Читать книгу Slaaf, Krijger, Koningin - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 11

HOOFDSTUK ÉÉN

Оглавление

Ceres rende door de achterafstraten van Delos. De opwinding gierde door haar aderen, en ze wist dat ze niet te laat kon komen. De zon was nog maar nauwelijks op, en toch was de benauwde, stoffige lucht in de eeuwenoude stenen stad al verstikkend. Ondanks haar brandende benen en haar pijnlijke longen dwong ze zichzelf om sneller te rennen, nog sneller, springend over de talloze ratten die uit de goten in de straten kropen. Ze kon het gerommel in de verte al horen, en haar hart bonsde van de anticipatie. Ergens daar voor haar, wist ze, stonden de Killings op het punt te beginnen.

Ceres liet haar handen langs de stenen muren glijden terwijl ze zich door een smalle steeg baande, en wierp een blik achterom om zich er van te verzekeren dat haar broers haar konden bijhouden. Daar, zag ze tot haar opluchting, rende Nesos, en slechts een paar meter achter hem, Sartes. Nesos was op zijn negentiende slechts twee zonnecycli ouder dan zij, terwijl Sartes, haar jongere broertje, vier zonnecycli jonger was en zich op de drempel van volwassenheid bevond. De twee leken, met hun lange zandkleurige haar en bruine ogen, precies op elkaar—en hun ouders—maar helemaal niet op haar. En toch waren ze, ondanks het feit dat Ceres een meisje was, nooit in staat om haar bij te houden.

“Schiet op!” riep Ceres over haar schouder.

Er klonk weer gerommel, en hoewel ze nooit eerder naar het festival was geweest, kon ze het zich tot in detail voorstellen: de hele stad, alle drie miljoen inwoners van Delos, die zich op deze zomerzonnewende in het Stadion verdrongen. Het zou anders zijn dan alles dat ze ooit had gezien, en als zij en haar broers zich niet haastten, zou er geen zitplaats meer over zijn.

Ceres ging nog harder rennen. Ze veegde een zweetdruppel van haar voorhoofd en veegde haar hand af aan haar gerafelde, ivoorkleurige tuniek, een afdankertje van haar moeder. Ze had nog nooit nieuwe kleren gekregen. Volgens haar moeder, die stapelgek was op haar broers maar een speciale haat en nijd voor haar leek te koesteren, verdiende ze het niet.

“Wacht!” riep Sartes. Er klonk een beetje ergernis in zijn schorre stem.

Ceres glimlachte.

“Moet ik je soms dragen?” riep ze terug.

Ze wist dat hij het haatte als ze hem plaagde, maar haar rotopmerking zou hem motiveren om bij te blijven. Ceres vond het niet erg dat hij met hen meeging; ze vond het aandoenlijk hoe hij, met zijn dertien jaar, alles wilde doen om als hun gelijke beschouwd te worden. En hoewel ze het nooit zou toegeven, had een deel van hem het nodig dat hij haar nodig had.

Sartes gromde luid.

“Moeder maakt je af als ze erachter komt dat je weer niet naar haar luistert!” riep hij terug.

Hij had gelijk. Dat zou ze inderdaad doen—Ceres zou zeker met de zweep krijgen.

De eerste keer dat haar moeder haar had geslagen, op vijfjarige leeftijd, was het moment geweest dat Ceres haar onschuld had verloren. Daarvoor was de wereld leuk, lief en goed geweest. Daarna was er niets meer veilig geweest, en het enige waar ze zich aan vast kon klampen was haar hoop op een toekomst waar ze bij haar weg kon komen. Ze was ouder nu, en toch was die droom langzaam in haar hart aan het eroderen.

Gelukkig wist Ceres dat haar broers haar nooit zouden verraden. Ze waren net zo trouw aan haar als zij aan hen.

“Dan is het maar goed dat Moeder er nooit over te weten zal komen!” riep ze terug.

“Vader zal erachter komen!” beet Sartes.

Ze grinnikte. Vader wist het al. Ze hadden een deal gesloten: als ze tot laat zou opblijven om de zwaarden te slijpen die bij het paleis afgeleverd moesten worden, dan mocht ze naar de Killings. En dat had ze gedaan.

Ceres bereikte de muur aan het eind van de steeg, duwde haar vingers in twee spleten en begon te klimmen. Haar handen en voeten bewogen snel, en ze klom een goede zes meter omhoog, tot ze boven was.

Hijgend ging ze staan, en de zon begroette haar met haar felle stralen. Ze hield een hand boven haar ogen.

Ze snakte naar adem. Normaal gesproken was de Oude Stad bevlekt met enkele burgers, hier en daar een zwerfkat of een hond—maar vandaag bruiste ze van het leven. Het wemelde van de mensen. Ceres kon de straatstenen niet eens zien onder de zee van mensen die zich op het Fonteinplein verdrongen.

In de verte glinsterde de oceaan in een levendig blauw, terwijl het witte Stadion als een berg tussen de kronkelende wegen en de op elkaar gedrukte huizen van twee en drie verdiepingen omhoog rees. Aan de buitenste rand van het plein stonden kooplui met hun stalletjes, waar ze voedsel, sieraden of kleren verkochten.

