken en Caitlin kon nu haar honger voelen. Ze wilde halt houden. Maar overal waar ze rondkeek, kon ze nog steeds geen eten vinden. Ze kreeg zelfs als maar meer honger.
Toen ze het midden van de brug bereikten, was Caitlin opnieuw geschokt door het uitzicht voor haar. Ze had niet gedacht dat er, na het zien van de hoofden op de staken, nog iets had kunnen zijn dat haar zou kunnen choqueren. Maar dit dus wel.
Daar, recht in het midden van de brug, stonden drie gevangenen met lussen rond hun nek, geblinddoekt, amper gekleed en amper nog in leven op een schavot. Een beul stond achter hen, hij droeg een zwarte kap met gaten voor zijn ogen.
"De volgende ophanging is om een uur!” schreeuwde hij uit. Een dichte en nog groter wordende menigte gaarde zich rond het schavot en was schijnbaar aan het wachten.
"Wat hebben zij misdaan?" vroeg Caitlin aan een van de mensen in de menigte.
"Ze werden betrapt bij het stelen, juffrouw," zei hij, terwijl hij nog niet eens de moeite deed om in haar richting te kijken.
“Een werd betrapt op het beledigen van de Koningin!” voegde een oud vrouwtje eraan toe.
Caleb leidde haar weg van het gruwelijke tafereel.
“Het kijken naar executies lijkt hier wel een dagelijkse sport te zijn," was het commentaar van Caleb.
“Het is wreed," zei Caitlin. Ze verbaasde zich erover hoe verschillend deze samenleving was van de hedendaagse en hoe tolerant men hier was tegenover wreedheid en geweld. Dit was Londen, een van de meeste beschaafde plekken van 1599. Ze kon zich amper voorstellen hoe de wereld eruit zag buiten een beschaafde stad zoals de deze. Het was verbazend hoeveel de samenleving en de regels ervan veranderd waren.
Ze waren eindelijk de brug over en toen ze aan de brugbasis aan de andere kant stonden, keerde Caitlin zich om naar Caleb. Ze keek naar haar ring en las weer hardop:
Over de Brug, Achter de Beer,
Met de Winden van de Zon, laten we Londen achter ons liggen.
"Wel, als we dit correct volgen, dan zijn we net ‘de brug over’. “’Het volgende zou ‘Achter de Beer’ zijn.” Caitlin keek hem aan. “Wat zou dat kunnen betekenen?"
“Ik wou dat ik het wist," zei hij.
"Ik heb het idee dat mijn vader dichtbij is," zei Caitlin.
Ze sloot haar ogen en wou dat er een aanwijzing zou komen.
Net op dat moment, haastte een jongeman zich langs hen heen. Hij droeg een grote stapel pamfletten met zit mee en hij riep in het voorbijgaan. "BEREN-HONDENGEVECHTEN! Vijf pence! Deze kant op! BEREN-HONDENGEVECHTEN! Vijf pence! Deze kant op!”
Hij kwam dichterbij en duwde Caitlin een pamflet in de handen. Ze keek naar beneden en zag, in grote letters, de woorden “Beren-Hondengevechten,” met een ruwe afbeelding van een stadion.
Ze keek naar Caleb, en hij keek haar op hetzelfde moment aan. Ze keken alle twee naar de jongen toen hij verdween in de richting van de weg.
“Beren-Hondengevechten?" vroeg Caitlin. “Wat is dat?”
“Ik herinner me het nu,” zei Caitlin. “Het was de populaire sport van de tijd. Ze zetten een beer in een cirkel en bonden hem aan een paal. Vervolgens werd hij gelokt met wilde honden. Ze zetten in op weddenschappen en wedden wie gaat winnen: de beer of de honden.”
"Dat is ziek," zei Caitlin.
"Dat raadsel,” zei hij. “‘Over de brug, en Achter de Beer. Denk je dat het dat zou kunnen zijn?”
Alsof ze een waren, draaiden ze zich alle twee om en volgden de jongen die nu ver weg verwijderd was, terwijl hij verder riep.
Ze gingen naar rechts aan de voet van de brug en wandelden langs de rivier. Ze waren nu aan de andere kant van de Thames en liepen nu door een straat met de naam "Clink Street." Deze kant van de rivier, zo merkte Caitlin, was weer helemaal anders dan de andere. Hier was het minder bebouwd, minder bevolkt. De huizen waren hier ook lager, ruwer en deze kant van de rivier was meer verwaarloosd. Er waren zeker minder winkels en dunnere menigten.
