Читать книгу Een Requiem Voor Prinsen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 14
HOOFDSTUK ZES
ОглавлениеSophia kon het ritmische deinen van het schip onder zich voelen, maar het voelde ver weg, ergens op het randje van haar bewustzijn. Tenzij ze zich concentreerde, kon ze zich niet herinneren dat ze ooit op een schip was geweest. Ze kon het zeker niet vinden, hoewel het de laatste plek was die ze zich kon herinneren.
Ze leek op een schimmige plek te zijn, gevuld met een mist die wervelde en kringelde. Gebroken licht filterde erdoorheen, zodat het meer leek op de geest van een zon dan op wat het echt was. In de mist had Sophia geen idee waar ze was, of welke kant ze op moest.
Toen hoorde ze het geschreeuw van een kind dat door de mist heen leek te snijden.
Haar instinct vertelde haar dat het haar kind was, en dat ze het moest zien te vinden. Zonder te aarzelen begon Sophia door de mist te rennen.
“Ik kom eraan,” verzekerde ze haar kind. “Ik zal je vinden.”
Het kind bleef huilen, maar het geluid werd nu door de mist vervormd waardoor het leek of het van alle kanten tegelijk kwam. Sophia koos een richting, maar het leek of elke richting die ze koos de verkeerde was. Ze kwam niet dichterbij.
De mist glinsterde, en er leken zich scenes om haar heen te vormen, als toneelstukken op een podium. Sophia zag zichzelf schreeuwen tijdens de bevalling. Haar zusje hield haar hand vast terwijl ze een leven op de wereld zette. Ze zag hoe ze dat kind in haar armen hield. Ze zag zichzelf dood, met een arts die naast haar stond.
“Ze was niet sterk genoeg na de aanval,” zei hij tegen Kate.
Dat kon niet kloppen. Het kon niet waar zijn als de andere scenes waar waren. Het kon gebeuren.
“Misschien is het allemaal niet echt. Misschien is het alleen je verbeelding. Of misschien zijn het mogelijkheden, en staat er nog niets vast.”
Sophia herkende Angelica’s stem onmiddellijk. Ze draaide zich met een ruk om en zag haar daar staan, een bloederig mes in haar hand.
“Je bent niet hier,” zei Sophia. “Dat kan niet.”
“Maar je kind kan hier wel zijn?” vroeg ze.
Ze deed een stap naar voren en stak Sophia neer. De kwelling schoot als vuur door haar heen. Sophia schreeuwde… en ze stond weer alleen in de mist.
Ze hoorde een kind huilen, ergens in de verte. Ze rende erheen, omdat ze instinctief wist dat het haar kind was, haar dochter. Ze rende in een poging het in te halen, ondanks het feit dat ze het gevoel had dit al eerder gedaan te hebben….
Ze zag scenes uit het leven van een meisje om zich heen. Een peuter die aan het spelen was, gelukkig en veilig. Kate lachte met haar mee omdat ze een goede verstopplek onder de trap hadden gevonden, en Sophia hen niet kon vinden. Een peuter die net op tijd uit een kasteel was gered, Kate die tegen een tiental mannen vocht en de speer in haar zij negeerde zodat Sophia met haar kon vluchten. Hetzelfde kind in een lege kamer, zonder ouder.
“Wat is dit?” wilde Sophia weten.
“Alleen jij zou willen weten wat iets als dit betekent,” zei Angelica, die weer uit de mist verscheen. “Je kunt niet gewoon dromen, het moet altijd gevuld zijn met wonderen en voortekens.”
Ze deed een stap naar voren, en Sophia hief een hand om haar tegen te houden. Maar dat betekende alleen dat het mes haar onder haar oksel raakte, in plaats van in haar borst.
Ze stond in de mist, omgeven voor het geschreeuw van een kind…
“Nee,” zei Sophia terwijl ze met haar hoofd schudde. “Ik blijf geen rondjes lopen. Het is niet echt.”
“Het is echt genoeg om hier te zijn,” galmde Angelica’s stem door de mist. “Hoe voelt dat nu, om dood te zijn?”
“Ik ben niet dood,” zei Sophia. “Dat kan niet.”
Angelica’s lach galmde door de mist zoals het gehuil van haar kind dat had gedaan. “Je kunt niet dood zijn? Ben je zo speciaal, Sophia? Heeft de wereld je zo hard nodig? Ik zal je even herinneren aan wat er gebeurd is.”