Er streek een windvlaag langs haar gezicht, en de geur van vers gebakken eten drong haar neusgaten binnen. Wat ze wel niet zou geven voor wat voedsel om dat knagende gevoel in haar maag te bevredigen. Ze voelde een steek van honger en sloeg haar armen om haar buik heen. Het ontbijt die ochtend was niet meer geweest dan een paar lepels kleffe pap, die haar op de één of andere manier nog hongeriger hadden gemaakt. Gezien het feit dat vandaag haar achttiende verjaardag was, had ze gehoopt op tenminste een beetje extra eten in haar kom—of een knuffel, of iets.

Maar niemand had er een woord over gezegd. Ze betwijfelde dat ze het zich zelfs maar hadden herinnerd.

Ze ving een glimp van licht op, en toen Ceres naar beneden keek zag ze een gouden koets door de menigte heen rijden, als een bel in de honing, langzaam en glimmend. Ze fronste. Door haar opwinding had ze er niet bij stil gestaan dat er ook leden van de koninklijke familie bij het evenement aanwezig zouden zijn. Ze verachtte hen, hun verwaandheid, het feit dat hun dieren beter gevoed werden dan de meeste mensen in Delos. Haar broers hoopten dat ze op een dag het klassensysteem zouden overwinnen. Maar Ceres deelde hun optimisme niet: als er enige vorm van gelijkheid in het Rijk zou komen, was er een revolutie nodig.

“Zie je hem?” hijgde Nesos terwijl hij naast haar omhoog krabbelde.

Ceres’ hart begon sneller te kloppen toen ze aan hem dacht. Rexus. Ook zij had zich afgevraagd of hij al hier was, en ze had tevergeefs naar zijn gezicht gezocht in de menigte.

Ze schudde haar hoofd.

“Daar.” Nesos wees.

Ze volgde zijn vinger naar de fontein en kneep haar ogen samen.

Ineens zag ze hem, en ze kon haar opwinding niet onderdrukken. Ze voelde altijd hetzelfde als ze hem zag. Daar was hij, zittend op de rand van de fontein, bezig met het spannen van zijn boog. Zelfs vanaf deze afstand kon ze zijn schouder- en borstspieren onder zijn tuniek zien bewegen. Hij was nauwelijks een paar jaar ouder dan zij, met blond haar dat opviel tussen de hoofden met zwart en bruin haar, en zijn gebruinde huid glinsterde in de zon.

“Wacht!” riep een stem.

Ceres wierp een blik naar beneden en zag Sartes, die worstelde om naar boven te komen.

“Opschieten of we laten je achter!” spoorde Nesos hem aan.

Natuurlijk, ze zouden het niet in hun hoofd halen om hun kleine broertje achter te laten, maar hij moest wel leren om bij te blijven. In Delos kon een moment van zwakte de dood betekenen.

Nesos haalde een hand door zijn haar en kwam op adem terwijl hij zijn blik over de menigte liet glijden.

“Dus op wie zet je je geld in?” vroeg hij.

Ceres draaide zich naar hem om en lachte.

“Welk geld?” vroeg ze.

Hij glimlachte.

“Als je iets had,” antwoordde hij.

“Brennius,” antwoordde ze zonder te aarzelen.

Verrast fronste hij zijn wenkbrauwen.

“Echt?” vroeg hij. “Waarom?”

“Ik weet het niet.” Ze haalde haar schouders op. “Gewoon een voorgevoel.”

Maar ze wist wel waarom. Ze wist het heel goed, beter dan haar broers, beter dan alle andere jongens uit haar stad. Ceres had een geheim: ze had niemand verteld dat ze zo nu en dan, gekleed als jongen, bij het paleis trainde. Het was bij koninklijk besluit verboden voor meisjes—er stond de doodstraf op—om te leren vechten. Mannelijke burgers waren echter welkom om te komen trainen, in ruil voor gelijke hoeveelheden werk in de stallen van het paleis, werk dat ze met veel plezier deed.

Ze had Brennius bekeken en was onder de indruk van de manier waarop hij vocht. Hij was niet de grootste van de krijgsheren, maar hij berekende zijn bewegingen met de grootste precisie.

“Echt niet,” antwoordde Nesos. “Het wordt Stefanus.”

Ze schudde haar hoofd.

“Stefanus wordt in de eerste tien minuten afgemaakt,” zei ze botweg.

Stefanus was de meest voor de hand liggende keus. Hij was de grootste van de krijgsheren, en waarschijnlijk ook de sterkste; maar hij was niet zo berekenend als Brennius of een aantal van de andere krijgers die ze had zien vechten.

Nesos brulde van het lachen.

“Ik geef je mijn goede zwaard als dat het geval is.”

Ze wierp een blik op het zwaard aan zijn riem. Hij had geen idee hoe jaloers ze was geweest toen hij dat meesterwerk van een wapen drie jaar geleden van Moeder voor zijn verjaardag had gekregen. Haar zwaard was een oud overgebleven exemplaar dat haar vader op de recyclestapel had gegooid. Oh, wat ze wel niet zou kunnen doen als ze een wapen had zoals dat van Nesos.

“Daar hou ik je aan, weet je,” zei Ceres glimlachend—hoewel ze hem in werkelijkheid nooit zijn zwaard zou afnemen.