Ze kwamen al vlug bij een groot bouwwerk en Caitlin kon uit de tralies voor het raam en de bewakers er buiten, opmaken dat het een gevangenis was.
Clink Street, dacht Caitlin. Een gepaste benaming.
Het was een enorm uitgestrekt gebouw en terwijl ze er voorbijkwamen, zag Caitlin handen en gezichten tussen de tralies steken. Ze keken haar aan terwijl ze er langsgingen. Honderden gevangen zaten hier op elkaar gepakt en ze vielen naar haar uit. Ze riepen groffe dingen toen ze er voorbijgingen.
Ruth gromde terug en Caleb kwam dichterbij.
Ze wandelden verder en kwamen voorbij een straat met een bord met “Dead Man's Place” (Plaats voor Dode Mannen) erop. Ze keek naar haar rechterkant en zag nog een schavot dat voor een andere terechtstelling voorbereid werd. Een gevangene stond te beven op het platform en was geblinddoekt met een strop rond zijn nek.
Caitlin was zo afgeleid dat ze de jongen bijna uit het oog verloor en ze voelde hoe Caleb haar hand vastnam om haar verder door Clink Street te gidsen.
Toen ze verdergingen, hoorde Caitlin plots een ver geroep dat gevolgd werd door een gegrom. Ze zag de jongen in de verte het hoekje omgaan en hoorde dan een andere schreeuw. Ze werd dan opgeschrikt doordat ze de aarde onder zich voelde schudden. Ze had niet meer zoiets gevoeld sinds het Romeinse Colosseum. Ze realiseerde zich dat daar net achter de hoek een enorm stadion of iets dergelijks moest zijn.
Toen ze de hoek omgingen, was ze verbaasd door wat ze te zien kreeg. Het was een enorme cirkelvormige structuur die eruit zag als een miniatuur van het Colosseum. Ze was opgebouwd uit verschillende verdiepingen die de hoogte ingingen en werd afgesloten van het zicht. Aan elke kant waren er echter gebogen deuren die ernaartoe leidden. Ze kon het geroep nu luider horen, en het kwam duidelijk van achter de muren.
Voor het gebouw hingen honderden mensen rond. Het waren sommige van de meest ruwe mensen die ze ooit gezien had. Sommigen waren amper gekleed, vele hadden enorme buiken die vooruit staken, ongeschoren en ongewassen. Wilde honden zwierven tussen hen in en Ruth gromde. Haar rugharen stonden rechtop, ze was duidelijk gespannen.
Verkopers duwden hun karren in de modder en velen verkochten glazen jenever. Zoals de menigte eruit zag, leek het erop dat de meeste mensen deelnamen. De menigte behandelde elkaar ruw en de meesten leken dronken. Een ander rumoer steeg op uit de massa. Caitlin keek op en zag het bord dat over het stadion hing: “Beren-Hondengevechten.”
Ze voelde haar maag keren. Was deze samenleving echt zo wreed?
Het kleine stadion leek deel uit te maken van een complex. In de verte stond een kleiner stadion met een enorm bord waarop “Stierengevechten” stond. En daar, bij de zijkant, los van deze twee, was een ander grote cirkelvormige structuur—hoewel deze er anders uit zag dan de anderen. Deze had meer klasse.
"Kom naar het nieuwe toneelstuk van Will Shakespeare zien in het nieuwe Globe Theatre!" riep een voorbijgaande jongen die een hoop pamfletten vasthield. Hij liep recht op Caitlin af, en duwde haar een pamflet in de handen. Ze keek naar beneden en las: “het nieuwe toneelstuk van William Shakespeare: De Tragedie van Romeo en Julia.”
"Zul je er zijn, juffrouw?" vroeg de jongen. "Het is zijn nieuwe toneelstuk en het wordt voor de eerste keer in het nagelnieuwe theater, de Globe opgevoerd.”
Caitlin keek naar beneden naar het pamflet en voelde een golf van opwinding. Kon dit echt zijn? Gebeurde dit echt?
“Waar is het?" vroeg ze.
De jongen lachte. Hij keerde zich om en wees. "Maar het is hier rechtover, Juffrouw.”
Caitlin keek in de richting waar hij naar aan het wijzen was en zag in de verte een cirkelvormig gebouw met gestukte muren en een houten versiering in tudorstijl. De Globe. Shakespeare's Globe. Het was ongelooflijk. Ze was echt hier.
