Читать книгу Een Requiem Voor Prinsen - Морган Райс, Morgan Rice - Страница 15

HOOFDSTUK ZEVEN

Оглавление

Kate zat op het dek van het schip terwijl het door het water gleed, te uitgeput om iets anders te doen. Zelfs na de tijd die was verstreken sinds ze Sophia’s wond had genezen, voelde het alsof ze nog steeds niet van de inspanning hersteld was.

Van tijd tot tijd kwamen de zeelieden bij haar kijken of ze in orde was. Met name Borkar, de kapitein, was erg attent, en hij bezocht haar met een frequentie en eerbied die vermakelijk geweest zou zijn als hij niet zo oprecht was geweest.

“Bent u in orde, mijn vrouwe?” vroeg hij voor wat voelde als de honderdste keer. “Heeft u iets nodig?”

“Ik ben oké,” verzekerde Kate hem. “En ik ben niemands vrouwe. Ik ben gewoon Kate. Waarom blijft u me zo noemen?”

“Het is niet aan mij om dat te zeggen, mijn… Kate,” hield de kapitein vol.

Hij was niet de enige. Alle zeelieden leken om Kate heen te lopen met een soort eerbied die grensde aan onderdanigheid. Ze was er niet aan gewend. Haar leven had bestaan uit de wreedheid van het Huis der Onbekenden, gevolgd door de vriendschap van Heer Cranstons mannen. En dan was er natuurlijk nog Will…

Ze hoopte dat Will veilig was. Toen ze was vertrokken had ze geen afscheid kunnen nemen, want als ze dat wel had gedaan zou Heer Cranston haar nooit hebben laten gaan. Ze zou er alles voor gegeven hebben om het wel te kunnen doen, of nog beter, om Will mee te nemen. Hij zou waarschijnlijk hebben gelachen om de mannen die voor haar bogen, wetend hoe erg ze zich aan die ongerechtvaardigde beleefdheid geërgerd zou hebben.

Misschien was het iets dat Sophia gedaan had. Tenslotte had ze al eerder de rol van aristocrate gespeeld. Misschien dat ze het allemaal zou uitleggen als ze wakker was. Als ze wakker werd. Nee, zo kon Kate niet denken. Ze moest hopen, zelfs al waren er nu al meer dan twee dagen verstreken sinds ze de wond in Sophia’s zij had genezen.

Kate liep naar de kajuit. Sophia’s boskat tilde haar kop op toen Kate binnenkwam en keek beschermend uit haar ogen vanaf haar plek over Sophia’s voeten, waar ze als een pluizige deken lag. Tot Kate’s verbazing was de kat in al die tijd nauwelijks van Sophia’s zijde geweken. Ze liet het toe toen Kate over haar kop streek terwijl ze naar haar zus toeliep.

“We hopen allebei gewoon dat ze wakker wordt, nietwaar?” zei ze.

Ze ging naast haar zus zitten en keek naar haar terwijl ze sliep. Sophia zag er zo vredig uit nu. Ze was niet langer getekend door de wond van de stiletto in haar zij, haar gezicht was niet langer grauw door de bleekheid van de dood. Ze zou gewoon kunnen slapen, alleen ze sliep nu al zo lang dat Kate zich zorgen begon te maken dat ze zou sterven van honger of dorst voor ze ontwaakte.

Toen zag Kate Sophia’s oogleden knipperen, een geringe beweging van haar handen tegen de lakens. Ze staarde naar haar zus en durfde te hopen.

Sophia’s ogen gingen open en staarde haar recht aan, en Kate kon zichzelf niet bedwingen. Ze sloeg haar armen om haar zus heen en knuffelde haar.

“Je leeft nog. Sophia, je leeft nog.”

“Ik leef nog,” verzekerde Sophia haar. Ze hield haar vast terwijl Kate haar hielp om rechtop te zitten. Zelfs de boskat leek blij, en ze kroop naar voren om hun gezichten te likken met een tong die aanvoelde als de vijl van een smid.

“Rustig, Sienne,” zei Sophia. “Ik ben in orde.”

“Sienne?” vroeg Kate. “Is dat haar naam?”

Ze zag Sophia knikken. “Ik vond haar onderweg naar Monthys. Het is een lang verhaal.”

Kate had het vermoeden dat ze nog meer verhalen had. Ze wilde alles horen en ging wat achteruit zitten, en Sophia viel prompt terug in bed.

“Sophia!”

“Het is oké,” zei Sophia. “Ik ben oké. Tenminste, dat denk ik. Ik ben alleen moe. Ik zou ook wel wat kunnen drinken.”

Kate overhandigde haar een waterzak en keek toe hoe Sophia gulzig dronk. Ze riep naar de zeelieden, en tot haar verrassing kwam Kapitein Borkar zelf aanrennen.

