Читать книгу Een Hof Voor Dieven - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 11
HOOFDSTUK DRIE
ОглавлениеZe lieten Sophia de hele nacht hangen aan de touwen die waren gebruikt om haar aan de strafpaal te binden. Haar immobiliteit was net zo’n marteling als haar kapotte rug, en haar ledematen brandden door het gebrek aan beweging. Ze kon niets doen om de pijn van haar afstraffing te verlichten. En dan was er nog de schaamte van dat ze in de regen was achtergelaten, als een soort waarschuwing voor de anderen.
Sophia haatte hen met het soort haat dat ze Kate altijd had verweten. Ze wilde hen zien sterven, en dat verlangen was ook een soort pijn, want Sophia zou nooit in de positie zijn om het te verwezenlijken. Ze kon zichzelf niet eens bevrijden.
Ze kon ook niet slapen. Daar zorgen de pijn en de vreemde positie wel voor. Sophia kwam niet verder dan een soort half gedroomd delirium waarin het verleden zich vermengde met het heden, terwijl de regen haar haren tegen haar hoofd deed plakken.
Ze droomde over de wreedheden die ze in Ashton had gezien, en niet alleen in de levende hel van het weeshuis. De straten waren bijna net zo erg geweest, met hun belagers en hun onverschillige gebrek aan medeleven voor degenen die op hun pad terechtkwamen. Zelfs in het paleis was er voor iedere aardige ziel iemand als Milady d’Angelica geweest, mensen die leken te zwelgen in de macht van hun posities, en het vermogen om wreed te zijn tegen anderen. Ze dacht aan een wereld vol oorlogen en door mensen bewerkstelligde wreedheden, en vroeg zich af hoe het zo’n meedogenloze plek had kunnen worden.
Sophia probeerde aan minder deprimerende dingen te denken, maar dat was niet eenvoudig. Ze begon aan Sebastian te denken, maar dat deed te veel pijn. Alles had zo perfect geleken tussen hen, en toen, toen hij erachter was gekomen wat ze was… het was zo snel ingestort dat Sophia’s hart nu aanvoelde als as. Hij had niet eens geprobeerd om zich tegen zijn moeder te verzetten of bij Sophia te blijven. Hij had haar gewoon weggestuurd.
Dus probeerde Sophia aan Kate te denken, en de gedachte aan haar ging gepaard met de drang om nogmaals om hulp te schreeuwen. Ze riep haar weer bij het eerste licht van het ochtendgloren, maar er kwam niets terug. Wat nog erger was, de gedachte aan haar zusje bracht voornamelijk herinneringen met zich mee van moeilijke tijden in het weeshuis, of andere, oudere gebeurtenissen.
Sophia dacht aan de brand. De aanval. Ze was nog zo jong geweest toen het was gebeurd dat ze zich er nauwelijks iets van herinnerde. Ze kon zich de gezichten van haar vader en moeder herinneren, maar afgezien van die paar instructies over dat ze moesten vluchten had ze niet gehoord hoe ze hadden geklonken. Ze kon zich herinneren dat ze had moeten vluchten, maar had alleen een paar vage flarden gezien van de tijd daarvoor. Er was een houten hobbelpaard geweest, een groot huis waar ze goed verstoppertje hadden kunnen spelen, een kindermeisje…
Meer dan dat kon Sophia zich niet herinneren. Het Huis der Onbekenden had haar verleden bijna volledig bedekt met een miasma van pijn. Het was moeilijk om te denken aan wat er vooraf was gegaan aan de afstraffingen en slijpstenen, de gedwongen onderwerping en de angst voor waar het allemaal naartoe leidde.
Dat was wat Sophia nu te wachten stond: ze zou als een dier worden verkocht.
Hoe lang hing ze daar al, worstelend tegen haar touwen? Lang genoeg voor de zon om weer op te komen, in elk geval. Lang genoeg dat toen de gemaskerde nonnen kwamen om haar naar beneden te halen, Sophia’s verzwakte ledematen ervoor zorgden dat ze op de stenen van de binnenplaats in elkaar zakte. De nonnen maakten geen aanstalten om haar te helpen.
“Opstaan,” commandeerde één van hen. “Je wil niet dat je wordt verkocht als je er zo uitziet.”
Sophia bleef liggen, tandenknarsend tegen de pijn terwijl het gevoel langzaam weer in haar benen kroop. Ze bewoog pas toen de non haar schopte.
“Opstaan, zei ik,” snauwde ze.
Sophia dwong zichzelf om op te staan, en de gemaskerde nonnen grepen haar bij haar armen, zoals Sophia zich voorstelde dat een gevangene naar haar executie begeleid zou worden. Ze voelde zich niet veel beter bij haar eigen vooruitzicht.
Ze brachten haar naar een kleine stenen cel waar een emmer stond. Ze schrobden haar schoon, en op de één of andere manier slaagden de nonnen erin om zelfs daar een marteling van te maken. Een deel van het water was zo heet dat Sophia’s huid verbrandde terwijl ze het bloed wegwasten, en ze schreeuwde het uit met alle pijn die ze had ervaren toen Zuster O’Venn haar had geslagen.
