Читать книгу Specialiteiten - Multatuli - Страница 4

III

Оглавление

Komaan, vertel ons nu eens zonder scherts wat 'n specialiteit is?

Ik schertste niet, en zŕl dit ook niet doen. 't Onderwerp is er te treurig toe. Een specialiteit is 'n zoodanige die levenslang veel dingen verwaarloosd heeft, om den prys der middelmatigheid te behalen in den wedloop der beoefenaars van 'n bepaald vak. Een specialiteit is iemand die door zich blind te staren op één punt, het recht meent te hebben byziende te wezen voor wat anders, of zich zoo voortedoen Een specialiteit …

En weer verander ik van medikatie. Hebt ge wel eens zien straatvegen?

–Niet zoo vaak als ik in 't belang der zindelykheid wenschen zou.

Maar toch nu-en-dan.

Voelde je niet soms den lust in u opkomen, zoo'n hem of haar den bezem uit de hand te rukken, en eens te wyzen, hoe men behoort te vegen?

–Dikwyls.

Veegden alzoo, naar 't ideaal dat gy u schept van straatvegen, die mensen goed?

–Met de hand op 't hart, by m'n ziel en zaligheid, op eer en geweten, in tegenwoordigheid van goden en mensen … neen!

Zeer wel. Dit gekonstateerd zynde, vraag ik u of ge zoo'n straatveger in-staat oordeelt u 'n rechtskundig advies te geven, uw kinderen van kinkhoest te genezen, de schulden van den Staat te delgen, boekdrukkunsten uittevinden, Amerika's te ontdekken, enz. enz.?

–Met hand, hart, ziel, enz … alles als-voren: neen!

Welnu, zoo'n veger die niet vegen kan, en geen ander vak verstaat dan niet te kunnen vegen, is 'n specialiteit.

* * * * *

We zyn dom, klein en koppig. Waarachtig, lezer, we zyn koppig, dom en klein. Wees nu eens niet te klein, te koppig en te dom, om dit toetestemmen. We weten weinig. We kennen weinig. We kunnen weinig. En we willen ons voordoen alsof wy iets wisten, kenden en konden. Telkens komt het voor, dat de omstandigheden deze of gene hoedanigheid in ons vereischen zouden. Telkens schieten wy te-kort in 't leveren van wat wy eigenlyk moesten kunnen leveren. Dan zyn we beschaamd over deze domheid, onmacht en onnoozelheid, te klein om edele wraak te nemen door verheffende inspanning, te hoofdig om dat alles te erkennen, en:

–Och … ik ben eigenlyk straatveger, zeggen ze dan. Dŕt is m'n vak, m'n roeping. Dŕŕrin munt ik uit. Dŕŕrin zoek ik myn meester …

Die ligt te vinden is, dat zagen we! Want ze vegen slecht, de specialiteiten die den Ťmarmottenwinter van hun vakje gebruiken als voorwendsel om niets te weten van wat daarbuiten omgaat.ť Nu straatvegen doen ze juist allen niet. Waarachtig niet! En dit is van sommigen jammer genoeg.

–Van ŤRechtenť heb ik geen verstand, roept de een, ik ben genie- officier, architekt, artist, arbeidsman, pruikenmaker …

Heel wel. Ge zyt er niet minder om. Maar verschuil u niet achter die specialiteit, om by voorkomende gelegenheid niet te weten wat Recht is.

–Ik ben jurist, verzekert 'n ander. Ik slaap, leef en sterf met codices en de H. Boeken van 't corpus juris, nec non met 'n beetje toevoegsel van hedendaagsche parlementery.

Best, opperbest! Maar meen niet dat die specialiteit u vrystelt van eerbied voor gezond verstand.

–Ik Ťbenť in koffi, reedery, assurantie. Ik Ťdoeť in vetwaren, kurken, vleeschextrakt, oesters, eau-de-cologne …

ŤWeesť en blyf in augurken, als ge verkiest. Maar eilieve, gedraag u niet, alsof gyzelf 'n komkommer waart, wanneer er gesproken wordt van andere dingen dan Ťwaarin ge zyt.ť ŤDoeť in wat ge wilt, maar toon dat ge ook iets doen kunt, als het te pas komt. Koop en verkoop oesters … goed! Maar kruip niet zelf in 'n schulp, zoodra er behoefte is aan eigenschappen die uw broodwinning niet raken. Dat opgaan in de specialiteit van 'n vak, van één vak, is dom schandelijk en nadeelig. Één is dikwijls géén, in dit geval.