Aan de voorkant liepen duizenden mensen in het rond en ze kwamen binnen alle richtingen. Deze menigte zag er net zo ruw uit als de menigte die naar het berenlokken of het stierenlokken ging. Dat verraste haar. Ze had zich altijd voorgesteld dat mensen die naar theater van Shakespeare gingen beschaafder en gesofisticeerder zouden zijn. Ze had er nooit rekening mee gehouden dat dit vermaak voor de grote massa zou zijn—en dan nog de ruwste massa’s. Het leek op hetzelfde niveau als de beren-hondengevechten te staan.
Ja, ze zou graag een nieuw stuk van Shakespeare zien en ze zou graag naar de Globe gaan. Maar ze voelde zich vastbesloten om eerst haar missie te vervullen om de puzzel op te lossen.
Een nieuw gebrul brak los in het stadion voor beerlokken en ze draaide zich om. Ze concentreerde er al haar aandacht erop. Ze vroeg zich af of het antwoord op het raadsel gewoon achter deze muren te vinden was.
Ze richtte zich tot Caleb.
"Wat denk jij?" vroeg ze. “Zouden we moeten bekijken waarover het gaat?”
Caleb keek aarzelend.
“Het raadsel zei niks over een brug en een beer,” zei hij. Maar mijn zintuigen zeggen mij iets anders. Ik ben niet helemaal zeker—”
Ruth gromde plotseling, en liep dan weg, ze sprintte.
"Ruth!" riep Caitlin.
Ze was weg. Ze keerde zelfs niet terug om te luisteren en ze sprintte voor wat ze waard was.
Caitlin was geschokt. Ze had haar zich nog nooit zo zien gedragen, zelfs niet bij gevaar. Wat kon mogelijk zo haar aandacht trekken? Ze had nooit meegemaakt dat Ruth niet luisterde.
Caitlin en Caleb sprintten op hetzelfde moment haar achterna.
Maar zelfs met hun vampiersnelheid ging het traag, door de modder, en Ruth was veel sneller dan zij. Ze zagen haar draaien en keren door de massa en ze moesten zich een weg banen om haar in het zicht te houden. Caitlin kon in de verte zien dat Ruth een hoek om draaide en in een small steegje sprintte. Ze versnelde en Caleb ook. Ze duwde een man weg die in haar weg stond en draaide in het steegje, haar achterna.
Waar kon ze in godsnaam achteraan gegaan zijn? Caitlin vroeg het zich af. Ze vroeg zich af of het een straathond was. Of had ze misschien gewoon een kantelmoment bereikt door de honger en jaagde ze achter een maaltijd? Ze was immers een wolf. Caitlin had daaraan moeten denken. Ze had harder naar eten voor haar moeten gezocht hebben en vroeger.
Maar wanneer Caitlin de hoek omging en in de steeg keek, realiseerde ze zich vlug in shock wat het was.
Daar op het uiteinde van de steeg, zat een jong meisje van misschien acht jaar, in het stof, ineengedoken, aan het huilen, bevend. Een grote forse man, zonder hemd, torende boven haar uit. Hij had een enorm uitstekende buik, zijn borst en schouders waren bedekt met haar. Zijn gezicht zag er zeer boos uit. Hij miste een paar tanden, hij pakte een lederen riem en sloeg het arme meisje op haar rug, steeds opnieuw en opnieuw.
"Dat is wat er gebeurt wanneer je niet luistert!" schreeuwde de man op een kwaadaardige toon, terwijl hij zijn riem opnieuw ophief.
Caitlin was diep gekrenkt en zonder zelfs na te denken, bereidde ze zich voor om actie te ondernemen.
Maar Ruth was sneller. Ruth had een betere start en toen de man weer zijn arm naar achter deed, sprintte Ruth verder en sprong ze in de lucht, terwijl ze haar kaken wijd opensperde.
Ze beet zich vast in de voorarm van de man en zette haar tanden er helemaal in. Het bloed spoot overal, toen de man een onwezenlijke gil liet.
Ruth was woedend en was niet kalm te krijgen. Ze gromde en schudde haar kop naar achter en naar voor. Ze beet nog dieper in het vlees van de man en ze wou hem niet loslaten.
De man zwaaide Ruth heen en weer en kon dit alleen maar doen omdat hij zo dik en groot was.Ze was nog geen volgroeide wolf. Ze snauwde en dat was een geluid dat angstaanjagend genoeg was om zelfs het haar achteraan in Caitlins nek rechtop te zetten.
