Читать книгу Slaaf, Krijger, Koningin - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 12

HOOFDSTUK TWEE

Оглавление

Voor een seconde die eeuwig leek te duren, voelde Ceres alle ogen op haar branden. Ze zat daar, verdoofd door pijn en ongeloof. Meer dan voor de repercussies die haar te wachten stonden, vreesde ze voor de bovennatuurlijke kracht die in haar school, de kracht die de omnicat had gedood. Meer dan voor de mensen waar ze door omgeven werd, vreesde ze voor de confrontatie met zichzelf—een zelf die ze niet langer kende.

Ineens begon de menigte, die stil was geweest van verbijstering, luid te juichen. Het duurde even voor het tot haar doordrong dat ze voor haar juichten.

Er sneed een stem door het lawaai.

“Ceres!” schreeuwde Sartes naast haar. “Ben je in orde?”

Ze draaide zich om naar haar broertje, die ook nog steeds op de grond van het Stadion lag, en deed haar mond open. Maar er kwam niets uit. Ze was buiten adem en ze voelde zich versuft. Had hij gezien wat er echt was gebeurd? Ze wist niet hoe het met de rest zat, maar op deze afstand zou het een wonder zijn geweest als hij het niet had gezien.

Ceres hoorde voetstappen, en ineens werd ze door twee sterke handen omhoog getrokken.

“Wegwezen!” gromde Brennius, en hij duwde haar richting de open poort aan haar linkerkant.

De verwondingen op haar rug deden pijn, maar ze dwong zichzelf om terug te keren naar de realiteit. Ze greep Sartes en trok hem ook overeind. Samen renden ze naar de uitgang in een poging aan het gejuich van het publiek te ontsnappen.

Al snel betraden ze de donkere, benauwde tunnel. Binnen zag Ceres tientallen krijgsheren, wachtend op hun beurt voor een paar seconden van glorie in de arena. Sommigen zaten in een diepe meditatie op de banken, anderen spanden hun armspieren terwijl ze heen en weer liepen, weer anderen bereidden hun wapens voor op het onvermijdelijke bloedbad. Maar ze hadden het gevecht gezien, en staarden haar vol nieuwsgierigheid aan.

Ceres haastte zich door de ondergrondse gangen. De fakkels aan de muren hulden de grijze bakstenen in een warme gloed, en verlichtten allerlei wapens die tegen de muren aan stonden. Ze probeerde de pijn in haar rug te negeren, maar met elke stap die ze nam schaafde het ruwe materiaal van haar kleding tegen de open wonden. De klauwen van de omnicat hadden als dolken gevoeld toen ze naar binnen gingen, maar de pijn leek nu bijna nog erger.

“Je rug bloed,” zei Sartes met een trillende stem.

“Komt wel goed. We moeten Nesos en Rexus zien te vinden. Hoe gaat het met je arm?”

“Het doet pijn.”

Toen ze de uitgang bereikten zwaaide de deur open, en stonden er ineens twee soldaten van het Rijk voor hen.

“Sartes!”

Voor ze kon reageren werd haar broertje door één van de soldaten vastgegrepen, en zij door de ander. Verzet was zinloos. De soldaat slingerde haar over zijn schouder alsof ze een zak graan was en droeg haar weg. Vrezend dat ze zojuist was gearresteerd, begon ze hem op zijn rug te slaan. Maar het had geen zin.

Zodra ze buiten het Stadion waren gooide hij haar op de grond, en Sartes belandde naast haar. Een paar toeschouwers vormden een halve cirkel om haar heen en gaapten haar aan, hongerig naar bloed.

“Ga nog eens het Stadion binnen,” snauwde de soldaat, “en je wordt opgehangen.”

Tot haar verrassing draaiden de soldaten zich zonder nog een woord te zeggen om, en verdwenen weer in de menigte.

“Ceres!” schreeuwde een diepe stem.

Ceres keek op en zag tot haar opluchting Nesos en Rexus hun kant op komen. Ze snakte naar adem toen Rexus zijn armen om haar heen sloeg. Toen trok hij zich terug, zijn ogen gevuld met bezorgdheid.