–Dit alles belet niet dat de man die levenslang brood bakte, waarschynlyk beter brood leveren zal dan iemand die nooit gebakken heeft.

Ja en neen. Gewoonte maakt wel handig, maar niet altyd bekwaam. Er kan bovendien verschil van gevoelen bestaan over de vraag welk brood goed is? Wat de een goed noemt, kan den ander middelmatig of slecht voorkomen. Meen niet dat deze opmerking …

O, bitter wreed vermoeden dat ik me hier op den hals haal! Zullen niet sommigen meenen dat deze bedenking 'n advokatige scheenworp is, een pleiterig vulsel dat by elke gelegenheid heel oppassend kan worden te-pas gebracht, 'n … scie? 't Woord is er uit.

Neen, ik moet en ik wil werkelyk zeggen dat het oordeel over de deugdelykheid van brood zeer verschillend is. Naar mijn meening—waarin ik by-uitzondering 1497 millioen min één, smaakverwanten heb—is 't Hollandsche brood over 't algemeen zeer slecht, en wčl geproefd: geen brood. Op weinig uitzonderingen na, komt het iemand die geen byzonderen eerbied voelt voor de levenslankheid der bakkers, waarop gy u beroept, oneetbaar voor. De Franschen die men 't voorzet, noemen het, als ze zich beleefd willen aanstellen, gâteau, en vragen wat anders. Ook ik vraag wat anders, en noem het, onbeleefd, half-gaargebakken watten met kryt, koper, aluin, geile melk, vitriool en oudsche eieren. Niets bewyst echter dat de Franschen, ik, en de overige 1497 millioen mensen die geen Hollandsen brood lusten, gelyk hebben. De mogelykheid bestaat dat 'n hemelsche jury, by 'n algemeene Paryzer heelal-tentoonstelling van vierduitsbroodjes, aan onze bakkers de gouden medaille zou toekennen. Maar … zoolang die jury zoodanige uitspraak niet gedaan heeft, is 't niet zeker, en zelfs niet waarschynlyk dat de Hollandsche bakkers goed gebakken hebben, in weerwil hunner altyd doorbakkende levenslankheid. Ook de Fransche bakker is specialiteit. Ook hy bakte gisteren reeds, verleden week, voor jaren, van kindsbeen af. En hy beweert dat 'n Hollandsche broodmaker de zaak niet verstaat.

Ik had in 1850, 51 nog geen bakken geleerd. De admiraal JURIEN DE GRAVIČRE … ach, hy kommandeert als zoetwaterzeeman, op dit oogenblik (Voorjaar 1871) de flotille Ť_du parti de l'ordre_ť op de Seine! Wie had gedacht dat hy zoo laag vallen zou, de achtenswaardige kommandant van de Bayonnaise, die me leeren wilde hoe men goed brood bakt!

Van hem namelyk heb ik 't woord gâteau, dat ik zoo-even aanhaalde.

Na veel vruchtelooze pogingen van m'n kok om dien hoofdofficier iets voortezetten dat hy als brood gebruiken kon, noodigde deze my aan boord van z'n korvet, niet aan z'n tafel ditmaal, maar in de kombuis. Daar toonde hy my hoe men vochtig meel deed verzuren door wat warmte met geduld. En dat men geen byvoegsel van gist noodig had. En hoe telkens een gespaard deel van 't gebruikte deeg, morgen oud geworden, het nieuwe zou doorzuren en doen Ťryzenť in weinig tyds, zonder daaraan den vuilen bysmaak te geven waarop de Hollanders zoo gesteld schynen. En hoe brood—Ť_du_ pain, m'sieur DEKČRR, du pain, ce qu'on peut nommer du pain!ť—hoe brood alleen moet bestaan uit gaar meel, zonder meer. Zonder aluin, zonder kryt, zonder suiker, zonder melk, zonder eieren, zonder koper en vitriool, zonder vuiligheid, zonder vergif.