Maar deze man was duidelijk gewoon aan geweld. Hij zwaaide zijn dikke tot vlees geworden schouder in het rond en slaagde erin om Ruth tegen de bakstenen muur te slaan. Hij gebruikte vervolgens zijn andere hand en nam zijn riem als zweep om haar hard op de rug te slaan.
Ruth schreeuwde en krijste. Ze liet uiteindelijk los en viel op de grond.
De man, greep haar terug met beide handen vast terwijl de haat op zijn gezich te lezen stond. Hij was klaar om met al zijn kracht zijn riem te laten knallen op Ruth’s gezicht.
Caitlin kwam in actie. Vooraleer de man de riem kon laten knallen, boog ze naar voor en tastte ze met haar rechterhand af waar ze was. Ze greep hem naar de keel. Ze dreef hem terug bij zijn keel. Ze pakte hem op vanaf de grond. Ze tilde hem hoger dan zichzelf, totdat ze hem tegen een muur gooide en de bakstenen verkruimelden.
Ze liet hem daar voor zich uit hangen. Zijn gezicht werd blauw en hij stikte. Ze was veel kleiner dan hij, maar hij maakte geen kans tegen haar stalen greep.
Eindelijk liet ze hem vallen. Hij stond op en zocht naar zijn riem. Caitlin leunde achterover en sloeg hem hard in het gezicht. Ze brak zijn neus.
Vervolgens trapte ze hem op de borst. De trap was zo krachtig dat hij verschillende meters verder vloog. Hij kwam met zulk een kracht tegen de muur terecht dat hij een indruk in de bakstenen achterliet en uiteindelijk tegen de muur in elkaar zakte zoals een hoopje rommel.
Maar Caitlin kon nog altijd de woede door haar aders voelen lopen. Ze dacht aan dat onschuldige meisje en aan Ruth. Ze ze had in geen tijden, hoelang ze zich ooit kon herinneren, zo’n woede gevoeld. Ze kon zichzelf niet stoppen. Ze wandelde op hem af en sleurde de riem uit zijn hand. Ze greep hem vast en sloeg hem hard, recht op zijn enorme buik.
Hij trok zich recht en greep naar zijn maag.
Toen hij rechtop zat, sloeg ze hem hard en recht in het gezicht. Ze raakte zijn kin zorgde ervoor dat hij vlug achteruit vloog. De achterkant van zijn hoofd sloeg tegen de grond aan. Eindelijk was hij bewusteloos.
Maar Caitlin was nog altijd niet voldaan. De laatste dagen was het moeilijk om haar woede op te roepen. Wanneer het gebeurde, kon ze het gevoel niet afzetten.
Ze stond recht en plaatste een voet op zijn keel. Ze bereidde zich voor om de man terplekke te doden.
“Caitlin!" riep een scherpe stem.
Ze keerde zich om en nog steeds ziedend van woede, zag ze dat Caleb naast haar stond. Hij schudde langzaam zijn hoofd, met een vermanende blik.
“Je hebt genoeg schade aangericht. Laat hem gaan.”
Er was iets in de stem van Caleb dat haar raakte.
Tegenstribbelend hief ze haar voet op.
In de verte, zag ze een groot bad dat gevuld was met rioolwater. Ze kon de dikke, donkere vloeistof over de randen zien lopen en kon de stank van waar ze stond ruiken.
Perfect.
Ze tastte naar beneden en hief de man tot boven haar hoofd, ook al woog hij gemakkelijk 150 kilo. Ze droeg hem door de steeg. Ze gooide hem, met het hoofd eerst, in het vat met rioolwater.
Hij landde met een plons. Ze zag dat hij, tot aan zijn nek, vastzat in de uitwerpselen. Ze hield wel van het idee dat hij wakker werd en zich realiseerde waar hij was. Eindelijk voelde ze zich voldaan.
Goed, dacht ze. Het is waar je thuishoort.
Caitlin dacht onmiddellijk aan Ruth. Ze rende naar haar toe en onderzocht de tekening van de riem op haar rug; ze huiverde en kwam langzaam terug op haar poten. Caleb ging er ook naartoe en onderzocht haar, terwijl Ruth haar snuit op de schoot van Caitlin legde en huilde. Caitlin kuste haar op het voorhoofd.
Ruth schudde hen plotseling van zich af en dartelde dan door de steeg, op zoek naar het meisje.