“Het gaat wel,” zei ze.

Terwijl massa’s mensen het Stadion uit stroomden, haastten Ceres en de anderen zich de straten op. Ze wilden geen confrontaties meer. Terwijl ze over het Fonteinplein liep, speelde Ceres de gebeurtenissen in haar hoofd af. Het duizelde haar nog steeds. Ze zag de blikken van haar broers, en vroeg zich af wat ze dachten. Waren ze getuige geweest van haar krachten? Waarschijnlijk niet. De omnicat was te dichtbij geweest. Maar ze zag ook een nieuw soort respect in hun ogen. Ze wilde niets liever dan hen vertellen wat er echt gebeurd was. Maar ze wist dat ze dat niet kon doen. Ze was er zelf niet eens zeker van.

Er was nog zoveel niet uitgesproken tussen hen, maar nu, ten midden van deze menigte, was niet de tijd om te praten. Ze moesten eerst zien dat ze veilig naar huis kwamen.

Hoe verder weg te van het Stadion kwamen, hoe minder druk de straten werden. Rexus, die naast haar liep, pakte haar hand vast en verstrengelde zijn vingers met de hare.

“Ik ben trots op je,” zei hij. “Je hebt het leven van je broertje gered. Ik weet niet hoeveel zussen dat gedaan zouden hebben.”

Hij glimlachte, zijn ogen gevuld met medeleven.

“Die wonden lijken behoorlijk diep,” merkte hij op met een blik op haar rug.

“Komt wel goed,” mompelde ze.

Het was een leugen. Ze wist helemaal niet zeker of het goed zou komen, of dat ze zelfs maar thuis zou kunnen komen. Ze voelde zich duizelig door het bloedverlies, en het hielp ook niet echt dat haar maag knorde en dat de brandende zon het zweet over haar rug deed lopen.

Eindelijk bereikten ze het Fonteinplein. Zodra ze langs de kraampjes liepen, werden ze gevolgd door een verkoper, die hen een grote mand eten voor de halve prijs aanbod.

Sartes grijnsde van oor tot oor—wat ze behoorlijk vreemd vond—en toen hield hij met zijn goede arm een koperen munt omhoog.

“Ik denk dat ik je wel wat eten verschuldigd ben,” zei hij.

Ceres snakte naar adem. “Waar heb je dat vandaan?”

“Dat rijke meisje in de gouden koets gooide twee munten naar buiten, niet één. Maar iedereen was zo gefocust op het gevecht tussen de mannen dat ze het niet eens merkten,” antwoordde Sartes, zijn glimlach nog steeds intact.

Ceres werd kwaad en wilde de munt uit Sartes’ hand grissen en hem weggooien. Dat was tenslotte bloedgeld. Ze hadden niets nodig van rijke mensen.

Maar toen ze haar arm uitstrekte om de munt van hem af te pakken, werd haar weg ineens versperd door een oude vrouw.

“Jij!” zei ze, wijzend naar Ceres. Haar stem was zo luid dat Ceres het gevoel had dat hij dwars door haar heen ging.

De huid van de vrouw was glad, maar bijna doorzichtig, en haar perfect gevormde lippen hadden een groene teint. Haar lange, dikke, zwarte haar was versierd met eikels en mos, en haar bruine ogen pasten perfect bij haar lange bruine jurk. Ze was prachtig om te zien, dacht Ceres, en ze was even betoverd.

Ceres knipperde verbijsterd met haar ogen, en wist zeker dat ze deze vrouw nog nooit had ontmoet.

“Hoe kent u mij?”

Haar ogen ontmoetten die van de vrouw toen ze dichterbij kwam, en Ceres bemerkte dat de vrouw dat de vrouw sterk naar mirre rook.

“Ader van de sterren,” sprak ze in een griezelige stem.

Toen de vrouw haar arm in een gracieus gebaar optilde, zag Ceres een gebrandmerkte triquetra aan de binnenkant van haar pols. Een heks. Gebaseerd op de geur van de goden, misschien een waarzegster.