Ik erken dat ik op dit oogenblik met de handen verkeerd zou staan, en dat ik me waarschynlyk eenige vergeefsche proeven zou moeten getroosten, waar ik in-staat ware brood te leveren dat volgens het oordeel van verreweg 't grootste deel onzer medemensen, beter voldoet aan de eischen die men aan brood stellen mag, dan dat onzer levenslange Hollandsche bakkers. Ik heb er de hand niet aan gehouden, en de juiste methode is my ontgaan.

En … wonder is 't niet! Ik deed zooveel andere dingen sedert 1850! Daar ligt zoovéél tusschen die kombuis van de Bayonnaise en deze verhandeling! Zooveel arbeids! Zooveel vermoeienis! Zooveel teleurstelling! Zooveel onbekroond streven! Zooveel smart!

En wat al slecht gebakken brood at ik sedert dien tyd!

En hoe bitter was 't meestal, ook zonder misselyk gesuikerd te zyn!

En hoe vaak rees de gedachte in my op: als ik eens, om brood te hebben, mezelf maakte tot zoo'n levenslange bakker?

Maar er is niets van gekomen. Gedurig had ik wat anders te doen. Op dit oogenblik, by-voorbeeld, moet ik voortgaan met m'n stuk over Specialiteiten.

* * * * *

Het is alzoo niet uitgemaakt dat iemand die zich aan 'n bepaald vak wydt, in dat bepaald vak iets beters levert, dan te verwachten is van anderen, van niet-specialiteiten. Er bestaan zelfs gegevens die zouden doen besluiten tot het tegendeel, of—om korrekt te redeneeren —gegevens die het tegendeel mogelyk, en zelfs waarschynlyk maken.

Een bakker—de scherpzinnige lezer zal wel de goedheid hebben de bakkery overtezetten in den algemeen-maatschappelyken toonsleutel die op m'n kompozitie past—'n bakker die onder kryt, aluin, eieren, melk, gist, koper, vitriool en bedorven klanten is opgegroeid, heeft, juist tengevolge van z'n levenslankheid, meer moeite zich te ontdoen van al deze ingegroeide dingen, dan de onschuldige die—als ik in de kombuis van de Bayonnaise—nuchter is van alle verkeerde kennis der zaak. Zoo'n bakker is …

–Wat al divagatien!

Ge vergist u. Ik divageer niet. En 't bewys? Zoo'n bakker is 'n specialiteit.

* * * * *

En nu lezer—tenzy gyzelf behoort tot de specialiteit van de velen die niet lezen kunnen—transponeer!

Ach, er wordt zooveel slecht voedsel geleverd uit heel andere bakkeryen, dan waar die gesofistikeerde miniatuur-lendekussentjes als brood worden uitgevent!

Specialiteit van rechtkennis … bedorven melk!

Specialiteit van staatsmanswysheid … taaie watten!

Specialiteit van broederliefde, mensenmin, vrede op aarde met obligaat-welbehagen, roode kruizen, filantropie, dierenbescherming, neger-wintersokjes, Javaannut-maatschappyen, weldadigheidskommissien … sterke boter!

En, by al die specialiteiten, de zeer speciale specialiteit der frazen … vuile eieren!

Alles saamgenomen! vergif!

Ik ben terdeeg aan 't komponeeren. Zie eens hoe quite right ik al die stinkende dingen on their right places heb gezet, om de oneetbaarheid van de broodjes te betoogen, waarop de maatschappy zich maagbedervend het gebit slee kauwt.

Ik hoop lezers te treffen die me hier verwyten dat ik onrechtvaardig ben. 't Zou me aangenaam zyn aanleiding te vinden tot dupliek op de beschuldiging:

–Ge kunt niet wáár zyn, dat ge allen over één kam scheert.

De opmerking is onjuist, maar welgemeend. Wie naar waarheid zoekt, mag en moet zoo spreken. Welnu, ik veroordeel niet allen. Ik sprak ditmaal niet van personen. M'n uitval geldt noch rechter, noch pruikenmaker, noch jurist, noch minister, noch preeker, noch dierenbeschermster, noch sokjesbreister, noch Schlachtenbummler, noch zelfs die onzalige broodbakkers … in één woord: niemand persoonlyk.

Ik maakte me driftig tegen de domme afgodery met het begrip: specialiteit, in 't algemeen. Dŕt is het onkruidje …

We zullen te-zamen voortwieden in 'n volgend hoofdstuk. En dan geen woord meer over bakkers.

Specialiteiten

Подняться наверх