“Ik verwacht niet anders,” grijnsde hij.

Ze vouwde haar armen voor haar borst toen er ineens een donkere gedachte bij haar opkwam.

“Moeder zou het niet toestaan,” zei ze.

“Maar Vader wel,” zei hij. “Hij is heel trots op je, weet je.”

Neso’s lieve opmerking verraste haar. Ze wist niet echt hoe ze het moest aanvaarden, en sloeg haar ogen neer. Ze hield zielsveel van haar vader, en ze wist dat hij van haar hield. Maar om de één of andere reden zag ze alleen haar moeders gezicht voor zich. Het enige dat ze wilde was dat haar moeder haar zou accepteren en net zo veel van haar zou houden als van haar broers. Maar hoe hard ze ook haar best deed, Ceres had altijd het gevoel dat ze in haar ogen nooit genoeg kon zijn.

Sartes klom kreunend naast hen op de muur. Hij was nog altijd een kop kleiner dan Ceres en zo schriel als een krekel, maar ze was er van overtuigd dat hij één dezer dagen als bamboe de lucht in zou schieten. Dat was ook wat er met Nesos gebeurd was. Hij was nu een gespierde hunk, die met zijn één meter negentig boven iedereen uittorende.

“En jij?” Ceres draaide zich om naar Sartes. “Wie denk jij dat er gaat winnen?”

“Ik ben het met jou eens. Brennius.”

Ze glimlachte en maakte met haar hand zijn haar door de war. Hij zei altijd wat zij zei.

Er rees weer gerommel op, de menigte zwol aan, en ze voelde een urgentie.

“Laten we gaan,” zei ze, “geen tijd te verspillen.”

Zonder te wachten klom Ceres langs de muur naar beneden en raakte rennend de grond. Terwijl ze de fontein in het oog hield, baande ze zich een weg naar het plein, verlangend om bij Rexus te komen.

Hij draaide zich om en zijn ogen werden groot van verrukking toen hij haar zag naderen. Ze rende op hem af en voelde zijn armen om haar middel terwijl hij een stoppelige wang tegen de hare drukte.

“Ciri,” zei hij in zijn lage, schorre stem.

Er liep een rilling over haar rug toen ze zich omdraaide en recht in Rexus kobaltblauwe ogen staarde. Met zijn één meter vijfentachtig was hij bijna een kop groter dan zij, met blond, stug haar dat langs zijn hartvormige gezicht viel. Hij rook naar zeep en de buitenlucht. Jezus, wat was het goed om hem weer te zien. Ondanks het feit dat ze zich prima kon redden in vrijwel elke situatie, gaf zijn aanwezigheid haar een gevoel van kalmte.

Ceres ging op haar tenen staan en sloeg haar armen om zijn brede nek heen. Ze had hem nooit als meer dan een vriend beschouwd tot ze hem over de revolutie had horen spreken, en over het ondergrondse leger waar hij lid van was. “We zullen vechten om onszelf te bevrijden van het juk van de onderdrukking,” had hij jaren geleden tegen haar gezegd. Hij had met zoveel passie over het verzet gesproken dat ze heel even had geloofd dat het omverwerpen van de monarchie mogelijk was.

“Hoe was de jacht?” vroeg ze met een glimlach, wetend dat hij dagenlang weg was geweest.

“Ik heb je glimlach gemist.” Hij streelde haar lange, roségouden haar naar achteren. “En je smaragdgroene ogen.”

Ceres had hem ook gemist, maar ze durfde het niet te zeggen. Ze was te bang om de vriendschap die ze hadden te verliezen als er iets tussen hen zou gebeuren.

“Rexus,” zei Nesos, die hen inhaalde en zijn arm greep. Sartes volgde hem op de voet.

“Nesos,” zei hij in zijn diepe, autoritaire stem. “We hebben weinig tijd als we naar binnen willen,” voegde hij toe, en knikte naar de anderen.

Ze haastten zich weg en gingen op in de massa die op weg was naar het Stadion. De soldaten van het Rijk waren overal en dreven de massa naar voren, soms met knuppels en zwepen. Hoe dichter ze bij de weg kwamen die naar het Stadion leidde, hoe dikker de menigte werd.

Ineens hoorde Ceres opschudding bij één van de kraampjes, en ze draaide zich instinctief om. Ze zag dat er ruimte was ontstaan rond een kleine jongen, waarnaast twee soldaten van het Rijk en een koopman stonden. Een aantal toeschouwers gingen er snel vandoor, terwijl anderen een cirkel vormden en nieuwsgierig toekeken.

Ceres liep naar voren en zag één van de soldaten een appel uit de hand van de jongen slaan. Hij greep de kleine bij zijn arm en schudde hem gewelddadig door elkaar.

“Dief!” gromde de soldaat.

“Genade, alstublieft!” schreeuwde de jongen terwijl de tranen over zijn smerige, ingevallen wangen liepen. “Ik had…zo’n honger!”

Ceres voelde haar hart barsten van medeleven. Zij had dezelfde honger gevoeld—en ze wist dat de soldaten niet anders dan wreed zouden zijn.