De vrouw liet het roségouden haar van Ceres door haar vingers glijden en rook eraan.

“Je bent geen vreemde voor het zwaard,” zei ze. “Je bent geen vreemde voor de troon. Je lotsbestemming is groot. De verandering zal groot zijn.”

Ineens draaide de vrouw zich om. Ze haastte zich weg en verdween achter haar kraampje, en Ceres bleef verdoofd achter. De woorden van de vrouw penetreerden haar ziel. Ze had het gevoel dat het meer was geweest dan slechts een observatie; het was een voorspelling. Groot. Verandering. Troon. Lotsbestemming. Dit waren woorden waar ze zich nog nooit mee geassocieerd had.

Had ze de waarheid gesproken? Of waren het slechts de woorden van een gestoorde vrouw?

Ceres keek om en zag dat Sartes een mandje met eten vasthield, zijn mond al volgepropt met meer dan genoeg brood. Hij strekte het mandje naar haar uit. Ze zag het gebakken voedsel, fruit, groenten, en het was bijna genoeg om haar vastberadenheid te breken. Normaal gesproken zou ze het verslonden hebben.

Maar nu had ze om de één of andere reden haar eetlust verloren.

Er lag een toekomst voor haar.

Een lotsbestemming.

*

De wandeling naar huis duurde bijna een uur langer dan normaal, en ze hadden de hele weg zwijgend gelopen, elk verloren in hun eigen gedachten. Ceres kon zich alleen maar afvragen wat de mensen van wie ze het meest hield over haar dachten. Ze wist nauwelijks wat ze over zichzelf moest denken.

Ze keek op en zag haar bescheiden huis, en was verrast dat ze het had gehaald met haar pijnlijke hoofd en rug.

De anderen waren eerder al de andere kant op gegaan om een klus voor haar vader te doen, en Ceres stapte alleen over de krakende drempel. Ze zette zich schrap en hoopte dat ze haar moeder niet tegen zou komen.

Het leek of ze een oven binnenliep. Ze pakte een klein flesje ontsmettende alcohol dat haar moeder onder haar bed bewaarde en trok de kurk eraf, voorzichtig om niet zo veel te gebruiken dat het opgemerkt zou worden. Ze zette zich schrap, trok haar shirt open en goot het over haar rug.

Ceres schreeuwde het uit van de pijn. Ze balde haar vuist en leunde met haar hoofd tegen de muur. De klauwen van de omnicat voelden als duizend messteken. Het voelde alsof deze wond nooit zou genezen.

De deur sloeg open en Ceres kromp ineen. Ze was opgelucht toen ze zag dat het Sartes maar was.

“Vader wil je zien, Ceres,” zei hij.

Ceres zag dat zijn ogen wat rood waren.

“Hoe gaat het met je arm?” vroeg ze, in de veronderstelling dat het pijn deed.

“Het is niet gebroken. Alleen gekneusd.” Hij liep naar haar toe en er verscheen een ernstige blik in zijn ogen. “Bedankt dat je me hebt gered vandaag.”

Ze glimlachte naar hem. “Had ik iets anders kunnen doen?” zei ze.

Hij glimlachte.

“Ga naar vader,” zei hij. “Ik zal je jurk en de doek verbranden.”

Ze wist niet hoe ze aan haar moeder moest uitleggen waarom haar jurk ineens verdwenen was, maar het afdankertje moest zeker verbrand worden. Als haar moeder de jurk in deze staat zou vinden—onder het bloed en vol met gaten—dan zou ze niet kunnen voorspellen hoe zwaar haar straf zou zijn.

Ceres vertrok en liep over het pad van vertrapt gras naar de schuur achter het huis. Er stond nog maar één boom op hun bescheiden stukje grond—de andere bomen waren tot haardhout gehakt om het huis tijdens de koude winternachten te verwarmen—en de takken hingen als een beschermende energie over het huis. Elke keer dat Ceres de boom zag, deed hij haar denken aan haar grootmoeder, die het jaar voor de laatste was overleden. Haar grootmoeder was degene die de boom had geplant toen ze nog een kind was. Op een bepaalde manier was het haar tempel. En ook die van haar vader. Als het leven hen even teveel werd, dan gingen ze onder de sterren liggen en openden ze hun harten tegen Nana alsof ze nog leefde.