Ze verscheen uit de mist, en toen stonden ze ineens in de kajuit van het schip. Angelica liep naar voren, haat op haar gezicht toen ze het mes weer door Sophia heen boorde. Sophia snakte naar adem en viel in de duisternis, terwijl ze hoorde hoe Sienne Angelica aanviel.
Toen stond ze weer in de glinsterende mist.
“Is dit dan de dood?” wilde ze weten, wetend dat Angelica luisterde. “En als dat zo is, wat doe jij dan hier?”
“Misschien ben ik ook wel doodgegaan,” zei Angelica. Ze kwam weer in het zicht. “Misschien haat ik je zo erg dat ik je ben gevolgd. Of misschien ben ik gewoon alles dat je haatte in het leven.”
“Ik haat je niet,” zei Sophia.
Ze hoorde Angelica lachen. “Niet? Je haat het niet dat ik veilig kon opgroeien terwijl jij in het Huis der Onbekenden zat? Dat iedereen aan het hof me accepteert, terwijl jij moest vluchten? Dat ik zonder problemen met Sebastian had kunnen trouwen, terwijl jij weg werd gestuurd?”
Ze deed weer een stap naar voren, maar deze keer stak ze Sophia niet neer. Ze liep langs haar heen, de mist in. De mist leek te vervormen, en Sophia wist dat zij het niet kon zijn. De echte Angelica zou het niet zo snel zat zijn geworden om haar te vermoorden.
Sophia liep achter haar aan en probeerde alles op een rijtje te krijgen.
“Ik zal je nog een aantal mogelijkheden laten zien,” zei Angelica. “Ik denk dat deze je wel zullen bevallen.”
Alleen al de manier waarop Angelica het zei vertelde Sophia hoe erg ze het zou vinden. Toch volgde ze haar de mist in, niet wetend wat ze anders kon doen. Angelica verdween al snel uit het zicht, maar Sophia liep door.
Nu stond ze midden in een kamer. Ze zag Sebastian, die probeerde zijn tranen te bedwingen. Angelica was bij hem, en ze strekte haar armen naar hem uit.
“Je hoeft je emoties niet te verbergen,” zei Angelica op een perfect meelevende toon. Ze sloeg haar armen om Sebastian heen en hield hem tegen zich aan. “Het is goed om verdriet te hebben voor de doden, maar vergeet niet dat de levenden er voor je zijn.”
Ze keek Sophia recht aan terwijl ze Sebastian vasthield, en Sophia zag de triomfantelijke blik in haar ogen. Sophia liep woedend op haar af. Ze wilde Angelica bij hem weg trekken, maar haar hand kon hen niet eens aanraken. Hij ging dwars door hen heen zonder contact te maken. Ze staarde hen aan. Ze was niets meer dan een geest.
“Nee,” zei Sophia. “Nee, dit is niet echt.”
Ze reageerden niet. Ze had er net zo goed niet kunnen zijn. Het beeld veranderde, en nu stond Sophia midden op een bruiloft die ze nooit voor zichzelf had kunnen dromen. Het was in een zaal waar het dak tot in de wolken leek te reiken, en er waren zoveel aristocraten dat zelfs dat klein leek.
Sebastian wachtte bij een altaar, vergezeld door een priesteres van de Gemaskerde Godin wiens gewaden aanduidden dat ze boven alle anderen stond. De Weduwe was er, gezeten op een gouden troon, kijkend naar haar zoon. De bruid kwam naar voren, gesluierd en gekleed in puur wit. Toen de priesteres de sluier naar achteren deed om Angelica’s gezicht te onthullen, schreeuwde Sophia…
Ze was weer in de vertrekken die ze kende uit haar herinneringen. Sebastians spullen lagen er nog precies hetzelfde als in de nachten die ze met hem had doorgebracht. Zelfs het maanlicht op de lakens was nog precies hetzelfde. Er lagen lichamen verstrikt in die lakens, en in elkaar. Sophia kon hun gelach en hun vreugde horen.
Ze zag het maanlicht op Sebastians gezicht vallen, bevangen in puur verlangen, en toen zag ze Angelica’s gezicht, waarop ze niets anders dan triomf zag.
Sophia draaide zich om en rende. Ze rende blindelings door de mist. Ze wilde niets meer zien. Ze wilde hier niet blijven. Ze moest ontsnappen, maar ze kon geen uitweg vinden. Wat nog erger was, het leek of elke richting die ze op ging haar terug leidde naar nog meer beelden, en zelfs beelden waarin haar dochter pijn had. Sophia kon met geen mogelijkheid weten welke beelden echt waren, en welke alleen gecreëerd waren om haar pijn te doen.