“Laat de jongen gaan,” zei de zwaargebouwde koopman kalm. Hij gebaarde met zijn hand, zijn gouden ring glinsterend in het zonlicht. “Ik kan het me veroorloven om hem een appel te geven. Ik heb honderden appels.” Hij grinnikte zachtjes, alsof hij de situatie niet al te zwaar opvatte.

Maar de menigte verzamelde zich om hen heen en iedereen werd stil terwijl de soldaten zich omdraaiden om de koopman te confronteren. Hun glimmende wapenrustingen ratelden. Ceres’ hart kromp samen voor de koopman—ze wist dat niemand het riskeerde om de confrontatie met het Rijk aan te gaan.

De soldaat deed dreigend een stap naar de koopman toe.

“Je neemt het op voor een crimineel?”

De koopman keek van de één naar de ander en leek nu onzeker. De soldaat draaide zich om en sloeg de jongen in zijn gezicht. Er klonk een misselijkmakend gekraak dat Ceres deed huiveren.

De jongen viel met een doffe bons op de grond, en de menigte hapte naar adem.

De soldaat wees naar de koopman en zei, “Om je loyaliteit aan het Rijk te bewijzen, hou je de jongen vast terwijl we hem met de zweep geven.”

De ogen van de koopman werden hard, en er stond zweet op zijn voorhoofd. Tot Ceres’ verrassing hield hij voet bij stuk.

“Nee,” antwoordde hij.

De tweede soldaat nam twee dreigende stappen naar de koopman en legde zijn hand op het heft van zijn zwaard.

“Doe het, of je verliest je kop en we steken je winkel in de fik,” zei de soldaat.

Het ronde gezicht van de koopman betrok, en Ceres kon zien dat hij verslagen was.

Langzaam liep hij naar de jongen toe. Hij greep hem bij zijn armen en knielde voor hem.

“Vergeef me alsjeblieft,” zei hij met tranen in zijn ogen.

De jongen jammerde en begon te schreeuwen terwijl hij zichzelf los probeerde te trekken.

Ceres kon het kind zien trillen. Ze wilde door blijven lopen naar het Stadion, en hier geen getuige van zijn, maar ze stond als verstijfd midden op het plein, haar ogen op de wreedheid gefixeerd.

De eerste soldaat scheurde de tuniek van de jongen open terwijl de tweede met een zweep boven zijn hoofd zwaaide. De meeste toeschouwers juichten de soldaten toe, hoewel er een paar mompelden en toen met hangende hoofden wegliepen.

Niemand kwam voor de dief op.

Met een hebzuchtige, bijna krankzinnige uitdrukking sloeg de soldaat de zweep tegen de rug van de jongen, en hij gilde het uit van de pijn. Bloed sijpelde uit de verse snijwonden. De soldaat bleef uithalen, tot het hoofd van de jongen naar achteren zakte en hij niet langer schreeuwde.

Ceres voelde een sterke drang om naar voren te stormen en de jongen te redden. Maar dat, wist ze, zou haar dood betekenen, en de dood van iedereen waar ze van hield. Ze liet haar schouders hangen, hopeloos en verslagen. Ze nam zich voor om op een dag wraak te nemen.

Ze trok Sartes naar zich toe en bedekte zijn ogen. Ze wilde hem wanhopig graag beschermen, hem nog een paar jaar onschuld gunnen, hoewel er in dit land eigenlijk geen onschuld bestond. Ze dwong zichzelf om niet impulsief te handelen. Als man zijnde moest hij deze wreedheden zien, niet alleen zodat hij zich aan kon passen, maar ook zodat hij op een dag een sterke deelnemer van het verzet kon zijn.

De soldaten rukten de jongen uit de handen van de koopman en gooiden zijn bewusteloze lichaam achterin een houten wagen. De koopman drukte zijn handen tegen zijn gezicht en huilde.

Binnen enkele seconden was de wagen weer in beweging, en was de open ruimte weer gevuld met mensen die over het plein slenterden alsof er niets was gebeurd.

Ceres voelde een overweldigend gevoel van misselijkheid opwellen. Het was onrechtvaardig. Ze kon nu zo een handvol zakkenrollers aanwijzen—mannen en vrouwen die hun kunst zo hadden geperfectioneerd dat zelfs de soldaten van het Rijk hen niet konden pakken. Het leven van deze arme jongen was nu verwoest vanwege zijn gebrek aan vaardigheid. Als dieven werden gepakt, of ze nu jong of oud waren, verloren ze hun ledematen of meer, afhankelijk van de stemming van de rechters op die dag. Als hij geluk had, zou zijn leven gespaard worden en zou hij worden veroordeeld tot een straf waarbij hij levenslang in de goudmijnen moest werken. Ceres zou liever sterven dan zo’n straf ondergaan.

Ze vervolgden hun weg door de straat, hun stemming verpest, schouder aan schouder met de anderen. De hitte was bijna ondraaglijk.

Er kwam een gouden koets naast hen rijden die iedereen uit de weg dreef, en de mensen naar de huizen langs de straten duwde. Ceres werd ruw door elkaar geschud en keek op. Ze zag drie tienermeisjes in kleurrijke zijden jurken, hun ingewikkelde kapsels versierd met pinnen van goud en kostbare juwelen. Eén van de tienermeisjes gooide lachend een munt op straat, en een handjevol burgers liet zich op handen en knieën vallen, worstelend om een stukje metaal waar ze hun familie een hele maand mee zouden kunnen voeden.