Maar het meeste water was ijskoud, en Sophia huiverde. Zelfs de zeep die de nonnen gebruikten prikte. Het brandde in haar ogen toen ze haar haren wasten en het vastbonden in een ruwe knot die niets te maken had met de elegante kapsels in het paleis. Ze deden haar witte onderjurk uit en gaven haar het grijze uniform van het weeshuis om te dragen. Na de mooie kleren die Sophia de afgelopen dagen had gedragen, jeukte de stof aan haar huid als bijtende insecten. Ze gaven haar niets te eten. Dat was het waarschijnlijk niet waard, nu hun investering in haar ten einde liep.
Dat was wat deze plek was. Het was als een veestal voor kinderen, waar ze met net genoeg vaardigheden en angst werden vetgemest om als nuttige leerlingen of dienstmeisjes verkocht te kunnen worden.
“Jullie weten dat dit verkeerd is,” zei Sophia toen ze haar naar de deur sleurden. “Zien jullie dan niet wat jullie doen?”
Eén van de andere nonnen boeide haar handen achter haar hoofd, waardoor Sophia wankelde.
“We geven de genade van de Gemaskerde Godin aan zij die het nodig hebben. Stil nu. Je levert minder op met een blauw oog.”
Sophia slikte bij de gedachte. Ze had er niet bij stil gestaan hoe zorgvuldig ze de striemen van haar afranselingen onder haar grauwgrijze uniform hadden verborgen. Weer moest ze denken aan veehouders, alleen dan nu aan het soort paardenhandelaar dat de vacht van zijn paard zou verven om een betere prijs te krijgen.
Ze sleurden haar door de gangen van het weeshuis, en dit keer waren er geen toeschouwers. Ze wilden niet dat de kinderen dit deel zouden zien, waarschijnlijk omdat het hen zou herinneren aan het lot dat hen te wachten stond. Het zou hen aanmoedigen om te vluchten, terwijl het pak slaag van de vorige avond hen waarschijnlijk zo bang had gemaakt dat ze het nooit zouden durven.
Ze gingen nu naar het gedeelte van het Huis der Onbekenden waar de kinderen niet mochten komen, naar de ruimtes die alleen voor de nonnen en hun bezoekers waren gereserveerd. Het meeste was simpel, hoewel er hier en daar wel tekens van rijkdom te zien waren, in vergulde kandelaars, of in de zilveren glans van een ceremonieel masker.
De kamer waar ze Sophia heen brachten was chique voor de standaarden van het weeshuis. Het zag eruit als de ontvangstkamer van een adellijk huis. Er stonden stoelen langs de muren, elk met een klein tafeltje met een drinkbeker met wijn en een dienblad met bonbons. Aan de andere kant van de kamer stond Zuster O’Venn achter een tafel, een stuk opgevouwen perkament naast haar. Sophia vermoedde dat dat de overeenkomst voor haar arbeidscontract was. Zouden ze haar vertellen voor hoeveel ze werd doorverkocht?
“Formeel gezien,” zei Zuster O’Venn, “zijn we, voor we je verkopen, verplicht om je te vragen of je de middelen hebt om je schuld aan de godin te vereffenen. Het bedrag staat hier. Kom, waardeloos kind, en zie wat je echt waard bent.”
Sophia had geen keus; ze brachten haar naar de tafel en ze keek naar het stuk perkament. Ze was niet verrast om te zien dat elke maaltijd en elke overnachting genoteerd was. Het totaalbedrag was zo hoog dat Sophia instinctief terugdeinsde.
“Heb je de middelen om deze schuld te vereffenen?” herhaalde de non.
Sophia staarde haar aan. “Je weet dat ik dat niet heb.”
Er stond een stoel in het midden van de kamer, gemaakt van hard hout, een groot contrast met de rest van de kamer. Zuster O’Venn wees ernaar.
“Dan ga je daar zitten, en je gaat je gedragen. Je spreekt niet tenzij je iets gevraagd wordt. Je zult elke instructie onmiddellijk opvolgen. Doe je dat niet, dan volgt er straf.”
Sophia had te veel pijn om niet te gehoorzamen. Ze liep naar de lage stoel en ging zitten, terwijl ze haar blik neersloeg om maar niet de aandacht van de nonnen te trekken. Toch keek ze stiekem toe toen er figuren de kamer binnenkwamen, mannen en vrouwen, allemaal met een aura van rijkdom om hen heen. Sophia kon niet veel van hen zien, want net als de nonnen droegen ze sluiers, duidelijk zodat niemand zou zien wie er geïnteresseerd was om haar als een stuk vee te kopen.
“Bedankt voor jullie komst,” zei Zuster O’Venn, en ineens had ze de gladde stem van een koopvrouw die de kwaliteiten van één of andere fijne zijde of parfum aanprees. “Ik hoop dat jullie het de moeite waard zullen vinden. Neem gerust de tijd om het meisje te bekijken. Vervolgens kunnen jullie een bod uitbrengen.”