Ze moest een uitweg zien te vinden, maar ze kon niet genoeg zien. Sophia stond daar en voelde paniek in zich opwellen. Op de een of andere manier wist ze dat Angelica haar weer zou volgen, dat ze haar door de mist zou stalken, klaar om haar voor de zoveelste keer neer te steken.
Toen zag Sophia het licht dat door de mist scheen. Het begon als iets dat nauwelijks zichtbaar was, en langzaam werd het iets groters, iets dat de mist wegbrandde zoals de morgenzon dat deed met de ochtenddauw. Het licht bracht warmte met zich mee, en pompte leven in de ledematen die eerder hadden aangevoeld alsof ze met lood gevuld waren.
Het stroomde over Sophia heen, en ze liet de kracht in zich komen. Het bracht beelden van velden en rivieren met zich mee, bergen en bossen. Die ene aanraking van licht leek een heel koninkrijk te bevatten. Zelfs de pijn van de wond in haar zij leek te vervagen. Instinctief legde Sophia haar hand erop, en ze voelde dat het nog vochtig was van het bloed. Ze kon de wond nu zien, maar hij sloot zich. Haar vlees groeide weer samen onder de aanraking van de energie.
Terwijl de mist optrok, zag Sophia iets in de verte. Het duurde nog een paar seconde voor de mist voldoende was opgetrokken om een wenteltrap te onthullen. De trap leidde naar een licht ver boven haar, dat onmogelijk te bereiken leek. Op de een of andere manier wist Sophia dat de enige manier om deze schijnbaar oneindige nachtmerrie te verlaten, was om dat licht te bereiken. Ze begon in de richting van de trap te lopen.
“Denk je dat je zomaar weg kunt?” wilde Angelica weten. Sophia draaide zich met een ruk om en kon nog net op tijd haar handen omlaag brengen toen Angelica met het mes naar haar uithaalde. Sophia duwde haar instinctief naar achteren, draaide zich om en rende naar de trap.
“Je zult hier nooit wegkomen!” riep Angelica haar na, en Sophia hoorde haar voetstappen achter zich.
Sophia rende sneller. Ze wilde niet nog eens neergestoken worden, en niet alleen omdat ze de pijn wilde vermijden. Ze wist niet wat er zou gebeuren als het hier weer veranderde, of hoe lang de opening boven haar nog zou blijven. Ze kon het zich hoe dan ook niet veroorloven om een risico te nemen, dus ze rende richting de trap. Toen ze die bereikte draaide ze zich om en trapte ze naar Angelica, die op het punt stond om haar neer te steken.
Sophia bleef niet om tegen haar te vechten maar sprintte met twee treden tegelijk de trap op. Ze hoorde Angelica volgen, maar dat deed er niet toe. Ontsnappen was het enige dat ertoe deed. Ze rende verder en verder omhoog.
Er leek geen einde aan de trap te komen. Sophia klom verder, maar ze voelde dat ze moe begon te worden. Ze nam nu geen twee treden tegelijk meer, en een blik over haar schouder liet haar zien dat de versie van Angelica in wat voor nachtmerrie dit ook was haar nog steeds achtervolgde. Ze klom achter haar aan, met een grimmig gevoel van onvermijdelijkheid.
Sophia’s instinct was om verder te klimmen, maar iets dat dieper in haar zat begon te denken dat dit stom was. Dit was niet de gewone wereld; hier golden niet dezelfde regels, of dezelfde logica.
Dit was een plek waar gedachten en magie meer waard waren dan het fysieke vermogen om door te gaan.
Die gedachte was genoeg om Sophia te doen stoppen en dieper in haarzelf te kijken. Ze reikte naar de draad van kracht die haar met een heel land leek te verbinden. Ze draaide zich om naar het beeld van Angelica. Nu begreep ze het.
“Je bent niet echt,” zei ze. “Je bent niet hier.”
Ze zond een fluistering van kracht uit, en het beeld van haar vermeende moordenares loste op. Ze concentreerde zich, en toen verdween ook de wenteltrap. Sophia stond weer op de vlakke grond. Het licht was nu niet langer hoog boven haar, maar slechts een stap op twee bij haar vandaan. Het vormde een deuropening die uit leek te komen in de kajuit van een schip. Dezelfde kajuit waar Sophia was neergestoken.
Sophia haalde diep adem, stapte door de opening, en ontwaakte.