Ceres stopte nooit om aalmoezen op te rapen. Ze zou liever verhongeren dan donaties van dat soort mensen aannemen.

Ze zag een jonge man de munt vastgrijpen, waarna een oudere man hem tegen de grond werkte en een stijve hand om zijn nek klampte. Met zijn andere hand wrikte de oudere man de munt uit zijn hand.

De tienermeisjes lachten en wezen, waarna hun koets weer verder reed.

Ceres’ ingewanden krompen samen van walging.

“In de nabije toekomst zal ongelijkheid voorgoed verdwijnen,” zei Rexus. “Daar zal ik op toezien.”

Terwijl ze hem hoorde spreken, zwol Ceres’ hart van trots. Op een dag zou ze zij aan zij met hem en haar broers in het verzet vechten.

De straten werden breder naarmate ze het Stadion naderden, en Ceres kreeg weer het gevoel dat ze kon ademen. De lucht gonsde. Ze had het gevoel dat ze zou scheuren van opwinding.

Ze liep door één van de tientallen gewelfde poorten en keek op.

Er bevonden zich duizenden en duizenden burgers in het schitterende Stadion. De ovalen structuur was aan de noordelijke kant ingestort, en de meeste rode markiezen waren gescheurd en boden slechts weinig bescherming tegen de verzengende zon. Wilde beesten gromden van achter ijzeren tralies en valdeuren, en ze kon de krijgsheren al klaar zien staan achter de poorten.

Ceres nam alles verwonderd in zich op.

Ineens keek Ceres op en besefte ze dat ze achter was geraakt. Ze haastte zich naar voren om Rexus en haar broers in te halen, maar op dat moment werd ze omsingeld door vier potige mannen. Ze roken naar alcohol, rottende vis en zweet en ze verdrongen zich om haar heen en staarden haar aan met hun rotte tanden en lelijke grijnzen.

“Jij gaat met ons mee, mooi meisje,” zei één van hen terwijl ze op strategische wijze dichterbij kwamen.

Ceres’ hart ging hevig tekeer. Ze keek voor zich uit, zoekend naar de anderen, maar ze waren al verzwolgen door de menigte.

Ze confronteerde de mannen en zette haar dapperste gezicht op.

“Laat me met rust of ik…”

Ze barstten in lachen uit.

“Wat?” spotte één van hen. “Een klein meisje als jij dat het tegen ons vier opneemt?”

“We zouden je hier schoppend en schreeuwend naar buiten kunnen dragen en niemand die er wat van zou zeggen,” voegde een ander toe.

En het was waar. Vanuit haar ooghoeken zag Ceres mensen voorbij lopen, die deden alsof ze niet zagen hoe deze mannen haar behandelden.

Ineens werd het gezicht van de leider serieus. Met één snelle beweging had hij haar bij haar armen gegrepen en haar naar zich toe getrokken. Ze wist dat ze haar konden meenemen en dat niemand ooit meer iets van haar zou horen, en die gedachte beangstigde haar meer dan wat dan ook.

In een poging haar bonzende hart te negeren draaide Ceres zich om en rukte haar arm los uit zijn houtgreep. De andere mannen lachten geamuseerd, maar toen ze de onderkant van haar handpalm tegen de neus van de leider sloeg en zijn hoofd naar achteren klapte, werden ze stil.

De leider greep met zijn smerige handen naar zijn neus en kreunde.

Ze liet zich niet vermurwen. Wetend dat ze maar één kans had, schopte ze hem in zijn maag, en hij klapte voorover.

Maar ze werd onmiddellijk door de andere drie besprongen. Hun sterke handen grepen haar vast en trokken haar mee.

Ineens bedaarden ze. Ceres keek om en zag tot haar opluchting dat Rexus was verschenen en er één in zijn gezicht stompte, waardoor de man bewusteloos raakte.

Toen verscheen Nesos. Hij greep een ander en gaf hem een knietje in zijn maag, waarna hij hem tegen de grond trapte en hem in het rode stof liet liggen.

De vierde man stormde op Ceres af, maar net toen hij wilde aanvallen, dook ze weg. Ze draaide om haar as en schopte hem tegen zijn achterste, waardoor hij met zijn hoofd tegen een pilaar aan klapte.

Ze stond daar, hijgend, en nam alles in zich op.

Rexus legde een hand op Ceres’ schouder. “Ben je in orde?”

Ceres’ hart ging nog steeds hevig tekeer, maar haar angst werd langzaam vervangen door een gevoel van trots. Ze had het goed gedaan.

Ze knikte en Rexus legde een arm om haar schouder terwijl ze verder liepen. Er speelde een glimlach om zijn volle lippen.

“Wat?” vroeg Ceres.

“Toen ik zag wat er gebeurde, wilde ik ze stuk voor stuk neersteken. Maar toen zag ik hoe je jezelf verdedigde.” Hij schudde zijn hoofd en grinnikte. “Dat hadden ze niet verwacht.”

Ze voelde haar wangen rood kleuren. Ze wilde zeggen dat ze onbevreesd was geweest, maar in werkelijkheid was dat niet zo.