Caitlin keerde zich om en herinnerde zich het plots. Ze haastte zich ook naar haar toe.
Ruth rende naar het meisje en begon haar gezicht te likken. Het hysterisch huilende meisje stopte langzaam en was afgeleid door Ruths tong. Ze zat daar in de modder in haar besmeurde, vuile jurk, helemaal bedekt met tekeningen van de riem op haar rug, doorlopen van het bloed en keek verrast naar Ruth.
Haar natte ogen gingen wijd open, terwijl Ruth haar bleef likken. Eindelijk kwam ze traag en aarzelend recht. Ze streelde Ruth. Vervolgens stond ze op en gaf ze haar een knuffel. Ruth reageerde op haar en kwam dichterbij.
Caitlin vond dat dit verbazingwekkend was. Ruth had dit van meisje stratenver ontdekt. Het was of de twee elkaar altijd al gekend had.
Caitlin ging er naartoe en knielde neer naast het meisje. Ze reikte haar de hand en hielp haar rechtop te zitten.
"Ben je OK?" vroeg Caitlin.
Het meisje keek haar verbaasd aan en keek dan naar Caleb. Ze knipperde verschillende keren met haar ogen en vroeg zich af wie deze mensen konden zijn.
Eindelijk knikte ze van ja. Haar ogen waren wijd open en ze leek te bang om te spreken.
Caitlin richtte zich tot haar en wreef het verwarde haar uit haar gezicht. “Het is OK," zei Caitlin. "Hij zal je geen, pijn meer doen.”
Het meisje zag eruit alsof ze weer zou gaan huilen.
"Ik ben Caitlin," zei ze. "En dit is Caleb.”
Het meisje keek hen aan, maar sprak nog niet.
"Wat is jouw naam?" vroeg Caitlin.
Na verschillende seconden, antwoordde het meisje eindelijk: “Scarlet."
Caitlin glimlachte. “Scarlet," herhaalde ze. "Zo’n mooie naam. Waar zijn je ouders?"
Ze schudde haar hoofd. "Ik heb geen ouders. Hij is mijn voogd. Ik haat hem. Hij slaat me elke dag. Zonder reden. Ik haat hem. Alsjeblief, zorg ervoor dat ik niet naar hem terug moet. Ik heb niemand anders.”
Caitlin richtte zich naar Caleb en zag hoe hij haar aankeek. Beiden dachten ze tezelfdertijd aan hetzelfde.
"Je bent veilig nu,” zei Caitlin. “Je hoeft je geen zorgen meer te maken. Je kunt met ons meekomen.”
Scarlet deed haar ogen wijd open omdat ze verrast was, en ze verheugde zich. Ze glimlachte bijna.
"Echt?" vroeg ze.
Caitlin glimlachte terug en stak haar hand uit. Scarlet nam ze vast, terwijl ze op de voet geholpen werd. Ze zag de wonden op haar rug waar nog steeds bloed uit liep.Van ergens diep binnenin voelde Caitlin plots dat een kracht het van haar overnam. Ze dacht aan wat Aiden haar geleerd had, over de kracht om een te zijn met het universum en diep in zichzelf voelde ze een kracht opkomen die ze nog niet gekend had. Ze had altijd de kracht van de woede gevoeld, maar ze had nog nooit een kracht zoals de deze ervaren. Dit was een andere, nieuwe kracht, die tintelde van haar voeten tot haar benen, door haar lijf, door haar armen en tot in de topjes van haar vingers.
Dit was de kracht om te genezen.
Caitlin sloot haar ogen en concentreerde zich. Ze plaatste zachtjes haar handen op de rug van Scarlet, waar de littekens waren. Ze haalde diepademde en riep de kracht van het universum op. Ze beriep zich op al de training die Aiden haar gegeven had en concentreerde zich erop om wit licht naar het meisje te sturen. Ze voelde haar handen heel heet worden en voelde een ongelooflijke energie door haar heen lopen.
Caitlin was niet zeker hoeveel tijd er voorbijgegaan was wanneer ze haar ogen opnieuw opende. Ze keek op en deed ze langzaam open. Ze zag dat Scarlet haar terug aanstaarde met haar ogen wijd open van verbazing. Caleb staarde haar ook met verbazing aan.
Caitlin keek naar beneden en zag dat de wonden van Scarlet helemaal genezen waren.
"Ben jij een tovenaar?" vroeg Scarlet.
Caitlin glimlachte breed. “Iets dat er op lijkt."