Ceres ging de schuur binnen en begroette haar vader met een glimlach. Tot haar verrassing merkte ze op dat het meeste gereedschap niet meer op de werktafel lag, en dat er geen zwaarden bij de haard lagen om gesmeed te worden. Ze kon zich niet eens herinneren wanneer ze de vloer voor het laatst zo schoon had gezien, of dat er zo weinig gereedschap aan de muren en het plafond had gehangen.

Haar vaders blauwe ogen lichtten op, zoals ze altijd deden als hij haar zag.

“Ceres,” zei hij terwijl hij opstond.

Zijn donkere haar was het afgelopen jaar veel grijzer geworden, evenals zijn korte baard, en de wallen onder zijn liefdevolle ogen waren twee keer zo groot. Hij was altijd een grote man geweest, en bijna net zo gespierd als Nesos; maar recentelijk, merkte Ceres op, was hij afgevallen en begon zijn eerder perfecte postuur in te zakken.

Hij trof haar bij de deur en legde een eeltige hand tegen haar onderrug.

“Loop met me mee.”

Haar spieren spanden zich. Als hij wilde praten en lopen, betekende dat hij iets belangrijks met haar wilde delen.

Zij aan zij slenterden ze naar de achterdeur van de schuur en liepen ze het kleine veld op. Donkere wolken pakten zich samen in de verte en bliezen warme, temperamentvolle windvlagen hun kant op. Ze hoopte dat de wolken de regen zouden produceren die ze nodig hadden om van deze schijnbaar oneindige droogte te herstellen, maar waarschijnlijk hielden ze, zoals altijd, slechts lege beloftes.

De aarde kraakte onder haar voeten terwijl ze liep, de grond droog, de planten geel, bruin en dood. Dit stuk land achter hun subdivisie behoorde toe aan Koning Claudius, maar er was al jaren niet gezaaid.

Ze bereikten de top van een heuvel en keken uit over het veld. Haar vader hield zijn handen achter zijn rug terwijl hij zwijgend naar de lucht keek. Dat was niets voor hem, en haar angst werd sterker.

Toen hij begon te spreken, leek hij zijn woorden zorgvuldig uit te kiezen.

“Soms hebben we de luxe niet om ons eigen pad te kiezen,” zei hij. “Dan moeten we alles dat we willen opofferen voor degenen waar we van houden. Soms zelfs onszelf, als dat nodig is.

Hij zuchtte, en in de lange stilte, die alleen door de wind werd verstoord, ging Ceres’ hart hevig tekeer. Ze vroeg zich af waar hij heen wilde.

“Wat ik wel niet zou geven om me voorgoed aan je jeugd vast te houden,” voegde hij toe. Hij tuurde naar de hemel, zijn gezicht vertrokken van de pijn voor het zich weer ontspande.

“Wat is er?” vroeg Ceres terwijl ze een hand op zijn arm legde.

“Ik moet een tijdje weg,” zei hij.

Het voelde alsof ze geen adem meer kon halen.

“Weg?”

Hij draaide zich om en keek in haar ogen.

“Zoals je weet waren het een bijzonder moeilijke winter en lente dit jaar. De afgelopen jaren van droogte zijn moeilijk geweest. We hebben niet genoeg geld verdiend om de komende winter door te komen, en als ik niet ga, dan zal ons gezin verhongeren. Ik ben door een andere koning aangesteld om zijn wapensmid te worden. Het verdiend goed.”

“Je neemt me wel met je mee, toch?” zei Ceres, een paniekerige toon in haar stem.

Somber schudde hij zijn hoofd.

“Je moet hier blijven en je moeder en broers helpen.”

Ze werd overspoeld door een golf van angst bij de gedachte.

“Je kunt me hier niet bij Moeder achterlaten,” zei ze. “Dat kun je niet doen.”

“Ik heb met haar gepraat, en ze zal voor je zorgen. Ze zal aardig zijn.”