“Ik was nerveus,” gaf ze toe.

“Ciri, nerveus? Nooit.” Hij kuste Ceres op haar hoofd, en ze liepen verder het Stadion in.

Ze vonden een paar lege plekken op de begane grond en ze namen plaats. Ceres was dolblij dat ze niet te laat waren. Ze liet alle gebeurtenissen van die ochtend achter zich en liet zich meeslepen door de opwinding van de juichende menigte.

“Zie je ze?”

Ceres volgde Rexus’ vinger en keek omhoog. Ze zag een stuk of tien tieners in een stand zitten, die wijn uit zilveren kelken dronken. In haar hele leven had ze nog nooit zulke mooie kleren, zoveel voedsel op één tafel, of zoveel glinsterende juwelen gezien. Niet één van hen had ingevallen wangen of holle buiken.

“Wat doen ze?” vroeg ze toen ze zag dat één van het munten in een gouden schaal verzamelde.

“Elk van hen bezit een krijgsheer,” zei Rexus, “en ze zetten geld in op wie ze denken dat er zal winnen.”

Ceres snoof. Dit was slechts een spelletje voor hen, besefte ze. Natuurlijk gaven die verwende tieners niets om de krijgers of de vechtkunst. Ze willen alleen zien of hun krijgsheer zou winnen. Maar voor Ceres draaide dit evenement om eer en moed en vaardigheden.

De koninklijke banners gingen de lucht in, er klonk trompetgeschal, en toen aan alle kanten van het Stadion de ijzeren tralies open vlogen, marcheerde de ene na de andere krijgsheer de duisternis uit, hun leren en ijzeren wapenrustingen glimmend in het zonlicht.

De menigte ging tekeer toen de vechters de arena betraden, en Ceres stond, evenals de rest, applaudisserend op. De krijgers eindigden in een naar buiten gerichte cirkel, hun bijlen, zwaarden, speren, schilden, drietanden, zwepen en andere wapens omhoog geheven.

“Heil, Koning Claudius,” riepen ze.

Er werd weer op trompetten geblazen, en het gouden rijtuig van Koning Claudius en Koningin Athena kwam door één van de poorten de arena binnengereden. Ze werden gevolgd door een rijtuig met Kroonprins Avilius, daarna met Prinses Floriana, en daarna werd de arena overspoeld door een entourage van rijtuigen met mensen van adel. Elk rijtuig werd getrokken door twee sneeuwwitte paarden, versierd met kostbare juwelen en goud.

Toen Ceres Prins Thanos bij hen zag, keek ze ontzet naar de chagerijnige blik van de negentienjarige jongen. Ze had hem van tijd tot tijd, als ze zwaarden voor haar vader bezorgde, zien praten met de krijgsheren in het kasteel. Hij had altijd die zure blik van superioriteit in zijn ogen. Zijn lichaamsbouw liet niets te wensen over—hij kon bijna aangezien worden voor een krijgsheer—hij had gespierde armen, zijn middel was strak en gespierd, en zijn benen waren zo hard als boomstammen. Maar het feit dat hij geen respect of passie voor zijn positie leek te hebben maakte haar woedend.

Terwijl de leden van de koninklijke familie naar hun plaatsen op het podium paradeerden, werd er weer op trompetten geblazen, het signaal dat de Killings op het punt stonden te beginnen.

De menigte brulde terwijl alle krijgsheren, op twee na, weer achter de ijzeren poorten verdwenen.

Ceres herkende één van hen als Stefanus, maar ze kon niet zien wie de andere vechter was; hij droeg niets behalve een helm met een vizier en een lendendoek die met een lederen riem vastzat. Misschien was hij van ver gekomen om deel te nemen. Zijn geoliede huid had de keur van vruchtbare grond, en zijn haar was zo zwart als de donkerste nacht. Door de spleten in zijn helm kon Ceres de vastberaden blik in zijn ogen zien, en ze wist onmiddellijk dat Stefanus het gevecht niet zou overleven.

“Maak je geen zorgen,” zei Ceres tegen Nesos. “Je mag je zwaard houden.”

“Hij is nog niet verslagen,” antwoordde Nesos met een grijns. “Stefanus zou niet ieders favoriet zijn als hij niet superieur was.”

Toen Stefanus zijn drietand en schild hief, werd de menigte stil.

“Stefanus!” schreeuwde één van de rijke jongens in de stand met een geheven vuist. “Macht en moed!”

Stefanus knikte naar de jongen en het publiek brulde goedkeurend. Toen stormde hij met volle kracht op de buitenlander af. De buitenlander week in een oogwenk uit, draaide om zijn as en haalde met zijn zwaard naar Stefanus uit. Hij miste hem op een centimeter na.

Ceres kromp ineen. Met zulke reflexen zou Stefanus het niet lang uithouden.

De buitenlander gaf een brul en hakte keer op keer op Stefanus’ schild in, terwijl Stefanus naar achteren werd gedreven. De wanhopige Stefanus wist het gezicht van zijn tegenstander te raken met de rand van zijn schild, en het bloed spatte door de lucht terwijl hij tegen de grond ging.

Ceres vond het een behoorlijk goede zet. Misschien had Stefanus zijn techniek verbeterd sinds ze hem de laatste keer had zien trainen.