“Wat heeft u nodig, mijn vrouwe?” vroeg hij, en toen zag hij Sophia. Tot Kate’s verbijstering liet hij zich op een knie vallen. “Uwe hoogheid, u bent wakker. We maakten ons zo’n zorgen om u. U moet uitgehongerd zijn. Ik ga onmiddellijk eten halen!”

Hij haastte zich ervandoor, en Kate kon de vreugde als rook van hem af voelen komen. Maar ze maakte zich ook zorgen.

“Uwe hoogheid?” zei ze terwijl ze Sophia aanstaarde. “De bemanningsleden behandelden me al vreemd sinds ze doorkregen dat ik je zusje was, maar dit? Heb je hen verteld dat je royalty bent?”

Het klonk als een gevaarlijk spelletje om te spelen, doen alsof ze royalty was. Speelde Sophia in op haar verloving met Sebastian, of deed ze alsof ze een buitenlandse royal was, of iets anders?

“Zo zit het niet,” zei Sophia. “Ik doe niet alsof.” Ze pakte Kate’s arm vast. “Kate, ik ben erachter gekomen wie onze ouders zijn!”

Dat was iets waar Sophia geen grapjes over zou maken. Kate staarde haar aan, nauwelijks in staat om de implicaties van het nieuws te bevatten. Ze ging op de rand van het bed zitten. Ze wilde alles begrijpen.

“Vertel het me,” zei ze, niet in staat om haar verbijstering te verbergen. “Denk je echt… denk je dat onze ouders royalty waren?”

Sophia begon weer rechtop te zitten. Kate hielp haar.

“Onze ouders heetten Alfred en Christina Danse,” zei Sophia. “Ze leefden, wij leefden, op een landgoed in Monthys. Onze familieleden waren de koningen en koninginnen voordat de familie van de Weduwe hen afzette. De persoon die dit uitlegde zei dat ze een soort… connectie met het land hadden. Ze regeerden er niet alleen over; ze maakten er deel van uit.”

Kate verstijfde toen ze dat hoorde. Ze had die connectie gevoeld. Ze had het land zich onder zich voelen uitstrekken. Ze had er kracht uit geput. Dat was hoe ze Sophia had kunnen genezen.

“En dit is echt?” zei ze. “Het is niet een of ander verhaaltje? Ik word niet gek?”

“Ik zou dit niet verzinnen,” verzekerde Sophia haar. “Dat zou ik je niet aandoen, Kate.”

“Je zei dat onze ouders deze mensen waren,” zei Kate. “Zijn ze… zijn ze dood?”

Ze deed haar best om de pijn die met die gedachte gepaard ging te verbergen. Ze kon zich de brand herinneren. Ze kon zich herinneren dat ze gevlucht waren. Ze kon zich niet herinneren wat er met haar ouders gebeurd was.

“Ik weet het niet,” zei Sophia. “Niemand lijkt te weten wat er daarna met hen gebeurd is. Dit alles… het plan was om naar onze oom Lars Skyddar te gaan, in de hoop dat hij iets weet.”

“Lars Skyddar?” Kate had die naam eerder horen vallen. Heer Cranston had gepraat over Ishjemme, en hoe ze erin waren geslaagd om vijanden buiten te houden met een combinatie van sluwe tactieken en de natuurlijke verdedigingswerken van hun ijzige fjorden. “Hij is onze oom?”

Het was te veel om te verwerken. Ineens had Kate van helemaal geen familie behalve haar zus, een familie die koningen en koninginnen waren geweest, met mensen die nog steeds regeerden in een ver land. Het was te veel, te snel.

Instinctief reikte Kate naar het medaillon dat ze om haar hals droeg. Ze haalde het tevoorschijn en keek naar de afbeelding van de vrouw die erin zat. Ze had nu een naam voor die vrouw: Christina Danse. Haar moeder. Dat betekende dat zij Kate Danse was.

Kate glimlachte. Ze vond het een mooie naam. Ze vond het fijn dat ze een familienaam had die ze kende, in plaats van dat ze gewoon een van de onvrijen was, getekend door de tattoo op haar kuit.

“Wat is dat?” vroeg Sophia, en Kate besefte dat ze niet naar het medaillon keek, maar naar de ring die ze aan dezelfde ketting had gedaan. Er was geen twijfel aan dat Sophia hem herkende. Natuurlijk herkende ze hem. Het was haar verlovingsring geweest. “Waar heb je die vandaan?”

Het had geen zin om het nog langer verborgen te houden.

“Sebastian heeft hem aan me gegeven, zodat ik hem aan jou kon geven,” zei ze. “Maar Sophia, je moet bij hem uit de buurt blijven.”

“Ik hou van hem,” zei Sophia, “en als hij van mij houdt—”

“Hij heeft je neergestoken,” hield Kate vol. Ze voelde een echo van de woede die er was geweest toen ze Sophia daar voor het eerst had zien liggen, op het randje van de dood. “Hij heeft geprobeerd je te vermoorden!”

Een Requiem Voor Prinsen

Подняться наверх