Ceres stampte met haar voet in de aarde, en het stof rees op.

“Nee!”

De tranen sprongen in haar ogen en rolden over haar wangen naar beneden.

Hij deed een stapje naar haar toe.

“Luister heel goed naar me, Ceres. Het paleis heeft van tijd tot tijd nog steeds zwaarden nodig. Ik heb een goed woordje voor je gedaan, en als je zwaarden maakt op de manier waarop ik het je heb geleerd, kun je zelf wat geld verdienen.”

Het verdienen van haar eigen geld zou haar mogelijk meer vrijheid geven. Ze was erachter gekomen dat haar kleine, sierlijke handen goed van pas kwamen bij het uitsnijden van gecompliceerde ontwerpen en inscripties op de messen en handvaten. Haar vaders handen waren breed, zijn vingers dik en stomp, en er waren er maar weinig die haar vaardigheden bezaten.

Toch schudde ze haar hoofd.

“Ik wil geen wapensmid zijn,” zei ze.

“Het zit in je bloed, Ceres. En je hebt er talent voor.”

Ze schudde haar hoofd, onvermurwbaar.

“Ik wil wapens gebruiken,” zei ze, “niet maken.”

Zodra de woorden uit haar mond kwamen, had ze er al spijt van.

Haar vader fronste zijn wenkbrauwen.

“Je wil een krijger zijn? Een krijgsdame?”

Hij schudde zijn hoofd.

“Op een dag mogen vrouwen misschien vechten,” zei ze. “Je weet dat ik heb getraind.”

Zijn wenkbrauwen kreukelden van bezorgdheid.

“Nee,” beval hij stellig. “Dat is niet jouw weg.”

Haar hart zonk. Ze had het gevoel dat haar droom om een krijger te worden bij zijn woorden in het niets opging. Ze wist dat hij niet wreed wilde zijn—dat was hij nooit. Het was slechts de realiteit. En als ze wilde dat hun gezin in leven bleef, zou zij ook iets moeten opgeven.

Ze staarde in de verte, en de hemel lichtte op door de bliksem. Drie seconden later donderde het.

Hoe had ze niet kunnen zien hoe ernstig hun situatie was? Ze was altijd in de veronderstelling geweest dat ze er samen wel doorheen zouden komen, maar dit veranderde alles. Nu zou ze zich niet meer aan Vader vast kunnen klampen, en zou er niemand meer tussen haar en Moeder staan.

De ene traan na de andere viel op de troosteloze aarde, en ze bleef onbeweeglijk staan. Moest ze haar dromen opgeven en haar vaders advies opvolgen?

Hij haalde iets achter zijn rug vandaan, en haar ogen werden groot toen ze een zwaard in zijn hand zag liggen. Hij kwam dichterbij en ze kon de details van het wapen zien.

Het was ontzagwekkend. Het heft was van puur goud, met een slang erin gegraveerd. Het mes was dubbelzijdig en leek van het beste staal te zijn gemaakt. Hoewel het vakmanschap Ceres niet bekend was, kon ze meteen zien dat het van de beste kwaliteit was. Op het mes zelf stond een inscriptie.

Wanneer hart en zwaard elkaar ontmoeten, zal er overwinning zijn.

Ze snakte naar adem en staarde er vol ontzag naar.

“Heb jij dat gesmeed?” vroeg ze, niet in staat om haar ogen van het zwaard af te wenden.

Hij knikte.

“Volgens de werkwijze van de noorderlingen,” antwoordde hij. “Ik heb er drie jaar aan gewerkt. Het mes alleen al zou ons gezin een heel jaar kunnen voeden.”

Ze keek hem aan.

“Waarom verkoop je hem dan niet?”

Vastberaden schudde hij zijn hoofd.

“Daar is hij niet voor gemaakt.”

Hij kwam nog dichterbij, en tot haar verrassing hield hij het zwaard voor zich uit.

“Hij is voor jou gemaakt.”

Ceres bracht een hand naar haar mond en liet onwillekeurig een kreun ontsnappen.

“Mij?” vroeg ze verbijsterd.

Hij glimlachte breed.