“Stefanus! Stefanus! Stefanus!” riepen de toeschouwers.

Stefanus stond bij de voeten van de gewonde vechter, maar net toen hij op het punt stond om hem met zijn drietand neer te steken, tilde de buitenlander zijn benen op. Hij schopte Stefan, die viel en op zijn achterste terecht kwam. Beide vechters sprongen zo snel als katten overeind en gingen weer tegenover elkaar staan.

Hun ogen ontmoetten elkaar en ze begonnen om elkaar heen te cirkelen. De spanning in de lucht was voelbaar voor Ceres.

De buitenlander gromde en hief zijn zwaard hoog in de lucht terwijl hij op Stefanus af rende. Stefanus week snel uit en stak hem in zijn dijbeen. Als wraak zwaaide de buitenlander zijn zwaard rond, en sneed hij in Stefanus’ arm.

Beide krijgers kreunden van de pijn, maar het was alsof hun wonden hun furie alleen maar deden oplaaien in plaats van hen te vertragen. De buitenlander trok zijn helm af en slingerde hem op de grond. Zijn zwarte, bebaarde kin zat onder het bloed en zijn rechteroog was gezwollen, maar zijn blik vertelde Ceres dat hij klaar was met spelletjes spelen en voor de kill ging. Hoe snel zou hij in staat zijn om hem te doden?

Stefanus rende op de buitenlander af, en Ceres snakte naar adem toen Stefanus’ drietand in botsing kwam met het zwaard van zijn tegenstander. Hun ogen op elkaar gericht worstelden de krijgers met elkaar, kreunend, hijgend, duwend. De aderen in hun voorhoofd waren zichtbaar en hun spieren spanden zich aan onder hun bezwete huid.

De buitenlander dook en wrong zich uit de houtgreep. Hij verraste Ceres; hij draaide zich snel als een tornado om, haalde uit met zijn drietand en onthoofdde Stefanus.

Na een paar ademtochten stak de buitenlander triomfantelijk zijn arm in de lucht.

De menigte was een seconde lang doodstil. Ze keek op naar de jongen die Stefanus’ eigenaar was. Zijn mond stond wijd open, en zijn wenkbrauwen stonden woest.

De jongen smeet zijn zilveren kelk de arena in en stormde de stand uit. De dood is de grote gelijkmaker, dacht Ceres terwijl ze een glimlach onderdrukte.

“August!” riep een man in het publiek. “August! August!”

De ene na de andere toeschouwer begon met hem mee te doen, tot het hele stadion de naam van de overwinnaar riep. De buitenlander boog naar Koning Claudius, en toen renden er drie andere krijgers door de ijzeren poorten om hem te vervangen.

Het ene gevecht volgde het andere op, en de dag gleed voorbij. Ceres gaf haar ogen goed de kost. Ze wist niet of ze de Killings haatte of dat ze het geweldig vond. Aan de ene kant genoot ze ervan om de strategie, de vaardigheden en de moed van de deelnemers te bestuderen; maar aan de andere kant verachtte ze het feit dat de krijgers niets meer waren dan pionnen voor de rijken.

Toen het laatste gevecht van de eerste ronde begon, vochten Brennius en een andere krijger vlak naast waar Ceres, Rexus en haar broers zaten. Ze kwamen steeds dichterbij, hun zwaarden kletterend, en de vonken spatten alle kanten op. Het was opwindend.

Ceres zag Sartes over de reling leunen, zijn ogen strak de deelnemers gericht.

“Naar achteren!” riep ze naar hem.

Maar voor hij kon antwoorden sprong er ineens een omnicat uit een luik in de grond, aan de andere kant van het stadion. Het enorme beest likte zijn slagtanden en zijn klauwen begroeven zich in het rode zand terwijl hij zich richting de krijgers begaf. De krijgsheren hadden het dier nog niet gezien, en het stadion hield zijn adem in.

“Brennius is er geweest,” mompelde Nesos.

“Sartes!” riep Ceres weer. “Ik zei naar—”

Ze kreeg de kans niet om haar zin af te maken. Een steen onder Sartes’ hand schoot ineens los, en voor iemand kon reageren viel hij naar beneden, over de reling heen. Hij belandde met een doffe bons in de kuil.

“Sartes!” riep Ceres vol afschuw terwijl ze overeind sprong.

Ceres keek naar beneden en zag Sartes, drie meter onder haar, rechtop zitten en met zijn rug tegen de muur leunen. Zijn onderlip trilde, maar er waren geen tranen. Geen woorden. Hij hield zijn arm vast en keek omhoog, zijn gezicht vertrokken van angst.

Hem daar beneden zien zitten was meer dan Ceres kon verdragen. Zonder na te denken greep ze Nesos’ zwaard en sprong over de reling de kuil in. Ze belandde vlak voor haar jongere broertje.

“Ceres!” schreeuwde Rexus.

Ze wiep een blik omhoog en zag hoe Rexus en Nesos door wachters werden weggesleurd voor ze haar achterna konden gaan.