Ze gingen om Sophia heen staan en staarden naar haar zoals een chef-kok een stuk vlees op de markt zou hebben bekeken, en zou hebben gecontroleerd of er geen sporen van rotting of overmatige pezen te zien waren. Een vrouw vroeg Sophia om naar haar te kijken, en Sophia deed haar best om te gehoorzamen.
“Ze heeft een goede kleur,” zei de vrouw, “en ik denk dat ze mooi genoeg is.”
“Jammer dat ze ons haar niet met een jongen willen laten zien,” zei een dikke man. Hij had een accent dat haar vertelde dat hij van de andere kant van het Meswater kwam. Zijn dure zijden kleren hadden zweetplekken, en de stank werd verhuld door een parfum dat waarschijnlijk beter geschikt was voor een vrouw. Hij wierp de nonnen een blik toe, alsof Sophia er niet bij was. “Tenzij jullie mening in dat opzicht is veranderd, zusters?”
“Dit is nog altijd een plek van de Godin,” zei Zuster O’Venn, en Sophia hoorde de oprechte afkeuring in haar stem. Vreemd dat haar dat tegenstond, wanneer ze de rest wel prima vond, dacht Sophia.
Ze gebruikte haar gave om de gedachten van de aanwezigen te lezen. Ze wist niet wat ze daarmee hoopte te bereiken, want ze zou met geen mogelijkheid hun meningen over haar kunnen beïnvloeden. Het gaf haar alleen maar inzicht in dezelfde wrede gedachten, dezelfde hardvochtige doeleinden. Het beste waar ze op kon hopen was dienstbaarheid. Het ergste deed haar huiveren van angst.
“Hmm, ze huivert prachtig als ze bang is,” zei een man. “Te delicaat voor de mijnen, denk ik, maar ik zal toch een bod uitbrengen.”
Hij liep naar Zuster O’Venn toe en fluisterde een bedrag in haar oor. Eén voor één deden de anderen hetzelfde. Toen ze klaar waren, keek ze de kamer rond.
“Op het moment heeft Meister Karg het hoogste bod,” zei Zuster O’Venn. “Zijn er nog mensen die hun bod willen verhogen?”
Een stel leek het te overwegen. De vrouw die in Sophia’s ogen had willen kijken liep naar de gemaskerde non toe, en fluisterde een ander bedrag in haar oor.
“Bedankt, allemaal,” zei Zuster O’Venn. “We zijn eruit. Meister Karg, het arbeidscontract is nu uw eigendom. Ik ben verplicht u eraan te herinneren dat wanneer het betaald wordt, het meisje vrij is om te gaan.”
De dikke man snoof onder zijn sluier, en trok hem weg. Daaronder zat een rossig gezicht met te veel kinnen, dat er niet bepaald beter uitzag door de aanwezigheid van zijn borstelige snor.
“En wanneer is dat ooit met mijn meisjes gebeurd?” vroeg hij. Hij stak een pafferige hand uit. Zuster O’Venn pakte het contract en overhandigde het hem.
De anderen maakten geërgerde geluidjes, hoewel Sophia kon voelen dat een aantal van hen al aan andere mogelijkheden dachten. De vrouw die een nieuw bod had gedaan vond het jammer dat ze verloren had, maar alleen in de mate waarop ze het vervelend vond als één van haar paarden een race verloor tegen een paard van haar buren.
Sophia zat de hele tijd op haar stoel, niet in staat om te bewegen bij de gedachte dat haar hele leven zo gemakkelijk aan een ander werd overhandigd. Een paar dagen geleden had ze op het punt gestaan om met een prins te trouwen, en nu… nu stond ze op het punt eigendom van deze man te worden?
“Dan is er alleen nog de betaling die geregeld moet worden,” zei Zuster O’Venn.
De dikke man, Meister Karg, knikte. “Ik zal het meteen regelen. Het is beter om contant te betalen dan naar de bank te gaan als er een schip klaar staat om te vertrekken.”
Een schip? Wat voor schip? Waar wilde deze man haar heen brengen? Wat was hij met haar van plan? Ze griste de antwoorden op die vraag zonder moeite uit zijn gedachten, en alleen het idee al was genoeg om Sophia te doen opstaan, klaar om te vluchten.
Sterke handen hielden haar tegen, en de nonnen grepen haar armen vast. Meister Karg bekeek haar met een nonchalante minachting.
“Laat haar naar mijn wagen brengen, wil je? Ik zal de zaken hier afhandelen, en dan…”
En dan kon Sophia zien dat haar leven nog afschuwelijker zou worden. Ze wilde vechten, maar er was niets dat ze kon doen terwijl de anderen haar wegleidden. Niets.
In de privacy van haar eigen gedachten schreeuwde ze om de hulp van haar zusje.
Maar het leek erop dat Kate het niet had gehoord—of het haar niet kon schelen.