“Dacht je echt dat ik je achttiende verjaardag was vergeten?” antwoordde hij.

Ze voelde de tranen in haar ogen springen. Ze was nog nooit zo geraakt.

Maar toen dacht ze aan wat hij eerder had gezegd, over dat hij niet wilde dat ze vocht, en ze voelde zich verward.

“En toch,” antwoordde ze, “zei je dat ik niet mag trainen.”

“Ik wil niet dat je sterft,” legde hij uit. “Maar ik kan zien waar je hart ligt. En daar heb ik geen controle over.”

Hij legde een vinger onder haar kin en tilde haar hoofd omhoog tot hun ogen elkaar ontmoetten.

“Ik ben trots op je.”

Hij overhandigde haar het zwaard, en toen ze het koele metaal tegen haar handpalm voelde, werd ze één met het wapen. Het gewicht was perfect voor haar, en het helft voelde alsof het gemaakt was voor haar hand.

Alle hoop die eerder was gestorven kwam weer tot leven.

“Zeg niets tegen je moeder,” waarschuwde hij. “Verstop het ergens waar ze het niet kan vinden, anders zal ze het verkopen.”

Ceres knikte.

“Hoe lang blijf je weg?”

“Ik zal proberen om voor de eerste sneeuwval terug te komen.”

“Dat duurt nog maanden!” zei ze, terwijl ze een stap achteruit deed.

“Het is wat ik moet doen om—”

“Nee. Verkoop het zwaard. Blijf!”

Hij legde een hand tegen haar wang.

“Dit zwaard verkopen zou ons misschien dit seizoen kunnen helpen. En misschien het volgende. En dan?” Hij schudde zijn hoofd. “Nee. We hebben een oplossing voor de lange termijn nodig.”

Lange termijn? Ineens drong het tot haar door dat zijn nieuwe baan niet voor slechts een paar maanden was. Het zouden wel jaren kunnen worden.

Ze was radeloos.

Hij deed een stap naar voren, alsof hij het voelde, en knuffelde haar.

Ze voelde hoe ze in zijn armen begon te huilen.

“Ik zal je missen, Ceres,” zei hij over haar schouders. “Je bent anders dan alle anderen. Ik zal elke nacht naar de hemel kijken en weten dat jij je onder dezelfde sterren bevind. Zal jij hetzelfde doen?”

Eerst wilde ze naar hem schreeuwen, en zeggen: hoe durf je me hier alleen achter te laten.

Maar in haar hart voelde ze dat hij niet kon blijven, en ze wilde het niet moeilijker voor hem maken dan het al was.

Er rolde een traan over haar gezicht. Ze snoof en knikte.

“Ik zal elke nacht onder onze boom staan,” zei ze.

Hij kuste haar voorhoofd en sloeg zijn lieve armen om haar heen. De wonden op haar rug voelden als messen, maar ze klemde haar kaken op elkaar en gaf geen kik.

“Ik hou van je, Ceres.”

Ze wilde antwoorden, maar ze kon zichzelf er niet toe brengen om iets te zeggen—haar woorden bleven in haar keel steken.

Hij haalde zijn paard uit de stal, en Ceres hielp hem met voedsel, gereedschap en andere spullen in de zadeltassen te pakken. Hij omhelsde haar een laatste keer, en ze dacht dat ze zou barsten van verdriet. Toch kon ze geen woord uitbrengen.

Hij besteeg zijn paard, en knikte voor hij het dier aanspoorde.

Ceres zwaaide terwijl hij wegreed, en ze keek met een onbuigzame aandacht toe tot hij achter de heuvel in de verte was verdwenen. De enige ware liefde die ze ooit had gekend kwam van die man. En nu was hij weg.

Er begon regen te vallen, en het prikte in haar gezicht.

“Vader!” schreeuwde ze zo luid als ze kon. “Vader, ik hou van je!”

Ze liet zich op haar knieën vallen en begroef huilend haar gezicht in haar handen.

Het leven, wist ze, zou nooit meer hetzelfde zijn.

Slaaf, Krijger, Koningin

Подняться наверх