Ceres stond in de kuil, overspoeld door een onwerkelijk gevoel. Hier stond ze dan, bij de vechters in de arena. Ze wilde Sartes hier weghalen, maar er was geen tijd meer. Dus ging ze voor hem staan, vastberaden om hem te beschermen. De omnicat brulde naar haar. Hij hurkte laag en fixeerde zijn gele ogen op Ceres. Ze kon het gevaar voelen.

Ze greep Nesos’ zwaard met beide handen vast en klemde haar vingers stevig om het heft heen.

“Rennen, meisje!” schreeuwde Brennius.

Maar het was al te laat. De omnicat stormde op haar af en was nog maar een paar meter bij haar vandaan. Ze ging dichter bij Sartes staan, en vlak voordat hij kon aanvallen, kwam Brennius vanaf de zijkant en sneed hij het oor van het beest af.

De omnicat ging op zijn achterpoten staan en brulde. Hij klauwde een stuk uit de muur achter Ceres terwijl het paarse bloed zijn vacht doordrenkte.

De menigte brulde.

De tweede krijgsheer naderde, maar voor hij het beest iets kon aandoen had de omnicat zijn keel al opengehaald met zijn klauwen. De krijger klemde zijn handen om zijn nek heen en zakte op de grond in elkaar. Het bloed sijpelde tussen zijn vingers door.

Het publiek begon te juichen, hongerig naar bloed.

De omnicat gromde en gaf Ceres zo’n harde klap dat ze door de lucht vloog, waarna ze op de grond terecht kwam. Bij de impact kletterde het zwaard uit haar handen, en het landde een eindje bij haar vandaan.

Ceres lag daar, en haar longen weigerden open te gaan. Snakkend naar adem en met een draaiend hoofd probeerde ze op handen en knieën te gaan zitten, maar ze viel al snel weer.

Terwijl ze ademloos op de grond lag, haar gezicht tegen het ruwe zand gedrukt, zag ze de omnicat op Sartes af gaan. Bij het zien van haar broertje in zo’n weerloze toestand, voelde ze een vuur in zich opwellen. Ze dwong zichzelf om adem te halen en met een complete helderheid stelde ze vast wat ze moest doen om haar broertje te redden.

Energie stroomde als een vloedgolf door haar heen en gaf haar een onmiddellijk kracht. Ze krabbelde overeind, pakte het zwaard op, en stormde zo snel op het beest af dat ze er van overtuigd was dat ze vloog.

Het beest was drie meter bij haar vandaan nu. Twee. Eén.

Ceres zette haar tanden op elkaar en zwaaide zichzelf op de rug van het beest. Ze begroef haar volhardende vingers in zijn borstelige vacht, wanhopig om zijn aandacht van haar broertje af te leiden.

De omnicat ging op zijn achterpoten staan en schudde met zijn bovenlichaam, waardoor Ceres heen en weer werd geslingerd. Maar haar ijzeren greep en haar vastberadenheid waren sterker dan de pogingen van het dier om haar af te werpen.

Toen het beest weer op vier poten terecht kwam, greep Ceres haar kans. Ze hief haar zwaard hoog in de lucht en stak het beest in zijn nek.

Het beest krijste en ging weer op zijn achterpoten staan. De menigte werd gek.

Het beest haalde naar achteren uit met zijn klauwen en boorde ze door Ceres’ rug. De klauwen voelden als dolken in haar vlees, en Ceres schreeuwde het uit van de pijn. De omnicat greep haar vast en smeet haar tegen een muur aan. Ze kwam een paar meter bij Sartes vandaan op de grond terecht.

“Ceres!” riep Sartes.

Met suizende oren ging Ceres rechtop zitten. De achterkant van haar hoofd bonkte, en ze voelde een warme vloeistof over haar nek stromen. Er was geen tijd om te kijken hoe ernstig de wond was. De omnicat viel haar weer aan.

Terwijl het beest op haar afrende, besefte Ceres dat ze weerloos was. Zonder na te denken hief ze instinctief haar hand, en strekte hem voor zich uit. Het was het laatste dat ze dacht dat ze zou zien.

Op het moment dat de omnicat haar besprong, kreeg Ceres het gevoel of er een bal van vuur in haar borstkas ontbrandde, en ineens voelde ze een bal van energie uit haar hand schieten.

Midden in de lucht werd het beest ineens slap.

De omnicat viel, gleed over de grond, en kwam boven op haar benen tot stilstand. Half verwachtend dat het beest weer tot leven zou komen om haar af te maken, hield Ceres haar adem in.

Maar het beest bewoog niet meer.

Verbijsterd staarde Ceres naar haar handpalm. Het publiek kon nooit gezien hebben wat er gebeurd was, en dachten waarschijnlijk dat het beest was gestorven omdat ze hem eerder met haar zwaard had gestoken. Maar zij wist wel beter. Er was één of andere mysterieuze kracht uit haar hand gekomen die het beest in een oogwenk had gedood. Wat voor kracht was het/ Ze had nog nooit zoiets meegemaakt, en ze wist niet wat ze ervan moest maken.

Wie was ze om die kracht te hebben?

Bang liet ze haar hand op de grond vallen.

Aarzelend keek ze op, en ze zag dat het doodstil was geworden in het stadion. En ze kon zich slechts één ding afvragen. Hadden zij het ook gezien?

Slaaf, Krijger, Koningin

Подняться наверх